Regeling vervallen per 15-09-2010

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2008

Geldend van 01-01-2010 t/m 14-09-2010

Intitulé

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2008

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2008 (Prestatieveld 6 Wmo: Individuele voorzieningen)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn;

dat de raad in voornoemde verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die verordening nadere regels dient te stellen in een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;

BESLUITEN:

vast te stellen het navolgende Besluit maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.0 Begripsbepalingen

  • a.

    Inkomen Het inkomen zoals genoemd in artikel 4.2 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (zie bijlage 1).

  • b.

    Norminkomen: De van toepassing zijnde norm in het kader van de Wet werk en bijstand.

  • c.

    Inkomensgrens: De grens die gevormd wordt door 1,5 maal het van toepassing zijnde norminkomen inclusief vakantietoeslag.

  • d.

    Eigen Aandeel: Het ten eigen laste van de aanvrager blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    Eigen bijdrage: Een inkomensafhankelijke financiële vergoeding die bij de verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebonden budget betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn.

  • f.

    Forfaitaire vergoeding: Een financiële tegemoetkoming in de vorm van een vast bedrag dat ineens en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt.

  • g.

    Huishoudelijke verzorging 1(HV1): Het in overleg met de aanvrager zelfstandig verrichten van verschillende alledaagse huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met de beperkingen van de aanvrager bij het zelfstandig kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.

  • h.

    Huishoudelijke verzorging 2 (HV2): Het geven van gerichte hulp bij de organisatie van de huishouding. Deze voorziening kan uitsluitend worden verstrekt in combinatie met de verstrekking van HV1.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.0 Regels rond verstrekking en verantwoording.

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking van een budget als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats indien:

    • a.

      de voorziening een vervoerspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer betreft;

    • b.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en (professionele) hulp niet beschikbaar is;

    • c.

      er sprake is van de verstrekking van een voorziening voor huishoudelijke verzorging bij een hulpvraag die naar verwachting niet langer zal duren dan drie maanden;

    • d.

      uit onderzoek is gebleken dat de aanvrager een eerder ontvangen persoonsgebonden budget niet in overeenstemming met doel en/of bestemming heeft ingezet.

  • 3. Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het persoonsgebonden budget, moet de budgethouder rekening houden met controle door het college naar de besteding van het persoonsgebonden budget en moet de budgethouder hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor een eenmalige voorziening wordt door de budgethouder na aanschaf van of besteding aan de voorziening aan het college verantwoord.

  • 5. Voor zover het een persoonsgebonden budget voor een periodieke voorziening betreft, controleert het college steekproefsgewijs.

  • 6. Na de in het vierde en vijfde lid genoemde controle wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage

Artikel 3.0 Omvang van eigen bijdrage

  • 1. Het bedrag dat alleenstaanden jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,20 per vier weken. Dit wordt verhoogd met het dertiende deel van 15% van het inkomen dat boven de € 21.703 uitkomt.

  • 2. Het bedrag dat alleenstaanden van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,20 per vier weken. Dit wordt verhoogd met het dertiende deel van 15% van het inkomen dat boven de € 14.812,00 uitkomt.

  • 3. Het bedrag dat gehuwde of daarmee gelijkgestelde personen1, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 24,60 per vier weken. Dit wordt verhoogd met het dertiende deel van15% van het inkomen dat boven de € 26.535,00 uitkomt.

  • 4. Het bedrag dat gehuwden of daarmee gelijkgestelde personen1 die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 24,60 per vier weken. Dit wordt verhoogd met het dertiende deel van 15% van het inkomen dat boven de € 20.431,00 uitkomt.

  • 5. De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.

Artikel 3.1 Maximaal negenendertig perioden van vier weken.

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak, een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of uit een persoonsgebonden budget, wordt gedurende een periode van maximaal negenendertig maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht met toepassing van het in artikel 3.0 vastgesteld bedrag.

Artikel 3.2 Wel of geen eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging wordt zowel voor een verstrekking in natura als voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vastgesteld conform artikel 3.0.

  • 2. De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt, zowel voor verstrekking in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget, vastgesteld naar de systematiek van artikel 3.0 en over een periode van maximaal negenendertig keer 4 weken.

  • 3. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor:

    • a.

      een rolstoel

    • b.

      een vervoersvoorziening

    • c.

      een forfaitaire vergoeding of een financiële tegemoetkoming

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

    • e.

      roerende woonvoorzieningen die in bruikleen worden verstrekt

Hoofdstuk 4 Besparingsbijdrage

Artikel 4.0 Besparingsbijdrage

  • 1. Een besparingsbijdrage wordt gehanteerd bij de verstrekking van:

    • a.

      een fiets in bijzondere uitvoering, naar de richtprijs van een gebruikelijke fiets;

    • b.

      een fietszitje in bijzondere uitvoering of een fietskar naar de richtprijs van een gebruikelijk fietszitje;

    • c.

      scootmobiel naar de richtprijs van een gebruikelijke fiets;

    • d.

      een autostoeltje in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een gebruikelijk autostoeltje;

    • e.

      een auto in bijzondere uitvoering;

    • f.

      vloerbedekking en gordijnen voor het reeds afgeschreven deel van de te vervangen voorziening;

    • g.

      een eenhendel mengkraan in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een gebruikelijke eenhendel mengkraan.

  • 2. De besparingsbijdrage die bij verstrekking van een auto in bijzondere uitvoering als genoemd in lid 1 onder e. wordt gehanteerd, wordt afgeleid van het normbedrag dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor deze voorziening hanteert.

  • 3. De besparingsbijdrage die bij de verstrekking van de overige voorzieningen wordt gehanteerd wordt, waar mogelijk, afgeleid van de richtlijnen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Waar het Nibud geen richtprijs heeft opgenomen wordt de besparingsbijdrage vastgesteld naar de prijs van het goedkoopst adequate bespaarde artikel.

  • 4. Het besparingsbedrag wordt direct op het persoonsgebonden budget in mindering gebracht.

  • 5. Bij voorzieningen die in bruikleen verstrekt worden, wordt geen besparingsbijdrage gehanteerd.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden

Artikel 5.0 Omvang van de huishoudelijke verzorging in natura

  • 1. De omvang van de toe te kennen huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in uren en minuten voor personen die op of na de ingangsdatum van de nieuwe contracten worden geïndiceerd en voor personen die op of na deze datum worden geherindiceerd.

  • 2. Personen met een geldige indicatie van voor de ingangsdatum van de nieuwe contracten behouden de indicatie in klassen tot einde indicatie of tot de ingangsdatum van de herindicatie.

    • Klasse 1 = 0 tot en met 1,9 uur per week

    • Klasse 2 = 2 tot en met 3,9 uur per week

    • Klasse 3 = 4 tot en met 6,9 uur per week

    • Klasse 4 = 7 tot en met 9,9 uur per week

    • Klasse 5 = 10 tot en met 12,9 uur per week

    • Klasse 6 = 13 tot en met 15,9 uur per week

Artikel 5.1 Persoonsgebonden budget

  • 1. Personen die op of na 1 januari 2010 geïndiceerd worden of geherindiceerd worden voor huishoudelijke verzorging en deze verkrijgen in de vorm van een persoonsgebonden budget, krijgen een bedrag per uur uitbetaald gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het aantal uren en minuten waarvoor zij zijn geïndiceerd.

  • 2. Personen met een geldige indicatie van voor 1 januari 2010 behouden het persoonsgebonden budget gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het midden van de klasse waarvoor ze zijn geïndiceerd tot einde indicatie of tot de ingangsdatum van de herindicatie.

    • Het persoonsgebonden budget in klasse 1 is gebaseerd op 1 uur zorg

    • Het persoonsgebonden budget in klasse 2 is gebaseerd op 3 uur zorg

    • Het persoonsgebonden budget in klasse 3 is gebaseerd op 5,5 uur zorg

    • Het persoonsgebonden budget in klasse 4 is gebaseerd op 8,5 uur zorg

    • Het persoonsgebonden budget in klasse 5 is gebaseerd op 11,5 uur zorg

    • Het persoonsgebonden budget in klasse 6 is gebaseerd op 14,5 uur zorg

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 1 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 14,-.

  • 4. Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 1 bij een organisatie in te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 5. Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 2 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 17,-.

  • 6. Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 2 bij een organisatie in te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 7. Het persoonsgebonden budget wordt iedere maand bruto vooraf uitbetaald.

  • 8. Het persoonsgebonden budget dat niet is besteed aan huishoudelijke verzorging dient te worden terugbetaald. De besteding van het budget dient op verzoek van de gemeente te worden verantwoord. Over een bedrag van €150,- hoeft geen verantwoording te worden afgelegd.

  • 9. Indien een klant een persoonsgebonden budget voor HV ontvangt kan deze klant ondersteuning ontvangen van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: Informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie.

  • 10. Overgangsregeling: personen die een AWBZ-indicatie hebben waarvan de einddatum na 1 januari 2007 ligt en die niet langer doorloopt dan vijf jaar gerekend vanaf 1 januari 2007, worden niet vóór de betreffende einddatum in het kader van de Wmo geherindiceerd en ingedeeld in HV1 en/of HV2. Budgethouders ontvangen tot de binnen de AWBZ gestelde einddatum, het bedrag zoals berekend conform de AWBZ-systematiek 2006.

  • 11. Het persoonsgebonden budget wordt jaarlijks geïndexeerd. Deze indexatie is gelijk aan de indexatie van de natura tarieven voor huishoudelijke verzorging.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen.

Artikel 6.0 Verstrekking in eigendom onder € 350,00

Een woonvoorziening waarvan de kostprijs onder € 350,00 ligt wordt niet in bruikleen verstrekt.

Artikel 6.1 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring.

Indien de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden mag de te verstrekken woonvoorziening niet meer kosten dan € 1000,00.

Artikel 6.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, waarvoor geen forfaitaire vergoeding of een gemaximeerde financiële tegemoetkoming geldt, wordt vastgesteld als tegenwaarde van de door het college geaccepteerde kosten.

Artikel 6.3 Afschrijvingstermijn

De in artikel 4.20 lid 1 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde afschrijvingsperiode bedraagt 15 jaar.

Artikel 6.4 Terugbetaling kosten woonvoorziening

  • 1. Terugbetaling van de kosten van de woonvoorziening ten gevolge van een woonvoorziening op grond van artikel 4.20 lid 2 van Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn is alleen vereist voor (verstrekte) onroerende woonvoorzieningen met een waarde van méér dan € 20.000,00.

  • 2. De terugbetaling wordt bepaald door de formule: (jaarlijks 6,66 % afschrijving erbij).

    • 93,34 % van de kosten bij verkoop na 1 jaar;

    • 86,86 % van de kosten bij verkoop na 2 jaar;

    • 80,02 % van de kosten bij verkoop na 3 jaar;

    • 73,36 % van de kosten bij verkoop na 4 jaar;

    • 66,7 % van de kosten bij verkoop na 5 jaar;

    • 60,04 % van de kosten bij verkoop na 6 jaar;

    • 53,38 % van de kosten bij verkoop na 7 jaar;

    • 46,72 % van de kosten bij verkoop na 8 jaar;

    • 40,06 % van de kosten bij verkoop na 9 jaar;

    • 33,4 % van de kosten bij verkoop na 10 jaar;

    • 26,74 % van de kosten bij verkoop na 11 jaar;

    • 20,08 % van de kosten bij verkoop na 12 jaar;

    • 13,42 % van de kosten bij verkoop na 13 jaar;

    • 6,67% van de kosten bij verkoop na 14 jaar;

    • 0% van de kosten bij verkoop na 15 jaar.

  • 3. Reeds betaalde eigen bijdragen worden op het terug te betalen bedrag in mindering gebracht.

Artikel 6.5 Forfaitaire vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

De forfaitaire vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten als genoemd in artikel 4.3 onder a. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedraagt € 2.500,00

Artikel 6.6. Forfaitaire vergoeding woningaanpassing

De forfaitaire vergoeding voor een woningaanpassing als genoemd in artikel 4.7 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedraagt € 2.500,00.

Artikel 6.7 Bezoekbaar maken

De voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 4.17 lid 1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt bepaald door het programma van eisen en de goedkoopst adequate beschikbare voorziening hiervoor, en bedraagt maximaal € 5.446,00.

Artikel 6.8 Vervanging vloerbedekking en raambedekking

  • 1. Normbedragen

    Indien de in artikel 4.3 onder c. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedoelde voorzieningen vloerbedekking en/of raambedekking betreft, verleent het college een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs van het Nibud en wat reeds is afgeschreven.

  • 2. Afschrijvingstermijn

    Vloer- en raambedekking worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen die over 8 jaar worden afgeschreven. De financiële tegemoetkoming wordt berekend over dat deel van de voorziening dat op moment van vervanging nog niet is afgeschreven. De levensduur van een artikel wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Indien deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de client en/of de woonduur op het adres op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie. De afschrijvingstermijn is nader geregeld in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

  • 3. Inrichting bij verhuizing

    Er wordt geen financiële tegemoetkoming voor woningsanering gegeven bij verhuizing.

Artikel 6.9 Onderhoud, keuring en reparatie

Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening in artikel 4.3, onder e. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt in natura verstrekt, tenzij de kosten hiervan deel uitmaken van de verstrekking van een woonvoorziening als persoonsgebonden budget. Dan wordt een passend bedrag vastgesteld op basis van ervaringsbedragen.

Artikel 6.10 Tijdelijke huisvesting

  • 1. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.3 onder f. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als door de betreffende aanvrager redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat dubbele woonlasten ontstaan.

  • 3. De financiële tegemoetkoming omvat de werkelijke kosten en bedraagt voor de in artikel 4.13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde huisvesting, maximaal € 454,00 per maand als het een zelfstandige woonruimte betreft en maximaal € 226,00 per maand als het een niet-zelfstandige woonruimte betreft.

Artikel 6.11 Huurderving

  • 1. De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, is gelijk aan de bruto huur van de woonruimte en bedraagt ten hoogste € 454,00 per maand.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 wordt uitsluitend verleend indien de woning opnieuw verhuurd zal worden aan een persoon met een beperking en wordt voor maximaal 6 maanden verleend. De eerste maand is voor rekening van de verhuurder.

  • 3. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 wordt uitsluitend verleend bij een investering boven de € 6.807,00.

Artikel 6.12 Verwijderen van voorzieningen

Het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 4.15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitsluitend verleend als de woning voor € 6.807,00 of meer is aangepast.

Artikel 6.13 Padverharding

De aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Dit geldt zowel bij de aanleg van een nieuw pad als bij de aanpassing van een bestaand pad. Voor beide verstrekkingswijzen wordt een maximum oppervlakte van 20 m2aangehouden.

Artikel 6.14 Terrasverharding

De aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras, kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor beide verstrekkingswijzen wordt een maximum oppervlakte van 10 m2. aangehouden.

Artikel 6.15 Kostenposten woningaanpassingen

De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1988 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd.

  • 9.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 11.

    De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 12.

    De administratiekosten die een verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een woonvoorziening, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 minder dan € 1.000,00 bedragen een vaste vergoeding van € 55,93, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 méér dan € 1.000,00 bedragen, 10% van die kosten met een maximum van € 559,35, jaarlijks te verhogen met de CPI en ingaande de eerste van de maand opvolgend aan de maand van bekendmaking.

Artikel 6.16 Opstalverzekering:

Bij het vergroten van de woning wordt verlangd dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.0 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van:

  • 1.

    de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

  • 2.

    de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 7.1 Ritbijdragen TaxiBUS

  • 1. Het lage TaxiBUS-tarief dat gekoppeld is aan de verstrekking van een TaxiBUS-pas onder de inkomensgrens bedraagt € 0,25 per OV-zone.

  • 2. Het hoge TaxiBUS-tarief dat gekoppeld is aan de verstrekking van een TaxiBUS-pas boven de inkomensgrens bedraagt € 1,00 per OV-zone.

Artikel 7.2 Gebruik eigen auto en taxi

  • 1. Voor de vaststelling van de hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artkel 5.1, lid d, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitgegaan van de volgende maandelijkse normbedragen:

    • a.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van € 51,20;

    • b.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenbus geldt een normbedrag van € 64,87;

    • c.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto voor lokaal vervoer geldt een normbedrag van € 89,90;

    • d.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor lokaal vervoer geldt een normbedrag van € 117,21;

    • e.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto voor bovenlokaal vervoer geldt een normbedrag van € 66,00;

    • f.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor bovenlokaal vervoer geldt een normbedrag van € 104,21;

    • g.

      de maandelijkse tegemoetkoming voor samenwonende partners, waarbij de vervoersbehoeften ten dele samenvallen, bestaat uit maximaal anderhalf maal het normbedrag dat individueel geldt;

    • h.

      indien de individuele normbedragen voor samenwonende partners als genoemd onder g. onderling verschillen, geldt maximaal anderhalf maal het gemiddelde van beide normbedragen;

Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.0 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van:

  • a.

    de goedkoopst adequate voorziening, verhoogd met het goedkoopst adequate bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen, danwel

  • b.

    de huurprijs voor de goedkoopste adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 8.1 Sportrolstoel

Voor de verstrekking van een sportrolstoel geldt een forfaitaire tegemoetkoming van € 2.750,00 die bedoeld is voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 9 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 9.1

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2008.

Artikel 9.2

Dit gewijzigde besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervangt het Besluit Financiële Tegemoetkomingen Voorzieningen Gehandicapten 2008, vastgesteld d.d. 26 maart 2008.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college d.d. 26 maart 2008
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad 7 mei 2008
Inwerking getreden d.d. 15 mei 2008
Gewijzigd bij besluit d.d. 3 maart 2009
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 22 juli 2009
Inwerking getreden d.d. 1 januari 2009
Gewijzigd bij besluit d.d. 13 november 2009 (hoofdstuk 5)
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 9 december 2009
De regeling treedt in werking per d.d. 1 januari 2010

BIJLAGE

(Tekst geldend op: 05-03-2007)

Artikel 4.2

  • 1.

    Het inkomen, bedoeld in het artikel 4.1, eerste lid, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2.

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2008

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2007.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.0 Regels rond verstrekking en verantwoording.

lid 1

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit verzoek kan tegelijk met het indienen van de aanvraag worden vastgelegd, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Als geen verzoek voor een persoonsgebonden budget wordt gedaan, wordt de voorziening in natura of inde vorm van een forfaitaire vergoeding verstrekt.

lid 2

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het dus niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een eventuele aanwezige algemene voorziening een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als de voorziening incidenteel of voor een zeer beperkte tijd nodig is.

Daarnaast kan geen budget worden aangevraagd voor gebruik van het collectief vervoerssysteem TaxiBUS aangezien een grootschalig voorkeur voor persoonsgebonden budgetten hiervoor, het bestaan van dit product ernstig in gevaar kan brengen.

Voorts zijn er contra-indicaties als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, als er sprake is van zeer kortdurende huishoudelijke verzorging en als de aanvrager een in het verleden ontvangen budget niet voor het doel waarvoor het verstrekt werd, is ingezet. Tenslotte wordt geen persoonsgebonden budget gegeven voor voorzieningen die in de vorm van een vast bedrag worden verstrekt zoals de tegemoetkoming voor de sportrolstoel, voor verhuis- en inrichtingskosten of de tegemoetkoming voor gebruik van een eigen auto of een taxi.

lid 3 t/m 6

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd.

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en heeft ook zelf de bevoegdheden om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen.

Artikel 3.0 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van het (rijks-)Besluit maatschappelijke ondersteuning handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van dit besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen verlaagd worden en wat hier onder wordt verstaan. In dit artikel worden de bedragen en percentages genoemd zoals die in de gemeente Apeldoorn van toepassing zijn.

In hetzelfde besluit is geregeld dat de eigen bijdragen de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert, is het in het belang van de aanvrager de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van eigen bijdragen AWBZ en Wmo, die centraal door het Centrale Administratie Kantoor (CAK) wordt bewaakt. Ten tijde van de Wvg was hier nog geen sprake van en kwam het voor dat mensen in die gevallen besloten hun aanvraag in te trekken.

Artikel 3.1 Maximaal negenendertig perioden van vier weken.

Artikel 4.1., lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Artikel 3.2 Wel of geen eigen bijdrage

In lid 3 is weergegeven waarvoor geen eigen bijdrage wordt gevraagd. Het niet vragen van een eigen bijdrage voor een rolstoel is conform het in artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gestelde.

Het niet vragen van een eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening is staand Apeldoorns Wvg-beleid, geldend sinds de ingangsdatum van het Besluit Financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten 2005.

Tevens is het niet vragen van een eigen bijdrage voor forfaitaire of gemaximeerde financiële tegemoetkomingen voortzetting van staand Wvg-beleid. Als gevolg van deze uitsluitingen, worden eigen bijdragen uitsluitend nog gevraagd voor huishoudelijke verzorging en woonvoorzieningen die in natura (als dienstverlening, of in eigendom ) of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Aangezien het niet redelijk voorkomt over de naturaverstrekking ‘onderhoud, keuring en reparatie’ van verstrekte woonvoorzieningen een eigen bijdrage te vragen, en de bedragen niet vast of gemaximeerd zijn, is deze voorziening eveneens vrijgesteld van eigen bijdrage. Tenslotte worden de bruikleenverstrekkingen uitgezonderd. Op deze wijze wordt het oude Wvg-beleid gehandhaafd.

Hoofdstuk 4. Besparingsbijdrage.

Artikel 4.0 Besparingsbijdrage.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootmobiel, zal bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget alleen vergoeding van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf moeten worden bijgelegd. Dit heet een besparingsbijdrage. Dit artikel regelt deze besparingsbijdrage.

lid 4

Indien de aanvrager kiest voor een verstrekking in de vorm van een natura-voorziening en deze, afhankelijk van wat goedkoopst adequaat is, hetzij in bruikleen of in eigendom wordt verstrekt, geldt geen besparingsbijdrage. Bij eigendomsverstrekkingen moet dan gedacht worden aan kleine voorzieningen die zich minder goed lenen voor hergebruik.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden.

Artikel 5.0 Omvang van de huishoudelijke verzorging in natura

Tot en met 31 december 2009 ontvingen klanten een beschikking in klassen voor huishoudelijke verzorging. Deze indeling in klassen is destijds overgenomen uit het AWBZ. Inmiddels is twee jaar ervaring met een indicatie in klassen opgedaan. Gebleken is dat een indicatie in klassen onduidelijkheid geeft bij de klant. Heeft een klant in klasse 4 recht op 7 uur hulp of 9,9 uur? Aan de andere kant leveren aanbieders bij de meeste klanten het gemiddelde aantal uren in de klasse, omdat aanbieders op het gemiddelde van de klasse worden afgerekend. Een indicatie in uren geeft de klant meer duidelijkheid over waar hij recht op heeft, en dus het aantal uren hulp die de aanbieder moet leveren. Tevens zal door deze wijziging de factuurcontrole en betaling van de aanbieders van huishoudelijke verzorging vergemakkelijken.

Klanten met een indicatie van voor de ingangsdatum van de nieuwe contracten met aanbieders HV behouden tot einde indicatie het recht op huishoudelijke verzorging in klassen. De huidige aanbesteding heeft enkele maanden vertraging opgelopen, vanaf de ingangsdatum van de nieuwe contracten krijgen klanten huishoudelijke verzorging toegekend in uren en minuten.

De rechten van klanten wijzigt voor de looptijd van de reeds afgegeven beschikkingen niet.

Artikel 5.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke verzorging

lid 1

Tot 1 januari 2010 ontvingen klanten een beschikking met daarin het recht op een persoonsgebonden budget dat gebaseerd is op het gemiddelde van de klasse. Deze indeling in klassen is destijds overgenomen uit het AWBZ. Inmiddels is twee jaar ervaring opgedaan met het toekennen van HV op basis van klassen. Gebleken is dat het uitbetalen van een pgb op het gemiddelde van de klasse kan leiden tot situaties waarin een klant meer uren huishoudelijke verzorging nodig heeft dan met het pgb kan worden bekostigd, namelijk het gemiddelde aantal uur in een klasse. Ook zijn er klanten die meer persoonsgebonden budget ontvangen dan zij op basis van een indicatie in uren nodig zouden hebben. Door te indiceren in uren en op deze uren een pgb te baseren kunnen klanten de hulp inkopen waar zij op grond van de indicatie recht op hebben.

Klanten met een indicatie van voor 1 januari 2010 behouden tot einde indicatie het recht op huishoudelijke verzorging in klassen. De rechten van klanten wijzigt dus voor de looptijd van de reeds afgegeven beschikkingen niet. Klanten kunnen wel een herindicatie aanvragen en op deze wijze een PGB op basis van een indicatie in uren ontvangen.

lid 2, 3, 4, 5

Gezien de ontstane jurisprudentie zal per 1 januari 2010 een standaard tarief gehanteerd worden waarmee een budgethouder huishoudelijke verzorging in kan kopen bij een particulier (kennis, alfahulp) en een hoger tarief om bij een organisatie in te kunnen kopen. De koppeling tussen het in natura tarief wordt daarmee losgelaten. Een klant ontvangt uitsluitend een hoger tarief indien hij kan aantonen hulp in te kopen bij een organisatie. Er is gekozen om twee tarieven per type huishoudelijke verzorging te introduceren om te voorkomen dat indien een budgethouder hulp inkoopt bij een particulier geld moet terugbetalen aan de gemeente. Tevens is het niet wenselijk dat de prijzen op de particuliere markt worden opgedreven door een hoger persoonsgebonden budget. Artikel 4 Wmo (compensatiebeginsel) bevat de verplichting voor het college om compenserende voorzieningen te treffen. Door twee tarieven te hanteren is het college van oordeel aan het compensatiebegindel te voldoen.

lid 2 en 4

Het tarief van de particulier heeft verband met het wettelijk minimumloon, maar ook met de prijzen op de markt voor hulpen in de samenleving. Op die particuliere markt kost een schoonmaakhulp tussen de € 10 en € 12. Om de cliënt voldoende concurrentiekracht te geven, is het van belang om het PGB daar bovenuit te laten stijgen. Voor de cliënt is de inhuur van huishoudelijke verzorging noodzaak, terwijl de beschikbaarheid van particuliere (alfa) hulpen afneemt. Het HV2 tarief is hoger vastgesteld dan het HV1 tarief, omdat in het geval van HV2 een groter beroep wordt gedaan op de hulp die wordt ingeschakeld. De hulp vangt eventueel kinderen op, verzorgt ze, helpt bij de dagelijkse organisatie van het huishouden of geeft adviezen over huishoudelijke taken.

lid 3 en 5

De hoogte van het tarief waarmee een organisatie moet kunnen worden ingehuurd is bepaald aan de hand van de huidige tarieven die aanbieders tijdens een aanbesteding huishoudelijke verzorging offreren. Door budgethouders een persoonsgebonden budget op basis van het laagst geoffreerde tarief te geven worden zij in staat geacht hulp van een organisatie in te schakelen. Budgethouders ontvangen naast een uurtarief ook ondersteuning van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie. Voor deze diensten hoeft een budgethouder niet te betalen.

Het begrip organisatie wordt als volgt gedefinieerd: Een levend en door de deelnemers bewust gezocht samenwerkingsverband tussen natuurlijke of rechtspersonen, die daarbij al dan niet gebruik maken van middelen. Een organisatie in deze zin is een zelfstandig, geordend geheel van mensen en middelen die bepaalde processen uitvoeren. Een bedrijf is een organisatie die aan andere personen of rechtspersonen producten levert of diensten verleent. Een organisatie is niet altijd een bedrijf, maar een bedrijf is wel altijd een organisatie.

lid 6

Het bruto persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan huishoudelijke verzorging. Naast het persoonsgebonden budget ontvangt de budgethouder facturen van het CAK voor de nog te betalen eigen bijdrage.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen.

Artikel 6.0

Deze regel komt voort uit de praktijk en is ingevoerd omdat herverstrekkingen onder deze grens relatief gezien teveel kosten met zich mee brengen.

Artikel 6.1

In dit artikel is geregeld hoe een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat bij de vaststelling van de kosten om de door het college goedgekeurde kosten. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Artikel 6.3 en 6.4

Deze artikelen geven het afschrijvingsschema aan volgens welk schema de kosten van de aanpassingen bij verkoop van de woning binnen 15 jaar aan het college moeten worden terugbetaald. Dit geldt alleen voor eigenaar-bewoners.

Artikel 6.5

De hoogte van dit bedrag is rechtstreeks gelieerd aan de hoogte van de tegemoetkoming in de verhuiskosten. Reden hiervoor is dat bij ontvangers van deze tegemoetkoming de weging aanpassen of verhuizen, in eerste instantie een tegemoetkoming in de verhuiskosten tot resultaat had. Aanvragers die aangeven hiervan geen gebruik te willen maken, mogen zelf de woning langdurig adequaat maken onder gebruikmaking van hetzelfde bedrag als de tegemoetkoming in de verhuiskosten. Hierdoor kan het voorkomen dat de aanvrager een deel van de kosten zelf moet bijleggen.

Artikel 6.8

Bij deels afgeschreven materialen worden uitsluitend de meerkosten vergoed. Het wordt algemeen gebruikelijk geacht vloer- en raambedekking eens in de 8 jaar te vervangen. De vergoeding beoogt dan ook een financiële tegemoetkoming te zijn voor, vanwege een medische dringende noodzakelijkheid, eerder dan voorzien te vervangen van vloerbedekking en gordijnen. Dit kan zich voordoen bij dringend noodzakelijk geworden woningsanering en bij vervanging van vloerbedekking bij eerste rolstoelgebruik c.q. als de aanvrager voor het eerst structureel gebruik moet maken van een rolstoel binnenshuis en de aanwezige vloerbedekking niet rolstoelbestendig is.

Bij verhuizing wordt geen voorziening toegekend omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en bij de aanschaf van materialen dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten.

Artikel 6.10 lid 2 en 6.11

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Er wordt slechts huurderving toegekend in dien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een gehandicapte herinzetbaar is.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.

Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 7.0 Persoonsgebonden budget

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar. Worden voorzieningen gehuurd of geleased inclusief onderhoud en reparatie dan regelt lid b. dat het persoonsgebonden budget bestaat uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren.

De openstelling van TaxiBUS voor algemeen gebruik valt niet onder de door de gemeente te verlenen compensatie in het kader van Wmo en is te beschouwen als een bijzondere vorm van openbaar vervoer met name bedoeld voor burgers in het buitengebied van Apeldoorn. Derhalve wordt het tarief dat hiervoor geldt op een ander bestuurlijk niveau geregeld.

Artikel 7.1 Inkomensgrens

Artikel 7.1 lid 2 legt vast vanaf welke grens de auto en daarmee vergelijkbare voorzieningen algemeen gebruikelijk worden geacht en vanaf welke grens voor TaxiBUS een hoger zonetarief geldt. De vergoeding van € 1,- per OV-zone is niet te beschouwen als een eigen bijdrage in de zin van de Wmo maar als ritbijdrage. In artikel 5.3. van de Wmo-verordening is verwoord dat bepaalde vervoersvoorzieningen boven de inkomensgrens als algemeen gebruikelijk te beschouwen zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten voor lokaal vervoer zelf te kunnen bekostigen. De gemeente Apeldoorn heeft er in het verleden bewust voor gekozen vervoersgeïndiceerde gehandicapten met een inkomen boven de inkomensgrens niet met lege handen te laten staan en deze wèl toe te laten tot het collectief vervoerssysteem TaxiBUS, zij het tegen een hoger tarief. Dit werd het tarief dat ook gold voor de leeftijdsgeïndiceerde 65+-ers.

Artikel 7.2 Gebruik eigen auto en taxi

Artikel 7.2 legt een aantal normbedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi.

lid c en d:

In eerste instantie wordt ervan uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving en wordt de vervoersvergoeding die in de plaats komt van TaxiBUS, omdat iemand daar geen gebruik van kan maken, afgestemd op lokaal vervoer. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Valys wordt beschouwd als een algemeen gebruikelijke, aanvullende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk.

lid e. en f:

Deze bovenlokale vervoersvergoeding wordt bij uitzondering naast TaxiBUS verstrekt en wel in die gevallen waar ten gevolge van het niet kunnen gebruiken van het landelijke vervoerssysteem Valys, vereenzaming dreigt.

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.0 Persoonsgebonden budget

In lid 1 wordt voor de rolstoel uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type rolstoel maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.

Lid 2 gaat uit van de situatie waarin de gemeente de rolstoelen huurt. Dit komt incidenteel voor. In de situtatie dat in plaats van een naturaverstrekking een persoonsgebonden budget wordt gevraagd, kan een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 8.1 Sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Deze voorziening kan niet eerder dan na drie jaar van de voorgaande verstrekking worden toegekend. Bij een vervolgaanvraag na drie jaar wordt de technische staat van het middel herbeoordeeld.

Hoofdstuk 9. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit hoofdstuk geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt en welke verordening met deze inwerkingtreding is komen te vervallen.


Noot
1

Volgens artikel l lid 2 van de Wmo wordt gelijkgesteld met echtgenoot de geregistreerde partner en met gehuwd als partner geregistreerd. Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijk huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft.