Regeling vervallen per 17-01-2023

Inspraakverordening 2006 (versie 3)

Geldend van 17-04-2014 t/m 16-01-2023

Intitulé

Inspraakverordening 2006 (versie 3)

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. 28 juni 2006, nr. 84-2006;

gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Inspraakverordening.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;

  • b.

    inspraakprocedure: de wijze waarop aan de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • c.

    bestuursorgaan: ieder bevoegd orgaan van de gemeente;

  • d.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bevoegde bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • e.

    raad: de raad van de gemeente Apeldoorn;

  • f.

    burgemeester: de burgemeester van Apeldoorn.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

  • .

    • 1.

      Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

    • 2.

      Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

    • 3.

      Inspraak wordt in ieder geval verleend op beleidsvoornemens inzake:

    • a.

      de stads- of dorpsvernieuwing;

    • b.

      ruimtelijke plannen, voor zover het geen plannen betreft als genoemd in lid 4, onder f, van dit artikel;

    • c.

      een besluit tot uitsluiting van welstandstoetsing inzake bouwwerken en standplaatsen.

    • d.

      het gemeentelijk milieubeleidsplan;

    • e.

      een besluit om af te wijken van de verplichting om eenmaal per week huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen of op een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen;

    • f.

      de openluchtrecreatie;

    • g.

      het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn, waaronder sociale voorzieningen c.a., als bedoeld in de op dit terrein geldende wetgeving;

    • h.

      de Algemene subsidieverordening;

    • i.

      het verkeer en vervoer;

    • j.

      de volkshuisvesting;

    • k.

      het gehandicaptenbeleid;

    • l.

      het integraal veiligheidsbeleid.

    • 4.

      Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van beleidsvoornemens met betrekking tot de interne bedrijfsvoering van de gemeentelijke organisatie;

    • b.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • c.

      indien inspraak bij of krachtens de wet is uitgesloten;

    • d.

      indien sprake is van uitvoering van regelingen van hogere overheden waarbij van enige beleidsvrijheid geen sprake is;

    • e.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en de belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    f. ten aanzien van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, tenzij het een gebiedsbestemmingsplan op schaalniveau van een wijk of groter betreft, en uitwerkings- en/of wijzigingsplannen als bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure

  • 1. Op het verlenen van inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn voor het ter inzage leggen van de stukken en het naar voren brengen van zienswijzen vier weken bedraagt.

  • 2. Het bestuursorgaan kan besluiten tot het toepassen van een andere inspraakprocedure dan bedoeld in het eerste lid, indien de aard van een beleidsvoornemen dat vereist.

  • 3. Het bestuursorgaan kan voor één of meer beleidsvoornemens met inachtneming van het eerste lid, standaardinspraakprocedures vaststellen.

  • 4. Een besluit als bedoeld in het tweede lid en de vaststelling van een procedure als bedoeld in het derde lid, worden ter kennis gebracht van de raad.

Artikel 5 Eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het eindverslag wordt toegezonden aan degenen die op het beleidsvoornemen hebben ingesproken.

  • 4. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Inspraakverordening’ en vervangt de Inspraakverordening, vastgesteld op 28 juni 2001 en gewijzigd op 30 mei 2002.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 29 juni 2006
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 7 juli 2006
Inwerking getreden d.d. 15 juli 2006
Gewijzigd bij besluit d.d. 26 juni 2008 (sub g aan art. 2, lid 4, toegevoegd)
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 8 oktober 2008
Inwerking getreden d.d. 16 oktober 2008
Gewijzigd in de openbare raadsvergadering d.d. 6 maart 2014 (artikel 2, lid 4 sub f en g geschrapt, nieuw sub f aan artikel 2 toegevoegd)
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 16 april 2014
Inwerking getreden d.d. 17 april 2014
Bekend gemaakt op officiële bekendmakingen d.d. 26 januari 2015

TOELICHTING INSPRAAKVERORDENING

ALGEMEEN

Inleiding

Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 Awb, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

De in de Gemeentewet voorgeschreven inspraakverordening is een algemene verordening. Op grond van de Invoeringswet Gemeentewet zijn de in de diverse andere wetten opgenomen verplichtingen om specifieke, op het terrein van de desbetreffende wetgeving toegesneden, inspraakverordeningen vast te stellen, komen te vervallen. Die inspraakverplichtingen zijn onder de werkingssfeer gebracht van de algemene inspraakverordening van de Gemeentewet.

Het karakter van de inspraakverordening

De procedure is inhoudelijk gebaseerd op de openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht. Een en ander heeft geleid tot harmonisatie en systematisering van de bestuurspraktijk met betrekking tot inspraakprocedures.

Wel wordt de mogelijkheid geboden om bij afzonderlijk besluit af te wijken van de standaard-procedure. Daarmee wordt beoogd afhankelijk van de aard, de schaal en de reikwijdte van het beleidsvoornemen alsmede de behoefte van insprekers en van het gemeentebestuur om de mening van de ingezetenen te vernemen, de inspraakprocedure desgewenst flexibel toe te passen.

De relatie met de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

De Awb kende tot 1 juli 2005 een openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4), waarbij belanghebbenden, en zonodig de aanvrager, moeten worden gehoord bij de voorbereiding van besluiten/beschikkingen. Daarnaast kent deze wet een uitgebreide openbare voorbereidings-procedure (afdeling 3.5). Deze procedure moet worden gevolgd met name als het gaat om zware milieuprocedures op grond van de Wet Milieubeheer.

Met de nieuwe Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, inwerkinggetreden op 1 juli 2005, is beoogd deze twee procedures ineen te schuiven en tegelijkertijd te vereen-voudigen. Bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb wordt de nieuwe afdeling in verschillende bijzondere wetten van toepassing verklaard. In de wet zelf is afdeling 3.4 (nieuw) van toepassing verklaard op de inspraak bij provincies en gemeenten.

Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling of schriftelijk indienen van zienswijzen.

In zowel de Awb als de Gemeentewet is een hoorplicht/inspraakrecht opgenomen. In de Awb gaat het om (concept-)besluiten, in de Gemeentewet om beleidsvoornemens.

Bezwaren en klachten

Bezwaren c.q. klachten betreffende de inspraakverordening zijn in twee categorieën te onderscheiden:

  • a.

    klachten die betrekking hebben op besluiten en andere handelingen en nalatigheden met betrekking tot de uitvoering of het niet (en/of het niet juist, niet volledig, niet zorgvuldig, etc.) uitvoeren van de inspraakverordening of de op die verordening gebaseerde inspraakprocedure.

  • b.
    • 1.

      bezwaren die betrekking hebben op het onderwerp van de inspraak, zoals de in de verordening genoemde onderwerpen of op zaken waarvan klager meent dat ze daaronder zijn te brengen;

    • 2.

      bezwaren die (mede) betrekking hebben op degene die inspraakgerechtigd is of, naar de mening van klager, zou moeten zijn (bijvoorbeeld de kring van personen en instellingen territoriaal en/of functioneel beschouwd).

De besluiten in categorie a zijn geen besluiten in de zin van de Awb. De daarop betrekking hebbende bezwaren zijn klachten in de zin van hoofdstuk 9 van Awb en dienen als zodanig behandeld te worden.

Anders ligt het bij de besluiten in categorie b. Besluiten die betrekking hebben op het object en/of het subject van de inspraak zijn gericht op enig rechtsgevolg. Tegen deze besluiten staat bezwaar en beroep open indien zij ook overigens voldoen aan de vereisten genoemd in de Awb.

Beleidsvoornemen

Het begrip beleidsvoornemen is nader gedefinieerd. De Awb maakt onderscheid tussen besluiten van algemene strekking en beschikkingen. Besluiten van algemene strekking zijn algemeen verbindende voorschriften (verordeningen, algemene regels e.d.), beleidsregels, vaststelling van plannen, aanwijzing van gebieden e.d. Beschikkingen zijn alle andere schriftelijke en publiek-rechtelijke beslissingen, betrekking hebbend op een concreet geval. Onder deze categorie vallen vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen, subsidies alsmede de weigeringen hiervan.

De inspraakverordening is niet van toepassing op beschikkingen.

Beleidsvoornemens waarop inspraak mogelijk is, resulteren uiteindelijk in beleidsregels vastgelegd in een besluit van algemene strekking. Hiertegen staat op grond van artikel 8:2 Awb geen beroep open.

Inspraak gaat direct vooraf aan deze besluitvorming. Bepalend voor de keuze of inspraak al dan niet moet plaatsvinden (voor zover het al niet wettelijk is voorgeschreven) is de mate van verstrekkendheid van het voornemen. Anders gezegd: inspraak dient te worden verleend indien de belangen van derden aantoonbaar in het geding zijn.

Wanneer met betrekking tot beleidsvoornemens als bedoeld in deze verordening de inspraak-procedure is gevolgd overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Awb, behoeft deze procedure uiteraard niet opnieuw te worden gevolgd bij de voorbereiding van de vaststelling van besluiten als bedoeld in de Awb.

Wanneer bij de openbare voorbereidingsprocedure van beleidsvoornemens de randvoorwaarden (bijv. t.a.v. evenementenbeleid: waar, wanneer, hoe vaak, condities waaronder e.d.) onderdeel uitmaken van de openbare voorbereidingsprocedure, en het beleid vervolgens is vastgesteld in een nota of een verordening op basis waarvan getoetst wordt voor vergunningverlening, is er in het algemeen eveneens geen aanleiding om (derden) belanghebbenden te horen overeenkomstig afdeling 4.1.2. van de Awb (de voorbereiding van beschikkingen). Indien er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zullen belanghebbenden wel (opnieuw) moeten worden gehoord.

Het op interactieve wijze organiseren van een beleidsontwikkeling laat onverlet dat de uitkomst ervan, nl. de beleidsvoornemens, in de inspraak worden gebracht overeenkomstig deze Inspraak-verordening voor degenen die in artikel 3 wettelijk zijn bepaald.

De positie van de dorps- en wijkraden

Ondanks de voorbereidingsprocedure op grond van de Awb en de algemene inspraakregeling op grond van de Gemeentewet, laat de regeling van de dorps- en wijkraden met betrekking tot de daarin opgenomen vóórinspraak zich moeilijk vangen in de algemene inspraakregeling op grond van de Gemeentewet dan wel de voorbereidingsprocedure van de Awb. De positie van dorps- en wijkraden is en blijft in dat verband een bijzondere. Immers, de dorps- en wijkraden dienen in een zo vroeg mogelijk stadium (reeds in de opiniërende-/uitgangspuntenfase) te worden betrokken. Dit dient plaats te vinden in de informele fase van de beleidsvoorbereiding (voor zover het de eigen leefomgeving en/of de kwaliteit van het gebied betreft) en is getypeerd als vóórinspraak. Indien de officiële inspraakronde start, waaraan voorafgaand in sommige gevallen de dorps- en wijkraden al zijn gehoord, verloopt de inspraak van de dorps- en wijkraden gelijk aan de inspraak van de ingezetenen en in de gemeente een belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen. De vóórinspraak is geregeld in de Verordening op de dorps- en wijkraden.

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a.

    Inspraak: er zijn veel omschrijvingen voor het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening omtrent beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt het de bestuurs-organen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

  • b.

    Inspraakprocedure: de verantwoordelijkheid voor het regelen van inspraak (in een verordening) ligt, zo volgt uit de tekst van de wet, bij de raad.

    De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak wordt bij deze verordening neergelegd bij de bestuursorganen, elk ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden.

    N.B.: het presidium van de raad is een bestuurscommissie in de zin van artikel 83 Gemeentewet.

  • c.

    Beleidsvoornemen: het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

Inspraak is in beginsel mogelijk op alle terreinen van gemeentelijk bestuur. Op grond van het eerste lid van dit artikel kunnen in principe alle beleidsvoornemens onder de werkingssfeer worden gebracht van de Inspraakverordening.

Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid en van artikel 4 de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid van dit artikel is een opsomming gegeven van categorieën van beleids-voornemens waarop in elk geval inspraak wordt verleend, veelal als gevolg van de uitvoering van wettelijke voorschriften.

In het tweede lid, onder g, wordt onder meer gedoeld op de Welzijnswet, de Wet maatschappe-lijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand.

Krachtens de WRO is op de voorbereiding van vrijstellingsprocedures afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

In het vierde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. Het vierde lid, onder f, ziet op het schrappen van inspraak voor de zogenaamde ‘kleine plannen’. Het betreft in de regel particuliere initiatieven en deze zijn over het algemeen gebaat bij een zo kort mogelijke doorlooptijd. In de praktijk blijkt dat de inspraakprocedure voor deze plannen geen toegevoegde waarde heeft, omdat belanghebbenden in twee instanties (inspraak en zienswijze) dezelfde bezwaren naar voren brengen en op die manier komen tot een herhaling van zetten. Uit het oogpunt van deregulering is inspraak op dit punt dan ook geschrapt.

Uitgezonderd zijn die zaken die een zodanige ruimtelijke impact hebben, dat ze wel voor inspraak in aanmerking komen. Voor deze gevallen voorziet de Inspraakverordening in een regeling die het college de mogelijkheid geeft om alsnog inspraak toe te passen voor een specifiek plan.

Jurisprudentie

  • ·

    Er zijn geen wettelijke beletselen om bij het in procedure brengen van het ontwerpplan af te wijken van het voorontwerp dat aan inspraak onderworpen is geweest. Dit neemt niet weg dat, indien de afwijkingen ten opzichte van het voorontwerp naar aard en omvang zodanig zijn dat een geheel ander plan is ontstaan, dit aanleiding kan zijn de inspraak opnieuw een aanvang te laten nemen. In dit geval oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) dat terecht geen nieuwe inspraak is opengesteld (ABRS 22 januari 2003, inzake nummer 200001851/1, LJN-nummer AF3164).

  • ·

    Het is niet in strijd met de Inspraakverordening, noch met artikel 6a WRO, noch met artikel 2:4 Awb dat de raad eerst zelf de aanvaardbaarheid van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling heeft onderzocht en in het voorontwerp van het plan de voorkeur voor een bepaalde ontwikkeling heeft laten blijken, alvorens in het kader van de inspraakprocedure de bevolking daarover te raadplegen. De afdeling concludeert dat de gevolgde inspraakprocedure correct is (ABRS 31 januari 2000, inzake nummer E01.98.0409, LJN-nummer AA5106).

Personele aangelegenheden (onder a) vallen dus buiten de inspraak. Personele beleidsvoornemens raken immers niet de burger, maar de ambtenaar. Deze voornemens hebben betrekking op de relatie werkgever - werknemer en niet op de relatie overheid - burger. Voor deze beleidsvoor-nemens gelden andere kaders (Georganiseerd Overleg en Medezeggenschapscommissies).

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: ‘belanghebbenden’. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Jurisprudentie

In dit geval is het projectdocument uitsluitend aan het wijkoverlegorgaan voorgelegd. De kring van personen die ingevolge artikel 6a WRO moeten worden betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen is ruimer. Conclusie is dat de inspraak die niet overeenkomstig de Inspraak-verordening is verleend, in strijd is met artikel 6a WRO (ABRS 14 augustus 2002, inzake nummer 200102132/1, LJNnummer AE6455).

Artikel 4 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. Deze termijn voor inspraak is wat lang. In de praktijk is gebleken dat de tot nu toe gehanteerde termijn van vier weken voor het verlenen van inspraak ruim genoeg is.

Uiteraard behoeft niet te worden volstaan met het betrekken van de burgers bij een beleids-voornemen via een publicatie. De publicatie moet gezien worden als een minimumeis teneinde inspraak mogelijk te maken. Indien (bepaalde) betrokkenen, (belangen)groeperingen bekend zijn, kunnen de desbetreffende stukken gelijktijdig ook worden toegestuurd.

Het tweede lid bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten een afwijkende inspraakprocedure toe te passen. Afhankelijk van de aard van het beleidsvoornemen behoort het tot de mogelijkheden om nadere invulling te geven aan de inspraakprocedure.

Daarnaast is het ook denkbaar dat voor (relatief) kleinschalige beleidsvoornemens een sterk vereenvoudigde procedure wordt gehanteerd, mede uit een oogpunt van effectiviteit en efficiëntie (tijd, geld en menskracht).

Ook is het denkbaar dat de kring van belanghebbenden genoegzaam bekend is, zodat kan worden volstaan met het toezenden van stukken en/of het mondeling/schriftelijk horen (overeenkomstig afdeling 4.1.2 Awb).

In alle gevallen dient een besluit als bedoeld in het tweede lid te worden bekendgemaakt (afdeling 3.6 Awb).

Het derde lid bepaalt dat het college voor één of meer categorieën van beleidsvoornemens, met inachtneming van het eerste lid, standaardinspraakprocedures kan vaststellen. Hiermee wordt beoogd naast de algemeen geldende inspraakprocedure verdere verbijzondering mogelijk te maken voor beleidsvoornemens die gelijksoortig van aard zijn.

Artikel 5 Eindverslag

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraak-procedure mondeling naar voren is gebracht. De inspraakrapportage dient echter een volledig overzicht te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties en de uitkomsten daarvan.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat het eindverslag een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de Memorie van Toelichting bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.