Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012

Geldend van 10-05-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 29 februari 2012, nr. 2012-005827;

gelet op artikel 5 Wet maatschappelijke ondersteuning;

besluit vast te stellen de navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de belanghebbende behorend;

algemene voorziening: een voorliggende voorziening die door de belanghebbende op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is;

belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of met behulp van een machtiging door een ander, contact heeft of een aanvraag doet of laat doen;

beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn waarin op grond van deze verordening door het college nadere regels zijn gesteld;

beperkingen: moeilijkheden die een persoon ten gevolge van ziekte en/of chronisch psychische en psychosociale problemen heeft met het uitvoeren van activiteiten bij normale deelname aan het maatschappelijke verkeer Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn waarin op grond van deze verordening door het college nadere regels zijn gesteld;

Bmo: het Besluit maatschappelijk ondersteuning van het Rijk, een algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 15 en 19 van de Wet;

chronisch psychisch probleem:onomkeerbare geestelijke aandoening zonder uitzicht op volledig herstel en met een relatief lange ziekteduur van tenminste 6 maanden en een langdurig beroep op zorg.

collectieve voorziening: een individuele voorziening die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

college: college van burgemeester en wethouders;

compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van de beperkingen die zij ondervinden op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

contact: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

eigen aandeel: een door het college op te leggen en door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo op van toepassing zijn;

eigen bijdrage: een door het college op te leggen en door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo van toepassing zijn;

financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

gebruikelijke zorg: de zorg waarvan verondersteld mag worden dat die binnen de leefeenheid gebruikelijk aan elkaar kan worden verleend;

gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorend tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

Het gesprek: Het gesprek waarin met de belanghebbende zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, (wettelijk) voorliggende, collectieve en individuele voorzieningen;

hoofdverblijf: de plaats waar een belanghebbende daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één belanghebbende wordt verstrekt;

inkomen:

1. bruto-inkomen van de belanghebbende indien de belanghebbende 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft;

2. het gezamenlijk bruto-inkomen van de ouders of pleegouders van de belanghebbende indien de belanghebbende jonger is dan 18 jaar;

3. het gezamenlijk bruto-inkomen van de belanghebbende en zijn echtgenoot indien de

belanghebbende een echtgenoot heeft,

verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering en de algemene heffingskorting;

inkomensgrens: de grens die gevormd wordt door 1,5 maal het van toepassing zijnde norminkomen inclusief vakantietoeslag;

leefeenheid: alle bewoners van één adres die samen duurzaam een huishouden voeren niet zijnde kamerbewoners of personen die vanwege een zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen;

lokaal: directe woon- en leefomgeving;

mantelzorger: een persoon die mantelzorg biedt in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b van de Wet;

maatwerk: bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de belanghebbende om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien;

meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de belanghebbende als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

norminkomen: de van toepassing zijnde norm in het kader van de Wet werk en bijstand;

persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

resultaat: datgene wat met het verstrekken van een voorziening wordt beoogd en waarmee de belanghebbende naar het oordeel van het college in aanvaardbare mate zelfredzaam is en in staat is tot maatschappelijke participatie;

resultaatgebied: resultaatgebied zoals vermeld in de Wet en benoemd in hoofdstuk 2 van deze verordening;

ritbijdrage of gebruikersbijdrage: een door de geïndiceerde gebruiker te betalen bijdrage aan het gebruik van een collectieve voorziening;

voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;

voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening

Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten;

wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de Wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

woning: besloten ruimte die, bereikbaar door een eigen toegang, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor permanente bewoning door een huishouden. Daarbij worden geen elementaire woonfuncties, zoals woon-, en slaapkamer, keuken, badkamer en toilet met andere woningen gedeeld. Met uitzondering van de kamers die zelfstandig verhuurd worden;

zelfredzaam: het lichamelijke, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de Wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schone en leefbare woning;

  • b.

    wonen in een geschikte woning;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3.1 Contact

Er kan schriftelijk, elektronisch of mondeling contact worden gezocht met het college door of namens de belanghebbende, die behoefte heeft aan compensatie op een of meer van de acht resultaatgebieden.

Artikel 3.2 Het gesprek

  • 1. Met de belanghebbende kan naar aanleiding van het eerste contact Het gesprek gevoerd worden. Het gesprek kan persoonlijk maar ook telefonisch plaatsvinden.

  • 2. Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 3.3 Het verslag

  • 1. Het gesprek kan worden beschreven of samengevat in een schriftelijk verslag. Opmerkingen van de belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd.

  • 2. Het verslag van Het gesprek kan als aanvraag voor een individuele voorziening dienen, mits dit verslag door de belanghebbende voor akkoord is ondertekend.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 4. De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een individuele voorziening kan voortkomen uit Het gesprek.

  • 2. Een aanvraag kan ook worden ingenomen zonder dat Het gesprek daaraan vooraf gaat en vindt dan mondeling, schriftelijk of elektronisch plaats.

  • 3. De aanvraag voor een individuele voorziening dient te worden ingediend bij het college.

Hoofdstuk 5. Algemene regels ter beoordeling van de te bereiken resultaten

Artikel 5.1 Het maken van een afweging

  • 1. Met het oog op het bereiken van een of meerdere resultaten verstrekt het college voor zover noodzakelijk individuele voorzieningen waarmee belanghebbende naar het oordeel van het college in aanvaardbare mate zelfredzaam is en in staat tot maatschappelijke participatie. De wijze waarop het resultaat bereikt wordt is maatwerk.

  • 2. Het college betrekt bij zijn beoordeling omtrent de noodzaak een individuele voorziening te verstrekken:

    • a.

      De vastgestelde beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen die de belanghebbende ondervindt op één of meerdere resultaatsgebieden;

    • b.

      De woon- en gezinssituatie van de belanghebbende en het sociale netwerk om de belanghebbende heen;

    • c.

      De beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp;

    • d.

      De beschikbaarheid en bruikbaarheid van algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en (wettelijke) voorliggende voorzieningen zoals door het college verder uitgewerkt in de beleidsregels;

    • e.

      De capaciteit van de belanghebbende om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien;

    • f.

      De keuzes die de belanghebbende maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat hij keuzes maakt die passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie;

    • g.

      De beschikbaarheid en bruikbaarheid van collectieve voorzieningen zoals door het college verder uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikel 5.2 Voorwaarden bij compensatie

Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien:

  • a.

    de belanghebbende niet zelf in een oplossing kan voorzien;

  • b.

    de te verstrekken voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening is aan te merken;

  • c.

    sprake is van een langdurige noodzaak voor het te bereiken resultaat. Uitgezonderd zijn de resultaatsgebieden: een schone en leefbare woning, beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren waarvoor de noodzaak niet langdurig hoeft te zijn.

  • d.

    deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • e.

    deze als proportioneel en doeltreffend valt aan te merken.

Artikel 5.3 Geen compensatie

Een voorziening wordt niet toegekend:

  • a.

    indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Apeldoorn.

  • b.

    indien de voorziening voor de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

  • c.

    indien de belanghebbende ter compensatie van zijn beperkingen gebruik kan maken van een (wettelijke) voorliggende voorziening of een algemene voorziening die passend en toereikend is.

  • d.

    voor zover de belanghebbende de beperkingen die hij ondervindt kan opheffen of verminderen door het anders organiseren van het dagelijkse leven waaronder het huishouden, eventueel met behulp van de leefeenheid of anderen uit zijn sociale netwerk.

  • e.

    deze als gevolg van de beperkingen van de belanghebbende voor zichzelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.

  • f.

    de belanghebbende zich bewust in een situatie heeft gebracht waarin hij, al dan niet opnieuw, aanspraak moet maken op een voorziening.

  • g.

    voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij de belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten door vroegtijdige vervanging van de voorziening.

  • h.

    een voorziening wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie van de belanghebbende ruim van te voren te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

  • i.

    indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw.

  • j.

    voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

  • k.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt.

  • l.

    Indien de voorziening op therapeutische basis wordt aangevraagd.

  • m.

    indien de belanghebbende onvoldoende medewerking verleent om de noodzaak van een voorziening te kunnen vaststellen.

Artikel 5.4.

Het college is bevoegd nadere regels te stellen in het Besluit.

Hoofdstuk 6 De acht resultaten

Artikel 6.1. Een schone en leefbare woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een woning die schoon is. Dit geldt ten aanzien van de ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn: woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, badkamer en toilet en de toegang tot deze ruimten.

  • 2. Met het oog op een schone en leefbare woning kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3. Indien de belanghebbende binnen de leefeenheid één of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Aan de hand van de gestelde regels in hoofdstuk 5 wordt bepaald of belanghebbende in aanmerking kan komen voor compensatie op dit resultaatsgebied.

Artikel 6.2. Wonen in een geschikte woning

  • 1. Een volgend te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, badkamer, toilet, berging, terras of balkon.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of de belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatgebied.

  • 4. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning, of een gemakkelijker geschikt te maken woning, en de verhuizing leidt tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Er kan dan een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden.

  • 5. Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      tenminste 2 weken voordat de belanghebbende de oude woning gaat verlaten contact is gezocht met het college.

    • b.

      de gevonden woonruimte gemeld is binnen 1 jaar na datum van het besluit van het college, waarin vastgesteld wordt dat de belanghebbende in principe in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

    • c.

      de belanghebbende verhuist naar een woning die voldoet aan de eisen zoals die door het college zijn gesteld.

    • d.

      de belanghebbende niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

    • e.

      de belanghebbende niet verhuisd is vanuit een andere gemeente.

    • f.

      de financiële tegemoetkoming wordt verminderd met de tegemoetkoming waarover de belanghebbende uit andere hoofde kan beschikken.

  • 6. Er vindt geen compensatie plaats indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen sprake was van een overmachtsituatie;

    • b.

      de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijke toestemming is verleend door het college.

    • c.

      het voorzieningen betreft in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners en hellingbanen;

    • d.

      de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie van de belanghebbende te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • e.

      de belanghebbende verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt en bedoeld is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten-erkende instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg of verhuisd is vanuit een woonruimte waar geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

    • f.

      de belanghebbende verblijft in hotels of pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, vakantiewoningen, recreatiewoningen, tweede woningen, onzelfstandige woningen die niet voldoen aan artikel 11, eerste lid, onderdeel b. Van de Wet op de huurtoeslag en specifiek op belanghebbende gerichte woningen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • g.

      de beperking bij het normale gebruik van de woning voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • h.

      voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan de sociale woningbouw;

    • i.

      ten behoeve van de woning waar de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben en die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

Artikel 6.3 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden kan ook bestaan uit het voorzien in maaltijden, evenals het doen van boodschappen die voor de dagelijkse activiteiten nodig zijn (levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakartikelen).

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen alsmede het bereiden, opwarmen en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Indien de belanghebbende binnen de leefeenheid één of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatsgebied.

Artikel 6.4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen zijn van de aanwezige kleding.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige, reeds aanwezige kleding, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen, opvouwen, strijken en opruimen van de was.

  • 3. Indien de belanghebbende binnen de leefeenheid één of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of de belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatsgebied.

Artikel 6.5 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1. Het volgende te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van zorgmomenten of de gehele zorg die de belanghebbende aan de kinderen biedt.

  • 3. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatsgebied.

Artikel 6.6 Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, de keuken, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de badkamer, de berging, het terras of balkon en bestemmingen in de directe woon- en leefomgeving kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat het in aanvaardbare mate zelfstandig functioneren mogelijk is.

  • 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen.

  • 3. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatsgebied.

Artikel 6.7 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste of noodzakelijke activiteiten.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een eigen auto of vervoer door derden die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatsgebied.

Artikel 6.8. Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

  • 1. Het te bereiken resultaat betreft de mogelijkheid om lokaal medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om lokaal medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan kan een individuele voorziening worden getroffen.

  • 3. Aan de hand van algemene regels, gesteld in hoofdstuk 5, wordt bepaald of belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie op dit resultaatsgebied.

  • 4. Ten einde de belanghebbende in staat te stellen om lokaal in sportverenigingsverband medemensen te ontmoeten, kan een sportrolstoel worden verstrekt indien de belanghebbende aantoonbare beperkingen ondervindt die sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

    Een sportrolstoel wordt verstrekt onder voorwaarde dat:

    • a.

      een sportactiviteit van recreatieve aard is;

    • b.

      In de periode van 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag geen sportrolstoel is verstrekt.

  • 5. Andere sportvoorzieningen dan een sportrolstoel zijn van compensatie uitgesloten.

  • 6. Er kan één woning bezoekbaar worden gemaakt indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten-erkende instelling. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken met voorzieningen die hiervoor noodzakelijk zijn.

    Een woning wordt bezoekbaar gemaakt onder voorwaarde dat:

    • a.

      de belanghebbende de woning regelmatig bezoekt;

    • b.

      de kosten van de aanpassing niet meer bedragen dan een door het college in het Besluit bepaald bedrag;

    • c.

      de aan te passen woning in de gemeente Apeldoorn staat;

    • d.

      niet eerder in de gemeente Apeldoorn of in een andere gemeente een woning voor de belanghebbende bezoekbaar is gemaakt, onverlet bijzondere situaties.

  • 7. Bij uitzondering kan een vervoersvoorziening voor bovenlokale verplaatsingen worden verstrekt.

Hoofdstuk 7. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.

Artikel 7.1 Mogelijke verstrekkingwijzen van voorzieningen

  • 1. De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2. De belanghebbende heeft indien de voorziening niet een financiële tegemoetkoming betreft de keuze uit een verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, tenzij daar overwegende bezwaren tegen bestaan.

Artikel 7.2 Verstrekking in natura

  • 1. Als een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst tussen de gemeente en de belanghebbende van toepassing, tenzij de voorziening in eigendom wordt gegeven.

  • 2. Een voorziening die in natura is verstrekt, kan zodra deze niet meer gebruikt wordt, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de belanghebbende hierover schriftelijk geïnformeerd.

Artikel 7.3 Verstrekking als persoonsgebonden budget

  • 1. Als een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt stelt het college schriftelijk nadere voorwaarden.

  • 2. De belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Daarvan is in ieder geval sprake als zich een van de volgende situaties voordoet:

    • a.

      de voorziening betreft een vervoerspas voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

    • b.

      de voorziening een kilometerbudget voor de (rolstoel)taxi betreft.

    • c.

      de voorziening een herplaatsbare losse woonunit betreft.

    • d.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en (professionele) hulp niet beschikbaar is.

    • e.

      er sprake is van een voorziening voor huishoudelijke verzorging die naar verwachting niet langer dan drie maanden zal duren.

    • f.

      uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende een eerder ontvangen persoonsgebonden budget niet in overeenstemming met het doel en/of bestemming heeft ingezet of niet heeft verantwoord.

    • g.

      de voorziening kortdurend en naar verwachting niet de gestelde gebruiksduur adequaat zal zijn

  • 3. Als een voorziening binnen de gestelde periode waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt niet langer wordt gebruikt, dient het bedrag van het persoonsgebonden budget naar rato van de resterende periode te worden terugbetaald of de voorziening dient in eigendom aan de gemeente te worden overgedragen. Hiervoor kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 4. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de belanghebbende hierover schriftelijk geïnformeerd.

Artikel 7.4 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

  • 1. Een aantal voorzieningen wordt uitsluitend in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. Een deel hiervan is in de vorm van een forfaitair bedrag.

  • 2. Meerkosten van een voorziening worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 3. Als een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt kan het college schriftelijk nadere voorwaarden stellen.

  • 4. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt de belanghebbende hierover schriftelijk geïnformeerd.

  • 5. Als een sportrolstoel welke met een financiële tegemoetkoming is aangeschaft niet langer wordt gebruikt, dient het bedrag van het financiële tegemoetkoming naar rato van de resterende periode te worden terugbetaald of de voorziening dient in eigendom aan de gemeente te worden overgedragen. Hiervoor kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Hoofdstuk 8. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 8.1 Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      een schone en leefbare woning;

    • b.

      wonen in een geschikte woning;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan voor zover het geen rolstoel betreft..

  • 2. De eigen bijdrage en het eigen aandeel worden vastgesteld en geïnd door het CAK.

Artikel 8.2 Ritbijdrage en gebruikersbijdrage voor collectieve voorzieningen

Bij gebruikmaking van collectieve voorzieningen kan een rit- of gebruikersbijdrage worden opgelegd.

Hoofdstuk 9. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 9.1 Medewerking aan (her)onderzoek

  • 1. 1.De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet.

    Onder de verplichting, genoemd in het voorgaande lid, wordt mede verstaan:

    • a.

      Het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen;

    • b.

      Het meewerken aan een onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen daaronder zonodig begrepen een lichamelijk onderzoek naar de beperkingen.

  • 2. Het college is bevoegd de belanghebbende, na verlening van een voorziening, aan een heronderzoek te onderwerpen ten einde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening gewijzigd zijn.

  • 3. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt

Artikel 9.2 Inlichtingenplicht

Een belanghebbende is verplicht, bij of na het indienen van een aanvraag of nadat een voorziening is verleend, zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur ervan.

Artikel 9.3 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een individuele voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      bij de aanvraag of tijdens de behandeling daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag zou hebben geleid;

    • c.

      bij de aanvraag of tijdens de behandeling daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt met het oogmerk om aldus voor zichzelf of degene voor wie aanvrager optreedt een voorziening te verkrijgen dan wel te behouden;

    • d.

      de individuele voorziening onjuist was of ten onrechte is verleend en de belanghebbende dit wist of behoorde te weten;

    • e.

      uit onderzoek blijkt dat de belanghebbende geen of onvoldoende gebruik maakt van een hem toegekende voorziening en naar alle waarschijnlijkheid het komende jaar ook niet of nauwelijks van deze voorziening gebruik zal maken;

    • f.

      de belanghebbende zijn verplichtingen ingevolge de artikelen 9.1, 9.2 en 9.3 onvoldoende nakomt en zij daardoor het recht op, de noodzaak van de gevraagde voorziening of de noodzaak tot het behoud daarvan, niet kunnen vaststellen.

  • 2. De intrekking of wijziging van het besluit als bedoeld in het vorige lid werkt terug tot het tijdstip waarop de voorziening is verleend, tenzij bij de intrekking of de wijziging anders is bepaald.

  • 3. Het college kan een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, naast op de in het eerste lid genoemde gronden, geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van betrokkene wijzigen indien blijkt dat het budget of de tegemoetkoming niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze was verleend.

Artikel 9.4 Terugvordering

Ingeval een besluit tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende is gewijzigd, kan het college de ten onrechte reeds uitbetaalde persoonsgebonden budgetten, financiële tegemoetkomingen dan wel de in natura verstrekte voorzieningen, terugvorderen.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Indexering

Het college kan de in het kader van deze verordening en de in het Besluit geldende bedragen aanpassen aan het prijspeil met een inflatiepercentage.

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 10 mei 2012 en vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007, vastgesteld door de raad op 22 maart 2007.

Artikel 10.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van d.d. 26 april 2012
Gepubliceerd in Apeldoorns Stadsblad d.d. 9 mei 2012
In werking getreden d.d. 10 mei 2012

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Hoofdstuk 5. Algemene regels ter beoordeling van de te bereiken resultaten

Hoofdstuk 6 De acht resultaten

Hoofdstuk 7. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming

Hoofdstuk 8. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Hoofdstuk 9. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Toelichting

Toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

aanvraag: een aanvraag in het kader van de Wmo kan vooraf gegaan worden door Het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn of een aanpassing aan of een accessoire voor een bestaande voorziening.

De aanvraag kan schriftelijk, elektronisch of mondeling gedaan worden.

algemeen gebruikelijke voorziening: volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als deze niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, en de voorziening ook op grote schaal door niet-beperkten wordt gebruikt en gewoon in de reguliere handel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of bij soortgelijke bedrijven. Bovendien is de voorziening niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare voorzieningen. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet is afgeschreven is en als het gaat om een belanghebbende die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperking onder het norminkomen komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

algemene voorziening: dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van een dienst en product, die niet persé bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners. Anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

De dagrecreatie voor ouderen

De personenalarmering

De boodschappenservice of de vrijwillige boodschappendienst

De maaltijdservice en het eetcafé

Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

De (ramen)wasservice

Openbaar vervoer

Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

belanghebbende: doordat in de Wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

collectieve voorziening: dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) het meest duidelijke voorbeeld.

compensatieplicht: de compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is de belanghebbenden in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Het gaat om maatwerk. Uitgegaan wordt van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.

contact:in het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een contact. Wanneer een belanghebbende contact opneemt kan dit leiden tot het beantwoorden van een vraag. Dit is meestal een kortdurend contact er is dan geen sprake van het gesprek. Uit het contact kan ook een aanvraag voor een of meerdere voorzieningen voortkomen. Indien daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld wanneer de omstandigheden van de belanghebbende sterk zijn gewijzigd of wanneer de belanghebbende onbekend is, kan het gesprek worden gevoerd. Het contact wordt altijd vastgelegd zodat achteraf duidelijk is wanneer er met de belanghebbende is gesproken, wat er is besproken en wat er eventueel is afgesproken.

eigen aandeel:de bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de Wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van het Bmo nadere regels worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit.

eigen bijdrage: zie eigen aandeel

financiële tegemoetkoming: een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag al dan niet ineens uitbetaald dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

gebruikelijke zorg: als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft voor personen van 18 jaar of ouder een verplichtend karakter.

Het gesprek: onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, en na het eerste contact in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met de belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar de belanghebbende en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt. Wat de belanghebbende nog zelf kan. Wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van de belanghebbende. Wat de behoeften daarbij zijn. Welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en collectieve voorzieningen. Op deze wijze ontstaat een basis voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet te behalen zijn, kan een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag van een individuele voorziening. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. In een aantal gevallen is het mogelijk een aanvraag te doen zonder dat het gesprek plaatsvindt, bijvoorbeeld bij bekende klanten die een vervolgaanvraag doen.

Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

hoofdverblijf: het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als de belanghebbende meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals de belanghebbenden die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, belanghebbenden die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

individuele voorziening: in dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor de belanghebbenden die onder artikel 4 van de Wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

inkomen: voor het begrip inkomen is aangesloten op de begripsbepaling zoals gehanteerd wordt in het kader van de Wet werk en bijstand. Onder inkomsten wordt verstaan inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de Wet werk en bijstand, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel k van de Wet werk en bijstand, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, en uitkeringen tot levensonderhoud.

In artikel 31 lid 2 van de Wet werk en bijstand staan verder middelen vermeld welke niet tot inkomsten gerekend kunnen worden.

In dit artikel wordt onder meer genoemd:

  • -

    kinderbijslag;

  • -

    uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten;

  • -

    inkomsten uit bescheiden vermogen.

In artikel 34 lid 2 Wet werk en bijstand wordt de vermogensgrens voor dit bescheiden vermogen genoemd.

leefeenheid: hieronder worden alle bewoners begrepen van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren het begrip leefeenheid. Dit begrip wordt gedefinieerd om de voorziening vast te kunnen stellen onder in acht name van gebruikelijke zorg. Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de verhuurder niet tot de leefeenheid gerekend. Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen zoals kloosterlingen, ouderen of gehandicapten.

lokaal: onder directe woon- en leefomgeving word ingevolge Wvg-jurisprudentie verstaan een straal van15 tot 20 kilometer rond de woning van de belanghebbende.

mantelzorger: mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

In ieder geval wordt in deze verordening onder mantelzorg verstaan: het verlenen van intensieve zorg langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week aan een ziek familielid, vriend of kennis. Het verlenen van de zorg is geen vrije keuze maar wordt verleend uit plichtsbesef of liefde voor de ander.

maatwerk: maatwerk wordt slechts geleverd nadat de noodzaak voor compensatie in de vorm van een voorziening is vastgesteld. Binnen het noodzakelijk te compenseren deel kan rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Compensatie wordt niet geboden voor wensen van de belanghebbende die het noodzakelijke deel overstijgen.

meerkosten: het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. van de Wet. Een met de persoon als de belanghebbende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de belanghebbende niet algemeen gebruikelijk zijn, is de Wet gericht.

persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de belanghebbende onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit.

psychosociaal probleem: het begrip psychosociaal probleem is vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo. Ontleend aan uitspraak CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832.

ritbijdrage of gebruikersbijdrage: het college ontwikkelt scootmobielpools. Voor het gebruik van een voorziening uit een pool kan een gebruikersbijdrage worden gevraagd. Hierover zijn nog geen bedragen opgenomen in het Besluit. Er moet nog nadere invulling gegeven worden aan de pools. Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer en het (rolstoel)taxikilometerbudget wordt een ritbijdrage gevraagd.

voorliggende voorziening: voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

wettelijk voorliggende voorziening: de wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de Wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang en de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid. Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3.1 Contact

Een gesprek wordt aangevraagd door middel van een contact. Het gesprek leidt niet per definitie tot een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen.

Neemt de belanghebbende mondeling contact op, dan kan het gaan om een vraag die direct wordt beantwoord en is het gesprek niet nodig. Een contact kan ook resulteren in het , zo mogelijk direct voeren van het gesprek. Het gesprek kan leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening.

Als er schriftelijk of elektronisch contact is opgenomen dient binnen een bepaald aantal werkdagen een gestelde vraag beantwoord te worden of wordt er een afspraak voor het gesprek gemaakt. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Bovendien geeft een eerste contact aan dat de betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het meedenken over het oplossen van het probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies; Het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

Artikel 3.2 Het Gesprek

Lid1

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder de belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

De eigen mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden, kan het college ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een andere professional, of professionele vrijwilliger, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening behandelt.

Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat door de belanghebbende voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een college er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht het college nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij de belanghebbende en zijn wensen en persoonskenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

Het gesprek wordt in principe telefonisch met de belanghebbende gevoerd. Als daartoe aanleiding is wordt het gesprek ook bij de belanghebbende thuis gevoerd. Ook kan de belanghebbende uitgenodigd worden het gesprek op locatie van de professional te voeren.

Bij een huisbezoek wordt de belanghebbende van te voren mondeling of op verzoek van de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd over de te bespreken punten in het kader van het gesprek zodat hij of eventuele derden zich kan/kunnen voorbereiden.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden. Er wordt uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Een eventuele voorziening wordt toegekend aan de verzorgde.

Artikel 3.3 Het verslag

Lid 1

Het gesprek kan met een verslag worden afgesloten. De belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van de betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, het verslag van het gesprek te gebruiken als uitgangspunt voor een formele aanvraag bij de gemeente.

Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 4. De aanvraag

  • Lid 1

  • Een aanvraag voor een individuele voorziening kan voortkomen uit het gesprek. Samen met de belanghebbende is tijdens het gesprek geïnventariseerd welke oplossingen er kunnen zijn voor een probleem. Indien de oplossing een individuele voorziening op grond van de Wet kan zijn, wordt daarvoor een aanvraag ingenomen.

  • Niet altijd is het gesprek noodzakelijk. Voor de belanghebbenden die reeds bekend zijn bij het Wmo-loket heeft het gesprek niet altijd meerwaarde. Het is aan de professional om te beoordelen of het gesprek al dan niet gevoerd moet worden.

  • Lid 2

  • In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch (bijvoorbeeld per email door middel van een contactformulier) een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend. Het college heeft het mogelijk gemaakt dat een aanvraag ook mondeling kan worden ingediend door bij wettelijk voorschrift, namelijk in voorliggende verordening, dit te bepalen. Onder mondeling wordt zowel telefonisch als een persoonlijk contact verstaan.

  • Lid 3

Lid 3 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier)

of schriftelijk wordt ingediend, de gemeente de datum waarop de mondelinge aanvraag is ingediend of de datum waarop de schriftelijk aanvraag is ontvangen registreert om deze aanvraag formeel te maken.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een besluit (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat de aanvraag, voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is ingenomen of binnengekomen.

Hoofdstuk 5. Algemene regels ter beoordeling van de te bereiken resultaten

In hoofdstuk 5 worden de algemene regels opgesomd die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In hoofdstuk 6 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn zodat maatwerk en creatieve oplossingen mogelijk zijn. Allereerst laat de Wet deze mogelijkheid toe.

Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikel 5.1 Het maken van een afweging

Lid 1

In lid 1 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het college kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Anderzijds wordt ook gekeken naar de totale woon- en gezinssituatie, de sociale structuur en de aanwezigheid van mantelzorg.

Bij een aanvraag voor huishoudelijke verzorging wordt gekeken naar de aanwezigheid van gebruikelijke zorg en de zorg die daarnaast nog nodig is. Als vorenstaande toch niet leidt tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Bij het onderzoek naar de capaciteit van de belanghebbende om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, wordt in het gesprek altijd gesproken over de eigen (financiële) mogelijkheden (vermogen, inkomen, overwaarde woning) om zelf in een oplossing te voorzien. In samenspraak met de belanghebbende wordt afgewogen of een voorziening met eigen middelen wordt aangeschaft, waarbij de rol van het college zich beperkt tot het verstrekken van informatie en advies, of dat een individuele voorziening wordt verstrekt waarvoor waar mogelijk een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd. Het is immers denkbaar dat de belanghebbende geen (periodieke) eigen bijdrage wenst te betalen, en er de voorkeur aan geeft de voorziening met eigen middelen aan te schaffen.

Als er geen gesprek voorafgaand aan de aanvraag heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke eigen oplossingen, voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Artikel 5.2 Voorwaarden bij compensatie

  • a.

    wanneer de belanghebbende zelf in staat is de beperkingen te compenseren door middel van eigen oplossingen, algemeen gebruikelijke, algemene, of (wettelijk) voorliggende voorzieningen, hoeft geen individuele voorziening te worden verstrekt.

  • b.

    Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten de goedkoopst compenserende voorzieningen te zijn. Hierbij geldt natuurlijk ook dat ze adequaat moeten zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de belanghebbende als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoopst compenserend zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

  • c.

    Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de Wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

  • d.

    Het probleem van het individu dient op grond van de Wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de Wet.

  • e.

    Een voorziening moet proportioneel en doeltreffend te zijn. Dat wil zeggen dat het probleem van de belanghebbende gecompenseerd dient te worden, maar het moet ook de goedkoopst compenserende voorziening zijn.

Artikel 5.3 Geen compensatie

a.In de Wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de Wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de belanghebbende niet woonachtig is. Onder woonachtig wordt verstaan dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de betreffende gemeente. Dit betekent niet per definitie dat hij ook in de gemeentelijke basisadministratie van deze gemeente is opgenomen.

Een uitzondering kan gemaakt worden voor personen die voornemens zijn naar de gemeente Apeldoorn te verhuizen zoals omschreven in artikel 1 lid m. bij de definitie van het begrip hoofdverblijf.

b.Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Hiervan is sprake als:

de voorziening niet specifiek op mensen met een beperking is gericht, èn

in de vrije handel verkrijgbaar is en

niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1 van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de (financiële) situatie van de belanghebbende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de belanghebbende kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de belanghebbende, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

c.Van een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een hulpmiddel die iemand op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kan ontvangen, zoals een rollator of een rolstoel voor iemand die in een instelling behandeld wordt.

Het gaat hier dus niet altijd om Wmo-voorzieningen. Dit kunnen ook andersoortige voorzieningen betreffen vanuit een andere regeling die een adequate oplossing kunnen zijn. Het komt wel eens voor dat burgers bij het verkeerde loket hun aanvraag indienen. Daar dient deze regel onder meer voor.

Voorts zijn er voorzieningen die vergelijkbaar zijn aan Wmo-voorzieningen maar waarvoor wettelijk een voorliggende regeling geldt. Veelal betreft dit voorzieningen die vanuit de AWBZ verstrekt dienen te worden. Artikel 5.2, sub c dient dan als afwijzingsgrond. Deze afwijzing heeft de belanghebbende nodig om bij de juiste instantie aan te kloppen. Meestal gaat dit goed. In een enkel geval is de andere partij weigerachtig. Afhankelijk van de ernst van het geval volhardt de gemeente in haar standpunt of treft zij een (voorlopige) voorziening om de belanghebbende niet de dupe te laten worden. Deze kosten kunnen echter niet door de gemeente op de andere partij verhaald worden omdat de gemeente in deze in feite geen partij is.

  • d.

    Onder het anders organiseren van zijn dagelijkse leven of het huishouden vallen bijvoorbeeld het anders verdelen van huishoudelijke taken tussen twee partners, het anders inrichten van de woning of het uitoefenen van een hobby op een andere locatie (dichter bij de woning of in een andere ruimte). Ook komt hier de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende en de leefeenheid waartoe hij behoort nadrukkelijk aan de orde.

  • e.

    Onder een onveilige voorziening of een voorziening die gezondheidsrisico’s met zich meebrengt valt bijvoorbeeld de situatie dat het voor de belanghebbende met een visuele beperking of een slecht reactievermogen niet verantwoord is gebruik te maken van een scootmobiel.

  • f.

    Dit speelt bijvoorbeeld bij een belanghebbende die, zich bewust van zijn beperking, bij de laatste of een eerdere verhuizing een woonruimte verliet waarin hij geen belemmeringen bij het normale gebruik van zijn woning ondervond.

  • g.

    Onder g. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de belanghebbende geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, wordt bekeken of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een in hoogte verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

  • h.

    Gedacht moet worden aan een belanghebbende die op hoge leeftijd in een woning gaat wonen die voorzienbaar binnen afzienbare termijn problemen voor de belanghebbende zal opleveren omdat de woning bijvoorbeeld geen douche maar alleen een bad heeft of niet gelijkvloers is en de bovenverdieping middels een trap bereikbaar is.

Dit artikel is onder meer bedoeld om mensen die al jaren bekend zijn met hun beperkingen, hier steeds meer moeite mee hebben gekregen en die geen maatregelen hebben getroffen om een andere woning te zoeken op het moment dat dit nog niet urgent was, te kunnen afwijzen voor een woonvoorziening. De achterliggende gedachte is dat het niet redelijk is mensen die het er op aan hebben laten komen te bevoordelen tegenover de mensen die wèl tijdig hun maatregelen hebben getroffen en bijvoorbeeld wel verhuisd zijn zonder enige vorm van financiële compensatie. Het gaat hier dus niet om onvoorzienbare handicaps.

  • i.

    Hierbij wordt uitgegaan van het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw zoals in Bouwbesluit 2003 is vastgesteld. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of veel luxueuzere woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

  • j.

    In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van belemmeringen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld. Te denken valt aan de situatie dat een belanghebbende zonder beperkingen al jarenlang een particuliere hulp heeft voor de overname van alle huishoudelijke taken. De belanghebbende wordt ziek als gevolg waarvan er belemmeringen optreden bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. De belanghebbende vraagt vervolgens hulp bij het huishouden aan voor dezelfde taken die de particuliere hulp al doet. Het feit dat de belanghebbende ziek is geworden en belemmeringen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, betekent niet zondermeer dat er compensatie moet plaatsvinden. De belanghebbende verrichtte voordat zij ziek werd ook geen huishoudelijke taken en liet en laat deze nog steeds overnemen door de hulp. Er is dus geen probleem dat opgelost moet worden en er zijn geen meerkosten doordat er meer taken overgenomen moeten worden.

  • k.

    Onder k. wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening wordt aangeschaft of aangebracht die uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt en wordt voorkomen dat de gemeente voor een voldongen keuze wordt gezet. Dit geldt zowel voor rolstoelen als voor vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen en voorzieningen voor het voeren van een huishouding.

Bijvoorbeeld pas nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positief besluit heeft genomen, komt een belanghebbende hiervoor in aanmerking. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de belanghebbende reeds is verhuisd, met een claim voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

  • l.

    Onder l wordt aangeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een voorziening op therapeutische basis. Voorzieningen op therapeutische basis zijn voorzieningen die nodig zijn vanwege een behandelplan gericht op genezing of instandhouding van de gezondheid op een bepaald niveau. Deze worden vanuit de AWBZ vergoed. Soms ontstaat er verwarring omdat vanuit 2 verschillende regelingen aanspraak mogelijk is op eenzelfde soort voorziening. Het verschil zit hem dan in het doel waarvoor de voorziening nodig is. Te denken valt aan een ligbad. Een Wmo-woonvoorziening zal altijd gericht zijn op het normale gebruik van de woning. Indien een ligbad primair nodig is bijvoorbeeld voor het langdurig inweken vanwege psoriasis, wordt een dergelijke voorziening als therapeutisch beschouwd en vanuit de Wmo afgewezen. De AWBZ is dan de voorliggende regeling.

  • m.

    In het geval de belanghebbende niet wil meewerken aan medisch onderzoek is het niet mogelijk om vast te stellen of er belemmeringen zijn die mogelijk middels een individuele voorziening of anderszins kunnen worden gecompenseerd. Bij een aanvraag voor huishoudelijke verzorging wordt ook van een huisgenoot verwacht dat hij meewerkt aan onderzoek om te kunnen vastgestellen of verwacht mag worden dat deze taken overneemt die de belanghebbende niet kan uitvoeren. Werkt de huisgenoot niet mee door bijvoorbeeld onderzoek te weigeren of benodigde gegevens niet te verstrekken, dan kan dit leiden tot het niet toekennen van een voorziening.

Hoofdstuk 6 De acht resultaten

Artikel 6.1 Een schone en leefbare woning

Lid 1

In lid 1 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schone en leefbare woning.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een woning die schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Maar een belanghebbende kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit is in de beleidsregels nader uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen de ruimten die dagelijks worden gebruikt: een woonkamer, de aanwezige slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten en de toegang naar deze ruimten. Denk hierbij aan een hal of een overloop.

Lid 2

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om de schone en leefbare woning te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit is bepaald via een normenschema. Hierbij staat het te bereiken resultaat centraal.

Lid 3

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten of de leeftijd van de huisgenoot is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van algemene, algemeen gebruikelijke, andere voorliggende voorzieningen of gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 7 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Artikel 6.2. Wonen in een geschikte woning

Lid 1

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de belanghebbende. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk belanghebbenden gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Lid 3

Betreft een verwijzing naar de algemene regels van hoofdstuk 5.

Lid 4

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Lid 5

Aanvullende beperkingen specifiek voor de verhuis- en inrichtingskosten zijn opgenomen onder dit lid.

De belanghebbende dient zich 2 weken voordat hij gaat verhuizen te melden bij het Wmo-loket, zodat de mogelijkheid bestaat vast te stellen of de te verlaten woning al dan niet geschikt is voor de belanghebbende om in te wonen.

Sub b is opgenomen met als reden dat indien de aanvrager niet binnen een jaar na datum van het besluit van het college verhuist, er niet gesteld kan worden dat er sprake is van onvoorziene kosten welke door het college gecompenseerd dienen te worden. De verhuizing is dan wel voorzienbaar en belanghebbende wordt dan geacht hiervoor te reserveren.

Lid 6

Er vindt geen compensatie plaats indien

  • a.

    Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten overmachtsituatie. Hiervan kan sprake zijn als de verhuizing noodzakelijk is geworden in verband met werkaanvaarding van de belanghebbende of diens partner of bij een echtscheiding of overlijden van een partner waardoor de belanghebbende niet meer in staat is de woning te betalen of te onderhouden.

  • b.

    Als een belanghebbende met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

  • c.

    Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

  • d.

    Onder d. wordt met name gedoeld op de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van de ouderlijke woning naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

  • e.

    Verhuizingen naar AWBZ- erkende en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de Wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

  • g.

    Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de belanghebbende aan een ziekte of gebrek lijdt waardoor hij zijn woning dient te saneren. Ook wordt geen woonvoorziening verstrekt indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning dient zijn woning deugdelijk te onderhouden.

  • h.

    Het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus.

  • h.

    niveau sociale woningbouw geldt voor zowel het niveau van afwerking als de oppervlaktes van ruimten.

Artikel 6.3 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1

Lid 1 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in de woning komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan de inzet van vrijwilligersorganisaties of een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de belanghebbende.

Het gaat niet alleen om het doen van de wekelijkse boodschappen maar ook om de maaltijden. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen (brood- en/of warme maaltijden). Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via kant-en-klaar maaltijden die via de supermarkt verkrijgbaar zijn, via een maaltijdservice die warm of koel-vries maaltijden bezorgd, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of

via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden etc. Is de belanghebbende niet in staat maaltijden op te warmen, dan kan dit worden overgenomen. Ook kan in uitzonderlijke situaties het bereiden van maaltijden worden overgenomen. Dit is slechts het geval als er sprake is van medische geïndiceerde diëten die niet door een maaltijdservice bereid kunnen worden.

Lid 4

Lid 4 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, bestaat er geen ruimte voor het verstrekken van een individuele voorziening.

Artikel 6.4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken, opgevouwen, opgeborgen en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen en drogen gebeurt met de algemeen gebruikelijke wasmachine en droger. Het ophangen van de was op een wasrekje wordt niet overgenomen. Voor zover het medische noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij wordt allereerst gekeken of van de belanghebbende verwacht mag worden dat hij strijkvrije kleding aanschaft en draagt en of hij, uit financieel oogpunt, gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, te weten de strijkservice.

Voor het repareren van kleding zijn er in de maatschappij voldoende betaalbare alternatieven zodat deze taak niet vanuit de Wmo wordt gecompenseerd.

Lid 2

Het college dient de belanghebbenden in staat te stellen dat de aanwezige kleding schoon, draagbaar en doelmatig is. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om uitzonderlijke kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding of werkkleding.

Lid 4

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 6.5 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorgmomenten voor kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname van de zorg. Hiervoor zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

2.Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. Dit doet zich voor in crisissituaties. In die situaties is de ouder onvoorzien niet beschikbaar voor het leveren van de zorg en dient deze zorg per direct maar wel tijdelijk te worden overgenomen. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Tijdelijke compensatie zal van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Artikel 6.6. Zich verplaatsen in en om de woning

1.Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van het terras. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de badkamer. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een traplift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

  • 2.

    In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij de woning (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Daarnaast zijn onder resultaatgebied 8 nadere regels uitgewerkt over de rolstoel voor incidenteel gebruik.

  • 3.

    Aan de hand van algemene regels wordt bepaald of belanghebbende daadwerkelijk in aanmerking komt voor compensatie. Een van de regels is dat indien er een andere wettelijk voorliggende regeling is, geen compensatie op grond van de Wmo plaatsvindt. Een wettelijk voorliggende regeling kan de AWBZ zijn. Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan bewoners van AWBZ-gefinancierde woonvormen bestaat alleen indien de bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Artikel 6.7 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

1.Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

2.De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 5 OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de belanghebbende. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een voorzieningen pool als een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 6.8 Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

1.Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal resultaatgebied 7 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Het college heeft onder dit resultaatgebied een aantal compenserende maatregelen uitgewerkt.

2.Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

4.Om belanghebbenden met een beperking in staat te stellen lokaal in sportverenigingsverband medemensen te ontmoeten kan een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en instandhouding van een sportrolstoel verstrekt worden.

De sport dient wel recreatief van aard te zijn. Wanneer het sporten het recreatieve sporten ontstijgt en er sprake is van topsport of zelfs professionele sportbeoefening, dan wordt belanghebbende gewezen op andere meer voor de hand liggende financiers als sponsoren.

5.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren bewoners van AWBZ-erkende instellingen uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de Wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook weer in deze verordening opgenomen. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. Indien een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-erkende instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt is het mogelijk eenmalig een financiële tegemoetkoming te verstrekken om één woonruimte waar de belanghebbende vaak verblijft bezoekbaar te maken. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de belanghebbende daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Voorts is van belang dat de te bezoeken woning in de gemeente Apeldoorn staat. Niet van belang is waar de instelling staat en waar de belanghebbende woonachtig is. In principe wordt slechts eenmalig een voorziening voor het bezoekbaar maken verstrekt. In die zin moet de belanghebbende een keuze maken welke woning hij buiten de instelling wil bezoeken. In individuele gevallen kan daarop een uitzondering worden gemaakt bijvoorbeeld als de ouders van een in een instelling verblijvend kind gescheiden zijn.

Hoofdstuk 7 Verstrekkingen in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming

Artikel 7.1 Mogelijke verstrekkingwijzen van voorzieningen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo.

Artikel 7.2 Verstrekking in natura

  • 1.

    In een bruikleenovereenkomst tussen het college en de belanghebbende staan regels en wederzijdse verplichtingen omtrent o.a. het gebruik, onderhoud en reparatie van een voorziening. In de dienstverleningsopdracht geeft het college opdracht aan een gecontracteerde zorgaanbieder tot het leveren van hulp bij het huishouden waaronder het aantal uren en de uit te voeren taken.

  • 2.

    een belanghebbende die zijn voorziening niet meer gebruikt, dient zijn voorziening voor herverstrekking beschikbaar te stellen. De bruikleenovereenkomst vervalt dan. De leverancier zal de voorziening bij de belanghebbende komen ophalen. De voorziening wordt in depot geplaatst en wanneer zich een andere belanghebbende aandient wordt de voorziening voor herverstrekking gereed gemaakt.

Door voorzieningen welke niet meer gebruikt worden opnieuw te verstrekken wordt optimaal gebruik gemaakt van de middelen.

Artikel 7.3 Verstrekking als persoonsgebonden budget

2.Overwegende bezwaren

Lid 2 bepaalt dat die situaties waarin geen door de belanghebbende gevraagd persoonsgebonden budget verstrekt wordt omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo “overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het besluit.

  • a.

    er kan sprake zijn van overwegende bezwaren bij het vragen van een budget voor collectief vraagafhankelijk vervoer. Dit kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12012010 BL4037.

  • b.

    een kilometerbudget voor een (rolstoel)taxi kan besteed worden bij ieder aangesloten taxibedrijf. Indien de belanghebbende gebruik wenst te maken van een taxibedrijf dat nog niet is aangesloten bij het systeem dat gebruikt wordt door het college, kan dit bedrijf alsnog aansluiten.

Het taxikilometerbudget vertegenwoordigt een hogere financiële waarde. Taxivervoer is immers kostbaar. Indien de belanghebbende een vergoeding wenst voor het gebruik van een vervoermiddel anders dan een (rolstoel)taxi, dan is de tegemoetkoming voor gebruik van een eigen auto of vervoer door derden mogelijk.

  • e.

    is er al huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget toegekend en heeft de belanghebbende voor een periode van korter dan 3 maanden uitbreiding van hulp nodig, bijvoorbeeld na een fractuur die naar verwachting weer volledig herstelt, dan kan het persoonsgebonden budget voor deze tijdelijke periode worden opgehoogd. Is er nog geen hulp bij het huishouden en is er voor een periode van korter dan 3 maanden hulp nodig, dan kan dit alleen in natura worden geleverd.

  • g.

    het college streeft ernaar efficiënt met haar middelen om te gaan. Om die reden is er voor gekozen geen budget te verstrekken voor voorzieningen die naar verwachting kortdurend gebruikt zullen worden omdat deze niet langdurig adequaat zullen zijn. Met een budget kunnen voorzieningen aangeschaft worden die door het college niet zonder meer voor herverstrekking ingezet kunnen worden. Wanneer een voorziening niet opnieuw gebruikt kan worden is er sprake van kapitaalvernietiging.

Om deze reden wordt voor voorzieningen voor kinderen in de groei geen persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Kinderen maken niet de gestelde gebruiksduur gebruik van een voorziening, zij zijn hier reeds eerder uitgegroeid en een voorziening dient dan vervangen te worden door een ander, groter exemplaar.

Ook aan een belanghebbende met een progressief ziektebeeld wordt geen persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld indien de verwachting is dat hij hier slechts kortdurend gebruik van zal maken.

  • 3.

    Voorzieningen die met een persoonsgebonden budget zijn aangeschaft zijn eigendom van de koper, veelal de belanghebbende. Dit lid is opgenomen om het mogelijk te maken een voorziening die met gemeenschapsgeld is aangekocht herverstrekbaar te kunnen stellen aan een andere belanghebbende. Indien de belanghebbende het eigendomsrecht van de voorziening niet wenst over te dragen aan de gemeente, dan wordt gevraagd het persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen. Is de belanghebbende wel bereid de voorziening over te dragen aan het college, dan kan beoordeeld worden of de belanghebbende een tegemoetkoming moet ontvangen. Dit zou dan verstrekt kunnen worden over een gedeelte van de meerkosten die belanghebbende heeft gemaakt, wanneer het budget niet toereikend is geweest om de aanschaf te bekostigen.

  • 4.

    De belanghebbende wordt zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd in geval hij een eigen bijdrage voor een voorziening moet betalen.

Artikel 7.4 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

1.Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de Wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Ook bij toekenning van andere voorzieningen is het mogelijk een financiële tegemoetkoming te verstrekken.

De volgende voorzieningen kunnen bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    verhuizing en inrichting

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

  • d.

    een uitraasruimte

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie

  • f.

    tijdelijke huisvesting

  • g.

    huurderving

  • h.

    verwijderen van voorzieningen

  • i.

    sportrolstoel

  • j.

    gebruik eigen auto of vervoer door derden

  • k.

    autoaanpassing

  • l.

    bezoekbaar maken woning

Deze opsomming wordt niet geacht volledig te zijn.

  • 2.

    Een vergoeding van de meerkosten van een voorziening wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. Bij meerkosten moet gedacht worden aan kosten voor een voorziening die belanghebbende moet maken omdat deze een voorziening nodig heeft in bijzondere uitvoering en dit extra meerkosten met zich mee brengt.

  • 3.

    Bij een financiële tegemoetkoming kunnen voorwaarden worden opgesteld omtrent de besteding van de tegemoetkoming. Voorwaarden kunnen onder andere gaan over waaraan de tegemoetkoming besteed moet worden en binnen welke termijn.

  • 4.

    De belanghebbende wordt zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd in geval hij een eigen aandeel voor een financiële tegemoetkoming moet betalen.

  • 5.

    Een sportrolstoel die met een financiële tegemoetkoming is aangeschaft is eigendom van de koper, veelal de belanghebbende. Dit lid is opgenomen om het mogelijk te maken een voorziening die met gemeenschapsgeld is aangekocht herverstrekbaar te kunnen stellen aan een andere belanghebbende. Indien de belanghebbende het eigendomsrecht van de voorziening niet wenst over te dragen aan de gemeente, dan wordt gevraagd de financiële tegemoetkoming naar rato terug te betalen. Is de belanghebbende wel bereid de voorziening over te dragen aan het college, dan kan beoordeeld worden of de belanghebbende een tegemoetkoming moet ontvangen. Dit zou dan verstrekt kunnen worden over een gedeelte van de meerkosten die belanghebbende heeft gemaakt, wanneer de tegemoetkoming niet toereikend is geweest om de aanschaf te bekostigen.

Hoofdstuk 8 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 8.1 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Het college heeft bepaald dat voor alle resultaatgebieden een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd kan worden. Een aantal voorzieningen is uitgesloten van het opleggen van een eigen bijdrage. Dit is uitgewerkt in het Besluit.

Artikel 8.2 Ritbijdrage collectieve voorzieningen/ gebruikersbijdrage

Voor het gebruik van een Wmo-pas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt een ritbijdrage gevraagd. Deze bijdrage wordt niet opgelegd en geïnd via het CAK, omdat het een bijdrage betreft voor algemeen gebruikelijke kosten.

Voor het gebruik van voorzieningen uit een pool kan een gebruikersbijdrage worden gevraagd. Aan de voorwaarden voor een dergelijke gebruikersbijdrage moet nog nader invulling worden gegeven. Reden is dat de poolvoorzieningen in ontwikkeling zijn.

Hoofdstuk 9 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 9.1 Medewerking aan (her)onderzoek

Lid 1

In dit artikel wordt bepaald dat de belanghebbende medewerking moet verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet. Waar die medewerking uit moet bestaan wordt nader toegelicht.

Behalve dat standaard gegevens noodzakelijk zijn, zoals adres of gezinssamenstelling, is veelal ook medische of bouwtechnische informatie nodig, of is een onderzoek nodig door een deskundige op het gebied van rolstoelen of andersoortige voorzieningen.

Daarom is ook bepaald dat de belanghebbende niet alleen verplicht is om mee te werken aan een door de medewerker van het Zorgloket ingesteld onderzoek maar ook aan onderzoeken door deze organisatie ingeschakelde deskundigen. Dat kan onder meer inhouden dat deze deskundige de aan te passen woning moet beoordelen.

De belanghebbende is alleen verplicht om mee te werken aan onderzoeken in het kader van de uitvoering van de Wet.

Lid 2.

Zowel bij een periodieke als een eenmalige verstrekking is het college bevoegd om te onderzoeken in hoeverre de verstrekte voorziening nog adequaat is. Op dit heronderzoek zijn de bepalingen van artikel 9.3 en 9.4 van overeenkomstige toepassing.

Lid 3.

In principe zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 9.2 Inlichtingenplicht

Ingevolge dit artikel is de belanghebbende die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op of de hoogte van een voorziening, uit eigen beweging aan het college door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals een verhuizing, verandering van de hoogte van het inkomen bij periodiek uit te keren inkomensafhankelijke tegemoetkomingen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat.

Artikel 9.3 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een individuele voorziening

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken of gewijzigd worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 9.5 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen besluit geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Indien uit onderzoek blijkt dat de belanghebbende niet of nauwelijks gebruik maakt van een voorziening en dit naar alle waarschijnlijkheid het komende jaar ook niet of nauwelijks zal doen, kan de voorziening eveneens teruggevorderd worden.

Een besluit wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van het besluit de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid het besluit geheel of ten dele in te trekken.

De verlening van een periodieke tegemoetkoming of het in natura verstrekken van een middel, waaronder tevens wordt verstaan het verlenen van toegang tot dienstverlening als het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, worden ingetrokken indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verstrekking wordt voldaan.

Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding, een financiële tegemoetkoming, een gemaximeerde vergoeding of een persoonsgebonden budget niet binnen 3 maanden na de uitbetaling is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken. Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening voorzieningen gehandicapten dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.

Artikel 9.4 Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan dan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 10.2 Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen.

Dit artikel maakt het mogelijk voor het college alle bedragen in het Besluit aan te passen aan prijsontwikkelingen. Door dit artikel wordt de bevoegdheid hiertoe aan het college overgedragen.

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

Artikel 10.3 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt en welke verordening met deze inwerkingtreding is komen te vervallen.

Artikel 10.4 Citeertitel

Dit artikel regelt hoe deze verordening geciteerd kan worden.