Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2014

Geldend van 16-01-2014 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012;

dat de raad in voornoemde Verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die Verordening nadere regels dient te stellen in een besluit;

BESLUITEN:

vast te stellen het navolgende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2014.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening.

aanschafprijs: de prijs waarvoor een voorziening wordt ingekocht door het college

afschrijvingstermijn: de periode waarover een voorziening economisch wordt afgeschreven.

Bmo: Besluit maatschappelijke ondersteuning zoals is opgesteld door de minister

CAK: Centraal Administratie Kantoor

eigen aandeel: een door het college op te leggen en door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo op van toepassing zijn;

eigen bijdrage: een door het college op te leggen en door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebondenbudget betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo op van toepassing zijn

Huishoudelijke Verzorging 1 (HV-1): overname van uitvoerende huishoudelijke taken

Huishoudelijke Verzorging 2 (HV-2):

  • ·

    regievoering over het huishouden (toezicht en signalering), het aanleren van taken aan de belanghebbende of een huisgenoot of samen opwerken met de belanghebbende en/of een huisgenoot, altijd in combinatie met overname van 1 of meer uitvoerende taken of

  • ·

    het overnemen van zorgtaken van de ouder(s) voor hun kinderen (wassen, kleden, maaltijden) of

  • ·

    kortdurende opvang van kinderen in crisissituaties door uitval van de ouder(s) met het doel ontwrichting in het gezin te voorkomen en de ouder(s) in staat te stellen andere maatregelen te kunnen treffen.

instandhoudingskosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening voor onderhoud en reparatie van deze voorziening

kostprijs: de aanschafprijs inclusief eventuele kosten van onderhoud, reparatie, verzekering en depotbeheer.

leaseprijs: de prijs waarvoor een bruikleenauto, gesloten buitenwagen of bruikleenbus wordt geleasd

organisatie: een bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven onderneming die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op het leveren van hulp bij het huishouden/ schoonmaken;

periode: een vierwekelijkse termijn die gehanteerd wordt door het CAK bij de inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel. Een jaar kent 13 perioden.

periodebedrag: een omrekening van het maandelijks toegekende persoonsgebonden budget naar een vierwekelijkse termijn zoals gehanteerd door het CAK

zelfstandige zonder personeel: een bij de Kamer van Koophandel (KvK) geregistreerde zelfstandige zonder personeel die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op het leveren van hulp bij het huishouden / schoonmaken

HOOFDSTUK 2. HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2.1 Regels rond verantwoording

  • 1.

    Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, moet de belanghebbende rekening houden met controle door het college naar de besteding van het persoonsgebonden budget en moet de belanghebbende hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een eenmalige voorziening wordt door de belanghebbende na aanschaf van of besteding aan de voorziening maar uiterlijk binnen 3 maanden na toekenning van het persoonsgebonden budget aan het college verantwoord.

  • 3.

    Voor zover het een persoonsgebonden budget voor een periodieke voorziening betreft, controleert het college na afloop van een kalenderjaar of anders steekproefsgewijs.

  • a)

    de belanghebbende mag tot 1 februari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover verantwoording moet worden afgelegd, betalingen vanuit het persoonsgebonden budget doen die betrekking hebben op het te verantwoorden jaar;

  • b)

    heeft de belanghebbende het persoonsgebonden budget twee kalenderjaren correct besteed en verantwoord, kan het college besluiten de belanghebbende ieder 5e kalenderjaar te laten verantwoorden of eerder als het college daarvoor aanleiding ziet;

  • c)

    wordt het persoonsgebonden budget lopende het kalenderjaar beëindigd, dan is de belanghebbende verplicht aansluitend aan de einddatum de besteding van het persoonsgebonden budget dat is verstrekt in het jaar van beëindiging te verantwoorden;

  • d)

    het college moet de verantwoording volledig en voorzien van de benodigde bewijsstukken binnen 8 weken nadat het college hierom schriftelijk heeft verzocht, van de belanghebbende hebben ontvangen;

  • e)

    Bij het persoonsgebonden budget – bemiddeling stelt het bemiddelingsbureau ten behoeve van de belanghebbende en het college een jaaroverzicht op dat voorziet in inzichtelijke weergave van de door de hulp geleverde uren en het – namens en in opdracht van de belanghebbende – aan de hulp (en) betaalde vergoeding. Hiermee wordt tevens het persoonsgebonden budget aan het college verantwoord.

  • f)

    Bij gebruikmaking van de dienst Betaling & Overzicht van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stelt de SVB ten behoeve van de belanghebbende en het college een jaaroverzicht op dat voorziet in inzichtelijke weergave van de door de hulp geleverde uren en het – namens en in opdracht van de belanghebbende – aan de hulp (en) betaalde vergoeding. Hiermee wordt tevens het persoonsgebonden budget aan het college verantwoord.

Artikel 2.2 Regels rond terugvordering

  • 1. Na de in lid 1, 2 en 3 genoemde controle op de verantwoording wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen. Bij gebruikmaking van de dienst Betaling & Overzicht wordt het persoonsgebonden budget dat niet is besteed door de Sociale Verzekeringsbank terugbetaald aan het college.

  • 2. Indien de belanghebbende het terug te vorderen persoonsgebonden budget niet of niet volledig binnen de schriftelijk gestelde termijn terugbetaald, kan overdracht aan de gerechtsdeurwaarder plaatsvinden. De openstaande vordering wordt in dat geval verhoogd met buitengerechtelijke en eventuele gerechtelijke kosten.

  • 3. Bedragen tot € 50,- worden niet teruggevorderd of verrekend.

  • 4. Nadat het door de belanghebbende of de Sociale Verzekeringsbank terug te betalen bedrag door het college is ontvangen, meldt het college het aangepaste periodebedrag bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK voert vervolgens een berekening van de eigen bijdrage uit en informeert de belanghebbende over de uitkomst hiervan.

Artikel 2.3 Regels rond beëindiging

Bij het overlijden van de belanghebbende eindigt de periodieke uitkering van het persoonsgebonden budget op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de belanghebbende is overleden.

HOOFDSTUK 3. DE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.1. Het vergoeden van de meerkosten

Een vergoeding van de meerkosten van een voorziening wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 1.

    Een meerkostenvergoeding wordt in ieder geval gehanteerd bij de verstrekking van:

    • a.

      een auto in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een referentie- auto, indien de belanghebbende niet voor een bruikleenvoorziening in aanmerking komt. De meerkostenvergoeding wordt afgeleid van het normbedrag dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor een referentieauto hanteert;

    • b.

      vloerbedekking en gordijnen en bankstel voor het reeds afgeschreven deel van de te vervangen voorziening;

    • c.

      een eenhendel mengkraan in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een algemeen gebruikelijke eenhendel mengkraan.

    • d.

      aanpassingen aan keukens en badkamers voor het reeds afgeschreven deel van de te vervangen voorziening.

  • 2.

    De meerkostenvergoeding die bij de verstrekking van de voorzieningen wordt gehanteerd, wordt, waar mogelijk, afgeleid van de richtlijnen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Waar het Nibud geen richtprijs heeft opgenomen, wordt de meerkostenvergoeding vastgesteld naar de prijs van de goedkoopst compenserende algemeen gebruikelijke voorziening.

Artikel 3.2. Regels rond beëindiging financiële tegemoetkoming

1.Bij het overlijden van de belanghebbende eindigt een periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de belanghebbende is overleden.

HOOFDSTUK 4. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 4.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Voor alle individuele voorzieningen zowel voor een verstrekking in natura als in de vorm van persoongebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming, is de belanghebbende een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd, met uitzondering van:

    • a.

      een collectieve voorziening;

    • b.

      de financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking;

    • d.

      de financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto en (rolstoel)taxi;

    • e.

      een (sport)rolstoel;

    • f.

      een voorziening waarvan de afschrijvingstermijn is verstrekken.

  • 2.

    Voor voorzieningen anders dan genoemd in lid 1 geldt voor de periode van de eigen bijdrage de afschrijvingstermijn van de voorziening.

Artikel 4.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

  • 1. De omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming bedraagt samen maximaal de verschuldigde bedragen op grond van artikel 4.1 lid 1 en artikel 4.5 van het Bmo dat door de Minister is vastgesteld.

  • 2. De eigen bijdrage of het eigen aandeel bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.

Artikel 4.3 Bepalen kostprijs voorzieningen

Voor het bepalen van de kostprijs voor:

  • 1.

    voorzieningen in bruikleen wordt de aanschafprijs vermeerderd met instandhoudingskosten, eventuele verzekering en kosten voor depotbeheer en wordt dit totaalbedrag gedeeld door de afschrijvingstermijn;

  • 2.

    huishoudelijke verzorging wordt het inkooptarief van de gecontracteerde aanbieder die de huishoudelijke verzorging aan de belanghebbende biedt, aangehouden;

  • 3.

    bouwkundige of woontechnische aanpassingen aan een woning wordt gebruik gemaakt van calculatieprogramma Scio Calpro+;

  • 4.

    een herplaatsbare losse woonunit bij een woning wordt 3/25 deel van de waarde van deze voorziening inclusief omzetbelasting (btw) aangehouden, plus de volledige kosten van plaatsing.

Artikel 4.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel

  • 1. Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de belanghebbende, kan gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening worden gebracht.

  • 2. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de belanghebbende, kan gedurende maximaal 39 perioden een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

  • 3. Indien de compensatie bestaat uit een voorziening in bruikleen of een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt een eigen bijdrage opgelegd over de periode van de afschrijvingstermijn van de voorziening.

  • 4. Indien de voorziening bestaat uit huishoudelijke verzorging in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd over de looptijd van de voorziening.

Artikel 4.5 Regels rond beëindiging

  • 1. In geval de belanghebbende overlijdt, stopt de inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel van rechtswege per eerstvolgende periode tenzij deze periode eindigt na de overlijdensdatum. In dat geval stopt de inning per periode waarvan de einddatum ligt voor de overlijdensdatum.

  • 2. In geval de belanghebbende verhuist naar een andere woning, maakt het college hiervan melding bij het CAK en stopt de inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel voor bouwkundige of woontechnische aanpassing per eerstvolgende periode.

  • 3. In het geval het college de voorziening inneemt of de dienstverlening beëindigd, maakt zij hiervan melding bij het CAK en stopt de inning van de eigen bijdrage per eerstvolgende periode.

HOOFDSTUK 5. DE ACHT RESULTATEN

5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning

Artikel 5.1.1 Huishoudelijke verzorging in natura

  • 1. Het uurtarief voor huishoudelijke verzorging in natura op basis waarvan de eigen bijdrage wordt berekend zoals genoemd in artikel 4.3 lid 2, bedraagt voor onderstaande gecontracteerde zorgaanbieders:

    • a.

      Huishoudelijke verzorging 1 (HV1):

      • ·

        Atlant: € 20,15

      • ·

        Beers: € 20,63

      • ·

        De Goede Zorg: € 20,95

      • ·

        De Nieuwe Zorg Thuis: € 19,31

      • ·

        PrivaZorg: € 20,12

      • ·

        RST: € 20,83

      • ·

        TSN: € 19,31

      • ·

        Verian: € 21,34

      • ·

        Zorggarant: € 20,32

      • ·

        Zorgkompas: € 20,12

      • ·

        AS Groep € 19,31

      • ·

        GGNet € ---

      • ·

        TZorg € 20,32

      • ·

        Vitaal Thuiszorg € 19,31

      • ·

        Axxicom € 20,50

    • b.

      Huishoudelijke verzorging 2 (HV2):

      • ·

        Atlant: € 22,46

      • ·

        Beers: € 22,66

      • ·

        De Goede Zorg: € 23,36

      • ·

        De Nieuwe Zorg Thuis: € 20,63

      • ·

        PrivaZorg: € 20,93

      • ·

        RST: € 22,76

      • ·

        TSN: € 20,83

      • ·

        Verian: € 23,50

      • ·

        Zorggarant: € 23,12

      • ·

        Zorgkompas: € 21,54

      • ·

        AS Groep € 20,63

      • ·

        GGNet € 23,12

      • ·

        TZorg € 22,20

      • ·

        Vitaal Thuiszorg € 21,34

      • ·

        Axxicom € 22,50

    • c.

      De gecontracteerde zorgaanbieders (hoofdaannemers) kunnen na toestemming van het college een overeenkomst aangaan met een of meerdere onderaannemers. Voor een onderaannemer wordt het uurtarief van de hoofdaannemer gehanteerd.

Artikel 5.1.2 Huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    De belanghebbende die wordt geïndiceerd of geherindiceerd voor huishoudelijke verzorging en deze verkrijgt in de vorm van:

    • ·

      een persoonsgebonden budget, krijgt een bedrag per uur uitbetaald, gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het aantal uren en minuten waarvoor deze is geïndiceerd.

    • ·

      een persoonsgebonden budget-bemiddeling, krijgt een bedrag per uur toegekend, gelijk aan het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 1 voor het inkopen van particuliere hulp (artikel 5.1.2 lid 3), vermeerderd met de bemiddelingskosten, en het aantal uren en minuten waarvoor deze is geïndiceerd. Maandelijks achteraf worden de daadwerkelijk geleverde uren hulp door het college aan het bemiddelingsbureau uitbetaald op basis van ingediende facturen, waarbij het aantal geleverde uren niet hoger mag zijn dat het aantal geïndiceerde uren.

    • ·

      een persoonsgebonden budget met gebruikmaking van de dienst Betaling & Overzicht, krijgt een bedrag per uur toegekend, gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het aantal uren en minuten waarvoor deze is geïndiceerd. De belanghebbende heeft het college schriftelijk toestemming gegeven om het persoonsgebonden budget uit te betalen aan de SVB. Maandelijks achteraf worden de daadwerkelijk geleverde uren hulp door de SVB in opdracht van de belanghebbende aan de particuliere hulp uitbetaald op basis van ingediende facturen, waarbij het aantal geleverde uren niet hoger mag zijn dat het aantal geïndiceerde uren. De maandelijkse kosten voor gebruikmaking van de dienst Betaling & Overzicht worden door het college aan de SVB uitbetaald.

    De geïndiceerde minuten worden voor de uitbetaling naar boven afgerond op kwartieren.

  • 2.

    De belanghebbende met een geldige indicatie van voor 1 januari 2010 behouden het persoonsgebonden budget gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het midden van de klasse waarvoor de belanghebbende is geïndiceerd tot het einde indicatie of tot de ingangsdatum van de herindicatie.

    Het persoonsgebonden budget in klasse 1 is gebaseerd op 1 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 2 is gebaseerd op 3 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 3 is gebaseerd op 5,5 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 4 is gebaseerd op 8,5 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 5 is gebaseerd op 11,5 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 6 is gebaseerd op 14,5 uur zorg

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 1 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 13,00 per uur. De belanghebbende mag de particuliere hulp maximaal 125% van het toegekende uurtarief betalen.

  • 4.

    Het persoongebonden budget voor huishoudelijke verzorging 1 voor het inkopen van particuliere hulp via een door het college gecontracteerd bemiddelingsbureau bedraagt maximaal € 14,50.

  • 5.

    Indien de belanghebbende aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 1 bij een organisatie of bij een bij de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding van huishoudelijke verzorging, te weten € 19,31 per uur. De belanghebbende mag de organisatie of zelfstandige zonder personeel maximaal 125% van het toegekende uurtarief uitbetalen.

  • 6.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 2 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 16,00 per uur. De belanghebbende mag de particuliere hulp maximaal 125% van het toegekende uurtarief uitbetalen.

  • 7.

    Indien de belanghebbende aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 2 bij een organisatie of bij een bij de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging, te weten € 20,63 per uur. De belanghebbende mag de organisatie of zelfstandige zonder personeel maximaal 125% van het toegekende uurtarief uitbetalen.

  • 8.

    Het persoonsgebonden budget wordt iedere maand bruto vooraf uitbetaald.

  • 9.

    Indien de belanghebbende een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging ontvangt kan deze klant kosteloos ondersteuning ontvangen van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie.

  • 10.

    De belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om het persoonsgebonden budget te besteden aan:

    • a.

      vergoeding van reiskosten of een attentie voor de hulp;

    • b.

      bekostiging van ondersteuning zoals omschreven in artikel 5.1.2.8 door een niet door de gemeente gecontracteerde partij, die wel kosten voor deze dienst in rekening brengt;

    • c.

      het inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten of producten waarvoor het college niet heeft gecompenseerd zoals strijk-, was-, maaltijd- of boodschappenservice.

  • 11.

    De belanghebbende wordt geacht periodieke betalingen vanuit het persoonsgebonden budget per bank over te schrijven, tenzij er sprake is van overwegende bezwaren.

5.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning

Artikel 5.2.1 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, waarvoor geen financiële tegemoetkoming geldt, wordt vastgesteld met behulp van bouwcalculatieprogramma Calpro+.

Artikel 5.2.2 Kostenposten bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning kunnen in aanmerking komen voor compensatie:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor compensatie in aanmerking.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd.

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 10.

    De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 11.

    Bouwplaatskosten.

  • 12.

    Werkvoorbereidings- en uitvoerderskosten.

  • 13.

    Eventuele constructeurskosten.

  • 14.

    De administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een woonvoorziening, voor zover de kosten onder 1 t/m 13 minder dan € 1.000,- bedragen, een vaste vergoeding van € 56,82, voor zover de kosten onder 1 t/m 13 gelijk zijn aan of meer dan € 1.000,- bedragen, een vaste vergoeding van € 113,64.

Artikel 5.2.3 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen voor een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex, als zonder deze voorziening de woning voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft:

  • a. Het verbreden van toegangsdeuren;

  • b. Het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

  • c. De aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.

Artikel 5.2.4 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt de werkelijk te maken kosten met een maximum van € 2.500,00.

Artikel 5.2.5 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring

Indien de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden mag de te verstrekken bouwkundige of woontechnische aanpassing niet meer kosten dan €1.000,00.

Artikel 5.2.6 Afschrijvingstermijn

Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van keuken of badkamer wordt een afschrijvingsperiode van 20 jaar gehanteerd.

Artikel 5.2.7 Financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking

1.Normbedragen

De hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van vloer- en raambedekking wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs voor vinyl van het Nibud en wat reeds is afgeschreven.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van een bankstel wordt berekend aan de hand van de richtprijs van het Nibud.

2.Afschrijvingstermijn

Vloer- en raambedekking en een bankstel worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen die over een periode van 8 jaar worden afgeschreven. De financiële tegemoetkoming wordt berekend over dat deel van de voorziening dat op moment van vervanging nog niet is afgeschreven.

  • ·

    Minder dan 2 jaar 100% van het normbedrag

  • ·

    2 tot 4 jaar 75% van het normbedrag

  • ·

    4 tot 6 jaar 50% van het normbedrag

  • ·

    6 tot 8 jaar 25% van het normbedrag

Voor vloer- en raambedekking en een bankstel ouder dan 8 jaar wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

3.Inrichting bij verhuizing

Er wordt geen financiële tegemoetkoming voor woningsanering gegeven bij verhuizing.

Artikel 5.2.8 Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Het college verleent slechts een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie indien:

  • a. de woonvoorziening in het kader van de wet, de Wet voorzieningen gehandicapten danwel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Gehandicapten is verleend.

  • b. de belanghebbende ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woning als hoofdverblijf bewoont.

  • 2. Het bedrag voor onderhoud, keuring en reparatie wordt vastgesteld op het niveau van de door het college geaccepteerde kosten.

Artikel 5.2.9 Tijdelijke huisvesting

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan worden verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de wet als gevolg daarvan voor noodzakelijke dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. De kosten van deze tijdelijke huisvesting gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige of niet-zelfstandige woning of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning.

  • 3. Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor tijdelijke huisvesting treffen.

  • 4. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als door de betreffende belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat dubbele woonlasten ontstaan.

  • 5. De belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 6. De financiële tegemoetkoming omvat de werkelijke kosten gedurende maximaal 6 maanden en bedraagt voor de genoemde huisvesting, maximaal € 454,00 per maand als het een zelfstandige woning betreft en maximaal € 226,00 per maand als het een niet-zelfstandige woning betreft.

Artikel 5.2.10 Huurderving

  • 1. In geval van huur beëindiging van een aangepaste woning, die voor € 6.807,00 of meer is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar/ verhuurder van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor huurderving is gelijk aan de bruto huur van de woonruimte en bedraagt maximaal € 454,00 per maand en wordt voor maximaal 6 maanden verleend, echter niet voor de eerste maand.

  • 3. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 wordt uitsluitend verleend indien de woning opnieuw verhuurd zal worden aan een belanghebbende met een beperking en wordt voor maximaal 6 maanden verleend. De eerste maand is voor rekening van de verhuurder.

Artikel 5.2.11 Verwijderen van woonvoorzieningen

Het college verleent slechts een voorziening voor het verwijderen van woonvoorzieningen indien:

  • a.

    de woning langer dan 6 maanden leeg staat en wanneer de woning voor € 6.807,00 of meer in het kader van de wet is aangepast, tenzij bekend is dat binnen een periode van 3 maanden na het verstrijken van de termijn van 6 maanden een belanghebbende in aanmerking voor de woning zal komen.

  • b.

    de woningaanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet belanghebbende te verhuren.

  • c.

    de voorziening een traplift of plafondlift betreft welke in eigendom is verstrekt aan de woningeigenaar en deze verzoekt de voorziening te verwijderen.

Artikel 5.2.12 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder haar schriftelijke toestemming en indien van toepassing, voor deze bouwkundige of woontechnische aanpassing een bouwvergunning is verleend.

  • b.

    de door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woning waar de bouwkundige of woontechnische aanpassing wordt verricht.

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische aanpassing.

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de bouwkundige of woontechnische aanpassing.

Artikel 5.2.13 Gereedmelding

  • 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget verklaart de eigenaar of de belanghebbende door middel van een gereedmeldingsformulier dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een gereedmeldingsformulier dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is verleend alsmede afschriften van alle rekeningen en, indien van toepassing, een afschrift van de aangepaste opstalverzekering.

Artikel 5.2.14 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt verlangd dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Artikel 5.2.15 Terugbetaling kosten woonvoorziening

  • 1.

    De eigenaar-bewoner die krachtens de wet een woonvoorziening heeft ontvangen welke meer bedraagt dan € 20.000, -, dient bij verkoop van deze woning binnen de periode van 15 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning aan het college te melden.

  • 2.

    De eigenaar-bewoner, als genoemd in lid 1 van dit artikel, dient de kosten van deze woonvoorziening bij verkoop van deze woning aan de gemeente terug te betalen minus de afschrijving

De terugbetaling wordt bepaald door de formule: (jaarlijks 6,66 % afschrijving erbij).

93,34 % van de kosten bij verkoop na 1 jaar;

86,86 % van de kosten bij verkoop na 2 jaar;

80,02 % van de kosten bij verkoop na 3 jaar;

73,36 % van de kosten bij verkoop na 4 jaar;

66,7 % van de kosten bij verkoop na 5 jaar;

60,04 % van de kosten bij verkoop na 6 jaar;

53,38 % van de kosten bij verkoop na 7 jaar;

46,72 % van de kosten bij verkoop na 8 jaar;

40,06 % van de kosten bij verkoop na 9 jaar;

33,4 % van de kosten bij verkoop na 10 jaar;

26,74 % van de kosten bij verkoop na 11 jaar;

20,08 % van de kosten bij verkoop na 12 jaar;

13,42 % van de kosten bij verkoop na 13 jaar;

6,67% van de kosten bij verkoop na 14 jaar;

0 % van de kosten bij verkoop na 15 jaar.

5.3 Resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Zie 5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning

5.4 Resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Zie 5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning

5.5 Resultaat: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Zie 5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning

5.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 5.6.1 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1. De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor een (rolstoel)voorziening wordt vastgesteld op basis van: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is. Daarnaast wordt achteraf en op declaratiebasis een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie (instandhoudingskosten). Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.

  • 2. Indien de belanghebbende een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt omdat deze niet meer adequaat is (anders dan ten gevolge van gewijzigde medische omstandigheden), wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget.

  • 3. Bij een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget wordt het persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingskosten.

5.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.7.1 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

  • 1. Voor het bepalen van de hoogte van de aanschafprijs van een auto welke algemeen gebruikelijk wordt geacht wordt de aanschafprijs referentieauto uit de normenlijst van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aangehouden.

  • 2. Het bezit van een fiets, elektrische fiets, brommer evenals een fiets- en autozitje wordt bij alle inkomensgroepen algemeen gebruikelijk geacht, zodat uitsluitend meerkosten van een dergelijke voorziening in bijzondere uitvoering in aanmerking komen voor verstrekking.

Artikel 5.7.2 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1. De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is.

  • 2. Achteraf en op declaratiebasis wordt tevens een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie (zijnde instandhoudingskosten). Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.

  • 3. Indien de belanghebbende een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt omdat deze niet meer adequaat is (anders dan ten gevolge van gewijzigde medische omstandigheden), wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget.

  • 4. Bij een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget wordt het persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingskosten.

Artikel 5.7.3 Ritbijdrage en voorwaarden collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

  • 1.

    Ten behoeve van het collectief vraagafhankelijk vervoer worden de volgende ritbijdragen gerekend:

    • a.

      de ritbijdrage, die gekoppeld is een Wmo-pas voor het CVV voor belanghebbenden, bedraagt € 0,55 per OV-zone binnen de gemeentegrenzen plus € 0,55 voor 1 opstapzone per rit.

    • b.

      buiten de gemeentegrenzen tot en met maximaal 5 OV-zones bedraagt de ritbijdrage een commercieel tarief van € 3,90 per zone, zijnde de kostprijs.

      ).

  • 2.

    Op grond van een medische of sociale indicatie reist de tijdens de reis benodigde begeleider gratis mee.

  • 3.

    Voor het verstrekken van een Wmo-pas voor het CVV wordt een bedrag van € 7,50 in rekening gebracht, ook bij vervanging vanwege verlies of diefstal.

Artikel 5.7.4 Gebruikersbijdrage collectieve voorzieningen

Voor het gebruik van een collectieve voorziening als een scootmobielpool wordt een gebruikersbijdrage gevraagd. De hoogte hiervan is nog niet bekend.

Artikel 5.7.5 Eigen auto of vervoer door derden

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto of vervoer door derden is afgeleid van het bedrag dat het UWV hanteert voor de kilometervergoeding eigen auto. Dit is een vergoeding van € 0,37 per kilometer (€ 0,47 per kilometer minus € 0,10 per kilometer voor algemeen gebruikelijke vervoerskosten).

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt voor maximaal 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar toegekend.

  • 3.

    De tegemoetkoming als genoemd in lid 1 wordt in maandelijkse termijnen en bij vooruitbetaling uitgekeerd (bij 1500 kilometer is dit € 46,25).

  • 4.

    De maandelijkse financiële tegemoetkoming voor samenwonende partners, die een ten dele samenvallende vervoersbehoefte hebben, bestaat uit maximaal anderhalf maal het normbedrag dat individueel geldt.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming als genoemd in lid 4 wordt door twee gedeeld en maandelijks individueel uitgekeerd.

Artikel 5.7.6 Autoaanpassing

1.De tegemoetkoming voor een autoaanpassing, wanneer gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wel mogelijk is, bedraagt de werkelijk te maken kosten met een maximum van € 2.200,-.

Artikel 5.7.7 Bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen

1.Voor het gebruik van een gesloten buitenwagen, auto of bus in bruikleen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 5.7.8 Kilometerbudget ten behoeve van de (rolstoel) taxi

  • 1. De belanghebbende die is aangewezen op individueel rolstoeltaxivervoer kan in aanmerking komen voor een (rolstoel)taxikilometerbudget.

  • 2. Het taxikilometerbudget als genoemd in lid 1 is gebaseerd op 1.500 tot maximaal 2.000 taxikilometers per jaar.

  • 3. Voor de gebruikers geldt hiervoor een ritbijdrage van € 0,22 per kilometer plus een opstaptarief van € 0,55 per rit.

  • 4. De ritbijdrage als genoemd in lid 3 wordt achteraf en maandelijks via automatische incasso geïnd.

  • 5. Het budget voor samenwonende partners, die een ten dele samenvallende vervoersbehoefte hebben, bestaat uit maximaal anderhalf maal het taxikilometerbudget dat individueel geldt.

  • 6. Het budget als genoemd in lid 5 wordt door twee gedeeld en individueel toegekend.

5.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Artikel 5.8.1 Sportrolstoel

  • 1. Voor de verstrekking van een door spierkracht voortbewogen sportrolstoel geldt een financiële tegemoetkoming van maximaal € 2.750,00, die bedoeld is voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van minimaal drie jaar.

  • 2. Voor de verstrekking van een elektrisch voortgedreven sportrolstoel geldt een financiële tegemoetkoming van maximaal € 10.000,00, die bedoeld is voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van minimaal drie jaar.

  • 3. Na de periode van 3 jaar worden onderhoudskosten vergoed, indien de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd.

Artikel 5.8.2 Bezoekbaar maken van de woning

De voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van één woning wordt bepaald door het programma van eisen en de goedkoopst compenserende beschikbare voorziening hiervoor, en bedraagt maximaal € 5.446,00.

Artikel 5.8.3 Bovenlokale verplaatsingen

De belanghebbende die krachtens de Verordening in aanmerking komt voor een vergoeding voor bovenlokaal vervoer, kan in aanmerking komen voor een vergoeding gelijk aan de vergoeding genoemd in artikel 5.7.5. lid 1.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGSBEPALING

Artikel 6 Overgangsbepaling

  • 1. De belanghebbenden met een indicatie voor huishoudelijke verzorging voor bepaalde tijd, die nog niet volgens de gewijzigde regels per 1 juni 2011 is geherindiceerd, behouden het recht op huishoudelijke verzorging tot het einde van de indicatie tenzij er sprake is van tussentijdse gewijzigde feiten of omstandigheden.

  • 2. De genoemde uurtarieven voor huishoudelijke verzorging in artikel 5.1.2 lid 3 en lid 5 (HV-1) en lid 6 en lid 7 (HV-2) treden voor de belanghebbenden aan wie voor 1 maart 2013 een indicatie voor HV- 1 of HV-2 in de vorm van een persoonsgebonden budget is toegekend in werking per 1 januari 2014.

  • 3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 van 01 maart 2013 en de daarbij horende beleidsregels zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie de regels van toepassing die golden voor de intrekking van dit Besluit en de daarbij horende beleidsregels.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1 Normbedragen en normtijden

In dit Besluit zijn normbedragen en normtijden opgenomen. Hiervan kan beargumenteerd worden afgeweken door het college.

Artikel 7.2 Hardheidsclausule

In bijzondere omstandigheden kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit Besluit, indien toepassing van het Besluit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op 01 januari 2014 en vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2013 dat in werking is getreden op 01 maart 2013.

Artikel 7.4 Citeertitel

Dit Besluit wordt aangehaald als “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2014”.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders
d.d. 20 december 2013.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
De secretaris de burgemeester,

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN 4

HOOFDSTUK 2. HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET 6

Artikel 2.1 Regels rond verantwoording 6

Artikel 2.2 Regels rond terugvordering 6

Artikel 2.3 Regels rond beëindiging 7

HOOFDSTUK 3. DE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING 7

Artikel 3.1. Het vergoeden van de meerkosten 7

Artikel 3.2. Regels rond beëindiging financiële tegemoetkoming 8

HOOFDSTUK 4. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL 9

Artikel 4.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel 9

Artikel 4.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel 9

Artikel 4.3 Bepalen kostprijs voorzieningen 9

Artikel 4.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel 10

Artikel 4.5 Regels rond beëindiging 10

HOOFDSTUK 5. DE ACHT RESULTATEN 11

5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning 11

Artikel 5.1.1 Huishoudelijke verzorging in natura 11

Artikel 5.1.2 Huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget 12

5.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning 13

Artikel 5.2.1 Hoogte persoonsgebonden budget 13

Artikel 5.2.2 Kostenposten bouwkundige of woontechnische woonvoorziening 14

Artikel 5.2.3 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten 14

Artikel 5.2.4 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten 15

Artikel 5.2.5 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring 15

Artikel 5.2.6 Afschrijvingstermijn 15

Artikel 5.2.7 Financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking 15

Artikel 5.2.8 Onderhoud, keuring en reparatie 16

Artikel 5.2.9 Tijdelijke huisvesting 16

Artikel 5.2.10 Huurderving 16

Artikel 5.2.11 Verwijderen van woonvoorzieningen 17

Artikel 5.2.12 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning 17

Artikel 5.2.13 Gereedmelding 17

Artikel 5.2.14 Opstalverzekering 18

Artikel 5.2.15 Terugbetaling kosten woonvoorziening 18

5.3 Resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften 18

5.4 Resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding 19

5.5 Resultaat: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren 19

5.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning 19

Artikel 5.6.1 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget 19

5.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 19

Artikel 5.7.1 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen 19

Artikel 5.7.2 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget 20

Artikel 5.7.3 Ritbijdrage en voorwaarden collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) 20

Artikel 5.7.4 Gebruikersbijdrage collectieve voorzieningen 20

Artikel 5.7.5 Eigen auto of vervoer door derden 21

Artikel 5.7.6 Autoaanpassing 21

Artikel 5.7.7 Bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen 21

Artikel 5.7.8 Kilometerbudget ten behoeve van de (rolstoel) taxi 21

5.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. 22

Artikel 5.8.1 Sportrolstoel 22

Artikel 5.8.2 Bezoekbaar maken van de woning 22

Artikel 5.8.3 Bovenlokale verplaatsingen 22

HOOFDSTUK 6. OVERGANGSBEPALING 23

Artikel 6 Overgangsbepaling 23

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN 24

Artikel 7.1 Normbedragen en normtijden 24

Artikel 7.2 Hardheidsclausule 24

Artikel 7.3 Inwerkingtreding 24

Artikel 7.4 Citeertitel 24

TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2014 26

TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2014

Inleiding

Het Besluit is bedoeld om alle bedragen in op te nemen. Dit is van belang omdat bedragen tenminste één maal per jaar gewijzigd worden doordat zij trendmatig worden aangepast. Het Besluit wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders. Opname in de Verordening betekent dat de Verordening jaarlijks vanwege trendmatige verhogingen door de raad moet worden vastgesteld. Op 17 november 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep laten weten dat delegatie van deze bevoegdheid van de raad aan burgemeester en wethouders is toegestaan.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012.

HV2: deze vorm van hulp kan worden ingezet als het een kwetsbare belanghebbende betreft zonder sociaal netwerk waarbij de hulp toezicht houdt en signaleert in het geval er andere of meer hulp nodig is. Denk aan een alleenstaande, beginnend dementerende oudere zonder AWBZ-zorg of andere begeleiding waar niet (regelmatig) mensen langskomen (kinderen, buren, hulpverleners, familie/kennissen).

Periodebedrag: het college kent een persoonsgebonden budget op maandbasis toe. Het CAK hanteert geen maanden maar perioden van 4 weken. Dit betekent dat het maandbedrag omgerekend moet worden naar een bedrag per periode. Hiervoor wordt de volgende formule gebruikt: maandbedrag persoongebonden budget x 12 maanden : 13 perioden.

Hoofdstuk 2. Het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Regels rond verantwoording

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en heeft ook zelf de bevoegdheden om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of de belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Artikel 2.2 Regels rond terugvordering

Lid 3

De belanghebbende moet eerst het terug te vorderen bedrag terugbetalen en pas daarna vindt door het CAK een herberekening van de eigen bijdrage plaats. Het is niet mogelijk om bij terugvordering eerst de door de belanghebbende betaalde eigen bijdrage in mindering te brengen op het terug te vorderen bedrag en vervolgens dit lagere bedrag te laten terugbetalen.

Voor de inning van de eigen bijdrage, geeft het college de hoogte van het budget per periode door aan het CAK. Het is niet inzichtelijk wat de hoogte van de eigen bijdrage is die vervolgens door het CAK aan belanghebbende wordt opgelegd en geïnd. Bovendien leidt een herberekening na terugvordering niet in alle gevallen tot terugbetaling van (een deel van) de eigen bijdrage.

Artikel 2.3 Regels rond beëindiging

Een persoonsgebonden budget wordt maandelijks vooraf uitbetaald. Na overlijden van de belanghebbende bestaat er geen recht meer op huishoudelijke verzorging. Dit betekent dat het uitbetaalde persoonsgebonden budget over de periode tussen de overlijdensdatum en einde van de betreffende maand altijd teruggevorderd moet worden. Meestal omdat dit budget niet is gebruikt of in een enkel geval omdat het onrechtmatig is besteed.

Hoofdstuk 3. De financiële tegemoetkoming

Artikel 3.1 Het vergoeden van de meerkosten

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen zal bij verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming alleen de vergoeding van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de belanghebbende zelf moeten worden bijgelegd.

.

Hoofdstuk 4. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 4.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 2

Zie artikel 4.1., lid 3 van het Bmo. Wanneer de voorziening een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning betreft en de belanghebbende is tevens eigenaar van deze woning, wordt belanghebbende een persoonsgebonden budget toegekend en een eigen bijdrage opgelegd. Is de woning niet in eigendom van de belanghebbende, oftewel de belanghebbende is huurder, kan geen persoonsgebonden budget worden toegekend. In dat geval wordt een financiële tegemoetkoming aan de eigenaar toegekend (vaak een woningbouwvereniging of een particuliere verhuurder) en wordt de belanghebbende een eigen aandeel opgelegd. Het college int dit eigen aandeel via het CAK.

Artikel 4.2 Omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1

Apeldoorn hanteert de maximaal mogelijke eigen bijdrage of het eigen aandeel. Hoofdstuk IV van het (rijks-) Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) handelt over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van dit Besluitwordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Overeenkomstig artikel 4.5 van het Bmo worden de in artikel 4.1 lid a, b, c en d genoemde maximum bedragen in Apeldoorn jaarlijks bijgesteld.

Lid 2

In hetzelfde besluit is geregeld dat de eigen bijdragen en het eigen aandeel de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert kan het in het belang van de belanghebbende zijn om de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van eigen bijdragen AWBZ en Wmo, die centraal door het Centrale Administratie Kantoor (CAK) wordt bewaakt.

Artikel 4.3 Bepalen kostprijs voorzieningen

Lid 2

De kostprijs van een uur HV1 en HV2 wordt bepaald aan de hand van een gewogen gemiddelde inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders. Deze kostprijs voor HV 1 en HV2 wordt afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.

Lid 3

Het college maakt gebruik van een bouwcalculatieprogramma genaamd Calpro+. Dit bij Scioconsult ingekochte calculatieprogramma is ontwikkeld voor het vaststellen van de kosten voor een individuele woningaanpassing in het kader van de Wmo.

Lid 4

Aangezien de aanschafkosten (inclusief BTW) van een herplaatsbare unit afgeschreven worden over 25 jaar en de verwachting is dat de cliënt de voorziening tijdelijk gaat gebruiken, wordt voor de bepaling van de kosten uitgegaan van maximaal 3 afschrijvingsjaren. Hierbij komen nog de volledige kosten van plaatsing.

Artikel 4.5 Regels rond beëindiging

Bij beëindiging van een voorziening waarvoor een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt geïnd, wordt de inning hiervan beëindigd per eerstvolgende periode. In veel gevallen betekent dit dat er nog een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt betaald terwijl er geen voorziening meer is. Dit is een ongewenst, nadelig gevolg voor de belanghebbende. Om dit te voorkomen stopt de inning niet per eerstvolgende periode volgend op de beëindiging maar wordt de inning een periode eerder gestopt. We handelen hierdoor ten gunste van de belanghebbende; hij betaalt een aantal dagen tot maximaal 4 weken geen eigen bijdrage of eigen aandeel terwijl de voorziening nog niet is beëindigd.

Hoofdstuk 5. De acht resultaten

5.1 Een schone en leefbare woning

Artikel 5.1.2 Huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget

Lid 1

Tot 1 januari 2010 ontvingen de belanghebbenden een beschikking met daarin het recht op een persoonsgebonden budget dat gebaseerd is op het gemiddelde van de klasse. Deze indeling in klassen is destijds overgenomen uit het AWBZ. Gebleken is dat het uitbetalen van een persoonsgebonden budget op het gemiddelde van de klasse kan leiden tot situaties waarin een klant meer uren huishoudelijke verzorging nodig heeft dan met het persoonsgebonden budget kan worden bekostigd, namelijk het gemiddelde aantal uren in een klasse.

Ook zijn er belanghebbenden die meer persoonsgebonden budget ontvangen dan zij op basis van een indicatie in uren nodig zouden hebben. Door per 1 januari 2010 te indiceren in uren en op deze uren een persoonsgebonden budget te baseren kunnen de belanghebbenden de hulp inkopen waar zij op grond van de indicatie recht op hebben.

Lid 2

De belanghebbenden met een indicatie van voor 1 januari 2010 behouden tot einde indicatie het recht op huishoudelijke verzorging in klassen. De rechten van de belanghebbenden wijzigen dus voor de looptijd van de reeds afgegeven beschikkingen niet, tenzij er sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden die leiden tot een tussentijdse herindicatie. In het geval de medische situatie van de belanghebbende is verslechterd en hij vraagt om uitbreiding, is het mogelijk dat hij door de indicatiestelling in uren minder uren krijgt dan het gemiddelde van de klasse dat hij had. In dat geval mag de belanghebbende zijn aanvraag intrekken en behoudt hij zijn recht op HV in klassen tot de oorspronkelijke einddatum indicatie.

Betreft het gewijzigde feiten of omstandigheden zoals verbetering van de medische situatie of een verhuizing of inwoning van een huisgenoot waardoor er minder hulp nodig is, dan mag de aanvraag niet worden ingetrokken. De belanghebbende is namelijk verplicht dergelijke gewijzigde feiten of omstandigheden te allen tijden te melden.

Belanghebbenden kunnen ook zelf een herindicatie aanvragen en op deze wijze een persoonsgebonden budget op basis van een indicatie in uren ontvangen. Dit kan leiden tot een hoger budget als het daadwerkelijk benodigd aantal uren hoger is dan het gemiddelde van de klasse.

Lid 3, 4, 5, 6

Gezien de ontstane jurisprudentie wordt per 1 januari 2010 een standaardtarief

gehanteerd waarmee een budgethouder huishoudelijke verzorging kan

inkopen bij een particulier (kennis, alfahulp) en een hoger tarief om bij een

organisatie of een Zelfstandige zonder Personeel (ZZP-er) te kunnen inkopen. De koppeling tussen het in natura tarief wordt daarmee losgelaten. Een belanghebbende ontvangt uitsluitend een hoger tarief indien hij kan aantonen hulp in te kopen bij een organisatie of ZZP-er die bij de Kamer van Koophandel is ingedeeld bij de thuiszorg branche en blijkens de handelsbenaming hulp bij het huishouden oftewel schoonmakendiensten aanbiedt. Er is gekozen om twee tarieven per type huishoudelijke verzorging te introduceren om te voorkomen dat indien een budgethouder hulp inkoopt bij een particulier geld moet terugbetalen aan de gemeente. Tevens is het niet wenselijk dat de prijzen op de particuliere markt worden opgedreven door een hoger persoonsgebonden budget. Artikel 4 Wmo (compensatiebeginsel) bevat de verplichting voor het college om compenserende voorzieningen te treffen. Door twee tarieven te hanteren is het college van oordeel aan het compensatiebeginsel te voldoen.

Lid 3 en 5

Het tarief van de particulier heeft verband met het wettelijk minimumloon, maar

ook met de prijzen op de markt voor hulpen in de samenleving. Op die particuliere

markt kost een schoonmaakhulp tussen de € 10 en € 12. Om de belanghebbende voldoende concurrentiekracht te geven, is het van belang om het persoonsgebonden budget daar bovenuit te laten stijgen. Voor de belanghebbende is de inhuur van huishoudelijke verzorging noodzaak, terwijl de beschikbaarheid van particuliere (alfa) hulpen afneemt. Het HV2 tarief is hoger vastgesteld dan het HV1 tarief, omdat in het geval van HV2 een groter beroep wordt gedaan op de hulp die wordt ingeschakeld. De hulp vangt eventueel kinderen op, verzorgt ze, helpt bij de dagelijkse organisatie van het huishouden of geeft adviezen over huishoudelijke taken.

Lid 4 en 6

De hoogte van het tarief waarmee een hulp van een organisatie of ZZP-er moet kunnen worden ingehuurd, is bepaald aan de hand van de huidige tarieven die aanbieders tijdens een aanbesteding huishoudelijke verzorging offreren. Door budgethouders een persoonsgebonden budget op basis van het laagst geoffreerde tarief te geven worden zij in staat geacht hulp van een organisatie of ZZP-er te kunnen inschakelen. Een ZZP-er heeft een éénmans-/vrouwsonderneming en heeft derhalve bedrijfskosten plus ondernemersrisico, hetgeen gelijkstelling qua tarief met een organisatie rechtvaardigt.

Lid 7

Het bruto persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan

huishoudelijke verzorging. Naast het persoonsgebonden budget ontvangt de

budgethouder facturen van het Centraal AdministratieKantoor (CAK) voor de nog te betalen eigen bijdrage.

Lid 8

Budgethouders ontvangen naast een uurtarief ook ondersteuning van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie. Voor deze diensten hoeft een

budgethouder niet te betalen.

Lid 9 a

Met ingang van de inwerkingtreding van dit Besluit, is het niet langer mogelijk de reiskosten van de hulp uit het persoonsgebonden budget te betalen. Het persoonsgebonden budget is bedoeld voor het inkopen van de noodzakelijke hulp. Door het persoonsgebonden budget deels te gebruiken voor het betalen van reiskosten, kan er veelal minder hulp worden ingezet dan nodig is.

Lid 9 b

Wordt de ondersteuning zoals omschreven in lid 8 geboden door een niet-gecontracteerde partij, dan worden hiervoor vaak bemiddelingskosten in rekening gebracht. Deze komen voor eigen rekening en mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Lid 10

Om transparantie te bevorderen en fraude te voorkomen wordt verwacht dat de budgethouder betalingen aan de hulp per bank doet. Verzoekt het college bij de verantwoording om aanvullende bewijsstukken dan zijn de bankafschriften legitieme bewijsstukken waaruit blijkt op welke datum, welk bedrag aan de hulp of aan de organisatie of ZZP-er is uitbetaald. Dit voorkomt dat budgethouders aan het eind van het kalenderjaar onverklaarbare of onevenredig hoge nabetalingen aan de hulp doen om het persoonsgebonden budget volledig te hebben besteed en terugbetaling te voorkomen.

Betaalt een budgethouder de hulp periodiek contant uit en is de verantwoording inzichtelijk en correct, dan is dit reden om af te zien van betalingen per bank.

5.2 Wonen in een geschikte woning

Artikel 5.2.1 Hoogte persoonsgebonden budget

In dit artikel is geregeld hoe een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat bij de vaststelling van de kosten om de door het college goedgekeurde kosten. Ingeval het bouwkundige of woontechnische aanpassing betreft, gaat het college uit van de bedragen genoemd in Calpro+.

Betreft het een voorziening in natura, dan wordt uitgegaan van de kostprijs van een naturavoorziening.

Artikel 5.2.5 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaar verklaring

Dit artikel is opgenomen om kapitaalvernietiging te voorkomen.

Artikel 5.2.6 Afschrijvingstermijn en artikel 5.2.16 Terugbetaling kosten woonvoorziening

Deze artikelen geven het afschrijvingsschema aan volgens welk schema de kosten van de aanpassingen bij verkoop van de woning binnen 20 jaar aan het college moeten worden terugbetaald. Dit geldt alleen voor eigenaar-bewoners.

Artikel 5.2.7 financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking

Bij deels afgeschreven materialen worden uitsluitend de meerkosten vergoed. Het wordt algemeen gebruikelijk geacht vloer- en raambedekking eens in de 8 jaar te vervangen. De financiële tegemoetkoming is een meerkostenvergoeding voor het eerder dan voorzien te vervangen van vloerbedekking en gordijnen vanwege een medische dringende noodzakelijkheid. Dit kan zich voordoen bij dringend noodzakelijk geworden woningsanering en bij vervanging van vloerbedekking bij een eerste rolstoelgebruik c.q. als de belanghebbende voor het eerst structureel gebruik moet maken van een rolstoel binnenshuis en de aanwezige vloerbedekking niet rolstoelbestendig is.

De levensduur van een voorziening wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Indien deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de cliënt en/of de woonduur op het adres op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie. Bij verhuizing wordt geen voorziening toegekend omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en bij de aanschaf van materialen dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten. Bij een aanbouw kan wel een financiële tegemoetkoming voor woningsanering worden verstrekt.

Artikel 5.2.10 Huurderving

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan het vinden van een huurder van een niet aangepaste woning. Er wordt slechts huurderving toegekend indien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een belanghebbende herinzetbaar is.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.

Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.

5.6 Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 5.6.1. Voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type rolstoel maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.

5.7 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.7.2 Voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type voorziening maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.

Artikel 5.7.3 Ritbijdrage en voorwaarden collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

De ritbijdrage is niet te beschouwen als een eigen bijdrage in de zin van de Wmo.

Artikel 5.7.3, lid 2 (gratis meereizen van een begeleider)

sociale indicatie: de rolstoelgebonden belanghebbende is niet in staat zich zelfstandig voort te bewegen (hoepelen/trippelen) op de plaats van bestemming De belanghebbende is afhankelijk van een begeleider die hem/haar duwt. Een sociale indicatie kan eveneens worden gegeven aan een blinde belanghebbende die gedesoriënteerd is in ruimte en dit niet kan compenseren, al dan niet met gebruik van voorliggende voorzieningen en/of hulpmiddelen (hulphond, blindenstok etc.).

medische indicatie: op medische gronden is tijdens het reizen hulp of begeleiding nodig

Artikel 5.7.5 Eigen auto of vervoer door derden

Artikel 5.7.5 legt een aantal normbedragen vast voor de financiële tegemoetkoming voor gebruik van (eigen) auto of vervoer door derden. Deze bedragen zijn afgeleid van de gehanteerde vergoedingen door het UWV. De hoogte van de financiële tegemoetkoming en het km-budget is gebaseerd op maximaal 1.500 kilometer, met een bandbreedte tot 2.000 km. Opplussen naar 2.000 kilometer, het maximum van de door de CrvB uitgesproken bandbreedte, is afhankelijk van de effectieve sociale vervoersbehoefte en de mate waarin men het in de beschikking heeft over andere Wmo-vervoersvoorzieningen zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets.

Artikel 5.7.6 Autoaanpassing

Wanneer gebruik van CVV mogelijk is, maar belanghebbende geeft de voorkeur aan het gebruik van de eigen aan te passen auto, kan eventueel een tegemoetkoming worden verstrekt voor het aanpassen van de eigen auto. Gebruik van het collectief vervoer wordt dan afgekocht (voor maximaal 5 jaar). De maximale vergoeding hiervoor is gebaseerd op het gemiddeld gebruik van actieve CVV-reiziger en bedraagt € 2.200,00 voor 5 jaar (€ 36,66 per maand). Zijn de kosten van de autoaanpassing lager, dan wordt de tegemoetkoming naar rato aangepast. De tegemoetkoming kan uitsluitend besteed worden aan noodzakelijke aanpassingen en niet voor de aanschaf van een reeds aangepaste auto.

Artikel 5.7.7 Bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen

Voor een bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Kosten voor onderhoud, reparaties en verzekeringen worden reeds door het college vergoed. Wat resteert zijn algemeen gebruikelijke kosten voor het vervoer, waarvan geacht wordt dan men deze voor eigen rekening kan nemen. Hierbij heeft het college zich gebaseerd op de normbedragen die door het UWV worden gehanteerd.

Artikel 5.5.8 Kilometerbudget ten behoeve van de (rolstoel)taxi

De hoogte van het km-budget is gebaseerd op maximaal 1.500 kilometer, met een bandbreedte tot 2.000 km. Opplussen naar 2.000 kilometer, het maximum van de door de Centrale Raad van Beroep uitgesproken bandbreedte, is afhankelijk van de effectieve sociale vervoersbehoefte en de mate waarin men het in de beschikking heeft over andere Wmo-vervoersvoorzieningen zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets.

5.8 Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

Artikel 5.8.1 Sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De sportrolstoel wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming voor de duur van 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel hoeft niet kostendekkend te zijn.

De sportvoorziening kan niet eerder dan na drie jaar van de voorgaande verstrekking worden toegekend. Bij een vervolgaanvraag na drie jaar wordt de technische staat van het middel herbeoordeeld. Komt de voorziening door de keuring, dan worden de onderhoudskosten voor een nieuwe periode, gecontinueerd.

Lid 2.

Het college heeft besloten naast de tegemoetkoming voor een door spierkracht voortgedreven sportrolstoel tevens een tegemoetkoming voor een elektrisch voortgedreven sportrolstoel op te nemen in het Besluit. Ingeval belanghebbende een sport als rolstoelhockey wenst te beoefenen is het bedrag als genoemd in dit artikel meer toereikend.

Artikel 5.8.3 Bovenlokale verplaatsingen

In eerste instantie wordt er van uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving. De financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt omdat de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wet maatschappelijke ondersteuning (zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel). Valys wordt beschouwd als een voorliggende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk. Valys voorziet in het algemeen in de bovenlokale vervoersbehoefte. En het collectief vraagafhankelijk vervoer maakt reizen binnen de gemeentegrenzen tegen gereduceerd tarief mogelijk. Uitsluitend bij dreigende vereenzaming en wanneer Valys of het CVV buiten de gemeentegrenzen geen oplossing biedt, kan tegemoet worden gekomen aan een bovenlokale vervoersbehoefte van een klant. Bijvoorbeeld in geval van weekendvervoer naar de ouders van een in een instelling verblijvend gehandicapt kind. Ook dan kan het km-budget of een financiële tegemoetkoming per kilometer worden verstrekt.

Een andere uitzondering die gemaakt zou kunnen worden is het vergoeden van noodzakelijk bovenlokaal medisch vervoer, indien hiervoor geen voorliggende regelingen zijn en de behandeling niet lokaal kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 7. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit hoofdstuk geeft de citeertitel van het Besluit en geeft aan wanneer het Besluit in werking treedt en welk Besluit met deze inwerkingtreding is komen te vervallen.