Regeling vervallen per 01-01-2015

maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2011

Geldend van 29-12-2011 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2011

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. , nr. ;

gelet op de artikelen 147, eerste lid Gemeentewet, artikelen 35, eerste lid, onderdeel b en 20, tweede lid IOAW, alsmede artikelen 35, eerste lid, onderdeel b en 20, eerste lid IOAZ;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Apeldoorn

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      uitkering: de uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

    • d.

      grondslag: de bruto grondslag, bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

    • e.

      maatregel: het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, eerste en tweede lid IOAW en artikel 20, eerste en tweede lid IOAZ;

    • f.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

    • g.

      inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW of de IOAZ;

    • h.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

    • i.

      belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, alsmede zijn echtgenoot in de betekenis van artikel 3 van de IOAW en artikel 3 van de IOAZ.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening niet worden omschreven hebben dezelfde betekenis als die in de IOAW en IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college kan overeenkomstig deze verordening een maatregel opleggen indien belanghebbende:

    • a.

      in de periode voorafgaand aan de aanvraag van een uitkering op grond van de IOAZ of nadien zich onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan,

    • b.

      de verplichtingen bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ, artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 13 en in hoofdstuk III van de IOAW en de IOAZ, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of IOAZ,

    • c.

      inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of artikel 8 van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven in de gevallen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4. Duur van de maatregel

  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van deze verordening.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de duur van de maatregel is verdubbeld opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de grondslag wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de grondslag wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet; of

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan zes maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; of

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende

    redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de uitkering nog niet is uitbetaald en voor zover de gedraging vóór de ingangsdatum van de maatregel heeft plaatsgevonden.

  • 3. Indien een maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering wordt of is beëindigd, kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd indien belanghebbende binnen een termijn van zes maanden na beëindiging opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 4. Het college heroverweegt een besluit binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt, voorzover de maatregel een periode van 3 maanden of langer bestrijkt.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogte gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, van deze verordening niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbenden waardoor de verplichtingen tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut

werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden

tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering

  • 4.

    Vierde categorie

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 11. De hoogte van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      5% van de grondslag bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de grondslag bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de grondslag bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 % van de grondslag bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De maatregel voor de gedragingen als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van deze verordening wordt ten hoogste vastgesteld op het bedrag dat de belanghebbende uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven, indien hij de algemeen geaccepteerde arbeid had aanvaardt of behouden, dan wel indien de dienstbetrekking niet was beëindigd.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12. Te laat verstrekken van gegevens

Onverminderd artikel 2, tweede lid van deze verordening legt het college een maatregel op van 5% van de grondslag, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10%van de grondslag;

  • b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20%van de grondslag;

  • c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40%van de grondslag;

  • d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- tot € 6000: 60%van de grondslag;

  • e. bij een benadelingsbedrag van € 6000,- of meer: 100%van de grondslag.

  • 3. Van een maatregel wordt afgezien:

  • a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

  • b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

Onverminderd artikel 2, tweede lid van deze verordening legt het college een maatregel op van 5% van de grondslag, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de IOAW en IOAZ, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van deze wetten, kan een maatregel door het college worden opgelegd.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening legt het college een maatregel op:

  • a. van 100% van de grondslag bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen personen en/of materiële zaken;

  • b. van 75% van de grondslag bij bedreigingen geuit aan personen zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel;

  • c. van 50% van de grondslag bij het uitoefenen van verbaal geweld, mondeling of schriftelijk.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het tweede lid onder c kan door het college worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 5. Handhavingsbeleid

Artikel 16. Beleidskader

Het beleidskader Handhaving Wet Werk en Bijstand is van toepassing op de uitvoering van de IOAW of IOAZ.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 17. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening wordt aangehaald als “Maatregelenverordening IOAW en IOAZ ”. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudget-teerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.

Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

Deze verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid

was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. uitkering

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder d. grondslag

De maatregel wordt toepast op de bruto grondslagen, zoals die in artikel 5 van de IOAW of IOAZ zijn vermeld.

Onder f. benadelingsbedrag

Er is een omschrijving van dit bedrag gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht in geval van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering. Naast de ten onrechte verstrekte uitkering tellen ook mee de belastingen, premies en vergoeding die de gemeente verschuldigd is over de verstrekte uitkering. Voor zover de af te dragen belastingen en premies nog niet betaald kunnen worden omdat het boekjaar nog niet verstreken is, wordt de netto vordering fictief verhoogd met een percentage ter hoogte van de toepasselijke belasting- en premieheffing.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt de grondslag voor het opleggen van een maatregel geregeld. Het betreft artikel 13 IOAW/IOAZ (inlichtingen- en medewerkingsverplichting) of op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichtingen (arbeidsverplichtingen). Het opleggen van een maatregel vindt ook zijn grondslag in het schenden van de verplichting als bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (inlichtingen en medewerkingsverplichting). Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

Verder is bepaald dat tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering op grond van de IOAZ een maatregelwaardige gedraging kan zijn. In het eerste lid van artikel 20 staat immers dat verlaging ook aan de orde is bij onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan, voorafgaand aan de aanvraag van een uitkering. In de IOAW is deze bepaling niet opgenomen, De reden daarvan is dat maatregelwaardige gedrag voorafgaand aan de aanvraag IOAW al door het UWV kan worden gesanctioneerd.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan daarom worden afgeweken op de genoemde gronden.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • 1.

    Vaststellen van de ernst van de gedraging;

  • 2.

    Vaststellen van de verwijtbaarheid;

  • 3.

    Vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de uitkering wordt verlaagd.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

Zoals in dit artikel aangegeven wordt de maatregel opgelegd over de toepasselijke bruto IOAW/IOAZ-grondslag.

Artikel 4. Duur van de maatregel

Anders dan binnen de WWB wordt in het eerste lid van dit artikel de algemene duur van een maatregel op 1 maand bepaald. Uit oogpunt van eenvoud en duidelijkheid is voor het bepalen van de duur van de maatregel voor deze algemene bepaling gekozen. Daarmee wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd, separaat de duur moet worden bepaald.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in de desbetreffende bepaling(en) van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel

Voor het eerste lid onderdeel a wordt ook verwezen naar artikel 20, derde lid IOAW/IOAZ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt in het eerste lid, onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor bepaalde gedragingen die langer dan zes maanden voor het moment van constateren hebben plaatsgevonden.

Verder is in dit onderdeel bepaald dat door gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden, en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, een verjaringstermijn van vijf jaar geldt. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 20 e IOAW/IOAZ gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

In individuele omstandigheden kan ook wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit is geregeld in lid 1, onder c van dit artikel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de belanghebbende maar daarvan zal, mede gelet op de jurisprudentie, niet spoedig sprake zijn.

In het tweede lid wordt geregeld dat het afzien van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen aan belanghebbende schriftelijk wordt medegedeeld. Het doen van een schriftelijke mededeling is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 8. Ingangsdatum

Uit het oogpunt van rechtszekerheid en ter continuering van het bestaande beleid is er voor gekozen om de maatregel niet op te leggen met terugwerkende kracht maar met ingang van de eerst volgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

Is toepassing van lid 1 niet aan de orde, omdat de uitkering reeds beëindigd is, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een maatregel wordt opgelegd.Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de uitkering reeds is uitbetaald. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de uiterste begrenzing ligt op het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft. Wordt een dergelijke maatregel opgelegd, dan moet er tevens een besluit tot herziening van de uitkering op grond van de IOAW/IOAZ worden genomen.

Indien de maatregel niet kan worden geëffectueerd omdat de uitkering wordt beëindigd, geeft het derde lid de mogelijkheid dit wel te doen op het moment dat de belanghebbende weer een uitkering aanvraagt. Op deze wijze kan calculerend gedrag van de belanghebbende worden voorkomen.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen. Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is. In dat geval kan de maatregel over meerdere maanden worden uitgesmeerd.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Artikel 10. Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in een viertal categorieën onderscheiden. Bij elke categorie is de ernst van de gedraging het onderscheidende criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen van betaalde arbeid.

Artikel 11. De hoogte van de maatregel

Bij het tweede lid wordt voor de hoogte van het inkomen uit of in verband met arbeid dat belanghebbende zou hebben kunnen verwerven uitgegaan van 100% van de grondslag, tenzij door belanghebbende kan worden aangetoond dat het bruto maandinkomen lager ligt.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12. Te laat verstrekken gegevens

Indien belanghebbende de voor de verlening van de IOAW/IOAZ van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht opschorten. Het college geeft de klant vervolgens een termijn waarbinnen hij dit verzuim kan herstellen. Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan het college verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten. Wordt de gevraagde informatie alsnog binnen de hersteltermijn verstrekt dan wordt de uitkering voortgezet, maar wordt wel een maatregel van 5% opgelegd.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

Belanghebbende is gehouden op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed is op de uitkering. De hoogte van de maatregel wordt bepaald door de hoogte van het bedrag dat bruto ten onrechte is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting. Dit is terug te vinden in het tweede lid.

In het derde lid is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. Belanghebbende wordt immers door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd, maar niet door beide.

Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledig inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedragingen gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Er kan alleen een maatregel worden opgelegd indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdragingen en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

Bij het vaststellen van de hoogte van de maatregel wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • a.

    fysiek geweld/lichamelijk geweld tegen personen en/of materiële zaken. Het gaat hier om beschadiging van materiële zaken van de uitvoerder van de wet of fysiek geweld tegen personen waarbij contact aanwezig is geweest.

  • b.

    ernstige bedreigingen. Het gaat hier om concrete bedreigingen tegen personen of materiële zaken, waarbij mogelijk de veiligheid van personen of zaken in gevaar wordt gebracht.

  • c.

    ernstig verbaal geweld (zowel mondeling als schriftelijk). Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het schelden en/of het uiten van discriminerende opmerkingen richting de uitvoerders van de wet.

Bij het vaststellen van deze maatregel zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden

Hoofdstuk 5. Handhavingsbeleid

Artikel 16. Beleidskader

In artikel 35, eerste lid, onderdeel c, IOAW/IOAZ is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over het bestrijden en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ. Voor wat betreft het beleid van handhaving in het kader van de IOAW en IOAZ wordt aansluiting gezocht bij het reeds geregelde en bestaande handhavingsbeleid in het kader van de WWB.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 17. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.