Regeling vervallen per 06-12-2012

Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm 2004 (versie 2)

Geldend van 15-03-2012 t/m 05-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

VERORDENING VERHOGING OF VERLAGING VAN DE BIJSTANDSNORM 2004

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. 14 juni 2004, nr. 54-2004;

gelet op artikel 8, lid 1, sub c, van de Wet werk en bijstand;

overwegende, dat op grond van artikel 30, lid 1, van de Wet werk en wijstand moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd, en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad, indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • c.

    alleenstaande ouder: ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • d.

    gehuwde: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is;

  • e.

    kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

  • f.

    ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

  • g.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • h.

    woning: een woning, een woonwagen, een woonschip;

  • i.

    woonkosten:

    • indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet;

    • indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. Onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

  • j.

    netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantie-bijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersdeel in de zieken-fondspremie. De loonbelasting en premies volksverzekering worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37 van de Wet werk en bijstand;

  • k.

    onderhuurder: de persoon die tegen een commerciële prijs een deel van een woning huurt van de hoofdbewoner. Onder een commerciële prijs wordt verstaan een bedrag ter hoogte van tenminste 15% van het toepasselijke netto minimumloon;

  • l.

    kostganger: de persoon die tegen een commerciële prijs kost en inwoning geniet. Onder een commerciële prijs wordt verstaan een bedrag ter hoogte van tenminste 40% van het netto minimumloon;

  • m.

    zorgbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

HOOFDSTUK 2 Categorieën

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden, van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, voor wie de bijstand op grond van deze verordening kan worden verhoogd of verlaagd, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt verleend in de situatie van de alleenstaande of de alleenstaande ouder, indien deze hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt bepaald op 20% van het netto minimumloon voor:

    • a.

      de alleenstaande, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kind(eren), in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      de alleenstaande ouder met zijn inwonende kind(eren), die minder verdienen dan 40% van het toepasselijke minimumloon en in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • d.

      de onderhuurder of kostganger;

    • e.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder, die zorgbehoevend is;

    • f.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder, die uitsluitend tezamen met één of meer zorgbehoevenden de woning bewoont.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid is bepaald op 10% van het netto minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bedraagt de toeslag als bedoeld in het eerste lid voor:

    • de 21-jarige alleenstaande: 10% van het netto minimumloon;

    • de 22-jarige alleenstaande: 15% van het netto minimumloon.

  • 5. lndien het tweede en vierde lid niet van toepassing zijn, bedraagt de toeslag als bedoeld in het eerste lid voor:

    • de 21-jarige alleenstaande: 5 % van het netto minimumloon;

    • de 22-jarige alleenstaande: 10% van het netto minimumloon.

  • 6. Onverminderd het elders in deze verordening bepaalde over verhogingen of verlagingen van de bijstandsnorm, bedraagt de toeslag 5%, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

HOOFDSTUK 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander:

    • tenzij die ander zorgbehoevend is;

    • tenzij die ander een inwonend verdienend kind is, wiens inkomsten minder bedragen dan 40% van het toepasselijke netto minimumloon.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het toepasselijk netto minimumloon.

  • 3. De bijstandsnorm voor gehuwden wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 4. De verlaging als bedoeld in het derde lid bedraagt 15% van het toepasselijk netto minimumloon.

Hoofdstuk 5 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 4a Wijziging betekenigs begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 4b Wijziging artikelen

  • 1. De passage in artikel 3, tweede lid onder c, van deze verordening,”de alleenstaande ouder met zijn inwonende kind(eren) die minder verdienen dan 40% van het toepasselijk minimumloon en in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft” wordt gewijzigd in: “de alleenstaande ouder met zijn meerderjarige inwonende kind(eren) die op grond van artikel 4, tweede lid WWB niet als gezinslid worden aangemerkt.”

  • 2. De passage in artikel 4, eerste lid van deze verordening, “tenzij die ander een inwonend verdienend kind is wiens inkomsten minder bedragen dan 40% van het toepasselijke netto minimumloon” wordt gewijzigd in “tenzij die ander een meerderjarig inwonend kind is die op grond van artikel 4, tweede lid WWB niet als gezinslid wordt aangemerkt.”

HOOFDSTUK 6 Slotbepalingen

Artikel 5 Individualisering

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de wet.

Artikel 6

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Het college beslist in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Artikel 7

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6.

Artikel 8

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm’.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2004. Gelijktijdig wordt de Bijstands-verordening, vastgesteld op 21 september 1995 en laatstelijk gewijzigd op 1 juni 1999, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 24 juni 2004
Inwerking getreden d.d. 1 juli 2004
 
Gewijzigd bij besluit d.d. 8 maart 2012 nieuw hoofdstuk, ‘HOOFDSTUK 5 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012’, ingevoegd.
Dit besluit treedt in werking op de dag nadat dit besluit is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 januari 2012, voor zover het geen belastend besluit betreft.  
 
Gewijzigd bij besluit d.d. 8 maart 2012
Bekendmaking in het Apeldoorns Stadsblad, d.d. 14 maart 2012
Inwerking getreden d.d. 15 maart 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012

TOELICHTING VERORDENING VERHOGING OF VERLAGING VAN DE BIJSTANDSNORM

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand.

  • b.

    Alleenstaande

    De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande.

    De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar.

  • c.

    Alleenstaande ouder

    De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar.

  • d.

    Gehuwden

    De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar.

  • e.

    Kind

    Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip ‘kind'; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

  • f.

    Ten laste komend kind

    Onder het 'ten laste komend kind' wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

  • g.

    Belanghebbende

    Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van het college inzake de verlening van bijstand. De overige leden van het gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbenden worden aangemerkt.

  • h.

    Woning

    Het in deze verordening vastgestelde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.

  • j.

    Netto minimumloon

    Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 37, eerste lid, WWB, en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

  • k.

    Onderhuurder

    De commerciële prijs is gerelateerd aan het bedrag geldend als korting onderhuur in de WWB.

  • l.

    Kostganger

De commerciële prijs is gerelateerd aan het bedrag geldend als korting kostganger in de WWB.

Artikel 2

Artikel 30 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de WWB. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.

Artikel 3

lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. lndien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is hierover vermeld dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzakeiijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

'Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij de kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte [van bijstandsmiddelen, red.] ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten ( ... ). Hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving beoogt het kabinet uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 5% en maximaal 20% van het toepasselijke netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt (artikel 30, lid 2, WWB). De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

lid 2

Artikel 30, tweede lid, WWB schrijft voor dat een toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de WWB. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27, 28 en 29 WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag van 20% van het minimumloon bestaat, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen, bijvoorbeeld bij het ontbreken van woonkosten.

Hier, in dit lid, worden ook de onderhuurder en de kostganger genoemd. Zouden zij niet als uitzondering op deze plaats worden opgenomen, dan zou dat tot gevolg hebben dat ook voor hen de toeslag conform artikel 3 lager zou worden vastgesteld, aangezien zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als de onderverhuurder c.q. kostganger of andere kamerbewoners of kostgangers. Een verlaging van de toeslag om deze reden is niet redelijk, omdat het voordeel dat onderhuurders/ kostgangers hebben bij het betalen van een commerciële prijs dermate laag is, dat bij het vaststellen van de hoogte van de toeslag er vanuit moet worden gegaan dat zij geen voordeel genieten. Verder wordt in dit lid geregeld dat wanneer de inkomsten van het inwonende kind van geringe aard zijn, er geen sprake kan zijn van het kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De grens is gesteld op 40% van het toepasselijke minimumloon. In de praktijk komt het voor dat het inwonende kind inkomsten heeft zowel uit studiefinanciering als uit arbeid. Uitsluitend in het geval het kind beschikt over een aanvullende beurs en rente dragende lening, telt het genormeerde budget voor levensonderhoud (zie sociaal info) mee voor het bepalen van de grens van 40% van het toepasselijk minimumloon. Ook is lid 2 van toepassing op hen die met uitsluitend een of meerdere zorgbehoevenden een woning bewonen, zijnde een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad en bij één van hen sprake is van zorgbehoefte. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een verlaging van de maximale toeslag tot het onbeoogde effect zou leiden dat de zorgbehoevende aangewezen zou raken op enige vorm van intramurale zorg waardoor de maatschappelijke kosten onevenredig zouden toenemen. Ook de zorgbehoevende zelf komt, ongeacht of hij de woning deelt met een ander, vanwege zijn bijzondere positie in aanmerking voor de volledige toeslag.

lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het wettelijk minimumloon (5% wordt toegerekend in verband met het delen van woonlasten en 5% in verband met andere uitgaven zoals nutsuitgaven en duurzame gebruiksgoederen). lndien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

lid 4

De normensystematiek van de WWB kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22- jarige alleenstaanden. Het gevolg zou zijn dat de bijstandsuitkering in bepaalde gevallen hoger is dan het loon dat men verdient indien men een dienstbetrekking heeft in het kader van de gesubsidieerde arbeid. Ook het minimumloon dat men in een voltijds dienstbetrekking kan verdienen, is nauwelijks hoger. Op die manier is er onvoldoende stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen worden de toeslagen voor 21- en 22-jarige alleenstaanden lager vastgesteld.

lid 5

lndien er sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt voor de alleenstaande van 21 of 22 jaar een lagere toeslag vastgesteld dan voor de alleenstaande die een zelfstandige huishouding voert als bedoeld in lid 4.

Lid 6

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie is sprake bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, b.v. in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, b.v. een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt. Er wordt dan een woning bewoond, waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand.

Artikel 4

Lid1

Dit artikel ziet op de situatie waarin een echtpaar als gevolg van het kunnen delen van bepaalde kosten lagere algemeen noodzakelijke bestaanskosten heeft dan waarin de landelijke norm voorziet. Bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder is hiermee rekening gehouden in het kader van de verhoging van de bijstandsnorm met een beperkte toeslag. Bij echtparen is dat niet mogelijk, voor hen geldt immers een landelijke norm van 100%. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen hebben doordat zij de kosten van het bestaan kunnen delen, bijvoorbeeld met een inwonend verdienend kind. Teneinde een, ten opzichte van alleenstaanden en alleenstaande ouders, evenwichtig beleid te kunnen voeren is het wenselijk dat ook bij echtparen rekening wordt gehouden met de uit zo'n situatie voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten, overeenkomstig het bepaalde in art. 26 WWB.

In dit lid wordt tevens geregeld dat wanneer de inkomsten van het inwonende kind van geringe aard zijn, er geen sprake kan zijn van het kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De grens is gesteld op 40% van het toepasselijk netto minimumloon. In de praktijk komt het voor dat het inwonende kind inkomsten heeft zowel uit studiefinanciering als uit arbeid. Uitsluitend in het geval het kind beschikt over een aanvullende beurs en rentedragende lening, telt het genormeerde budget voor levensonderhoud (zie sociaal info) mee voor het bepalen van de grens van 40% van het toepasselijk minimumloon.

Ten aanzien van zorgbehoevenden geldt een zelfde redenering als in het geval van het tweede lid van artikel 3

Lid 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het netto minimumloon. lndien op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het minimumloon.

Artikel 6

Deze bepalingen bieden het college de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het eerste lid regardeert aan situaties waarin toepassing van de verordening tot onbillijkheden zou leiden als gevolg van bijvoorbeeld cumulatie van diverse maatregelen of volgend uit de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om te beslissen in een situatie waarin de verordening niet voorziet om te voorkomen dat anders een vacuüm ontstaat.

Artikel 7

Artikel 7 WWB schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij burgemeester en wethouders. Het college kan deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de Algemene wet bestuursrecht is geregeld mandateren aan ambtenaren.

Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm

Oud

nieuw

Bijstandsverordening

Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm

20% verhoging voor de alleenstaande

of alleenstaande ouder die uitsluitend

tezamen met één of meer hulpbehoeven-den de woning bewoont.

20% verhoging voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die uitsluitend tezamen met één of meer bloedverwanten in de tweede graad de woning bewoont en indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

Geen bepaling

De toeslag blijft beperkt tot 5% indien men een woning bewoont waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Dit houdt tevens in dat indien de bijstandsnorm op grond van deze bepaling moet worden verlaagd, deze 15% bedraagt (20% maximale toeslag minus 5%)

Netto minimumloon

het toepasselijke netto minimumloon

Toelichting:

De titel van de nieuwe verordening doet meer recht aan de realiteit, n.l. de opdracht aan de raad in voorkomende gevallen de bijstandsnorm te verhogen hetzij te verlagen.

Bovendien ligt in de benaming een herkenbaar onderscheid besloten ten opzichte van die onder de vigeur van de Algemene bijstandswet.

De bijstandsverordening kent al een bepaling die een extra verhoging van de norm toekent in het geval er sprake is van hulpbehoevendheid. In de WWB wordt de term zorgbehoefte gebezigd en bovendien is een tweede graads bloedverwantschap geïntroduceerd. In de praktijk heeft deze restrictie geen materiële betekenis.

Bij nader inzien eist de Centrale Raad van Beroep bij voorrang een regeling in de verordening ingeval voor de woning die men bewoont geen woonkosten verschuldigd zijn. Onder Abw werd dit opgelost door een korting via de inkomstenkant op de norm toe te passen. De wetgever heeft de visie van de Centrale Raad in de WWB gecodificeerd. Het verlagingspercentage van 15 als genoemd in artikel 4 dan wel het verhogingspercentage van 5 als genoemd in artikel 3 sluit aan op het minimumbedrag aan normhuur dat wordt toegepast in het huursubsidiestelsel.

21- en 22-Jarigen ontvangen een lager aangepast minimumloon. In de praktijk levert het problemen op indien deze hetzij onderhuurder, hetzij kostganger zijn, en de eis wordt gesteld van 15 resp. 40% van het volwassen minimumloon als commerciële prijs om voor een hogere toeslag in aanmerking te komen. Door het woordje toepasselijke in te voegen worden percentages gehanteerd van het loon dat op hen van toepassing is.