Regeling vervallen per 06-02-2020

REGELING SUBSIDIËRING GODSDIENSTONDERWIJS EN LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS 2006

Geldend van 01-08-2006 t/m 05-02-2020

Intitulé

REGELING SUBSIDIËRING GODSDIENSTONDERWIJS EN LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS 2006

Burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

gelet op het raadsbesluit d.d. 1 december 2005, waarbij is besloten tot subsidiering van het godsdienstonderwijs en het levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en het financiële kader hiervoor is aangegeven;

overwegende dat met het geven van godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs een impuls wordt gegeven aan de identiteitsontwikkeling van openbare scholen voor primair onderwijs;

dat het onderwijs een bijdrage levert aan de actieve pluriformiteit van de openbare scholen en een volwaardige plaats verdient binnen het openbaar primair onderwijs;

overwegende voorts dat het geboden is regels te stellen voor het verstrekken van gemeentelijke subsidie aan daarvoor in aanmerking komende instellingen die zich bezighouden met het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van openbare scholen voor primair onderwijs;

gelet op de bepalingen van de Grondwet, de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies), de Algemene subsidieverordening juncto de artikelen 50 en 51 van de Wet op het primair onderwijs;

BESLUITEN:

vast te stellen de navolgende Regeling subsidiëring godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare scholen voor primair onderwijs.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

  • b.

    instelling: een kerkelijke gemeente, plaatselijke kerk of een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs ten doel stelt;

  • c.

    onderwijs:

    • ·

      godsdienstonderwijs: onderwijs dat overeenkomstig c.q. in navolging van het bepaalde in artikel 50 van de Wet op het primair onderwijs wordt gegeven aan leerlingen van openbare scholen voor primair onderwijs, of

    • ·

      levensbeschouwelijk vormingsonderwijs: onderwijs ter zake van geestelijke en zedelijke vorming, dat niet godsdienstig is gefundeerd en dat overeenkomstig c.q. in navolging van het bepaalde in artikel 50 van de Wet op het primair onderwijs wordt gegeven aan leerlingen van openbare scholen voor primair onderwijs;

  • d.

    school: een overeenkomstig de Wet op het primair onderwijs bedoelde in de gemeente Apeldoorn gevestigde openbare school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs of nevenvestiging, waarvan de hoofdvestiging in de gemeente Apeldoorn is gelegen;

  • e.

    schoolbestuur: het bevoegd gezag van de school.

Artikel 2 Doelstelling

  • 1. Het doel van deze regeling is het verlenen van subsidie in de kosten van godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van de openbare scholen voor primair onderwijs.

  • 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid is vanuit de levensbeschouwing of godsdienst gericht op het leveren van een bijdrage aan het bieden van mogelijkheden aan leerlingen om te komen tot een eigen beleving van waarden en tot de ontwikkeling van een eigen levensbeschouwelijke of godsdienstige identiteit met respectvolle aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden, zoals die zich in de Nederlandse samenleving openbaren en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid voor het te geven onderwijs

  • 1. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderwijs en de keuze van de daarbij te gebruiken leermiddelen, alsmede de zorg dat het onderwijs pedagogisch en didactisch op verantwoorde wijze wordt gegeven, berust bij de instelling.

  • 2. De door de instelling aangewezen leerkracht onthoudt zich van het aanzetten van leerlingen tot discriminatie of van haat tegen mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun sexuele geaardheid.

  • 3. Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands.

  • 4. De instelling stelt voor elk schooljaar een onderwijsprogramma op.

  • 5. De instelling stemt erin toe dat de inspecteur, zoals bedoeld in de Wet op het onderwijs-toezicht, de kwaliteit van het gegeven onderwijs beoordeelt.

  • 6. De instelling is gehouden in overleg met de inspecteur te treden zodra deze heeft vastgesteld dat de kwaliteit van het gegeven onderwijs te wensen overlaat.

  • 7. Het schoolbestuur voorziet voor leerlingen die het onderwijs niet volgen in andere onderwijsactiviteiten op school en maakt hiervan melding in het schoolplan.

Artikel 4 Bekwaamheidseisen leerkrachten

  • 1. De leerkrachten van de instelling die het onderwijs verzorgen voldoen aan de bij en krachtens de Wet op de beroepen in het onderwijs gestelde bekwaamheidseisen.

  • 2. De instelling is ervoor verantwoordelijk dat de bekwaamheid van de leerkrachten actueel wordt gehouden en verder wordt ontwikkeld.

Artikel 5 Lespunt en leerlingen

  • 1. Het onderwijs wordt gegeven in de gebouwen van de scholen.

  • 2. Het onderwijs wordt gegeven aan leerlingen van de groepen vijf tot en met acht van wie de ouders, voogden of verzorgers aan de in artikel 1, onder b, genoemde instellingen schriftelijk, door middel van een aanmeldingsformulier, kenbaar hebben gemaakt dat zij dit onderwijs voor hun kinderen verlangen.

Artikel 6 Subsidiegrondslag

  • 1. De grondslag van het in artikel 2 bedoelde subsidie wordt per wekelijks gegeven lesuur van 45 minuten per groep bepaald op maximaal veertig maal het brutouurloon, behorende bij schaal 11, nummer 15, van bijlage 1A, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient bij de school een groep te bestaan uit tenminste 10 leerlingen van eenzelfde leeftijdsgroep of van verschillende leeftijdsgroepen.

  • 3. De subsidie kan ook worden toegekend voor groepen die met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kunnen worden samengesteld uit leerlingen van twee of meer scholen.

  • 4. De subsidie wordt telkens voor de duur van een kalenderjaar toegekend.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 1 januari voor het daaropvolgende kalenderjaar een subsidieplafond vast en neemt daarbij de gemeentebegroting in acht.

  • 2. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde als bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 Subsidie-aanvraag

Artikel 8 Indieningstermijn en inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag voor subsidie, in te zetten voor het komende kalenderjaar, wordt door de instelling vóór 1 oktober bij het college ingediend. De subsidieaanvragen worden in volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 2. Indien de aanvraag niet voor de in het eerste lid vermelde datum is ingediend, laat het college de aanvraag buiten behandeling.

  • 3. De aanvraag vermeldt voor elke school afzonderlijk:

    • a.

      de naam en de bevoegdheden van de leerkracht die aangewezen wordt voor het geven van het onderwijs;

    • b.

      de dagen waarop en de uren gedurende welke de lessen in het desbetreffende schooljaar zullen worden gegeven;

    • c.

      het aantal groepen en het aantal leerlingen per groep alsmede de betreffende leerjaren van de leerlingen;

    • d.

      een begroting van kosten voor het komende kalenderjaar;

    • e.

      de ondertekening door de directeur van de desbetreffende school.

  • 4. De instelling die voor het eerst voor subsidie in aanmerking wenst te komen zendt haar statuten met de aanvraag mee.

  • 5. De subsidie wordt per instelling bevoorschot.

  • 6. Voor 1 april van het kalenderjaar volgend op het subsidiejaar dient de instelling een inhoudelijk verslag in waaruit kan worden afgeleid in welke mate de activiteiten zijn gerealiseerd, alsmede een jaarrekening met toelichting over het afgelopen kalenderjaar van de gemaakte kosten, voorzien van een door een accountant verstrekte verklaring.

Artikel 9 Termijn afhandeling aanvraag

Het college:

  • a.

    bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    verleent binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een voorlopige beschikking op de aanvraag met daarin vermeld het voorschotbedrag, de wijze waarop het bedrag is bepaald, de wijze van bepaling en de wijze waarop rekening en verantwoording wordt afgelegd aan het college.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Naast de in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gronden weigert het college de subsidie ook indien:

  • a.

    een instelling niet voldoet aan de criteria als neergelegd in deze regeling;

  • b.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 11 Terugbetaling

Het college zal terugbetaling van de reeds verstrekte subsidie vorderen, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of op enige andere wijze misbruik heeft gemaakt van deze regeling.

Artikel 12 Mandaatverlening

Het college draagt de uitvoering van deze regeling op aan de directeur van de dienst Samenleving.

HOOFDSTUK 3 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 13 Overgangsrecht

De aanvraag voor subsidie, in te zetten vanaf 1 augustus 2006 tot 1 januari 2007, wordt in afwijking van artikel 8 van de regeling door de instelling vóór 1 september 2006 bij het college ingediend.

Artikel 14 Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet

  • 1. Het college kan in uitzonderlijke gevallen één of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college.

Artikel 15 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. De regeling wordt aangehaald als ‘Regeling subsidiëring godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan openbare scholen voor primair onderwijs’.

  • 2. De regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2006.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college d.d. 10 juli 2006
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 25 augustus 2006
Inwerking getreden d.d. 1 augustus 2006

TOELICHTING REGELING SUBSIDIËRING GODSDIENSTONDERWIJS EN LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

De subsidie in de kosten van het geven van godsdienstonderwijs kan worden toegekend aan de in artikel 51 van de Wet op het primair onderwijs bedoelde kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen; de subsidie in de kosten van het geven van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan worden toegekend aan de in het vermelde wetsartikel bedoelde, volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag. Dit opent ook subsidiemogelijkheden voor instellingen die islamitisch godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs verzorgen.

Er is in artikel 1 een definitie geformuleerd die aansluit bij de onderwijswetgeving. Is een uitwerking van het begrip godsdienstonderwijs voor het christelijk godsdienstonderwijs nog wel mogelijk (het onderwijs in bijbelkennis, bijbelse geschiedenis, godsdienstgeschiedenis en cultuurgeschiedenis van het christendom), voor het onderwijs terzake van andere godsdiensten is een zodanige uitwerking niet te geven. Nu er voor het begrip godsdienstonderwijs geen alomvattende omschrijving mogelijk is, is er met het oog op een gelijke behandeling van beide vormen van onderwijs eveneens van afgezien een omlijnde definitie van het begrip levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te geven.

Artikel 2 Doelstelling

Subsidiëren betekent een bijdrage leveren in de kosten; het betekent niet dat er een kostendekkende vergoeding wordt toegekend. De instellingen genereren daarnaast zelf inkomsten uit externe bronnen.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid voor het te geven onderwijs

Conform de intentie van de wetgever legt het artikel nadrukkelijk vast dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud, de wijze van lesgeven en de keuze van de daarbij te gebruiken leermiddelen geheel berust bij de instanties die het onderwijs doen geven. Het tweede lid bevat een bepaling die erop wijst dat het onderwijs zich rekenschap geeft dat het gegeven wordt aan kinderen die opgroeien in een multiculturele en rijkgeschakeerde samenleving waarin buitengewoon wordt gehecht aan het respectvol omgaan met andere opvattingen, godsdiensten en levensbeschouwingen. Door het als een subsidievoorwaarde op te nemen kan ook langs administratiefrechtelijke weg in geval van overtreding worden opgetreden. Overeenkomstig de onderwijswetgeving dient het onderwijs in het Nederlands te worden gegeven. Daarmee blijft het onderwijs voor alle kinderen toegankelijk en wordt tegemoet gekomen aan de bepaling van artikel 46, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs: openbare scholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing.

De invloed die de overheid (inclusief inspectie) kan uitoefenen op de inhoud van het onderwijs op de openbare school is in de kern even beperkt als de invloed die de overheid heeft op het godsdienstonderwijs tijdens een zondagsschool of in een koranschool. Zo heeft het bevoegd gezag van de openbare school evenmin invloed op de keuze van de docent. Het enige wat het schoolbestuur kan en moet doen is het desgevraagd beschikbaar stellen van een lokaal aan de betrokken docent en toestaan dat ten hoogste 120 uur per jaar van het minimum van 1000 uur verplicht onderwijs per jaar wordt besteed aan het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. Dit onderwijs staat ook niet in het schoolplan van de openbare school. Wat daarin wel moet staan is de vervangende activiteit die aangeboden wordt aan de leerlingen die dit onderwijs niet volgen.

De inspectie is bevoegd geacht de godsdienstlessen die op een openbare school worden gegeven bij te wonen. Artikel 23, tweede lid, van de Grondwet geeft de wetgever opdracht nader uitvoering te geven aan de bepaling dat het onderwijs vrij is behoudens het toezicht op de deugdelijkheid van het onderwijs (uitgewerkt in de Wet op het onderwijstoezicht). De inspectie heeft de bevoegdheid na te gaan wat er in een godsdienstles gebeurt en of er tijdens die les geen strafbare feiten worden gepleegd. Er is tegemoetgekomen aan het voorstel van de inspectie om in de regeling een bepaling op te nemen die haar nog eens expliciet de bevoegdheid geeft de kwaliteit van het onderwijs te toetsen en dat de betreffende instelling gehouden is om in overleg met de inspectie te treden zodra de inspectie heeft vastgesteld dat de kwaliteit van het gegeven onderwijs te wensen overlaat.

Artikel 4 Bekwaamheidseisen leerkrachten

De Wet beroepen in het onderwijs, die o.m. deel uitmaakt van de Wet op het primair onderwijs, is per 1 augustus 2006 van toepassing op de leerkrachten die godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs geven. Zij dienen aan dezelfde bekwaamheidseisen te voldoen als docenten in andere vakken. Iedere onderwijsgevende functionaris dient vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische kennis, vaardigheden en inzichten te bezitten. Zo moeten zij beschikken over voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. Dit geldt zowel voor een gehele klas als voor een individuele leerling. Hij moet zich bewust zijn van zijn eigen houding en gedrag en de invloed daarvan op kinderen. Hij is in staat kennis en vaardigheden begrijpelijk over te brengen. De vakbekwaamheidseisen zijn bij ministeriële regeling uitgewerkt. De onderwijsgevende dient ook te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (artikel 32, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs).

Artikel 5 Lespunt en leerlingen

Het onderwijs maakt deel uit van het schoolplan van de scholen hetgeen tot uitdrukking dient te komen in de plaats waar het onderwijs wordt gegeven. Het verzorgen van het onderwijs aan leerlingen van de groepen vijf tot en met acht sluit aan bij de huidige praktijk.

Artikel 6 Subsidiegrondslag

Het subsidiëren van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs speelt geen rol in het kader van de financiële gelijkstelling op grond waarvan de gemeente aan het bijzonder onderwijs moet betalen wat het uit eigen budget aan het openbaar onderwijs betaalt. De vergoedingen door gemeenten aan instellingen liggen in een ander vlak dan dat van de reguliere onderwijswetgeving.

Artikel 7 Subsidieplafond

Het subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een tijdvak van een kalenderjaar ten hoogste beschikbaar is. Het plafond is vooral belangrijk bij een specifieke subsidieregeling als deze, die een ongeclausuleerde aanspraak op subsidie creëert (open-einde-regeling). Het subsidieplafond moet vóór het begin van de periode, waarvoor het geldt, worden bekendgemaakt zodat potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld er beschikbaar is. In de regeling is opgenomen dat dit vóór 1 januari dient te geschieden. Deze datum is gekozen omdat met het vaststellen van de gemeentebegroting de hoogte van het plafond is vastgesteld. Een vastgesteld en bekendgemaakt subsidieplafond betekent dat subsidie moet worden geweigerd als het budget wordt overschreden, ook al voldoet de aanvrager aan de voorwaarden van de regeling. Belangrijk is de voorwaarde dat in de praktijk gewerkt kan worden met een voorwaarde dat de begroting moet worden vastgesteld of gewijzigd. Zonder die voorwaarde betekent subsidieverlening een verplichte uitgave.

Artikel 8 Indieningstermijn en inhoud aanvraag

Artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is (verklaard) op de aanvraag te beslissen. Voor deze regeling is dat het college van burgemeester en wethouders. Het eerste lid voert een uiterste indieningsdatum voor de aanvraag in. Dit mede gezien de tijd die nodig kan zijn voor de behandeling van aanvragen. De genoemde termijn heeft een fataal karakter; er zijn rechtsgevolgen aan verbonden. Bij te late indiening wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Het buiten behandeling laten is een beslissing die voor bezwaar en beroep vatbaar is.

Artikel 9 Termijn afhandeling aanvraag

De genoemde termijnen zijn aansporend van karakter (adhortatief). Artikel 9, onder b (voorschot), is gebaseerd op artikel 4:52 van de Awb dat regels geeft voor uitbetaling en bevoorschotting. Deze bepaling is regelend recht, d.w.z. dat de wet een norm geeft waarvan bij nadere regelgeving kan worden afgeweken. Een verleend bedrag tot € 10.000,= wordt à fonds perdu uitgekeerd. Bedragen vanaf € 10.000,= tot € 40.000,= worden in twee semesters uitgekeerd.

Artikel 10 Weigeringsgronden

In het belang van de rechtmatigheidstoetsing en de gelijke behandeling van de aanvragers is het noodzakelijk weigeringsgronden in de regeling op te nemen.

Artikelen 11 en 12 Terugbetaling en mandaatverlening

De door de instelling afgelegde verantwoording kan in genoemde situaties leiden tot een terugbetaling. Mandaatverlening binnen de gestelde bestuurlijke kaders levert tijdwinst op waarmee de instelling sneller adequaat het onderwijs kan organiseren en voor het college de bestuurslast vermindert.

Artikel 13 Overgangsrecht

De gemeenteraad is ervan uitgegaan dat een instelling met ingang van het schooljaar 2006-2007 met het onderwijs kan beginnen.

Artikel 14 Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet

Dit artikel bevat een hardheidsclausule. Hiermee wordt een voorziening gegeven die een zekere mate van vrijheid toestaat bij het toepassen van de algemene regels. Het toepassen van een hardheidsclausule moet tot het uiterste beperkt worden; wanneer blijkt dat bij het toepassen van de regeling vaak een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan, dan moet de regeling worden aangepast. De regeling blijkt dan niet (meer) volledig op de praktijk aan te sluiten.