Regeling vervallen per 04-07-2013

Bankreglement gemeente Apeldoorn 2007

Geldend van 27-02-2008 t/m 03-07-2013

Intitulé

BANKREGLEMENT GEMEENTE APELDOORN 2007

Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

gelet op artikel 4:37 van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUITEN:

vast te stellen het navolgende Bankreglement gemeente Apeldoorn.

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling Stadsbank: de gemeentelijke kredietbank, organisatorisch ondergebracht bij de dienst Samenleving van de gemeente Apeldoorn;

  • b.

    begeleide: de natuurlijke persoon met wie de afdeling Stadsbank een overeenkomst tot budgetbegeleiding heeft gesloten;

  • c.

    bemiddelen : alle werkzaamheden gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van overeenkomsten inzake financiële producten tussen cliënten en aanbieders;

  • d.

    budgetbegeleiding: het stimuleren, motiveren en ondersteunen van een natuurlijke persoon teneinde te komen tot een verantwoord financieel beheer en het aanreiken van vaardigheden;

  • e.

    budgetbeheer: het beheren van het inkomen van een natuurlijke persoon door het openen van een rekening bij de afdeling Stadsbank;

  • f.

    budgethulp: het beheer van de financiële middelen en het begeleiden van een natuurlijke persoon bij het op verantwoorde wijze besteden van zijn financiële middelen;

  • g.

    cliënt: de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon waaraan de afdeling Stadsbank een financiële dienst verleent of aan wie zij voornemens is een financiële dienst te verlenen;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

  • i.

    doorlopend krediet: een kredietovereenkomst, waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voorzover het uitstaande saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;

  • j.

    financiële dienst: het aanbieden of bemiddelen ter zake van een financieel product;

  • k.

    financiële dienstverlening: het verlenen van diensten als bedoeld in de wet, zijnde:

    • ·

      het aanbieden van krediet;

    • ·

      het aanbieden van budgetbeheerrekeningen;

  • l.

    financieel product:

    • krediet;

    • budgetbeheerrekening, voor zover dit niet plaatsvindt in het kader van integrale schuldhulpverlening;

  • m.

    kredietnemer: de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon waarmee de afdeling Stadsbank een overeenkomst tot kredietverlening sluit;

  • n.

    kredietsom: de geldsom die een kredietnemer in het kader van een kredietovereenkomst ter beschikking wordt gesteld, in de vorm van een persoonlijke lening of een doorlopend krediet, met dien verstande dat bij een doorlopend krediet de kredietlimiet als geldsom wordt aangemerkt. Een persoonlijke lening kan worden onderscheiden in een sociaal krediet en een normaal krediet;

  • o.

    kredietovereenkomst: de overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking stelt en waarbij de kredietnemer gehouden is terzake één of meer betalingen te verrichten;

  • p.

    normaal krediet: ieder door de afdeling Stadsbank verstrekt krediet dat niet voldoet aan de criteria die zijn gesteld voor een sociaal krediet;

  • q.

    overeenkomst op afstand: elke overeenkomst inzake een financieel product tussen de afdeling Stadsbank en een cliënt die wordt gesloten in het kader van een door de afdeling Stadsbank georganiseerd systeem voor de verkoop of dienstverrichting op afstand, waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst gebruik wordt gemaakt van één of meer technieken voor communicatie op afstand;

  • r.

    preventie: het geheel van activiteiten in het kader van voorkoming van schulden;

  • s.

    raad: de raad van de gemeente Apeldoorn;

  • t.

    rekeninghouder: de natuurlijke persoon die met de afdeling Stadsbank een overeenkomst tot budgetbeheer heeft gesloten;

  • u.

    representatieve organisatie: de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende Westeinde 40, 2512 HE Den Haag;

  • v.

    saneringskrediet: een krediet dat door de afdeling Stadsbank op basis van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie wordt verstrekt, teneinde de schulden van de kredietnemer integraal of tegen finale kwijting te voldoen;

  • w.

    schuldbemiddeling: het geheel van activiteiten waarbij de afdeling Stadsbank op basis van de beschikbare draagkracht bemiddelt bij de totstandkoming van een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers, zonder krediet te verstrekken;

  • x.

    schuldenaar: de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon die een aanvraag voor een schuldregeling indient;

  • y.

    schuldhulpverlening: het geheel van activiteiten in het kader van het verlenen van hulp bij financiële problemen. Schuldhulpverlening is een verzamelnaam en omvat schuldregeling, budgethulp en preventie;

  • z.

    schuldregeling: het resultaat van de bemiddeling door de afdeling Stadsbank tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen;

  • aa.

    schuldregelingsovereenkomst: een overeenkomst waarin de rechten, verplichtingen en voorwaarden van de schuldenaar en de afdeling Stadsbank ten behoeve van de schuldregeling zijn opgenomen;

  • bb.

    schuldsanering: het geheel van activiteiten waarbij door de afdeling Stadsbank een saneringskrediet wordt verstrekt teneinde de overige schulden van de kredietnemer integraal of tegen finale kwijting te voldoen;

  • cc.

    sociaal krediet: een krediet dat door de afdeling Stadsbank, anders dan in de vorm van een saneringskrediet, op basis van de Gedragscode Sociale Kredietverlening van de representatieve organisatie en in overeenstemming met de Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido) aan de kredietnemer ter beschikking wordt gesteld;

  • dd.

    toezicht: het toezicht als bedoeld in artikel 4:37, lid 3, onderdeel c, van de wet;

  • ee.

    toezichthouder: het college;

  • ff.

    wet: de Wet op het financieel toezicht.

HOOFDSTUK II Doel, taakstelling, beheer en toezicht

Artikel 2 Doel

De afdeling Stadsbank heeft tot doel:

  • 1.

    het bevorderen van het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van krediet;

  • 2.

    het uitvoeren van de publieke taak zoals deze voor de gemeentelijke kredietbanken onder meer is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden en de daarop gebaseerde besluiten;

  • 3.

    het bevorderen van maatregelen op lokaal niveau ter voorkoming van overkreditering en andere financiële misstanden;

  • 4.

    het bevorderen van een uniforme werkwijze op het terrein van schuldhulpverlening.

Artikel 3 Taakstelling

De afdeling Stadsbank tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:

  • 1.

    het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van kredieten;

  • 2.

    het aanhouden van budgetbeheerrekeningen;

  • 3.

    het verzorgen van budgetbegeleiding;

  • 4.

    het verrichten van schuldregelende werkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen in een (problematische) schuldsituatie;

  • 5.

    het opstellen van gemeentelijke verklaringen als bedoeld in artikel 285, lid 1, sub e, van de Faillissementswet;

  • 6.

    het bieden van faciliteiten voor de uitvoering van de bewindvoering als bedoeld in Titel III van de Faillissementswet en titel 19 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek;

  • 7.

    het verrichten van overige diensten welke een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van het doel van de afdeling Stadsbank als bedoeld in artikel 2.

Artikel 4 Beheer

  • 1. De afdeling Stadsbank wordt beheerd door het college.

  • 2. Het college mandateert het beheer van de afdeling Stadsbank aan de directeur van de dienst Samenleving.

  • 3. De feitelijke leiding van de afdeling Stadsbank berust bij het hoofd van de afdeling Stadsbank.

  • 4. Het college mandateert de uitvoering van de in artikel 3 genoemde taken aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

  • 5. Het ressort van de afdeling Stadsbank omvat de gemeente Apeldoorn, alsmede omliggende gemeenten, welke niet over een eigen gemeentelijke kredietvoorziening beschikken en waarmee terzake van de dienstverlening door de afdeling Stadsbank een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan.

  • 6. Sociale kredieten worden verstrekt aan hen die inwoner zijn van gemeenten welke vallen onder het in lid 4 genoemde ressort van de afdeling Stadsbank. Met betrekking tot de kredietverlening aan deze personen, wonende in gemeenten waarmee de afdeling Stadsbank een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan, zijn de bepalingen van dit reglement en van die overeenkomst van toepassing.

  • 7. Normale kredieten kunnen worden verstrekt aan een ieder die een beroep doet op de afdeling Stadsbank, met uitzondering van personen die door het college hiervan uitgesloten worden.

Artikel 5 Toezicht

Het college ziet overeenkomstig artikel 4:37, lid 3, onderdeel c, van de wet toe op de naleving van dit reglement door de afdeling Stadsbank.

HOOFDSTUK III Financiële dienstverlening

Artikel 6 Toepassingsbereik

De artikelen 7 tot en met 15 zijn alleen van toepassing op financiële diensten en financiële producten waarop de wet van toepassing is.

Artikel 7 Betrouwbaarheid

  • 1. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de afdeling Stadsbank bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat.

  • 2. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van haar werknemers en de andere personen die zich onder haar verantwoordelijkheid rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden buiten twijfel staat.

  • 3. De artikelen 12 tot en met 16 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Vakbekwaamheid

  • 1. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat de personen die het dagelijkse beleid van de afdeling Stadsbank bepalen vakbekwaam zijn in verband met de bedrijfsvoering.

  • 2. De afdeling Stadsbank draagt zorg voor de vakbekwaamheid van haar werknemers en van de andere personen die zich onder haar verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening.

  • 3. De afdeling Stadsbank beschikt in ieder geval over een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden met voldoende vakbekwaamheid, dat de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënten kan worden gewaarborgd.

  • 4. Op de vakbekwaamheid van de in het tweede lid bedoelde personen is artikel 5 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft van toepassing.

Artikel 9 Toezicht en integere bedrijfsvoering

  • 1. De administratieve organisatie en het systeem van interne controle stellen de toezichthouder in staat toezicht te houden op de naleving door de afdeling Stadsbank van de bij of krachtens de wet gestelde regels. De afdeling Stadsbank beschikt daartoe over een behoorlijke administratie van de bedrijfsvoering.

  • 2. Met het oog op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering draagt de afdeling Stadsbank zorg voor adequate maatregelen, gericht op het voorkomen van betrokkenheid van de afdeling Stadsbank en haar medewerkers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de afdeling Stadsbank of in de financiële markten in het algemeen schaden.

  • 3. De artikelen 28 en 29 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Informatieverstrekking

  • 1. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte informatie terzake een financieel product of financiële dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doen aan de bij of krachtens de wet aan de cliënt te verstrekken informatie.

  • 2. De door de afdeling Stadsbank verstrekte informatie is feitelijk juist, voor de cliënt begrijpelijk en niet misleidend.

  • 3. Artikel 49 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 Precontractuele informatieverstrekking

  • 1. Voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst betreffende een financieel product verstrekt de afdeling Stadsbank de cliënt informatie voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product.

  • 2. Gedurende de looptijd van een overeenkomst betreffende een financieel product verstrekt de afdeling Stadsbank tijdig informatie aan de cliënt over wezenlijke wijzigingen in de informatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover deze informatie redelijkerwijs relevant is voor de cliënt dan wel bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.

  • 3. De artikelen 53, 54 en 57 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 Adviseren en niet adviseren (execution only)

  • 1. Indien de afdeling Stadsbank een cliënt adviseert:

    • a.

      wint de afdeling Stadsbank in het belang van de cliënt informatie in over zijn financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies;

    • b.

      draagt de afdeling Stadsbank er zorg voor dat haar advies, voor zover redelijkerwijs mogelijk, rekening houdt met de onder a bedoelde informatie;

    • c.

      licht de afdeling Stadsbank de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan het advies, voor zover dit nodig is voor een goed begrip van het advies.

  • 2. Indien de afdeling Stadsbank bij het verlenen van een financiële dienst aan een cliënt niet adviseert (execution only), maakt de afdeling Stadsbank dat bij de aanvang van de dienstverlening aan de cliënt kenbaar.

  • 3. De afdeling Stadsbank legt het klantprofiel, als bedoeld in het eerste lid, vast.

Artikel 13 Zorgvuldige behandeling van de cliënt

De afdeling Stadsbank houdt zich aan de bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur te stellen nadere regels ten aanzien van de bij de behandeling van de cliënt in acht te nemen zorgvuldigheid.

Artikel 14 Uitbesteding werkzaamheden

  • 1. Bij uitbesteding van werkzaamheden aan een derde draagt de afdeling Stadsbank er zorg voor dat deze derde bij de uitvoering van de werkzaamheden de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld ten aanzien van die werkzaamheden naleeft.

  • 2. Het uitbesteden van werkzaamheden aan een derde is niet toegestaan, indien hierdoor het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt gehinderd.

Artikel 15 Overeenkomst op afstand

  • 1. De artikelen 4.28 tot en met 4.30 van de wet zijn van toepassing op het sluiten van overeenkomsten op afstand.

  • 2. De artikelen 77 tot en met 80 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV Kredietverlening

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 16 Kredietverlening

  • 1. De afdeling Stadsbank kan kredieten verstrekken aan inwoners van de eigen gemeente, aan inwoners van een gemeente waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, of aan inwoners van gemeenten waar geen voorziening op het terrein van sociale kredietverlening aanwezig is.

  • 2. Het college mandateert de bevoegdheid tot het verstrekken van kredieten aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

Artikel 17 Kredietregistratie

De afdeling Stadsbank neemt deel aan een stelsel van kredietregistratie door aansluiting bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel en/of diens rechtsopvolger.

Artikel 18 Kredietprospectus

  • 1. De afdeling Stadsbank beschikt over een kredietprospectus.

  • 2. De afdeling Stadsbank verstrekt het kredietprospectus op verzoek van de cliënt onverwijld en kosteloos.

  • 3. De afdeling Stadsbank verstrekt het kredietprospectus voorafgaand aan het totstandkomen van een kredietovereenkomst kosteloos aan de cliënt.

  • 4. De artikelen 111 en 112 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Kredietaanvraag en afwijzing

Artikel 19 Aanvraag krediet

  • 1. Een krediet kan worden aangevraagd bij de afdeling Stadsbank, dan wel via daartoe aangewezen derden.

  • 2. De aanvraag tot kredietverlening vindt plaats op een daartoe door de afdeling Stadsbank op verzoek van de cliënt ter beschikking te stellen aanvraagformulier. De afdeling Stadsbank gebruikt hierbij het model aanvraagformulier van de representatieve organisatie.

Artikel 20 Beoordeling kredietaanvraag

  • 1. De afdeling Stadsbank legt de criteria vast die zij ten grondslag legt aan de beoordeling van de kredietaanvraag.

  • 2. De artikelen 113, lid 1, en 114, lid 1, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Afwijzing kredietaanvraag

  • 1. Indien de afdeling Stadsbank besluit de kredietaanvraag af te wijzen, doet zij hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager van een krediet onder opgaaf van redenen.

  • 2. In de mededeling, als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens vermeld welke klachtmogelijkheden tegen de afwijzing van de kredietaanvraag openstaan.

Paragraaf 3 Kredietovereenkomst

Artikel 22 Algemeen

  • 1. De kredietovereenkomst wordt aangegaan bij een door alle partijen ondertekende onderhandse akte.

  • 2. De afdeling Stadsbank verstrekt een door haar ondertekend afschrift van de kredietovereenkomst aan de kredietnemer.

  • 3. De afdeling Stadsbank wint in het belang van de kredietnemer voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst informatie in over de financiële positie van de kredietnemer en beoordeelt, ter voorkoming van overkreditering van de kredietnemer, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.

  • 4. De afdeling Stadsbank gaat geen kredietovereenkomst aan met een kredietnemer indien dit met het oog op het voorkomen van overkreditering van de kredietnemer onverantwoord is.

  • 5. De artikelen 113, lid 1, 114, lid 1, en 115, lid 1, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Inhoud kredietovereenkomst

  • 1. Van elke kredietovereenkomst wordt een onderhandse akte opgemaakt waarin in ieder geval worden vermeld:

    • a.

      de naam en het adres van ieder van de partijen;

    • b.

      de naam en het adres van de kredietbemiddelaar die bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst betrokken is geweest;

    • c.

      de kredietsom in cijfers en in letterschrift;

    • d.

      het totaalbedrag van de kredietvergoeding, voor zover het niet betreft een doorlopend krediet of een krediettransactie waarbij de kredietvergoeding variabel is;

    • e.

      de effectieve rente op jaarbasis, berekend op de door de Minister van Financiën aangegeven wijze;

    • f.

      de betalingsregeling;

    • g.

      de bedingen betreffende zekerheidsrechten van de afdeling Stadsbank, met inbegrip van een afzonderlijke aanduiding van de zaak waarop een zodanig recht rust;

    • h.

      de bevoegdheid van de kredietnemer tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing;

    • i.

      de plaats en datum van ondertekening.

  • 2. Indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, is de overeenkomst vernietigbaar.

  • 3. Alleen de kredietnemer kan een beroep doen op de vernietigbaarheid.

Artikel 24 Ter beschikking stelling kredietsom

  • 1. Na het sluiten van de kredietovereenkomst wordt:

    • a.

      bij een persoonlijke lening, niet zijnde een saneringskrediet, de kredietsom die bij de kredietovereenkomst is bepaald, door de afdeling Stadsbank in zijn geheel aan de kredietnemer ter beschikking gesteld;

    • b.

      bij een persoonlijke lening, zijnde een saneringskrediet, de kredietsom die bij de kredietovereenkomst is bepaald, door de afdeling Stadsbank in zijn geheel aan de bij de afdeling Stadsbank bekende schuldeisers uitgekeerd, en wel na daartoe verkregen akkoord van alle bekende schuldeisers;

    • c.

      bij een doorlopend krediet, de kredietnemer in de gelegenheid gesteld geldsommen bij de afdeling Stadsbank op te nemen, voor zover het saldo van deze bedragen de kredietlimiet niet overschrijdt.

  • 2. Indien de ter beschikkingstelling als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden aan de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor rekening en risico van de kredietnemer.

  • 3. Indien de opname als bedoeld in het eerste lid, onder c, op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden aan de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor rekening en risico van de kredietnemer.

  • 4. Ten aanzien van de ter beschikkingstelling van het krediet kan de afdeling Stadsbank aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 25 Algemene voorwaarden ten aanzien van kredietovereenkomsten

  • 1. Het college stelt de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op door de afdeling Stadsbank gesloten kredietovereenkomsten.

  • 2. De algemene voorwaarden dienen in ieder geval de volgende bepalingen te bevatten:

    • a.

      de boeken, dit in de ruimste zin van het woord, van de afdeling Stadsbank strekken tot volledig bewijs van:

      • alle door de afdeling Stadsbank aan of voor rekening van de kredietnemer gedane betalingen;

      • alle door of vanwege de kredietnemer aan de afdeling Stadsbank gedane betalingen;

      • het saldo van de schuld;

      een en ander onverminderd het recht van de kredietnemer tot het leveren van tegenbewijs;

    • b.

      de afdeling Stadsbank zal ook in rechte ten bewijze van haar vordering kunnen volstaan met het produceren van door haar conform getekende uittreksels uit de hiervoor onder a bedoelde boeken;

    • c.

      de afdeling Stadsbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen in de gevallen als bedoeld in artikel 33.

  • 3. Het college mandateert het opstellen van de algemene voorwaarden, als bedoeld in het eerste lid, aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank. De algemene voorwaarden worden na opstelling ter goedkeuring voorgelegd aan het college.

  • 4. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat de aanvrager van een krediet uiterlijk voor of bij het sluiten van de kredietovereenkomst een schriftelijk exemplaar van de algemene voorwaarden ontvangt.

Artikel 26 Zakelijke of persoonlijke zekerheid

Indien omstandigheden met betrekking tot de kredietnemer dan wel het doel van de krediet-verlening dit rechtvaardigen, kan de afdeling Stadsbank verlangen dat zakelijke of persoonlijke zekerheid wordt gesteld.

Artikel 27 Overige bepalingen ten aanzien van kredietovereenkomsten

  • 1. Van elke aflossing wordt de kredietnemer een bewijs verstrekt, tenzij betaling is geschied door tussenkomst van een aan het giraal verkeer deelnemende instelling.

  • 2. De afdeling Stadsbank berekent de theoretische looptijd van een doorlopend krediet overeenkomstig artikel 4.17 van de wet.

  • 3. De afdeling Stadsbank informeert de cliënt gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst overeenkomstig artikel 80 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

Paragraaf 4 Betalingsregeling en vervroegde aflossing

Artikel 28 Betalingsregeling

  • 1. De afdeling Stadsbank houdt bij de vaststelling van de betalingsregeling van het krediet rekening met de draagkracht van de kredietnemer.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de richtlijnen van de representatieve organisatie dan wel aan de hand van de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde normen.

  • 3. Bij verzuim van betaling van de verschuldigde aflossingstermijn op de vervaldag, van vertragingsvergoeding of andere verschuldigde kosten, wordt de kredietnemer binnen een week na het vervallen van de termijn een schriftelijke herinnering gezonden. Volgt binnen twee weken hierna geen betaling, dan wordt een schriftelijke waarschuwing gezonden. Indien de kredietnemer binnen twee weken hierna zijn betalingsverplichting nog niet is nagekomen, dan wordt hij bij aangetekende brief in gebreke gesteld, waarna getracht wordt via werkgever of uitkerende instantie vrijwillig inhouding op inkomsten te bewerkstelligen.

  • 4. De afdeling Stadsbank is verplicht de vordering in handen te stellen van de treasurer van de gemeente Apeldoorn binnen 13 weken nadat de kredietnemer heeft opgehouden aan zijn aflossingsverplichtingen te voldoen.

Artikel 29 Vervroegde aflossing krediet

De kredietnemer is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing van het krediet.

Paragraaf 5 Kredietvergoeding

Artikel 30 Kredietvergoeding persoonlijke lening

Indien een krediet met een van tevoren vastgelegde kredietsom is overeengekomen kunnen door de afdeling Stadsbank vergoedingen in rekening worden gebracht:

  • a.

    voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie;

  • b.

    indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de krediettransactie;

  • c.

    indien de kredietnemer vervroegd aflost.

Artikel 31 Kredietvergoeding doorlopend krediet

Indien een krediet met een van tevoren vastgestelde kredietlimiet is overeengekomen kunnen door de afdeling Stadsbank vergoedingen in rekening worden gebracht:

  • a.

    voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie;

  • b.

    indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de krediettransactie.

Artikel 32 Vaststelling kredietvergoedingen

  • 1. Het college stelt de kredietvergoedingen vast.

  • 2. Het college mandateert de bevoegdheid tot het vaststellen van de kredietvergoedingen aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

  • 3. De kredietvergoedingen bedragen ten hoogste de door de Minister van Financiën toegelaten maximum kredietvergoedingen voor zover deze betrekking hebben op consumptief krediet.

Paragraaf 6 Opeisbaarheid en kwijtschelding

Artikel 33 Opeisbaarheid

De afdeling Stadsbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen, indien de kredietnemer:

  • a.

    gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen;

  • b.

    Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer Nederland metterwoon binnen enkele maanden zal verlaten;

  • c.

    is overleden en de afdeling Stadsbank gegronde redenen heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet zullen worden nagekomen;

  • d.

    in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de kredietnemer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard;

  • e.

    de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd;

  • f.

    aan de afdeling Stadsbank, met het oog op het aangaan van de kredietovereenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de afdeling Stadsbank de kredietovereenkomst geheel niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien de afdeling Stadsbank de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest.

Artikel 34 Kwijtschelding bij overlijden

  • 1. Het college kan het nog niet afgeloste deel van het krediet tot een nader vast te stellen bedrag kwijtschelden, indien de eerste kredietnemer overlijdt.

  • 2. De in het voorgaande lid bedoelde kwijtschelding geldt in ieder geval niet:

    • a.

      voor zover deze betrekking heeft op betalingen van achterstallige termijnen en daaruit voortvloeiende bijkomende kosten;

    • b.

      voor zover deze betrekking heeft op vervroegd betaalde termijnen;

    • c.

      indien het overlijden het rechtstreekse gevolg is van binnenlandse onlusten, epidemische ziekten, natuurrampen, oorlogsgeweld of terrorisme;

    • d.

      indien het overlijden het gevolg is van suïcide dan wel een poging daartoe plaatsvindt binnen zes maanden na het sluiten van de kredietovereenkomst;

    • e.

      indien dit uitdrukkelijk door de afdeling Stadsbank en de kredietnemer is overeengekomen.

  • 3. Het college kan besluiten, indien het voorgaande lid van toepassing is, wegens bijzondere omstandigheden alsnog kwijtschelding verlenen.

  • 4. Het college mandateert de bevoegdheden, als bedoeld in het eerste en derde lid, aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

Artikel 35 Kwijtschelding bij arbeidsongeschiktheid

  • 1. Het college kan het nog niet afgeloste deel van het krediet tot een nader vast te stellen bedrag kwijtschelden, indien de eerste kredietnemer gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst arbeidsongeschikt wordt verklaard.

  • 2. De in het voorgaande lid bedoelde kwijtschelding vindt niet plaats, indien de kredietnemer:

    • a.

      al bij het aangaan van de kredietovereenkomst inkomsten genoot uit een of meerdere sociale verzekeringen, dan wel uit een overeenkomst van verzekering ter vervanging van de sociale verzekeringen;

    • b.

      al bij het aangaan van de kredietovereenkomst niet in staat was zijn werkzaamheden, op grond van zijn gezondheid, naar behoren te verrichten;

    • c.

      bij het beroep op kwijtschelding geen verklaring kan overleggen van de uitkerende instantie dat de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100% en deze arbeidsongeschiktheid een langdurig karakter heeft.

  • 3. Het college kan besluiten, indien het voorgaande lid van toepassing is, wegens bijzondere omstandigheden van het geval alsnog kwijtschelding te verlenen.

  • 4. Het college mandateert de bevoegdheden, als bedoeld in het eerste en derde lid, aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

HOOFDSTUK V Schuldregeling

Paragraaf 1 Schuldregeling

Artikel 36 Schuldregeling algemeen

  • 1. De afdeling Stadsbank verricht werkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen die zich in een schuldsituatie bevinden, dan wel daarin dreigen te geraken.

  • 2. De dienstverlening van de afdeling Stadsbank kan zowel een begeleidend, regelend, adviserend als administratief karakter hebben.

  • 3. De werkzaamheden van de afdeling Stadsbank zullen bij een problematische schuldsituatie plaatsvinden in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie.

  • 4. Indien de afdeling Stadsbank heeft vastgesteld dat van een problematische schuldsituatie geen sprake is en toch ten behoeve van de schuldenaar een schuldregeling wil opzetten, dient de afdeling Stadsbank bij een voorstel aan de schuldeisers expliciet aan te geven dat op deze regeling de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie niet van toepassing is.

  • 5. Bij het regelen van schulden treedt de afdeling Stadsbank op als intermediair tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers dan wel namens de schuldeisers optredende derden, om een minnelijke regeling van de schuldenlast tot stand te brengen.

  • 6. De afdeling Stadsbank kan aan een schuldregeling verplichtingen verbinden.

Paragraaf 2 Aanvraag en afwijzing schuldregeling

Artikel 37 Aanvraag schuldregeling

  • 1. Een schuldregeling kan schriftelijk worden aangevraagd bij de afdeling Stadsbank, dan wel via daartoe aangewezen derden.

  • 2. De aanvraag voor een schuldregeling dient plaats te vinden op een daartoe door de afdeling Stadsbank op verzoek van de cliënt ter beschikking te stellen aanvraagformulier. De afdeling Stadsbank gebruikt hierbij het model aanvraagformulier van de representatieve organisatie.

Artikel 38 Beoordeling aanvraag schuldregeling

De afdeling Stadsbank legt de criteria vast die zij ten grondslag legt aan de beoordeling van een aanvraag schuldregeling door de aanvrager.

Artikel 39 Afwijzing aanvraag schuldregeling

  • 1. Indien de afdeling Stadsbank besluit om de aanvraag voor een schuldregeling af te wijzen, doet zij hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van redenen.

  • 2. In de mededeling, als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tot het indienen van een klacht tegen de afwijzing van de aanvraag voor een schuldregeling openstaan.

Paragraaf 3 Overeenkomst tot schuldregeling

Artikel 40 Overeenkomst tot schuldregeling

  • 1. De rechten en verplichtingen van de afdeling Stadsbank en van de schuldenaar worden vastgelegd in een overeenkomst tot schuldregeling. De afdeling Stadsbank hanteert hierbij het model zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld als basis.

  • 2. De bemiddeling van de afdeling Stadsbank kan leiden tot een voortzetting van de overeenkomst tot schuldregeling, het verstrekken van een saneringskrediet of beëindiging van de overeenkomst tot schuldregeling.

  • 3. De afdeling Stadsbank verstrekt aan de schuldenaar bij het verstrekken van een saneringskrediet een door de haar ondertekend afschrift van de overeenkomst tot schuldregeling en de overeenkomst tot kredietverlening.

  • 4. Op het saneringskrediet is hoofdstuk IV van toepassing, met uitzondering van de artikelen 16, 24, lid 1, sub a en c, en lid 3, en 27.

Artikel 41 Algemene voorwaarden ten aanzien van overeenkomsten tot schuldregeling

  • 1. Het college stelt de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op door de afdeling Stadsbank gesloten overeenkomsten tot schuldregeling. De afdeling Stadsbank hanteert hierbij het model zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld als basis.

  • 2. Het college mandateert het opstellen van de algemene voorwaarden, als bedoeld in het eerste lid, aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

  • 3. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat de schuldenaar uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot schuldregeling een schriftelijk exemplaar van de algemene voorwaarden ontvangt.

  • 4. De afdeling Stadsbank registreert de overeenkomst tot schuldregeling bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel, voor zover daarbij sprake is van een problematische schuldsituatie.

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 42 Overige bepalingen inzake schuldregeling

  • 1. De afdeling Stadsbank verstrekt op verzoek van de schuldenaar kosteloos een gespecificeerd overzicht van de in het kader van de schuldregeling ten behoeve van de schuldeisers gereserveerde gelden.

  • 2. De afdeling Stadsbank verstrekt op verzoek van de schuldenaar kosteloos een gespecificeerde eindafrekening.

  • 3. De afdeling Stadsbank is bevoegd vergoedingen voor de schuldregelende werkzaamheden in rekening te brengen.

  • 4. De hoogte van de maximale vergoedingen wordt bepaald door de representatieve organisatie.

Paragraaf 5 Schuldhulpverlening

Artikel 43 Begeleiding algemeen

De afdeling Stadsbank kan:

  • a.

    begeleiding geven in de vorm van preventieve en curatieve voorlichting;

  • b.

    de voorlichting, als bedoeld onder a, doen uitvoeren door andere instellingen, werkzaam op het terrein van schuldhulpverlening.

Artikel 44 Integrale schuldhulpverlening

De afdeling Stadsbank:

  • a.

    heeft een expliciete rol bij de vormgeving en uitvoering van de lokale integrale schuldhulpverlening;

  • b.

    kan centra, meld- en coördinatiepunten voor integrale schuldhulpverlening in de eigen gemeente en in de gemeenten waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten initiëren, activeren en faciliteren.

HOOFDSTUK VI Budgetbeheer en budgetbegeleiding

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 45 Budgetbeheer

  • 1. De afdeling Stadsbank kan een natuurlijke persoon in de gelegenheid stellen bij haar een budgetbeheerrekening te openen.

  • 2. De werkzaamheden van de afdeling Stadsbank vinden plaats in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedragscode Budgetbeheer van de representatieve organisatie.

Artikel 46 Budgetbegeleiding

Bij het regelen van schulden kan de afdeling Stadsbank de schuldenaar de mogelijkheid bieden om hem te begeleiden, teneinde te komen tot een verantwoorde besteding van zijn financiële middelen.

Paragraaf 2 Aanvraag en afwijzing budgetbeheer en/of budgetbegeleiding

Artikel 47 Aanvraag budgetbeheer en/of budgetbegeleiding

  • 1. Budgetbeheer en budgetbegeleiding kunnen schriftelijk worden aangevraagd bij de afdeling Stadsbank, dan wel via daartoe aangewezen derden.

  • 2. De aanvraag voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding dient plaats te vinden op een daartoe door de afdeling Stadsbank op verzoek van de cliënt ter beschikking te stellen aanvraagformulier. De afdeling Stadsbank gebruikt hierbij het model aanvraagformulier van de representatieve organisatie.

  • 3. De aanvraag, als bedoeld in het tweede lid, kan achterwege blijven indien de afdeling Stadsbank budgetbeheer als voorwaarde aan een schuldregeling verbindt.

Artikel 48 Afwijzing aanvraag budgetbeheer en/of budgetbegeleiding

  • 1. Indien de afdeling Stadsbank besluit de aanvraag voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding af te wijzen, doet zij hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van redenen.

  • 2. In de mededeling, als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tot het indienen van een klacht tegen de afwijzing van de aanvraag voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding openstaan.

Paragraaf 3 Overeenkomst tot budgetbeheer en budgetbegeleiding

Artikel 49 Overeenkomst tot budgetbeheer

  • 1. De rechten en verplichtingen van de afdeling Stadsbank en de rekeninghouder worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbeheer. De afdeling Stadsbank hanteert hierbij het model zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld als basis.

  • 2. De afdeling Stadsbank verstrekt de rekeninghouder een door haar ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbeheer.

Artikel 50 Overeenkomst tot budgetbegeleiding

  • 1. De rechten en verplichtingen van de afdeling Stadsbank en het begeleide worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbegeleiding. De afdeling Stadsbank hanteert hierbij het model zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld als basis.

  • 2. De afdeling Stadsbank verstrekt de begeleide een door haar ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbegeleiding.

Artikel 51 Algemene voorwaarden ten aanzien van overeenkomsten tot budgetbeheer en budgetbegeleiding

  • 1. Het college stelt algemene voorwaarden vast die van toepassing zijn op door de afdeling Stadsbank gesloten overeenkomsten tot budgetbeheer en budgetbegeleiding. Het college hanteert hierbij het model zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld als basis.

  • 2. Het college mandateert het opstellen van de algemene voorwaarden, als bedoeld in het eerste lid, aan de directeur van de dienst Samenleving, die deze bevoegdheid vervolgens doormandateert aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

  • 3. De afdeling Stadsbank draagt er zorg voor dat aan de rekeninghouder en/of begeleide die een aanvraag tot budgetbeheer en/of budgetbegeleiding doet, uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot budgetbeheer dan wel de overeenkomst tot budgetbegeleiding een schriftelijk exemplaar van de algemene voorwaarden ontvangt.

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 52 Overige bepalingen

De afdeling Stadsbank:

  • a.

    verstrekt periodiek aan de rekeninghouder kosteloos een afschrift van het verloop van de budgetbeheerrekening;

  • b.

    is bevoegd aan de rekeninghouder een vergoeding in rekening te brengen voor de kosten van het budgetbeheer en/of de budgetbegeleiding en voor het opnieuw verstrekken van een al eerder toegezonden periodiek afschrift en/of eindafrekening.

HOODSTUK VII Bepalingen van comptabele aard

Artikel 53 Verslag werkzaamheden en bedrijfseconomische ontwikkeling

  • 1. De afdeling Stadsbank doet jaarlijks verslag van haar werkzaamheden en van de bedrijfseconomische ontwikkeling.

  • 2. Het verslag, als bedoeld in het eerste lid, wordt ter kennis gebracht van de eigen gemeente en van de gemeenten waarmee de afdeling Stadsbank een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.

Artikel 54 Rente-egalisatievoorziening

  • 1. De afdeling Stadsbank kan een rente-egalisatievoorziening vormen.

  • 2. Stortingen in de voorziening, als bedoeld in het eerste lid, dienen plaats te vinden conform de richtlijnen van de Begrotings- en Verantwoordingsvoorschriften (BBV).

  • 3. Het hoofd van de afdeling Stadsbank en de accountant hanteren bij de storting, als bedoeld in het tweede lid, zoveel mogelijk de normen zoals deze gebruikelijk zijn voor andere financiële instellingen, in het bijzonder ten aanzien van banken.

  • 4. Het exploitatieverlies dat door de afdeling Stadsbank in enig jaar wordt geleden, voor zover dit niet veroorzaakt is door onvoorziene rente-ontwikkelingen, komt ten laste van de algemene middelen. Hierop zijn de richtlijnen van de gemeentelijke Planning & Control-cyclus van toepassing.

  • 5. Het verlies dat door de afdeling Stadsbank door niet voorziene rente-ontwikkelingen in enig jaar wordt geleden, komt ten laste van de rente-egalisatievoorziening.

Artikel 55 Begroting

  • 1. De afdeling Stadsbank valt als afdeling van de dienst Samenleving onder het begrotingsregime van de gemeente Apeldoorn.

  • 2. Voordelen uit activiteiten van de afdeling Stadsbank komen ten gunste van de algemene middelen; nadelen uit activiteiten van de afdeling Stadsbank komen ten laste van de algemene middelen.

Artikel 56 Register

  • 1. Ongeacht de te voeren boekhouding wordt door de afdeling Stadsbank een register bijgehouden, waarin op de dag van de kredietverstrekking of terugbetaling het bedrag en de datum van iedere kredietverstrekking of kwijting worden ingeschreven alsmede de naam van betrokkene, onder toevoeging van zodanige vermeldingen, als in het belang van een behoorlijk overzicht noodzakelijk moet worden geacht.

  • 2. De afdeling Stadsbank houdt statistieken bij die een zo volledig mogelijk beeld geven van haar werkzaamheden.

HOOFDSTUK VIII Klachten

Artikel 57 Klachten over de uitleg van het bankreglement

Het college beslist:

  • a.

    over alle klachten die betrekking hebben over de uitleg van dit reglement;

  • b.

    nadat het hoofd van de afdeling Stadsbank in de gelegenheid is gesteld zijn visie ten aanzien van de klacht kenbaar te maken.

Artikel 58 Klachten over de financiële diensten en financiële producten van de afdeling Stadsbank

  • 1. Indien een cliënt zich niet kan verenigen met een beslissing die betrekking heeft op een kredietverstrekking dan wel schuldhulpverlening, kan hij een klacht indienen bij het hoofd van de afdeling Stadsbank, overeenkomstig artikel 60 van dit reglement.

  • 2. Na de klachtenbehandeling, als bedoeld in het eerste lid, kan cliënt een klacht indienen bij het Algemeen Bestuur van de representatieve organisatie, voor zover deze klacht betrekking heeft op de gang van zaken rond schuldregeling, budgetbegeleiding en budgetbeheer voor zover dit plaatsvindt in het kader van integrale schuldhulpverlening.

  • 3. Na de klachtenbehandeling, als bedoeld in het eerste lid, kan cliënt een klacht voorleggen bij de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening dan wel haar rechtsopvolger, voor zover deze klacht betrekking heeft op een financiële dienst en/of financieel product als bedoeld inde wet.

Artikel 59 Klachten over handelingen en gedragingen van medewerkers van de afdeling Stadsbank

  • 1. Klachten over handelingen en/of gedragingen van medewerkers van de afdeling Stadsbank worden behandeld door het college, overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Na de behandeling, als bedoeld in het eerste lid, kan een klacht worden ingediend bij de Nationale ombudsman.

Artikel 60 Interne behandeling van klachten over financiële diensten en financiële producten van de afdeling Stadsbank

  • 1. Een klacht als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van dit reglement wordt ingediend binnen 10 dagen na de dag waarop de beslissing ter kennis is gekomen van de cliënt. Het hoofd van de afdeling Stadsbank beslist binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van de klacht.

  • 2. Met het oog op een adequate behandeling van klachten van cliënten beschikt de afdeling Stadsbank over een klachtenadministratie, waarin ten minste wordt vastgelegd:

    • a.

      de naam en het adres van de cliënt die de klacht heeft ingediend;

    • b.

      de klacht, met de daarbij behorende dagtekening van ontvangst;

    • c.

      een omschrijving van de klacht; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de klacht is behandeld.

  • 3. De gegevens als bedoeld in het tweede lid worden gedurende de periode van ten minste één jaar nadat de klacht is afgehandeld, bewaart.

HOOFDSTUK IX Slotbepalingen

Artikel 61 Beslissing in bijzondere gevallen

In alle gevallen waarin niet bij of krachtens de wet of dit reglement is voorzien, beslist het college naar redelijkheid en billijkheid.

Artikel 62 Inwerkingtreding

  • 1. Dit reglement treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop het reglement door Gedeputeerde Staten van Gelderland is goedgekeurd.

  • 2. Met ingang van de datum van inwerkintreding van dit reglement vervalt de Verordening op het beheer van de Stadsbank Apeldoorn 1994, vastgesteld door de raad op 23 december 1993.

Artikel 63 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als ‘Bankreglement gemeente Apeldoorn’.

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 26 februari 2008

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college d.d. 2 november 2007
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 10 september 2008
Inwerking getreden d.d. 27 februari 2008

TOELICHTING BANKREGLEMENT GEMEENTE APELDOORN

ALGEMEEN

Inleiding

Op 1 januari 2007 zijn de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) en de Vrijstellingsregeling Wft (VWft) in werking getreden. De Wft beoogt de verantwoordelijkheden van de financiële dienstverlener, waartoe ook de kredietbanken behoren, vast te leggen. In de Wft worden de belangrijkste kwaliteits-kenmerken van financiële dienstverlening, te weten deskundigheid, betrouwbaarheid, adequate informatieverstrekking en zorgvuldige advisering van de consument, wettelijk gewaarborgd.

De Wft is gebaseerd op de gedachte, dat het voor de bescherming die een consument geboden wordt in principe niet moet uitmaken via welk distributiekanaal hij een financieel product (distributieconsistentie) aanschaft, noch in welke financiële sector het desbetreffende financiële product zijn oorsprong heeft (cross-sectorconsistentie). De uitgangspunten van distributie- en cross-sectorconsistentie zijn niet alleen gericht op het creëren van een coherent beschermings-niveau van consumenten. Deze uitgangspunten geven ook invulling aan het speelveld waarop de financiële dienstverleners actief zijn en waarborgen dat dit speelveld zoveel mogelijk gelijk is en verstoring van de concurrentie zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Met de invoering van de Wft zijn bepaalde delen van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) komen te vervallen. Van de Wck zijn de hoofdstukken I (met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, eerste lid, 4, eerste en derde lid, en 5, tweede lid) II, III tot en met VI en X komen te vervallen. Voor de kredietbanken betekent dit onder meer, dat de verboden van artikel 33, sub d, en 40 van de Wck met betrekking tot de nietigheden en de beperkingen ten aanzien van het bedingen van een pandrecht niet van toepassing zijn bij kredietverlening door kredietbanken aan bijstands-gerechtigden en bij het verstrekken van een saneringskrediet. De Wft heeft in dit verband geen wijziging willen aanbrengen ten aanzien van het regime geldend onder de Wck.

Financiële dienstverlening door kredietbanken

Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido)

De invoering van de Wet Fido heeft belangrijke gevolgen gehad voor de kredietverlening door kredietbanken die onderdeel zijn van een gemeente of die de publiekrechtelijke rechtsvorm van een gemeenschappelijke regeling hebben. De Wet Fido heeft de grenzen gesteld waarbinnen kredietverlening met gebruik van overheidsgeld kan plaatsvinden. Kredietverlening buiten deze grenzen mag dan van zelfsprekend niet met overheidsgeld plaatsvinden en daarvoor zou de kredietbank financiering moeten vinden op de geld- en kapitaalmarkt. Als een kredietbank kiest voor kredietverlening buiten de grenzen van de Wet Fido, dan is deze kredietbank verplicht om op grond van de Wft een vergunning aan te vragen.

Het Ministerie van Financiën heeft bij de invoering van de Wet Fido de kredietbanken voor het verlies van de commerciële portefeuille gecompenseerd onder de voorwaarde dat afgezien werd van verdere commerciële kredieten. Naar aanleiding van de aangeboden compensatieregeling hebben alle gemeentelijke kredietbanken, ongeacht hun rechtsvorm, ingestemd met deze compensatieregeling.

Voor het bepalen van de grens van de kredietverlening door kredietbanken met overheidsgeld wordt de term ‘sociaal krediet’ gehanteerd. In artikel 1 van het bankreglement wordt volstaan met een verwijzing naar de Wet Fido. Tijdens het overleg met het Ministerie van Financiën is bepaald, dat onder ‘sociale kredietverlening’ wordt verstaan:

  • a.

    krediet aan kredietnemers met een inkomen tot 130% van het bruto minimumloon;

  • b.

    krediet aan kredietnemers met een beschadigd kredietverleden of met problematische schulden;

  • c.

    kredieten aan kredietnemers, die zonder extra zekerheden (zoals een borgstelling) geen krediet kunnen krijgen.

Bij ‘kredietnemers met een beschadigd kredietverleden of met problematische schulden’ gaat het om kredietnemers met een achterstandmelding bij Bureau Krediet Registratie te Tiel.

Bij ‘kredieten aan kredietnemers, die zonder extra zekerheden geen krediet kunnen krijgen’ wordt het kredietbanken toegestaan om krediet te verstrekken indien:

  • sprake is van borgstelling door de overheid of een overheidsinstelling, of

  • de kredietnemer een leeftijd heeft van 65 jaar of ouder, of

  • de kredietnemer een tijdelijke verblijfsvergunning heeft, of

  • de kredietnemer beschikt over een schriftelijke afwijzing voor een gelijke kredietaanvraag bij een financiële instelling met een vergunning op grond van de Wfd of de Wtk.

Wet op het financieel toezicht

In het kader van het bankreglement moet bijzonder aandacht worden besteed aan de kredietverlening door kredietbanken, omdat hierop, zij het niet voor alle in het bankreglement genoemde kredietvormen, zowel de Wft, de Wck als de Wet Fido van toepassing is.

De Wft bevat de zogenaamde gedragsregels voor de financiële dienstverleners. Van financiële dienstverleners wordt verlangd dat zij adequate informatie verschaffen over de door hen aangeboden producten en diensten. Deze informatieverstrekking is een belangrijke hoeksteen van de consumentenbescherming. Door goede informatieverstrekking kan de consument worden gewaarschuwd voor de risico’s die aan een product verbonden zijn en kan de consument de vraag beantwoorden of het product in zijn behoeften voorziet. De beslissing die de consument vervolgens neemt, is zijn eigen verantwoordelijkheid.

Naast informatieverstrekking over het product is het ook van belang dat de consument informatie krijgt waarmee hij in staat is om een oordeel te vormen over de dienstverlener. Dit is belangrijk wanneer de consument zich, ondanks de aangeboden informatie, geen oordeel kan (of wil) vormen over de financiële producten. In veel gevallen kiest de consument er voor zich te laten adviseren door een financiële dienstverlener.

Op de financiële dienstverlener die de consument een bepaald product aanbeveelt rust een sterkere zorgplicht dan wanneer hij zijn consument informeert. De consument mag er in principe op vertrouwen dat hij, door de aanbeveling van de financiële dienstverlener op te volgen, een verstandige beslissing neemt. Om deze reden zijn er naast informatieverstrekkingsregels ook adviesregels in de Wft opgenomen. Overigens zal een consument wanneer hij wordt geadviseerd, dit advies niet klakkeloos mogen volgen. Enige beoordeling van het advies en de daaraan ten grondslag liggende argumentatie mag van de consument wel worden verwacht. Informatieverstrekking en adviesregels zijn in de regel onvoldoende om een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid en deskundigheid van een financiële dienstverlener. Door ook de betrouwbaarheid en deskundigheid van de adviseur in het toezicht te betrekken wordt het risico van (on)bewuste verkeerde advisering verkleind.

De kwaliteitskenmerken – adequate informatieverstrekking, deskundigheid en betrouwbaarheid – zijn voor een belangrijk deel al geborgd in de markt. De Wck draagt tot op bepaalde hoogte bij aan een effectieve bescherming van de consument. De Wck borgt deze kwaliteitskenmerken slechts voor een deel. De Wck stelt geen (daadwerkelijke) eisen aan de deskundigheid en betrouwbaarheid en kent een gebrekkig toezichtsinstrumentarium.

Voor de wetgever bestaan er goede redenen om waarborgen in te bouwen dat de consument goed wordt geïnformeerd en geadviseerd door deskundige en betrouwbare financiële dienstverleners. Hierbij is niet alleen de individuele consument, maar ook de economie als geheel gebaat. Het huidige stelsel van wetgeving schiet op belangrijke punten tekort en dit tekort wordt onvoldoende gecompenseerd door de bestaande zelfregulering. Alleen via wetgeving, die een bredere scope en een effectiever publiek toezichtsinstrumentarium kent, kan volgens de wetgever een marktdekkende kwaliteitsborging worden gecreëerd.

Wet op het consumentenkrediet

De Wck bevat onder meer regels ten aanzien van de vormvoorschriften die bij het sluiten van kredietovereenkomsten met consumenten in acht moeten worden genomen en de mogelijkheid van het bedingen van zekerheden. Kredietverlening door kredietbanken aan consumenten (persoonlijke lening, doorlopend krediet en saneringskrediet) moet, zij het met bepaalde uitzonderingen, aan de eisen van deze wet voldoen. De Wft brengt hierin geen wijzigingen (zie inleiding). De Wet Fido bepaalt de grenzen waarbinnen kredietverlening door kredietbanken met gebruik van overheidsgelden kan plaatsvinden. Deze wet bevat dus geen bepalingen ten aanzien van de vormvoorschriften met betrekking tot consumptieve kredieten of de zekerheden die door de kredietbank daarbij mogen worden bedongen.

De drie hiervoor genoemde wetten moeten ten aanzien van de kredietverlening door gemeentelijke kredietbanken in onderling verband bezien worden. De kredietbanken dienen aan alle wetten te voldoen. Aan de Wft voor financiële diensten en financiële producten die onder de werking van die wet vallen, aan de Wck voor zover het betreft kredietvormen die onder de werking van die wet vallen en aan de Wet Fido voor zover het betrekking heeft op het verstrekken van kredieten met gebruik van overheidsgelden.

De Wft is niet van toepassing op het hypothecair krediet, het onderhoudskrediet, het starterskrediet en het pandhuiskrediet (artikel 1:20, sub a en e, Wft). De verstrekking van onderhoudskredieten en starterskredieten is gebaseerd op gemeentelijke stimuleringsregelingen. Het gemeentelijke pandhuiskrediet wordt geheel beheerst door een afzonderlijke wettelijke regeling, te weten de Pandhuiswet 1910.

Het Ministerie van Financiën heeft aangegeven, dat het budgetbeheer als onderdeel van het traject van integrale schuldhulpverlening niet onder het toepassingsbereik van de Wft valt. In het VWft is hiervoor een vrijstelling opgenomen. Dit geldt dus niet als een budgetbeheerrekening als afzonderlijk product wordt aangeboden. Ook het bemiddelen in bijvoorbeeld debetkaarten is niet vrijgesteld van de Wft.

ARTIKELGEWIJS

Er wordt alleen een toelichting gegeven, indien dit noodzakelijk wordt geacht.

Met ‘financiële dienstverlener’ en ‘kredietbank’ wordt de afdeling Stadsbank bedoeld.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een omschrijving gegeven van de begrippen die in het bankreglement worden gehanteerd. Er is gekozen voor een alfabetische volgorde van de verklarende begrippen. Ten aanzien daarvan kunnen nog de volgende aanvullende opmerkingen worden geplaatst:

Algemeen

In de Wft wordt gesproken over de consument en de financiële dienstverlener, terwijl in de Wck wordt gesproken over de kredietnemer en de kredietgever. Voor de schuldregelende werkzaam-heden wordt in de Gedragscode Schuldregeling de term schuldenaar en schuldregelende instelling gehanteerd, terwijl in het kader van budgetbeheer wordt gesproken over de rekeninghouder en de budgetbeheerder. Bij budgetbegeleiding wordt gesproken van de budgetbegeleider en de begeleide. Besloten is om de terminologie te hanteren die bij een bepaald (financieel) product hoort en niet in algemene termen te spreken over natuurlijke persoon of consument. Bij de aanvraag voor de verschillende producten is wel de algemene term aanvrager gehanteerd.

Bemiddelen

De bemiddelaar in financiële diensten en financiële producten valt onder de reikwijdte van de Wft.

Bemiddelen dient te worden onderscheiden van aanbieden en adviseren bij financiële diensten en financiële producten. In tegenstelling tot een aanbieder wordt de bemiddelaar geen contractuele wederpartij bij de overeenkomst die door zijn werkzaamheden als tussenpersoon totstandkomt tussen de consument en de aanbieder. Om dit verschil duidelijk naar voren te brengen is in de definitie het begrip ‘tussenpersoon’ opgenomen. In het bankreglement is de omschrijving van ‘bemiddelen’ expliciet opgenomen.

Aanbieden

Bij aanbieden gaat het om het rechtstreeks of middelijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst met een consument inzake een financieel product. Bij de kredietbanken is bijvoorbeeld sprake van het aanbieden van krediet.

De omschrijving van het begrip ‘aanbieden’ in de Wft is ontleend aan het begrip ‘aanbod’ in het Burgerlijk Wetboek (BW). Het BW geeft geen omschrijving van het begrip aanbod, maar in het kader van artikel 6:217 BW wordt hieronder verstaan: een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen vormt een aanbod, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Van het aanbod moet onderscheiden worden de uitnodiging om in onderhandeling te treden of tot het doen van een aanbod. Een voorstel dat niet de elementen bevat die de verbintenissen die uit de te sluiten overeenkomst zullen voortvloeien bepaalbaar maken in de zin van artikel 6:227 BW, is een uitnodiging om in onderhandeling te treden en geen aanbod.

Adviseren

Bij adviseren gaat het om het aanbevelen van één of meer specifieke financiële producten aan een bepaalde consument. Met ‘bepaalde consument’ wordt bedoeld dat adviezen in meer algemene zin, zoals adviezen opgenomen in boeken, tijdschriften, mailings of aanprijzingen in reclameboodschappen buiten de definitie vallen. Een ander kernelement van adviseren is dat in het advies een specifiek financieel product wordt aanbevolen. Het moet gaan om een concreet financieel product van een bepaalde aanbieder (product X van aanbieder Y). Een productsoort, zoals een krediet, hypotheek, een levensverzekering of een beleggingsfonds valt daar buiten. In het advies kunnen ook meerdere specifieke financiële producten worden aangeboden.

Alleen degene die adviseert en niet tevens de aanbieder, bemiddelaar of (onder)gevolmachtigde agent is ten aanzien van het aanbevolen product, verleent de financiële dienst ‘adviseren’ waarvoor een vergunning nodig is (artikel 1, onderdeel financiële dienst, sub b, Wft). Dit neemt niet weg dat een aanbieder, bemiddelaar of (onder)gevolmachtigde agent die over zijn ‘eigen’ producten adviseert, net als de adviseur ook dient te voldoen aan de specifieke adviesregels van artikel 4:23 Wft. Deze regels zijn van toepassing op iedere financiële dienstverlener die adviseert van toepassing.

Adviseren verschilt van bemiddelen in die zin dat adviseren is beperkt tot het leggen van contact tussen de consument en de aanbieder, terwijl bemiddelen is gericht op de totstandkoming van een overeenkomst tussen consument en aanbieder betreffende een specifiek financieel product. Bij advies moet de consument zelf meer initiatief nemen. In artikel 4:23 van de Wft zijn bijzondere regels voor adviseren opgenomen.

Budgetbegeleiding, budgetbeheer en budgethulp

Kredietbanken houden zich van oudsher bezig met het verstrekken van sociale kredieten en het regelen van schulden van natuurlijke personen in een problematische schuldsituatie. In het kader van schuldhulpverlening zijn nieuwe taken ontwikkeld, zoals budgetbeheer en budgetbegeleiding. In navolging van het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening worden in het bank-reglement de begrippen budgetbegeleiding, budgetbeheer en budgethulp omschreven, waarbij budgethulp het verzamelbegrip is. Budgethulp omvat dus budgetbeheer en budgetbegeleiding.

Cliënt

De omschrijving van het begrip ‘cliënt’ is gelijk aan de omschrijving aangesloten bij de definitie van het begrip ‘consument’ in de Wft. De reikwijdte van deze definitie is daardoor beperkt tot de dienstverlening die onder de Wft valt.

De kredietbanken verlenen alleen financiële diensten en financiële producten aan natuurlijke personen. Zij houden zich niet bezig met zakelijke kredietverlening of bedrijfssaneringen. Diensten worden wel verleend aan natuurlijke personen die hun onderneming of hun zelfstandig beroep hebben beëindigd. Zij zijn immers vergelijkbaar met natuurlijke personen zonder een onderneming of een eigen beroep, met dien verstande dat hun schuldenlast vaak aanzienlijk hoger is. Bij deze personen treedt een vermenging op van de schulden en de aard van de schulden, privé of zakelijk, is vaak niet meer te achterhalen. Ook zijn zij met hun gehele vermogen aansprakelijk.

Kredietovereenkomst

De omschrijving van het begrip kredietovereenkomst stemt overeen met de omschrijving in de Wck. Artikel 30 Wck is onverkort van toepassing op kredietverlening door kredietbanken.

Overeenkomst op afstand

In toenemende mate worden financiële producten gekocht met gebruikmaking van Internet. In de Wft zijn bijzondere bepalingen opgenomen ten aanzien van de overeenkomst op afstand. Deze bepalingen zijn tevens van belang voor kredietbanken die hun financiële diensten en financiële producten via hun eigen website of de website van de gemeente aanbieden.

De definitie van overeenkomst op afstand is opgenomen ter uitvoering van de richtlijn ‘Verkoop op afstand van financiële diensten’. Dat bij de totstandkoming van de overeenkomst op afstand uitsluitend gebruik wordt gemaakt van één of meer technieken voor communicatie op afstand heeft tot gevolg dat van een overeenkomst op afstand slechts sprake is wanneer tot en met het sluiten van de overeenkomst enkel en alleen met behulp van een technisch medium wordt gecommuniceerd tussen de financiële dienstverlener en de consument. Wanneer een aanbieder een overeenkomst betreffende een financieel product aangaat door tussenkomst van een bemiddelaar die, anders dan via een techniek voor communicatie op afstand, bemiddelt bij de totstandkoming van een overeenkomst, valt dit niet onder ‘het aangaan van een overeenkomst op afstand’ in de zin van de wet.

Hierbij is van belang onderscheid te maken tussen het aangaan van een overeenkomst op afstand betreffende een financieel product en het op afstand doen plaatsvinden van verrichtingen ter uitvoering van een overeenkomst betreffende een financieel product. De wet is alleen van toepassing op overeenkomsten op afstand betreffende financiële producten. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan het uitsluitend met gebruikmaking van technieken voor communicatie op afstand openen van een bankrekening en het aanschaffen van een creditcard. Onder ‘verrichtingen’ wordt bijvoorbeeld verstaan het storten op of opnemen van geld van een bankrekening en het betalen met een creditcard. Het toevoegen van nieuwe elementen aan een aanvullende overeenkomst op afstand betreffende een financieel product, zoals het toevoegen van de mogelijkheid om een instrument voor elektronisch betalen te gebruiken in combinatie met een bestaande bankrekening, vormt geen ‘verrichting’, maar een aanvullende overeenkomst betreffende een financieel product. Wanneer deze overeenkomst evenals de initiële overeenkomst ‘op afstand wordt aangegaan’ is het wettelijke regime ten aanzien van ‘verkoop op afstand’ ook op deze aanvullende overeenkomst van toepassing.

Schuldbemiddeling, schuldhulpverlening, schuldregeling en schuldsanering

In het kader van de schuldhulpverlening zijn in het bankreglement verschillende begrippen opgenomen. Zo dient schuldhulpverlening als het verzamelbegrip te worden beschouwd, waarvan schuldregeling, budgethulp en preventie onderdeel uitmaken. De definities van saneringskrediet, schuldenaar, schuldregeling en schuldregelingsovereenkomst zijn overgenomen uit de Gedragscode Schuldregeling 2004.

In verband met de verbreding van het takenpakket bij bijna alle kredietbanken is een omschrijving van het begrip ‘schuldhulpverlening’ opgenomen. Met het begrip ‘schuldhulpverlening’ wordt tot uitdrukking gebracht, dat kredietbanken zich met meer bezighouden dan alleen de traditionele curatieve dienstverlening. Instrumenten als budgetbeheer en budgetbegeleiding hebben ook een duidelijk preventief karakter. Met behulp van deze instrumenten kan immers worden voorkomen, dat schulden uitgroeien tot problematische schulden.

Sociaal krediet

Voor de omschrijving van het begrip ‘sociaal krediet’ wordt verwezen naar het onderdeel Algemeen van deze toelichting.

Toezicht

De kredietbanken vallen in het kader van de Wft niet onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Voor kredietbanken die onderdeel zijn van de gemeente is dit gebaseerd op art. 4:37, lid 3, onderdeel c, Wft.

Artikel 2 Doel

In dit artikel wordt een omschrijving gegeven van het doel van de kredietbank.

Artikel 3 Taakstelling

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de kredietbank haar doel tracht te bereiken.

Met betrekking tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is volstaan met het bieden van faciliteiten aan de bewindvoerders die bij de kredietbanken in dienst zijn. De bewindvoerder is volgens de Wsnp ten aanzien van de uitvoering van zijn wettelijke taak alleen rekening en verantwoording verschuldigd aan de rechter-commissaris. Over de uitvoering daarvan heeft de kredietbank geen zeggenschap.

Dit ligt anders ten aanzien van de faciliteiten die de kredietbank aan de bewindvoerder ter beschikking stelt of ten aanzien van de kantoortijden van de bewindvoerder. Deze zijn gelijk aan die van de organisatie waar hij arbeidsrechtelijk gezien (ambtenaren hebben overigens een aanstelling en geen arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht) ondergeschikt aan is.

Lid 7

Deze bepaling is opgenomen in verband met de ontwikkeling van nieuwe producten in het kader van de uitvoering van de taak van de kredietbank.

Artikel 4 Beheer

Beheer van de kredietbank

Dit artikel geeft een regeling voor het beheer van de kredietbank. Op grond van de Wet dualisering gemeentebestuur berust het beheer van de kredietbank niet meer bij de raad maar bij het college. De beheerstaak wordt door het college gemandateerd aan de directeur van de dienst Samenleving.

Feitelijke leiding van de kredietbank

Het hoofd van de afdeling Stadsbank heeft de feitelijke leiding van de kredietbank.

Mandaat

In het artikel wordt voorzien in het (door)mandateren aan het hoofd van de afdeling Stadsbank voor het uitvoeren van de taken zoals deze in artikel 3 zijn omschreven.

Artikel 5 Toezicht

Op grond van artikel 4:37 Wft stelt het college voor de bedrijfsvoering van de kredietbank een reglement vast. Voor zover het betreft het aanbieden van krediet in het kader van de publieke taak (Wet Fido) moet uit het reglement van de bedrijfsvoering in ieder geval blijken op welke wijze wordt voldaan aan de bepalingen betreffende krediet, de bepalingen ten aanzien van de financiële dienstverlener en financiële dienstverlening, de verhouding tussen aanbieder en bemiddelaar (Wft) en de hoofdstukken IV en V van de Wck. Het reglement moet worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Het college ziet toe op de naleving door de kredietbank van het reglement.

Artikel 6 Toepassingsbereik

In dit artikel wordt de reikwijdte van de artikelen 7 tot met 15 bepaald. Deze artikelen zijn vanzelfsprekend alleen van toepassing op de financiële diensten en financiële producten waarop de Wft van toepassing is. Het gaat hierbij in de eerste plaats om het aanbieden van krediet op basis van de publieke taakstelling van de kredietbank als bedoeld in de Wet Fido.

Artikel 7 Betrouwbaarheid

De integriteit van de personen en instellingen die actief zijn op de financiële markten is van groot belang voor het maatschappelijke vertrouwen in de financiële markten en instellingen die hierop handelen. Over de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers van financiële instellingen, zoals bestuurders en leden van raden van commissarissen, mag geen twijfel bestaan.

De (kandidaat)(mede) beleidsbepalers van een financiële dienstverlener moeten, voordat zij de functie mogen vervullen, worden getoetst door het college. Daarbij dient het college ervan overtuigd te raken dat de betrouwbaarheid van genoemde personen buiten twijfel staat.

Het college zal de personen onder andere beoordelen aan de hand van strafrechtelijke antecedenten. Een eenmaal getoetste persoon dient blijvend te voldoen aan de wettelijk vereiste betrouwbaarheid.

Onder betrouwbaarheid wordt verstaan dat de betrokkene zich onthoudt van gedragingen die naar het oordeel van het college in de weg staan aan het vervullen van zijn (toekomstige) functie. Onder gedragingen wordt zowel een doen als een nalaten begrepen (bijvoorbeeld ten opzichte van ondergeschikten). Onder ‘bepalen van beleid’ wordt ook verstaan het bepalen van het dagelijkse beleid van de financiële dienstverlener.

De toezichthoudende taak ligt op grond van artikel 4:37 Wft bij het college.

De kredietbank moet laten zien op welke wijze zorg wordt gedragen voor de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen. Deze betrouwbaarheid moet buiten elke twijfel staan. Op basis van artikel 12 Bft geldt de eis van betrouwbaarheid ook voor de medewerkers en andere personen die zich onder verantwoordelijkheid van de kredietbank, rechtstreeks met financiële dienstverlening bezig houden. In artikel 7, lid 2, is een bepaling opgenomen over de betrouwbaarheid van de medewerkers.

Artikel 8 Deskundigheid

Binnen de onderneming van een financiële dienstverlener moeten verschillende soorten van deskundigheid aanwezig zijn. Zo moeten beleidsbepalers deskundig zijn op het gebied van de bedrijfsvoering. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld managementvaardigheden en de vaardigheid om inhoudelijke vakbekwaamheid bij het personeel te organiseren. De werknemers moeten beschikken over inhoudelijke vakbekwaamheid. Deze verplichting geldt ook voor bijvoorbeeld uitzendkrachten die werkzaam zijn voor en mensen die gedetacheerd zijn bij een financiële dienstverlener of een verbonden bemiddelaar.

Deskundigheid kan op verschillende wijzen worden georganiseerd. Personen kunnen zelf deskundig zijn op een bepaald werkterrein. Deskundige personen in een organisatie kunnen hun kennis en vaardigheden ook toegankelijk maken voor anderen in de organisatie door de kennis en vaardigheden bijvoorbeeld in een computersysteem of handleiding op te nemen. In het laatste geval dienen de instructies zo te zijn geformuleerd en gerangschikt, dat de gebruiker ze ook daadwerkelijk kan opvolgen.

Onder personen ‘die zich rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening’ wordt verstaan de personen die het contact met de klant hebben. Met ‘feitelijk leidinggevenden’ worden bedoeld de personen die het verkoopproces (het klantencontact) inhoudelijk effectief kunnen sturen of beïnvloeden.

Wat dient te worden verstaan onder ‘een zodanig aantal’ feitelijk leidinggevenden is afhankelijk van de omvang van de financiële dienstverlener. Voorop staat dat de kwaliteit van de financiële dienstverlening moet kunnen worden gewaarborgd.

In bijlage F van het Bft zijn de eindtermen opgenomen waaraan de medewerkers moeten voldoen die zich rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening. Afhankelijk van het financiële product dienen de medewerkers aan de eindtermen van één van de andere bijlagen te voldoen.

De medewerkers van de kredietbanken die zich rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden moeten in de regel voldoen aan de eindtermen van bijlage 1 (algemeen) en bijlage 3 (consumptief krediet) van het Bft. In het Bft zijn bepalingen opgenomen ter nadere invulling van de deskundigheidseis.

Artikel 9 Toezicht en integere bedrijfsvoering

Algemeen

De financiële dienstverlener dient te beschikken over een deugdelijke administratieve organisatie en een adequaat systeem van interne controle (AOIC) om goed te kunnen functioneren. De AOIC dient het college in staat te stellen een goed inzicht te verkrijgen in de onderneming van de kredietbank, zodat het college op een adequate wijze kan beoordelen of de kredietbank de bij en krachtens de Wft gestelde regels op een juiste wijze naleeft. Naargelang de aard en de omvang van de onderneming van de kredietbank zal deze relatief weinig dan wel veel aandacht moeten besteden aan het opzetten en instandhouden van een adequate AOIC.

De kredietbank dient tevens maatregelen te nemen om tot een integere bedrijfsvoering te komen en deze te behouden. In het kader daarvan zullen niet alleen de beleidsbepalers moeten worden getoetst op hun integriteit, maar zal ook de integriteit van de feitelijk leidinggevenden en medewerkers in zekere mate moeten worden onderzocht.

Integere bedrijfsvoering

Ter nadere uitwerking van artikel 9, lid 2, geldt het navolgende:

  • 1.

    De kredietbank legt de behandeling en administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor de integere bedrijfsvoering vast, voor zover het gaat om gedragingen van personen die het dagelijkse beleid van de kredietbank bepalen dan wel meebepalen of een leidinggevende functie bekleden of zich onder verantwoordelijkheid van de kredietbank rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening of een functie bekleden waaraan een wezenlijk risico is verbonden voor de integere bedrijfsvoering van de kredietbank. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de controller.

  • 2.

    De administratieve vastlegging van incidenten omvat tenminste de feiten en omstandigheden van het incident, informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd en de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen. Deze gegevens worden voor een periode van tenminste vijf jaar bewaard.

  • 3.

    De kredietbank informeert het college over een incident als door de kredietbank aangifte van het incident bij justitiële autoriteiten is/wordt gedaan of het voortbestaan van de kredietbank door het incident zou kunnen worden bedreigd of wordt bedreigd of de ernst, omvang of de overige omstandigheden van het incident in aanmerking genomen, het college in verband met zijn toezichthoudende taak redelijkerwijs behoort te worden geïnformeerd.

  • 4.

    De informatie van de kredietbank betreft tenminste de feiten en omstandigheden van het incident en informatie over degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd.

Adequate bedrijfsvoering

Ter nadere uitwerking van artikel 9, lid 2, geldt het navolgende:

  • 1.

    Als de kredietbank een cliënt adviseert, bewaart de kredietbank de informatie die de kredietbank heeft ingewonnen en de gegevens betreffende het verkochte financiële product en wel gedurende tenminste één jaar vanaf het moment van advisering. Deze gegevens hoeven alleen te worden bewaard indien de advisering heeft geleid tot het aangaan van een overeenkomst met de cliënt betreffende het aanbevolen product. De kredietbank dient hierbij nog wel in het bijzonder te letten op de termijn van de Archiefwet.

  • 2.

    De kredietbank legt de volgende gegevens vast:

    • a.

      de financiële positie van de cliënt;

    • b.

      de kennis van de cliënt;

    • c.

      de ervaring van de cliënt;

    • d.

      de doelstelling van de cliënt;

    • e.

      de risicobereidheid van de cliënt;

    en wel voor zover dit redelijkerwijs van belang is voor het advies.

  • 3.

    De kredietbank is niet verplicht tot het vastleggen van het klantprofiel, indien bij het advies uitsluitend te werk wordt gegaan volgens een gestandaardiseerde en gesystematiseerde procedure die voor het college verifieerbaar is en de kredietbank aan de hand van deze procedure aan het college kan aantonen welke informatie de kredietbank in overeenstemming met het bepaalde onder 2 over cliënten inwinnen en welke adviezen cliënten op basis van de ingewonnen informatie worden gegeven.

  • 4.

    De kredietbank die in het kader van een door haar verstrekt advies met een cliënt een overeenkomst aangaat, moet gedurende tenminste één jaar na de totstandkoming van de overeenkomst aan het college aan kunnen tonen dat de cliënt het initiatief heeft genomen tot het aangaan van die overeenkomst.

  • 5.

    De kredietbank bewaart de informatie (financiële positie en raadplegen stelsel kredietregistratie) die is ingewonnen en de door de kredietbank aangeboden overeenkomst tot krediet indien de overeenkomst tot stand is gekomen. De bewaarplicht geldt tenminste tot vijf jaar na de dag waarop de overeenkomst is afgewikkeld.

Artikel 10 Informatieverstrekking

De financiële dienstverlener draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte informatie met betrekking tot een financieel product of financiële dienst geen afbreuk doet aan de bij of krachtens de Wft aan de cliënt te verstrekken informatie. Het gaat hierbij om alle informatie die de financiële dienstverlener verstrekt, dus zowel de onverplichte als verplichte informatie. Alle informatie die de financiële dienstverlener op welke manier dan ook verstrekt, moet in overeenstemming zijn met de informatie die de financiële dienstverlener op basis van de Wft dient te verstrekken. In een reclame-uiting over krediet mag bijvoorbeeld geen informatie over de rente worden opgenomen die in strijd is met de informatie over de rente die op grond van de Wft voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst moet worden verstrekt.

Ten aanzien van de informatie die de financiële dienstverlener op grond van de Wft moet verstrekken, heeft de wetgever bepaald dat deze feitelijk juist zijn, voor de cliënt begrijpelijk en niet misleidend mag zijn. Dat de informatie feitelijk juist en niet misleidend mag zijn, spreekt voor zich. Ten aanzien van de begrijpelijkheid van de informatie mag de financiële dienstverlener uitgaan van de gemiddelde consument. Hierbij speelt ook de complexiteit van het financiële product of de financiële dienst een rol. Naarmate het product of de dienst complexer en/of risicovoller wordt, kan van de gemiddelde consument minder kennis en inzicht worden verwacht en moet de informatie daarop zijn toegesneden.

Ten aanzien van de gemiddelde consument kan het volgende worden opgemerkt.

De consument heeft een eigen verantwoordelijkheid bij de aanschaf van financiële producten. De Wft is er op gericht om de consument in staat te stellen zich een adequaat oordeel te vormen over een bepaald financieel product. Daarom bevat de Wft een aantal informatieverplichtingen. Bij het verstrekken van deze informatie moet de dienstverlener uit kunnen gaan van een gemiddelde consument. De vraag is echter wat hieronder moet worden verstaan en wat dan de kenmerken van die gemiddelde consument zijn.

Neemt men de goedgelovige consument (de consument die zich niet verdiept in wat hij koopt) als uitgangspunt, dan betekent dit dat de eis aan een financiële onderneming om zodanige informatie te verstrekken dat de consument zich een adequaat oordeel kan vormen, onuitvoerbaar en zonder betekenis is. Welk type informatie deze consument ook krijgt aangeboden, hij zal het niet bestuderen en de waarschuwingen daarin niet lezen. De ‘goedgelovige consument’ leidt tot een systeem waarbij van de financiële dienstverlener wordt verlangd dat hij, en niet de consument, de afweging maakt of een bepaald product moet worden aangeschaft. Er ontstaat dan voor alle financiële producten een adviesplicht. Dit leidt tot een aanzienlijke kostenstijging van alle financiële producten en fundamenteel tot het verkeerd verdelen van de verantwoordelijkheden tussen de financiële dienstverlener en de consument.

In de Wft is als uitgangspunt genomen dat de gemiddelde consument bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen om aldus na te gaan wat de kenmerken en risico’s van een financieel product zijn en om te achterhalen of het product voor hem geschikt is. Bij het opstellen van de informatie mag de financiële dienstverlener er van uitgaan dat de consument in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen. Is een consument dat niet dan zal immers geen enkele vorm van informatieverstrekking toereikend zijn hem in staat te stellen zich een adequaat oordeel te vormen over een bepaald financieel product. Dit neemt niet weg dat in specifieke gevallen, in het bijzonder bij complexe producten, van de financiële dienstverlener mag worden verlangd dat hij aangeeft voor welk type consument het product geschikt is (het is dan echter aan de consument om zelfstandig te beoordelen welk type consument hij is). Dit betekent dus dat de financiële dienstverlener bij het opstellen van standaardinformatie een zeker kennisniveau als uitgangspunt mag nemen. Indien een financiële dienstverlener zijn informatieverstrekking specifiek richt op een bepaalde doelgroep, dan kan van hem verwacht worden dat hij zijn informatieverstrekking afstemt op het kennisniveau van deze doelgroep.

Van de consument die niet in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen mag in ieder geval worden verwacht dat hij beseft hiertoe niet in staat te zijn. Het gaat te ver om de financiële dienstverlener verantwoordelijk te houden voor het gedrag van consumenten die een product aanschaffen waarvan zij, ondanks adequate informatievoorziening, de gevolgen niet doorzien. Dergelijke consumenten zullen competente hulp moeten zoeken.

De eigen verantwoordelijkheid van de consument is beperkter indien de financiële dienstverlener de consument adviseert. In dat geval raadt de financiële dienstverlener immers de consument een specifiek product aan.

Bij het geven van advies hoort de verantwoordelijkheid om na te gaan of het product ook bij de consument past. De financiële dienstverlener claimt immers het beste met de consument voor te hebben en over voldoende deskundigheid te beschikken om deze verantwoordelijkheid waar te maken.

Hij zal dan actief bij de consument moeten nagaan wat zijn behoefte en financiële positie is en er op moeten toezien dat het product ook bij het profiel van de consument aansluit.

Advisering kan bij de kredietbanken aan de orde komen als de cliënt een aanvraag voor een persoonlijke lening (financieel product) en vervolgens een doorlopend krediet (financieel product) adviseert. De kredietbank heeft dan de verplichting om na te gaan of het product ook bij de consument past en moet daarom nagaan wat de behoefte van de cliënt is en wat zijn financiële positie is. Dit vloeit ook voort uit de artikelen 113 en 114 Bft. Het product moet ook aansluiten bij het profiel van de cliënt.

Bij advisering moet een kredietbank dus ook het klantprofiel vastleggen.

Ten aanzien van de informatievoorziening aan de consument kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld. Dit artikel wordt uitgewerkt in artikel 49 Bft. Het is alleen van toepassing op de bemiddelaar en de adviseur die adviseert voor een aanbieder.

Artikel 11 Precontractuele informatieverstrekking

Om de consument in staat te stellen financiële producten te vergelijken, dient deze te beschikken over informatie over dat financiële product. In de Wft wordt daarom aan de financiële dienstverlener de verplichting opgelegd om voorafgaande aan de totstandkoming van een overeenkomst de consument informatie te verstrekken en wel voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van het product.

Deze informatie mag niet op een later moment (bij of na de totstandkoming van een overeenkomst) worden aangeboden aan de consument, omdat deze informatie de consument juist in staat moet stellen een gedegen afweging te maken bij de vraag of hij tot het sluiten van een overeenkomst betreffende een financieel product moet overgaan.

Om te komen tot een adequate beoordeling van het product zijn zowel gegevens over de door de financiële dienstverlener te verlenen dienst alsook over de kenmerken van het desbetreffende financiële product relevant (zoals de overeenkomst betreffende het product en de aanbieder van het product). Beide zijn van invloed op de uiteindelijke keuze van de consument om een financieel product al dan niet aan te schaffen.

De informatie die moet worden verstrekt om een adequate beoordeling van het product te kunnen maken is onder meer afhankelijk van de complexiteit van het product. De financiële dienstverlener zal een gemiddelde consument in verhouding meer informatie moeten verstrekken over een complex financieel product zoals een beleggingsverzekering dan over een eenvoudig financieel product zoals een betalingsrekening. De zinsnede ‘voor zover relevant’ houdt bovendien in dat wanneer een financiële dienstverlener relevante informatie al op een eerder moment heeft verstrekt, bijvoorbeeld in de vorm van een financiële bijsluiter, hij niet gehouden is deze informatie nog een keer te verstrekken omdat deze informatie dan niets meer toevoegt aan de beoordeling.

Bij de naleving van de in de Wft geregelde informatieverplichtingen mag de financiële dienstverlener de gemiddelde consument als uitgangspunt nemen. Hierop geldt één uitzondering: indien een financiële dienstverlener een consument adviseert en daarbij in het belang van de consument informatie heeft ingewonnen over onder meer diens kennis van en ervaringen op de financiële markten conform artikel 4:23 Wft, is de financiële dienstverlener gehouden zijn informatievoorziening precies af te stemmen op de individuele kenmerken van die consument. Deze verplichting geldt ook als de financiële dienstverlener consumenten ‘op afstand’ benadert.

Voorafgaande verstrekking van deze informatie is echter niet onder alle omstandigheden mogelijk. Gedacht kan worden aan een overeenkomst op afstand die op verzoek van de consument is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand (bijvoorbeeld spraaktelefonie) waarmee de te verstrekken informatie niet kan worden overgebracht. In dat geval voldoet de financiële dienstverlener aan zijn verplichting door onmiddellijk na het aangaan van de overeenkomst deze informatie op papier of via een andere voor de consument beschikbare en toegankelijke duurzame drager te verstrekken.

Op grond van de Wft is de financiële dienstverlener ook verplicht om de consument gedurende de looptijd van een overeenkomst betreffende een financieel product tenminste tijdig op de hoogte te stellen van wezenlijke wijzigingen in de precontractuele informatie, die voor de consument ook nadat de overeenkomst is aangegaan van belang zijn.

Met ‘tijdig’ wordt een zodanig moment bedoeld dat aan de consument een reële mogelijkheid wordt geboden om naar aanleiding van de te ontvangen informatie een eventuele actie te ondernemen. De informatie is bijvoorbeeld niet tijdig verstrekt indien de consument een bepaald nadeel heeft ondervonden, dat voorkomen had kunnen worden indien hij bedoelde informatie op een eerder tijdstip had ontvangen (en de informatie ook op dat eerdere tijdstip beschikbaar was).

De verplichting tot het verstrekken van informatie voorafgaand aan het sluiten van de overeen-komst tot kredietverlening of een overeenkomst tot budgetbeheer is vastgelegd in artikel 11. In het Bft wordt een onderscheid gemaakt tussen de onverplichte en verplichte precontractuele informatie.

Het informeren van de cliënt over wijzigingen tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst is geregeld in artikel 80 Bft. Deze bepaling ziet alleen op overeenkomsten met een variabele kredietvergoeding (doorlopend krediet). Het gaat hierbij om de verplichting om de cliënt te informeren over elke wijziging van de kredietvergoeding en wel in het eerst daaropvolgend rekeningafschrift. Hierbij dient ook de wijziging van het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis te worden aangegeven. De kredietbank is ook verplicht om de cliënt op zijn verzoek een gespecificeerd overzicht van het uitstaande saldo te geven, maar kan daarvoor een vergoeding in rekening brengen.

Na afwikkeling van kredietovereenkomst verstrekt de kredietbank op verzoek van de cliënt kosteloos een gespecificeerde afrekening. Laatstgenoemde verplichting bestaat dus alleen als de cliënt er om vraagt.

Artikel 12 Adviseren en niet adviseren (execution only)

In artikel 4:23 Wft is een bijzondere bepaling opgenomen ten aanzien van het adviseren van de cliënt door de financiële dienstverlener. Bijzondere bepalingen gelden bovendien voor de bemiddelaar en de adviseur.

Alleen een financiële dienstverlener die werkzaamheden verricht waarbij hij een concreet financieel product aanbeveelt, dient aan de in artikel 4:23 Wft gestelde eisen te voldoen. Er bestaat geen adviesplicht.

Dit artikel richt zich tot íedere financiële dienstverlener die adviseert en daarom zijn de bepalingen niet alleen van toepassing op de adviseur maar ook de financiële dienstverlener die adviseert en tegelijkertijd optreedt als aanbieder, bemiddelaar of als (onder)gevolmachtigde agent ten aanzien van het door hem aanbevolen product. Wanneer de financiële dienstverlener de consument niet adviseert dan moet dit voor de aanvang van de werkzaamheden aan de consument worden gemeld. Op deze wijze kan de consument zich een goed beeld vormen over de precieze aard van de financiële dienstverlening en wat hij van de financiële dienstverlener mag verwachten.

Voor de financiële dienstverlener is de verplichting neergelegd tot het inwinnen van informatie over de consument. Belangrijk element daarin is dat alleen die informatie moet worden ingewonnen die redelijkerwijs relevant is voor de verlening van de financiële dienst. Dit betekent dat de informatie die moet worden verstrekt afhankelijk is van de complexiteit van het product. Zo zal de verplichting van de dienstverlener om te informeren naar de financiële positie van de consument van groot belang zijn als het gaat om een krediet. De verplichting is veel minder verstrekkend indien de consument bijvoorbeeld een spaar- of betaalrekening wenst te openen. De informatie kan zowel actief als passief worden ingewonnen. Denkbaar is dat een financiële dienstverlener via Internet informatie inwint, bijvoorbeeld door het openen van een website waar de consument gegevens kan invoeren over zijn persoonlijke financiële situatie. Een andere vorm van het passief inwinnen van informatie is dat de financiële dienstverlener een (stroomschema)formulier verstrekt aan de consument aan de hand waarvan deze de benodigde persoonlijke gegevens invult en vervolgens aan de financiële dienstverlener teruggeeft.

In verband met de verplichting van de kredietbank om aan te tonen op welke wijze aan de verplichtingen van de Wft wordt voldaan, is artikel 4:23 Wft overgenomen in artikel 12 van het bankreglement. Bij artikel 10 van het bankreglement is al gewezen op het vastleggen van het klantprofiel. Ten aanzien van de beantwoording van de vraag wanneer er sprake is van ‘adviseren’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1 van dit bankreglement.

In de praktijk is er niet in alle gevallen sprake van adviseren. De grens tussen ‘adviseren’ en ‘informeren’ is echter in de praktijk erg vaag. Een kredietbank die op verzoek van een cliënt een brochure of prospectus met algemene informatie over een bepaald product toestuurt, adviseert de cliënt niet. Hij informeert de cliënt slechts. Een kredietbank die een cliënt meedeelt dat hij voor het gevraagde krediet niet in aanmerking komt en vervolgens aangeeft dat een krediet voor een lager bedrag wel mogelijk is, adviseert de cliënt. De kredietbank doet de cliënt immers een aanbod en de definitie van adviseren is ontleend aan de bepaling van het BW betreffende aanbod. Ook indien de kredietbank zich richt tot een bepaalde groep cliënten met een bepaald omschreven product, adviseert deze de groep cliënten.

Artikel 13 Zorgvuldige behandeling van de cliënt

De consument moet door een financiële dienstverlener zorgvuldig worden behandeld. In verband daarmee zijn in de Wft verschillende voorschriften opgenomen die financiële dienstverleners in acht moeten nemen bij het verlenen van financiële diensten. Hierin zijn nog enkele specifieke voorschriften voor financiële dienstverlening ten aanzien van krediet en verzekeringen opgenomen. In aanvulling daarop bepaalt de Wft dat bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de zorgvuldige behandeling van consumenten door financiële dienstverleners. De bij of krachtens deze wet gestelde specifieke gedragsregels laten de (algemene) zorgvuldigheidsverplichtingen die voor financiële dienstverleners uit het civiele recht voortvloeien, onverlet.

Artikel 14 Uitbesteding werkzaamheden

De financiële dienstverlener die een derde inschakelt, bijvoorbeeld om een deel van de werving van klanten te verrichten, is er verantwoordelijk voor dat deze derde daarbij de regels van de Wft naleeft. Dit betekent dat de overtreding van een wettelijke bepaling door een derde kan resulteren in een overtreding van de Wft door de financiële dienstverlener. Deze bepaling beoogt het niet onmogelijk te maken dat marktpartijen hun diensten uitbesteden aan derden.

De uitbesteding mag er niet toe leiden dat de Wft op eenvoudige wijze kan worden ontdoken. De zorgplicht omvat voorts het element dat de financiële dienstverlener bij de selectie van degene aan wie hij bepaalde werkzaamheden uitbesteedt, de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen. Met een derde wordt uitdrukkelijk niet een bemiddelaar bedoeld.

Ook kredietbanken kunnen een deel van hun werkzaamheden uitbesteden, maar blijven daarvoor wel eindverantwoordelijk. Het uitbesteden van werkzaamheden mag ook niet leiden tot het onmogelijk maken van het toezicht door het college.

Artikel 15 Verkoop op afstand

Algemeen

In artikel 4:28 e.v. Wft wordt artikel 6 van de Richtlijn ‘Verkoop op afstand van financiële diensten’ geïmplementeerd. De Wft biedt de mogelijkheid om een overeenkomst op afstand zonder een boete verschuldigd te zijn en zonder opgave van redenen te ontbinden. Hieraan is wel een termijn van veertien dagen verbonden, teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen.

Het kan worden ingeroepen gedurende veertien na de dag waarop de overeenkomst is ingegaan (voor krediet wordt op grond van de Wck altijd een schriftelijke overeenkomst verlangd. Bepalend is dus de datum van ondertekening van de overeenkomst) of gedurende veertien dagen nadat de cliënt de informatie als bedoeld de Wft heeft ontvangen (zie toelichting bij artikel 11 van het bankreglement). In de Wft worden enkele financiële producten uitgesloten waarvoor het ontbindingsrecht niet goed toepasbaar of onredelijk bezwarend is voor de financiële dienstverlener. In de artikelen 77 tot en met 80 Bft zijn bijzondere bepalingen opgenomen ten aanzien van de verkoop op afstand. In artikel 77 Bft zijn algemene bepalingen opgenomen, terwijl in artikel 78 Bft bijzondere bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van schadeverzekeringen en levensverzekeringen. In artikel 79 Bft zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het gebruik van de telefoon voor het doen van ongevraagde oproepen en artikel 80 Bft heeft betrekking op het gebruik van automatische oproepsystemen.

Overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt volledig zijn uitgevoerd voordat de cliënt van zijn ontbindingsrecht gebruik maakt

Tot overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de consument door beide partijen volledig zijn uitgevoerd voordat de consument van zijn ontbindingstermijn gebruik maakt, moeten bijvoorbeeld worden gerekend de overeenkomsten betreffende een betaalrekening, wanneer de betaalrekening op uitdrukkelijk verzoek van de consument zowel geopend als opgeheven is door de aanbieder binnen de termijn van het ontbindingsrecht en de consument tevens binnen deze periode de overeengekomen vergoeding voor de aanbieder voldoet. Wanneer een overeenkomst volledig is uitgevoerd wil dit immers zeggen dat zowel de aanbieder als de afnemer volledig aan de contractuele verplichtingen hebben voldaan.

Overeenkomsten betreffende krediet die zijn ontbonden als bedoeld in de artikelen 7:46e en 7:48e van het BW

In de artikelen 7:46e en 7:48e BW gaat het om de ontbinding van financieringsovereenkomsten, waarbij de aankoop van de goederen door een derde wordt gefinancierd.

In artikel 15 van het bankreglement zijn de artikelen 4:28 tot en met 4:30 Wft en de artikelen 77 tot en met 80 Bft van overeenkomstige toepassing verklaard. Ook de kredietbanken zullen zich naar verwachting op termijn meer gaan bedienen van de verkoop op afstand bij sociale kredietverstrekking. De kredietbanken dienen hierbij te voldoen aan de regels die in het kader van de Wft worden gesteld.

Artikel 16 Kredietverlening

In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald aan wie de kredietbank kredieten kan verstrekken.

In het tweede lid van dit artikel is de bevoegdheid tot het verstrekken van kredieten (door)gemandateerd aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

Artikel 17 Kredietregistratie

Kredietbanken zijn verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie.

Artikel 18 Prospectus

De kredietbank is als aanbieder van krediet verplicht om over een prospectus te beschikken. Het prospectus moet voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst aan de cliënt ter beschikking worden gesteld. Het prospectus moet aan een aantal minimale eisen voldoen. Deze verplichting geldt natuurlijk alleen voor de kredietverlening die onder de Wft valt.

Artikel 19 Aanvraag krediet

Een krediet dient (in principe) schriftelijk te worden aangevraagd. Hoewel juridisch gezien tegen het mondeling aanvragen van een krediet geen enkel bezwaar bestaat, kunnen er bewijs-rechtelijke problemen ontstaan als de aanvraag niet in schriftelijke vorm is vastgelegd. Bovendien geldt voor kredieten die onder de Wft vallen, dat deze aan bepaalde wettelijke eisen moeten voldoen en dat de kredietbank daarom over bepaalde gegevens moet beschikken.

Artikel 20 Beoordeling kredietaanvraag

De kredietbank is verplicht om in het belang van de kredietnemer voorafgaande aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst informatie in te winnen over de financiële positie van de cliënt en beoordeelt de kredietbank of het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is. Het beoordelen of het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is, is ingevoerd om overkreditering tegen te gaan. Artikel 20, lid 1, van het bankreglement stemt overeen met artikel 115, lid 1, Bft.

In artikel 113, lid 1, Bft wordt de verplichting opgelegd om geen kredietovereenkomst aan te gaan waarvan de kredietsom (persoonlijke lening) of de kredietlimiet (doorlopend krediet)

€ 1.000,= of meer bedraagt, indien de aanbieder van krediet niet beschikt over voldoende schriftelijke of op een andere duurzame drager vastgelegde informatie betreffende de financiële positie van de cliënt. Vanaf 1 juli 2006 geldt een bedrag van € 250,=.

In artikel 114, lid 1, Bft wordt de verplichting tot het raadplegen van het stelsel van krediet-registratie gewaarborgd. Ook deze verplichting geldt vanaf kredieten met een kredietsom of kredietlimiet van € 250,= of meer.

Artikel 21 Afwijzing kredietaanvraag

De kredietbank is niet verplicht om een aanvraag voor een krediet te honoreren. Aan een afwijzing van een kredietaanvraag kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen, zoals de hoogte van het gevraagde krediet in relatie tot het inkomen van de kredietnemer, het inkomen van de kredietnemer is hoger dan de gestelde grenzen op basis van de Wet Fido of de kredietnemer levert onvoldoende gegevens aan. Indien de kredietbank besluit om een aanvraag af te wijzen, dient hiervan schriftelijke mededeling te worden gedaan aan de aanvrager en dienen de redenen voor afwijzing te worden vermeld.

In het tweede lid van dit artikel is voorzien in een mogelijkheid van een klacht tegen een beslissing van de kredietbank om de kredietaanvraag af te wijzen. Op grond van artikel 4:17 Wft dient de kredietbank te beschikken over een interne klachtenprocedure met betrekking tot de financiële producten en financiële diensten die onder de Wft vallen. Deze bepaling ziet niet op eventuele gedragingen van andere aard. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 58 van het bankreglement.

Artikel 22 Algemeen

In dit artikel zijn de algemene verplichtingen ten aanzien van de kredietovereenkomst opgenomen. De kredietovereenkomst dient in relatie tot artikel 30 Wck te worden aangegaan bij een door de kredietbank en de kredietnemer(s) ondertekende onderhandse akte en hiervan moet de kredietbank een afschrift aan de kredietnemer(s) verstrekken. De verplichting is in artikel 22, leden 3 en 4, van het bankreglement vastgelegd. Hierop zijn de artikelen 113 tot en met 115 Bft van toepassing.

Artikel 23 Inhoud kredietovereenkomst

Op grond van onder meer artikel 30 Wck worden eisen gesteld aan de inhoud van de kredietovereenkomst. Deze eisen gelden alleen voor kredieten die onder de werking van deze wetten vallen.

In artikel 23 van het bankreglement zijn deze eisen overgenomen. De bepalingen betreffende het goederenkrediet zijn niet overgenomen, omdat de kredietbanken zich niet bezighouden met het verstrekken van deze kredieten.

Omdat de hoofdstukken III en IV Wck van toepassing blijven op consumptieve krediet-verstrekking, zijn ook de daarop gebaseerde Algemene Maatregelen van Bestuur van toepassing. Het gaat hier om het Besluit aanwijzing diensten Wck, het Besluit provisie kredietbemiddeling, het Besluit kredietaanbiedingen en het Besluit kredietvergoeding.

Artikel 24 Ter beschikking stelling kredietsom

Voor de persoonlijke lening, het doorlopende krediet en het saneringskrediet zijn in het bankreglement bepalingen opgenomen over het ter beschikking stellen van het krediet.

Tevens is in dit artikel bepaald voor rekening en risico van wie de ter beschikking stelling (persoonlijke lening) en de opnamen (doorlopend krediet) zijn. Bij de uitbetaling van het saneringskrediet wordt het risico neergelegd bij de kredietnemer. Bij een saneringskrediet kan sprake zijn van onregelmatigheden van de kant van de kredietnemer en deze dienen dan voor zijn/haar rekening te komen.

Artikel 25 Algemene voorwaarden ten aanzien van kredietovereenkomsten

De algemene voorwaarden bevatten de voorwaarden waaronder de kredietverlening door de kredietbank plaatsvindt. Door de representatieve organisatie zijn modellen ontwikkeld voor de persoonlijke lening en het doorlopende krediet. Het werken met algemene voorwaarden heeft voor de kredietbank als voordeel, dat volstaan kan worden met relatief eenvoudige krediet-overeenkomsten waarin de minimale eisen van de Wck zijn verwerkt.

De kredietovereenkomst dient voor de toepasbaarheid van deze algemene voorwaarden een verwijzing te bevatten naar het bestaan daarvan (bijvoorbeeld op de achterzijde van de kredietovereenkomst).

Het vaststellen van de algemene voorwaarden is een verantwoordelijkheid van het college, maar het opstellen daarvan is (door)gemandateerd aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

In het bankreglement is een aantal minimale eisen geformuleerd die in ieder geval in de algemene voorwaarden moeten worden opgenomen. Voor het overige zijn de kredietbanken, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving, vrij om daaraan nadere invulling te geven. Het verdient echter aanbeveling om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modellen van de representatieve organisatie, zodat landelijk zoveel mogelijk dezelfde voorwaarden bij de kredietbanken gelden.

Op basis van artikel 234 van Boek 6 BW wordt bepaald, wanneer de gebruiker van algemene voorwaarden aan de wederpartij een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van deze algemene voorwaarden kennis te nemen.

In het bankreglement is gekozen voor de wijze die bewijsrechtelijk gezien de minste problemen zal opleveren, namelijk het uiterlijk voor of bij het sluiten van de kredietovereenkomst ter beschikking stellen van een exemplaar van deze algemene voorwaarden.

Voor een adequate beoordeling van het product is het ook van belang om kennis te nemen van de voorwaarden waaronder de kredietbank het product aanbiedt. Door (bijvoorbeeld) plaatsing van deze algemene voorwaarden op de achterzijde van de kredietovereenkomst wordt aan de wettelijke eis van het bieden van een redelijke mogelijkheid tot kennisname voldaan.

Artikel 26 Zakelijke of persoonlijke zekerheid

In de praktijk komt het regelmatig voor, dat de kredietbank enige bedenkingen heeft ten aanzien van het verstrekken van het krediet. De kredietbank is wel bereid om een krediet te verstrekken, indien de kredietnemer zakelijke of persoonlijke zekerheid stelt.

Bij zakelijke zekerheid moet gedacht worden aan een recht van hypotheek of een pandrecht op met het kredietbedrag aangekochte goed. De kredietbank zou een stil pandrecht kunnen vestigen op een roerende zaak (een auto) of voor de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst een borgtocht kunnen verlangen.

De Wck biedt de kredietbanken ruimere mogelijkheden tot het bedingen van zekerheden. Zo zijn de artikelen 33, sub d (verbod van het bedingen van een cessie tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst bij het aangaan van de overeenkomst), en 40 (vestigen van een pandrecht of eigendomsvoorbehoud alleen op goederen die met het krediet zijn gekocht) Wck niet op kredietbanken van toepassing voor zover het betreft kredietverlening als bedoeld in artikel 5 Wck.

Voorzichtigheid is hier echter geboden.

De omschrijving van het begrip ‘sociale kredietverlening’ wijkt hier namelijk in belangrijke mate af van de omschrijving van het begrip ‘publieke taak’ en ‘sociaal krediet’ zoals deze in de Wet Fido wordt gehanteerd. Voor kredieten die buiten het toepassingsbereik van de begripsomschrijving van artikel 5, lid 2, Wck vallen, geldt dus onverkort het verbod.

Voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van het bedingen van zekerheden wordt verwezen naar de toelichting bij de verschillende kredietovereenkomsten.

Artikel 27 Overige bepalingen ten aanzien van kredietovereenkomsten

In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat de theoretische looptijd van een doorlopend krediet in overeenstemming met artikel 80 Bft moet plaatsvinden.

In het derde lid van dit artikel wordt bepaald dat de kredietbank de cliënt moet informeren gedurende de looptijd van de overeenkomst. Waarover de cliënt moet worden geïnformeerd wordt uitgewerkt in de artikel 80 Bft.

Artikel 28 Betalingsregeling

Bij de kredietbanken vindt kredietverlening plaats vanuit een sterk sociale achtergrond. Bij de vaststelling van de betalingsregeling van het krediet wordt dan ook rekening gehouden met de draagkracht van de kredietnemer. Deze draagkracht wordt in beginsel vastgesteld aan de hand van de richtlijnen van de NVVK, maar in ieder geval aan de hand van de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde normen. Een strenger beleid ten aanzien van kredietverlening door krediet-banken is hier op zijn plaats, omdat immers voorkomen moet worden dat de kredietnemer in een problematische schuldsituatie terecht komt.

Artikel 29 Vervroegde aflossing krediet

Dit artikel is gebaseerd op artikel 30, lid 1, sub i, Wck. Dit artikel blijft onder de Wft gewoon gehandhaafd.

Artikelen 30 en 31 Kredietvergoedingen persoonlijke lening en doorlopend krediet

In artikel 34 Wck wordt bepaald dat de kredietgever slechts de in dat artikel genoemde vergoedingen van de kredietnemer mag bedingen, in rekening brengen of aanvaarden. In de artikelen 30 en 31 van het bankreglement wordt artikel 34 Wck overgenomen.

Artikel 32 Vaststelling kredietvergoedingen

De hoogte van de kredietvergoedingen wordt door het college vastgesteld. Deze bevoegdheid is (door)gemandateerd aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

De kredietvergoeding voor kredieten die onder de werking van de Wck vallen, kan nooit meer bedragen dan het door de Minister van Financiën vastgesteld maximum. De maximale kredietvergoeding wordt door de Minister vastgesteld door de wettelijke rente te verhogen met 12 procentpunten.

Artikel 33 Opeisbaarheid

Dit artikel is gebaseerd op artikel 33 Wck.

Artikelen 34 en 35 Kwijtschelding bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid

De bepalingen betreffende het verlenen van kwijtschelding bij overlijden en bij arbeidsongeschikt-heid zijn facultatief en het college dient te bepalen of van deze mogelijkheden al dan niet gebruik kan worden gemaakt.

Het eerste lid van beide artikelen bevat een algemene regeling ten aanzien van het verlenen van kwijtschelding bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid. Het is een zogenaamde ‘kan’-bepaling. Het college is dus niet verplicht om kwijtschelding te verlenen.

Het tweede lid van beide artikelen geeft een opsomming van de situaties waarin in ieder geval geen kwijtschelding wordt verleend. Maar vanuit de sociale taakstelling van de kredietbanken is er voor gekozen om ook in deze gevallen de mogelijkheid van kwijtschelding niet uit te sluiten, namelijk als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Welke omstandigheden voor het college als voldoende grondslag kunnen gelden om toch tot kwijtschelding te besluiten, moet geheel door het college zelf worden bepaald. Het gaat hier om een individuele beoordeling die zich niet goed in een algemene regel laat formuleren. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of kwijtschelding ook in deze gevallen op zijn plaats is.

Omdat het in de praktijk voor het college niet mogelijk is om alle verzoeken tot kwijtschelding te beoordelen, is in het vierde lid een (door)mandaatconstructie opgenomen.

Bij de kwijtschelding bij arbeidsongeschiktheid is nog de bijzondere voorwaarde opgenomen, dat de kredietnemer beschikt over een verklaring van een uitkerende instantie dat zijn arbeids-ongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100% en deze arbeidsongeschiktheid een langdurig karakter heeft. Het stellen van de voorwaarden ten aanzien van het percentage van de arbeidsongeschiktheid en het al dan niet langdurige karakter daarvan, is weer een vrijheid voor de afzonderlijke kredietbanken.

Artikel 36 Schuldregeling algemeen

De kredietbanken houden zich al van oudsher bezig met het regelen van schulden van natuurlijke personen. Indien de schuldenaar zich in een problematische schuldsituatie bevindt, zijn daarop de regels van de Gedragscode Schuldregeling van de NVVK van toepassing (artikel 36, lid 3, bankreglement).

Kredietbanken houden zich echter niet alleen bezig met het regelen van schulden van natuurlijke personen die zich in een problematische schuldsituatie bevinden. Ook als de schuldenaar zich niet in een problematische schuldsituatie bevindt, willen de meeste kredietbanken de helpende hand bieden door het bemiddelen bij het tot stand brengen van een betalingsregeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers.

Dan is de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing en een betalingsregeling kan een langere of kortere termijn dan 36 maanden hebben. De schuldeisers hoeven geen finale kwijting te verlenen. Kredietbanken dienen dan wel expliciet kenbaar te maken dat op de betalingsregeling de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing is. Dit betekent bovendien, dat een betalings-regeling niet gemeld kan en mag worden bij Bureau Krediet Registratie te Tiel (artikel 36, lid 4, bankreglement).

Tot de richtlijnen van de representatieve organisatie behoort sinds 1 januari 2004 het in de nota ‘Wijzing Minnelijk Traject Schuldregeling 2003’ opgenomen 120-dagen model. Binnen deze termijn moet door de leden van de NVVK worden bepaald of een schuldenaar voor een schuldregeling op basis van de Gedragscode Schuldregeling in aanmerking komt. Indien een regeling niet mogelijk is, vindt verwijzing naar de Wet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) plaats.

In artikel 36, lid 5, bankreglement wordt bepaald dat de kredietbank bij het regelen van schulden een intermediaire positie inneemt. De kredietbank behartigt dus niet eenzijdig de belangen van de schuldenaar, maar heeft ook oog voor de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers.

Aan een schuldregeling zijn voorwaarden te verbinden (artikel 36, lid 6, bankreglement). In toenemende mate is schuldregeling voorwaardelijke dienstverlening.

Artikel 37, 38 en 39 Aanvraag schuldregeling, beoordeling en afwijzing aanvraag schuldregeling

Analoog aan de bepalingen bij de kredietovereenkomst bevatten deze artikelen bepalingen betreffende het aanvragen van een schuldregeling en het beoordelen en afwijzen van een aanvraag tot schuldregeling. Een afwijzing dient gemotiveerd te worden om de cliënt in de gelegenheid te stellen over de afwijzing te klagen.

De kredietbank gebruikt het model aanvraagformulier van de representatieve organisatie. In verband met een zorgvuldige behandeling van de cliënt dient de kredietbank de criteria vast te leggen die aan de beoordeling van een aanvraag tot schuldregeling ten grondslag liggen (artikel 38 bankreglement). Op deze wijze kan in een klachtenprocedure op eenvoudige wijze worden beoordeeld of de kredietbank in strijd met deze criteria heeft gehandeld.

Artikel 40 en 41 Overeenkomst tot schuldregeling en algemene voorwaarden ten aanzien van overeenkomsten tot schuldregeling

Na beëindiging van fase 1 (aanmelding en intake) wordt met de cliënt een overeenkomst tot schuldregeling gesloten. In 120 dagen moet duidelijk worden of een voortzetting van de schuldregeling of een schuldsanering mogelijk is dan wel de aanvraag dient te worden afgewezen wegens bijvoorbeeld onvoldoende medewerking van de schuldeisers. In artikel 40, lid 2, bankreglement wordt deze gedragslijn bevestigd. Van de met de cliënt gesloten overeenkomst tot schuldregeling ontvangt eerstgenoemde een door de kredietbank ondertekend exemplaar (artikel 40, lid 3, bankreglement). Verstrekt de kredietbank een saneringskrediet, dan eindigt de overeenkomst tot schuldregeling.

Op artikel 40, lid 4, bankreglement zijn de bepalingen van de Wft en het Bft van toepassing. Het toepassingsbereik is beperkt, omdat voor het saneringskrediet bijvoorbeeld geen reclame wordt gemaakt en ook niet wordt geadviseerd. De kredietbank geeft de cliënt immers alleen aan, welk bedrag mogelijk is gezien zijn financiële positie. Bovendien worden saneringskredieten alleen in de vorm van een persoonlijke lening verstrekt. De cliënt heeft hierin geen keuze.

Er is doelbewust gekozen voor een ‘kan’-bepaling, omdat de kredietbank ten opzichte van de schuldenaar en zijn schuldeisers geen resultaatverplichting heeft. De kredietbank heeft een inspanningsverplichting. De kredietbank spant zich in het belang van de schuldenaar en zijn schuldeisers in om tot een onderling vergelijk te komen ten aanzien van de regeling van de schuldenlast. Of een dergelijke regeling tot stand komt, hangt in belangrijke mate af van de inspanningen van de schuldenaar en de houding van de schuldeisers.

In verband met het voorkomen van bewijsrechtelijke problemen is bepaald, dat de rechten en verplichtingen van de kredietbank en de schuldenaar worden vastgelegd in een kredietovereen-komst of een overeenkomst tot schuldregeling (artikel 40, lid 1, bankreglement). Hoewel het strikt genomen niet noodzakelijk is, voorkomt het veel problemen ten aanzien van de gemaakte afspraken in het kader van de schuldregeling. De kredietbank hanteert hierbij het model van de representatieve organisatie als basis. Op de overeenkomst tot schuldregeling zijn algemene voorwaarden van toepassing. Ook hierbij hanteert de kredietbank het model van de representatieve organisatie als basis.

De bevoegdheid tot het opstellen van algemene voorwaarden ligt bij het college, maar is (door)gemandateerd aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

Artikel 42 Overige bepalingen inzake schuldregeling

Op basis van het minnelijke proces van schuldregeling zijn de kredietbanken verplicht vanaf het sluiten van de overeenkomst tot schuldregeling het bedrag boven het voor de cliënt bepaalde ‘vrij te laten bedrag’ ten behoeve van de schuldeisers te reserveren (financieel beheer). In dit artikel wordt de verantwoordingsplicht van de kredietbanken ten aanzien van het financieel beheer vastgelegd. Die verantwoording geldt alleen op verzoek van de cliënt.

In het derde lid van dit artikel wordt bepaald, dat de kredietbank bij een schuldregeling een vergoeding aan de cliënt in rekening mag brengen. Bij een saneringskrediet mag geen aparte vergoeding aan de cliënt in rekening worden gebracht, omdat daarbij de kredietvergoeding dient ter dekking van de kosten.

Op verzoek van de cliënt is de kredietbank verplicht om een gespecificeerde eindafrekening te sturen (artikel 42, lid 2, bankreglement). De hoogte van de vergoedingen wordt vastgesteld door de NVVK (artikel 42, lid 4, bankreglement).

Artikel 43 en 44 Begeleiding algemeen en integrale schuldhulpverlening

In deze artikelen zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van schuldhulpverlening.

Een belangrijk instrument bij het voorkomen van schulden en problematische schuldsituaties is het geven van preventieve voorlichting. Om te voorkomen dat mensen opnieuw in het oude gedrag terug vallen, is curatieve voorlichting van belang. Het voorkomen van financiële problemen kan plaatsvinden via preventieve begeleiding, bijvoorbeeld door cursussen en voorlichting voor bijzondere doelgroepen.

De kredietbanken hebben een expliciete rol in het kader bij de vormgeving en uitvoering van de integrale schuldhulpverlening. De uiteindelijke rol van de kredietbank wordt op lokaal niveau bepaald en kan daarom variëren van de traditionele rol als deskundige op financieel terrein tot de uitvoering van de regie van de integrale schuldhulpverlening.

Artikel 44, sub b, bankreglement is geformuleerd als een ‘kan’-bepaling, omdat dit gemeentelijk beleid is. De rol van de kredietbank in het kader van de integrale schuldhulpverlening wordt lokaal bepaald.

Artikel 45 en 46 Budgetbeheer en budgetbegeleiding

Budgetbeheer is in toenemende mate een instrument geworden in het kader van schuldregeling. Niet alleen als instrument in het kader van de curatieve schuldregeling, maar juist ook in toenemende mate als preventief instrument. Voorkomen kan worden dat een beheersbare schuldpositie uiteindelijk leidt tot een problematische schuldsituatie. Erkend moet worden, dat er bepaalde groepen in onze samenleving zijn die problemen hebben met een verantwoord beheer van hun financiële middelen. Het gaat hierbij veelal om de geestelijk zwakkeren en ouderen.

De instellingen waar deze mensen verblijven zijn ook vaak niet toegerust op de uitvoering van deze taak. Het overnemen van het financieel beheer is voor deze mensen en instellingen veelal een hele zorg minder.

In artikel 45, lid 1, bankreglement is de koppeling tussen budgetbeheer en schuldregeling losgelaten. Budgetbeheer moet ook zonder schuldregeling mogelijk zijn, hoewel het waarschijnlijk in de praktijk niet vaak voorkomt. Nu in artikel 36, lid 6, bankreglement wordt bepaald, dat de kredietbank voorwaarden kan verbinden aan een schuldregeling, is een koppeling met schuldregeling in artikel 45, lid 1, bankreglement overbodig en te beperkend. Volgens artikel 45, lid 2, bankreglement moet de kredietbank hierbij de richtlijnen van de Gedragscode Budgetbeheer van de representatieve organisatie gebruiken.

Het is niet van belang of de kredietbank de budgetbegeleiding zelf uitvoert of deze werkzaamheden door een derde laat verrichten.

Artikel 47 en 48 Aanvraag en afwijzing aanvraag budgetbeheer en/of budgetbegeleiding

Deze artikelen bevatten in overeenstemming met de regeling bij de kredietovereenkomst, bepalingen betreffende het aanvragen en afwijzen van een aanvraag tot budgetbeheer en budgetbegeleiding. Een afwijzing dient gemotiveerd te worden om de cliënt in de gelegenheid te stellen over de afwijzing te klagen.

In het bankreglement is in artikel 47, lid 2, de verplichting opgenomen om gebruik te maken van het model aanvraagformulier van de NVVK. In artikel 47, lid 3, wordt bepaald, dat een aanvraag achterwege kan blijven indien de kredietbank budgetbeheer in overeenstemming met artikel 36, lid 6, bankreglement als voorwaarde bij een schuldregeling stelt. In een dergelijk geval zijn de bepalingen van de Wft niet van toepassing op het budgetbeheer. In het Vrijstellingsbesluit financiële dienstverlening (Vft) is hiervoor een vrijstelling opgenomen.

Omdat bezwaar een term uit de Algemene wet bestuursrecht is, is besloten om in artikel 48, lid 2, de term klacht te hanteren. De term past bij de terminologie die in de Wft wordt gehanteerd.

Artikelen 49, 50 en 51 Overeenkomsten tot budgetbeheer en budgetbegeleiding en algemene voorwaarden ten aanzien van overeenkomsten tot budgetbeheer en budgetbegeleiding

De wederzijdse rechten en verplichtingen tussen de kredietbank en de cliënt dienen vanwege bewijsrechtelijke problemen in een overeenkomst tot budgetbeheer dan wel de overeenkomst tot budgetbegeleiding te worden vastgelegd. De kredietbank dient hierbij het model van de NVVK te gebruiken. De overeenkomst tot budgetbeheer is nader uitgewerkt in algemene voorwaarden. Analoog aan de verplichting onder de Wft is hier gekozen voor het verstrekken van een door de kredietbank ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbeheer respectievelijk de overeenkomst tot budgetbegeleiding. De algemene voorwaarden dienen uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst aan de rekeninghouder respectievelijk de begeleide ter beschikking te worden gesteld.

De bevoegdheid tot het opstellen van algemene voorwaarden ligt bij het college, maar is (door)gemandateerd aan het hoofd van de afdeling Stadsbank.

Artikel 52 Overige bepalingen

In dit artikel zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van het verstrekken van rekening-afschriften en een eindafrekening bij beëindiging van het budgetbeheer. Tevens is een bepaling opgenomen, dat de kredietbanken het recht geeft om een vergoeding voor budgetbeheer en budgetbegeleiding in rekening te brengen.

Artikelen 53 en 54 Verslag werkzaamheden en bedrijfseconomische ontwikkeling; rente-egalisatievoorziening

De artikelen 53 en 54 bevatten bepalingen van comptabele aard en hebben deels een facultatief karakter. De administratieve verplichting is op grond van de Wft opgenomen in artikel 9 van het bankreglement.

Ten aanzien van het vormen van een rente-egalisatievoorziening (artikel 54 bankreglement) is de kredietbank geheel vrij, hoewel rekening moet worden gehouden met de bepalingen van de Gemeentelijke Comptabiliteitswet en het Besluit begroting en verantwoording.

Artikel 57 Klachten over de uitleg van het bankreglement

Indien er geschillen ontstaan ten aanzien van de uitleg van het bankreglement, dan wordt hierop door het college beslist. Het hoofd van de afdeling Stadsbank wordt hierbij door het college gehoord.

Artikelen 58 Klachten over de financiële diensten en financiële producten van de afdeling Stadsbank

Klachten over financiële producten en financiële diensten behoren op grond van artikel 4:17 Wft niet tot de bevoegdheid van het Bestuur van de NVVK.

Onder de Wft wordt de financiële dienstverlener gehouden om te beschikken over een interne klachtenprocedure voor de behandeling van klachten aangaande financiële producten of -diensten. Het is niet nodig dat voor al haar financiële diensten en producten aparte klachtenprocedures worden ingericht. Volstaan kan worden met één interne klachtenprocedure, die voorziet in de behandeling van klachten over alle financiële producten en -diensten.

Nadat de interne klachtenprocedure is doorlopen, bestaat de mogelijkheid om, als het gaat om een klacht betrekking hebbende op een financiële dienst en/of financieel product, een klacht in te dienen bij een door de minister erkende geschilleninstantie die geschillen behandelt met betrekking tot financiële diensten of -producten. Met een geschil wordt een klacht bedoeld ten aanzien waarvan de cliënt en de afdeling Stadsbank geen overeenstemming over een oplossing hebben bereikt.

Voor zover de klacht betrekking heeft op de gang van zaken rond schuldhulpverlening, budgetbegeleiding en – beheer voor zover dit plaatsvindt in het kader van integrale schuldhulpverlening, bestaat er vervolgens de mogelijkheid om deze klacht voor te leggen aan het Algemeen Bestuur van de NVVK.

Artikel 59 Klachten over handelingen en gedragingen van medewerkers van de afdeling Stadsbank

Met ingang van 1 januari 2005 geldt ten aanzien van gedragingen door de kredietbank en zijn medewerkers de Wet extern klachtrecht (Wek). Op grond van deze wet dient de kredietbank te voorzien in een klachtenregeling ten aanzien van gedragingen van de kredietbank ten opzichte van de cliënten. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld verbale en non-verbale behandeling van de cliënt. Hieronder vallen niet de financiële diensten zoals aanbieden, adviseren en bemiddelen als bedoeld in artikel 58.

Voor klachten over handelingen en/of gedragingen van medewerkers van de afdeling Stadsbank vindt de behandeling van deze klacht plaats overeenkomst hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Binnen de gemeente Apeldoorn is deze klachtenregeling verder uitgewerkt in de notitie “Klachtenmanagement gemeente Apeldoorn”.

Op grond van de Wek is de gemeente bevoegd om een gemeentelijke ombudsman of een gemeentelijke ombudscommissie aan te stellen. De gemeente Apeldoorn heeft niet gekozen voor aanstelling van een gemeentelijke ombudsman of een gemeentelijke ombudscommissie. Derhalve is de Nationale ombudsman bevoegd. Laatstgenoemde is bevoegd te oordelen over zowel feitelijke handelingen als rechtshandelingen naar privaat- en publiekrecht.

Artikel 60 Interne behandeling klachten van financiële diensten en financiële producten van de afdeling Stadsbank

In de Wft is bepaald dat de financiële dienstverlener moet beschikken over een interne klachtenprocedure voor de behandeling van klachten van cliënten over financiële diensten of -producten, welke gericht is op een spoedige en zorgvuldige behandeling hiervan. Het zorgvuldig behandelen omvat onder meer het voeren van een behoorlijke administratie en een objectieve houding van de financiële organisatie ten aanzien van de klacht.

Ten eerste wordt een beschrijving van de bij de klachtenbehandeling te volgen procedure verlangd. Dit om te waarborgen dat er voldoende kennis is over de wijze waarop klachtenbehandeling plaatsvindt. Ten tweede wordt een behoorlijke administratie verlangd, waar onder meer in is opgenomen een omschrijving van de klacht en hoe en wanneer inhoudelijk op een klacht is gereageerd en eventuele verdere gevolgen.