Regeling vervallen per 17-02-2023

Financiële verordening gemeente Apeldoorn 2016

Geldend van 09-02-2017 t/m 16-02-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Financiële verordening gemeente Apeldoorn 2016

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 november 2016

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten:

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Apeldoorn 2016.

Hoofdstuk 1Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • -

    eenheid: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • -

    fte: fulltime-equivalent;

  • -

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • -

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen en derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, alleen of samen met één of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • -

    college: burgemeester en wethouders van Apeldoorn

  • -

    BBV: Besluit Begroting en Verantwoording

  • -

    Fido: Wet financiering decentrale overheden

  • -

    MPG: Meerjarenperspectief Grondexploitatie

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad stelt vast over welke onderwerpen hij eventueel in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. In de begroting (meerjarige balans) wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en inzicht verstrekt in het verloop van de geautoriseerde investeringen.

  • 2. In de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt voor het opstellen van de begroting aan de raad een Voorjaarsnota aan met de kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en het meerjarenperspectief. In overleg met de raad kan hiervan worden afgeweken.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma of programmadelen, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en de kredieten.

  • 2. De raad kan aangeven voor welke kredieten hij op een later tijdstip een apart investeringsvoorstel wil ontvangen.

  • 3. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, meldt het college dat tijdig conform artikel 6 en 7.

  • 4. Het college legt voor investeringen die niet in de begroting zijn opgenomen voorafgaande aan het aangaan van de verplichtingen een voorstel voor een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5. Bij investeringen van € 1 miljoen en hoger informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investeringen op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Informatieplicht

  • 1. De door de raad vastgestelde Nota actieve informatieplicht geeft nadere spelregels voor de invulling van de actieve informatieplicht in onze gemeente, nadere afspraken over wanneer het college de raad direct over ontwikkelingen dient te informeren, de tussentijdse rapportage en begrotingswijzigingen.

  • 2. Het college dient de raad te informeren over financiële onderwerpen en ontwikkelingen zoals genoemd in de Nota actieve informatieplicht.

Artikel 7. Tussentijdse informatievoorziening

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse informatievoorziening over de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar.

  • 2. De informatievoorziening sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 3. De informatievoorziening gaat in op afwijkingen, zowel wat betreft de baten en de lasten (input), de beoogde toevoegingen en onttrekkingen aan reserves, de geleverde prestaties (output) en de beheersing van de risico’s.

  • 4. In de informatievoorziening wordt tevens de afwijkingen op de investeringskredieten toegelicht.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9. Jaarstukken (verslag en rekening)

  • 1.

    Het college legt over de uitvoering van de begroting verantwoording af aan de raad. Deze verantwoording is opgenomen in de jaarstukken, in de vorm van een jaarrekening en jaarverslag.

  • 2.

    In de programmaverantwoording die is opgenomen in de jaarstukken wordt in ieder geval

ingegaan op:

  • -

    de gerealiseerde baten en lasten;

  • -

    de in de MPB genoemde kengetallen en/of beleidsindicatoren;

  • -

    de realisatie van de in de MPB genoemde doelstellingen;

  • -

    de realisatie van de in de MPB genoemde prestaties.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa, met uitzondering van onderwijsinvestering zoals opgenomen in de bijlage Afschrijvingsbeleid, worden annuïtair afgeschreven volgens de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Immateriële en materiële vaste activa van onderwijsinvesteringen, worden lineair afgeschreven volgens de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 3. Gronden en terreinen worden wel geactiveerd, maar hierop wordt niet afgeschreven.

  • 4. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5. Een saldo voor agio of disagio wordt annuïtair in maximaal vijf jaar afgeschreven.

  • 6. Investeringen tot een bedrag van € 20.000 met uitzondering van gronden en terreinen worden niet geactiveerd.

  • 7. Bijdragen van de gemeente aan activa van derden worden niet geactiveerd, tenzij de raad besluit om in een individueel geval hiervan af te wijken.

Artikel 11. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op korte termijn wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd.

  • 2. Voor de algemene debiteuren wordt standaard € 350.000 voorzien en op basis van individuele toetsing kan dit bedrag worden bijgesteld. Daarbij opgeteld wordt het saldo van de openstaande dwangsommen en een bedrag voor de individueel getoetste posten van het Grondbedrijf.

  • 3. Voor de debiteuren Stadsbank wordt de voorziening berekend op basis van een ouderdomsanalyse.

  • 4. Voor de belastingdebiteuren wordt standaard € 1.000.000 voorzien en op basis van individuele toetsing kan dit bedrag worden bijgesteld.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de begroting en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats, tenzij in de nota reserves en voorzieningen uitdrukkelijk anders wordt bepaald.

  • 2. Het college biedt de raad tenminste één keer in de raadsperiode ter vaststelling een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota behandelt in ieder geval de kaders voor:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4. Als een bestemmingsreserve binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot uitgaven, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 13.

Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kosten- toerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    De overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, worden extracomptabel geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het tweede en derde lid betreffen, wordt uitgegaan van het aantal directe uren vermenigvuldigd met het begrote tarief voor overhead

  • 5.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het achtste en negende lid.

  • 6.

    Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het vijfde lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de bij de begroting geraamde rentekosten als percentage van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten.

  • 7.

    Het gestelde in lid 5 is niet van toepassing voor de voorzieningen van het grondbedrijf. Voor de voorziening van het grondbedrijf sluit het percentage aan op de voorschriften in de BBV waarin een directe koppeling wordt gelegd met het maximale meerjarig streefpercentage van de Europese Centrale Bank (ECB) voor de inflatie binnen de Eurozone.

  • 8.

    Bij het verstrekken van een lening wordt voor de bepaling van het rentepercentage uitgegaan van een marktconform tarief.

  • 9.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Hierbij wordt uitgegaan van het gewogen gemiddeld rentepercentage van de portefeuille leningen. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend.

Artikel 14. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd. Hierbij wordt verwezen naar het raadsbesluit van 5 juni 2014 waarin, met inachtneming van artikel 25h lid 5 en 6 van de Mededingingswet, is besloten een limitatief aantal economische activiteiten uit te zonderen van de verplichting om een integrale kostprijs in rekening te brengen.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      het aanbieden van goederen of diensten aan andere overheden voor zover deze goederen of diensten zijn bestemd voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen exclusief publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen voor zover op de activiteiten daarvan art. 5

Wet sociale werkvoorziening van toepassing is ;

  • e.

    een bevoordeling van openbare scholen en openbare onderwijsinstellingen;

  • f.

    een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

  • g.

    een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het

Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 15. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de heffingen en de leges.

  • 2. Het college biedt de raad eens in een raadsperiode een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten.

  • 3. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 16. Financieringsfunctie

Het college hanteert voor de financieringsfunctie de volgende algemene richtlijnen:

  • 1.

    bij het aantrekken van middelen neemt het college in acht dat voor het aantrekken van financieringen met een looptijd vanaf één jaar ten minste drie prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen worden gevraagd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3.

    Het college besluit pas over het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 50.000 dan nadat de raad is geïnformeerd over dit voornemen en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een garantie kan een voorziening ten laste van de begroting worden gevormd ter grootte van het risico dat de gemeente met de garantie loopt.

  • 5.

    Voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de wettelijke waarden conform de Wet Fido.

  • 6.

    Bij het opereren op de financiële markten wordt zodanig gehandeld dat de toegang tot de

markten niet in gevaar komt en wordt gestreefd naar financiering tegen zo gunstig mogelijke

condities rekening houdend met het gegeven risicoprofiel.

7.De treasurycommissie stelt richtlijnen voor de treasuryfunctionaris op waarbinnen consolidatie

moet plaatsvinden.

8.Leningen worden niet aangetrokken met uitsluitend het doel deze tegen een hoger rendement

uit te zetten.

9.In het treasuryjaarplan wordt aangegeven welke instrumenten zijn toegestaan en tot welke bedragen.

Hoofdstuk 4. Paragrafen in de meerjarenbegroting

Artikel 17. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de raadsperiode een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad ten minste eens in de 5 jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad ten minste eens in een raadsperiode een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf bedrijfsvoering naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten de in lid 2 vermelde informatie op.

  • 2. De aanvullende informatie als bedoeld in lid 1 betreft:

    • a.

      een meerjarig overzicht van de formatie in fte’s, de bezetting, de ruimte en de inhuur;

    • b.

      een overzicht per organisatie onderdeel met de stand van de inhuur in fte’s;

    • c.

      een meerjarig overzicht van de automatiseringskosten.

Artikel 21. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen, naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, de volgende onderdelen op: het bestuurlijke of aandelenbelang en de invloed op de begroting van de verbonden partij.

Artikel 22. Grondbeleid

1.Het college biedt de raad jaarlijks, bij de behandeling van de begroting, een paragraaf

grondbeleid aan. In deze paragraaf wordt in ieder geval ingegaan op:

a.de visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de

programma’s die zijn opgenomen in de gemeentelijke meerjarenbegroting; hierin komt het instrumentele karakter van het grondbeleid tot uitdrukking;

  • b.

    een aanduiding van de wijze waarop de gemeente het grondbeleid uitvoert;

  • c.

    een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie

  • d.

    een onderbouwing van de geraamde winstneming;

  • e.

    beleidsuitgangspunten omtrent reserves voor grondexploitatie in relatie tot de risico’s die

    daaraan verbonden zijn.

    • 2.

      In de paragraaf grondbeleid in het jaarverslag wordt gerapporteerd over de in de begroting

aangegeven onderwerpen. De paragraaf grondbeleid is geen middel om wijzigingen in het grondbeleid aan de raad voor te leggen. Deze wijzigingen zullen altijd separaat aan de raad worden voorgelegd.

  • 3.

    Jaarlijks biedt het college de raad de nota MPG ter vaststelling aan. Het MPG geeft informatie over de actuele voortgang van de grondexploitaties. In het MPG wordt teruggekeken op het afgelopen jaar en vooruitgekeken naar de komende jaren. De te verwachten ontwikkelingen worden financieel vertaald. Tevens wordt een inschatting gemaakt van de risico’s.

  • 4.

    Bij de tussentijdse informatievoorziening biedt het college de raad een rapportage Grondbedrijf aan.

  • 5.

    Tenminste één keer per raadsperiode stelt de raad een nota Grondbeleid en een nota Financiële kaderstelling Grondbedrijf (Uitvoeringskader) vast. Dit uitvoeringskader bevat in ieder geval nadere bepalingen voor:

    • -

      de begroting, nota MPG, tussentijdse informatievoorziening en de jaarrekening;

    • -

      de financiële organisatie van het Grondbedrijf;

    • -

      het instellen, samenvoegen, splitsen of opheffen en waardering van (sub)complexen en

de inrichting van de exploitatiebegroting per (sub)complex;

-de financiering van het Grondbedrijf.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie (niet alleen de financiële administratie maar in brede zin van het woord) is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de eenheden;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten de financiële en maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en de verantwoording zoals bedoeld in lid e.

Artikel 24. Financiële organisatie

  • 1.

    Het college bepaalt in het Uitwerkingsbesluit Financiële Verordening:

    • a.

      dat de financiële organisatie eenduidig is ingedeeld,

    • b.

      dat taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden adequaat zijn gescheiden,

      zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de

      verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      dat mandaten en volmachten zijn verleend voor het aangaan van verplichtingen ten laste

      van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      dat de wijze waarop de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties

      en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie zijn vastgelegd;

    • e.

      dat de wijze waarop de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van lasten

      en baten aan de eenheidsplannen en de eenheidsrekeningen zijn bepaald.

  • 2.

    Voor wat betreft verantwoordelijkheden en bevoegdheden van functionarissen die kunnen

beschikken over budgetten is een separate budgethoudersregeling opgesteld.

Artikel 25. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheers handelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente. Het college legt in een Uitwerkingsbesluit de verdere invulling hiervan vast.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26.

Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële Verordening 2013 wordt met ingang van de inwerkingtreding van de Financiële Verordening gemeente Apeldoorn 2016 ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële Verordening 2013 van toepassing.

Artikel 27.

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017 en in geval van vaststelling door de raad na deze datum werkt de verordening terug tot en met 1 januari 2017;

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Apeldoorn 2016.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 19 januari 2017.

De voorzitter, De griffier,

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 10

In de financiële verordening is het volgende artikel opgenomen.

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa, met uitzondering van onderwijs, worden annuïtair afgeschreven volgens de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Immateriële en materiële vaste activa van onderwijsinvesteingen, worden lineair afgeschreven volgens de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 3.

    Gronden en terreinen worden wel geactiveerd, maar hierop wordt niet afgeschreven.

  • 4.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5.

    Een saldo voor agio of disagio wordt annuïtair in maximaal vijf jaar afgeschreven.

  • 6.

    Investeringen tot een bedrag van € 20.000 met uitzondering van gronden en terreinen worden niet geactiveerd

  • 7.

    Bijdragen van de gemeente aan activa van derden worden niet geactiveerd, tenzij de raad besluit om in een individueel geval hiervan af te wijken.

In deze bijlage gaan we in op het afschrijvingsbeleid en de afschrijvingstermijnen.

  • I.

    Algemeen

  • a.

    Vanaf 2017 worden alle investeringen vanaf € 20.000, dus ook activa met maatschappelijk nut, geactiveerd. Dit geldt voor investeringen die vanaf het begrotingsjaar 2017 gerealiseerd worden. Voor investeringen van vóór 2017 blijft de destijds gekozen systematiek van toepassing.

  • b.

    Bijdragen van derden op de geactiveerde investering in mindering gebracht. Voorbeelden van bijdragen van derden zijn subsidies en bijdragen via belastingen, heffingen en leges, zoals rioolheffing en afvalstoffenheffing.

  • c.

    Investeringen worden geactiveerd en afgeschreven op basis van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs en de verwachte technische levensduur/ gebruiksduur.

  • d.

    Bij het activeren passen we de componentenbenadering toe. De verschillende samenstellende delen van een investering worden - voor zover ze af te zonderen zijn - afzonderlijk afgeschreven op basis van het individuele waarde verloop van die delen.

  • e.

    Bij het activeren maken we onderscheid tussen jaarlijks onderhoud, groot onderhoud en vervangingsinvesteringen/ renovatie- onderhoud:

    • ·

      Jaarlijks onderhoud is zogenaamd dagelijks herstel en contractonderhoud; jaarlijks onderhoud wordt niet geactiveerd, maar geraamd in de begroting.

    • ·

      Groot onderhoud is periodiek (niet- jaarlijks) instandhoudingsonderhoud dat nodig is om het object gedurende de levensduur in stand te houden. Met groot onderhoud blijft de functionaliteit, het gebruik en het comfort van het object ongewijzigd. Groot onderhoud wordt niet geactiveerd en gedekt door een onderhoudsvoorziening of onderhoudsreserve op basis van het betreffende MJOP (meerjarenonderhoudsplan) .

    • ·

      Vervangingsinvesteringen zijn periodieke (niet- jaarlijkse) levensduur verlengende investeringen op het moment dat een object is afgeschreven en aan vervanging toe is. Het kan daarbij ook gaan om componenten van een object die integraal worden vervangen, zogenaamd renovatie- onderhoud. Vervangingsinvesteringen en renovatie- onderhoud worden wel geactiveerd.

  • II.

    Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa worden afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling;

  • c.

    software.

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd

indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de gemeente heeft de intentie het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;

  • c.

    het actief zal in de toekomst economisch of maatschappelijk nut genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen kunnen betrouwbaar worden vastgesteld.

Immateriële vaste activa worden in maximaal vijf jaar afgeschreven.

III.Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Materiële vaste activa met een economisch nut zijn alle investeringen die de mogelijkheid geven

om (financiële) middelen te verwerven en/of die verhandelbaar zijn. Het gaat hierbij nadrukkelijk

om de mogelijkheid middelen te verwerven. Voorbeelden hiervan zijn investeringen op het gebied

van riolering, afvalstoffeninzameling, gebouwen (stadhuis of welzijnsaccommodaties),

zwembaden, etc.

Dat een gemeente ervoor kan kiezen ergens geen of geen kostendekkend tarief voor te heffen, is

niet relevant voor de vraag of een actief economisch nut heeft. Een vergelijkbare redenering geldt

voor de verhandelbaarheid. Het gaat om de mogelijkheid de activa te verkopen, niet om de vraag

of de gemeente het actief ook daadwerkelijk zal verkopen. Dit betekent onder andere dat alle

gebouwen een economisch nut hebben; er is immers een markt voor gebouwen.

Afschrijvingstermijnen materiële activa met economisch nut:

  • a.

    Niet afschrijven: gronden en terreinen;

  • b.

    60 jaar: stichtingskosten schoolgebouwen (excl. Grond);

  • c.

    Maximaal 60 jaar: uitbreiding schoolgebouwen;

  • d.

    60 jaar: stichtingskosten gymnastieklokalen en sporthallen onderwijs;

  • e.

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten, kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • f.

    Maximaal 40 jaar: uitbreiding woonruimten, kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • g.

    40 jaar: parkeergarages;

  • h.

    40 jaar: aanleg rioleringen;

  • i.

    40 jaar: vervanging en herstel rioleringen;

  • j.

    40 jaar: gymnastieklokalen en sporthallen (niet- onderwijs);

  • k.

    40 jaar: aanleg sportvelden

  • l.

    30 jaar: woonwagenlocaties;

  • m.

    25 jaar: lichtinstallaties sportaccommodaties;

  • n.

    25 jaar: onderlaag/ fundering kunstgrasveld;

  • o.

    20 jaar: renovatie en verbouwing woonruimten, kantoren en bedrijfsgebouwen, gebouwen onderwijs- en sportaccommodaties, technische installaties, zoals voor liften, centrale verwarming en klimaatbeheersing;

  • p.

    20 jaar: semi- permanente bebouwing;

  • q.

    20 jaar: inrichtingskosten sportaccommodaties;

  • r.

    5 à 15 jaar: tijdelijke noodgebouwen/ huisvesting;

  • s.

    5 à 15 jaar: transportmiddelen, auto’s, motorvoertuigen, aanhangwagens;

  • t.

    10 jaar: telefooncentrales;

  • u.

    10 Jaar: gymnastiekmateriaal (exclusief onderwijs);

  • v.

    10 jaar: kunstgrasvelden (toplaag);

  • w.

    10 jaar: meubilair, inventaris en diverse kleine voorzieningen;

  • x.

    10 jaar: stemmachines;

  • y.

    3 à 5 jaar: automatiseringsapparatuur

  • z.

    5 jaar: software

  • aa.

    5 jaar: gereedschappen, verbindingsmiddelelen.

  • IV.

    Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

Investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut zijn alle investeringen in de openbare ruimte

die geen economisch nut hebben. Voorbeelden van deze activa zijn wegen, pleinen, bruggen,

water en openbaar groen. Deze activa genereren geen middelen en er is geen markt voor.

Afschrijvingstermijnen materiële activa met maatschappelijk nut:

  • a.

    50 jaar: wegen, pleinen en rotondes, fietspaden – elementenverharding;

  • b.

    50 jaar: bomen;

  • c.

    40 jaar: wegen, pleinen en rotondes, fietspaden - asfalt en beton;

  • d.

    40 jaar: parken en groenvoorzieningen;

  • e.

    40 jaar: waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing;

  • f.

    40 jaar: bruggen, tunnels, viaducten (beton, steen en staal);

  • g.

    40 jaar: openbare verlichting – masten;

  • h.

    25 jaar: bruggen, tunnels, viaducten (hout);

  • i.

    25 jaar: verkeersregelinstallaties;

  • j.

    20 jaar: openbare verlichting- armaturen;

  • k.

    20 jaar: pompen en gemalen;

  • l.

    15 jaar: speelvoorzieningen en straatmeubilair.

  • V.

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Bijdragen van de gemeente aan activa van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    sprake is van een investering in activa met economisch of maatschappelijk nut door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

De bovenstaande voorwaarden om een bijdrage van activa in eigendom van derden te activeren

zijn cumulatief. Kern is dat de bijdrage bijdraagt aan de publieke taak en dat de derde partij

verplicht kan worden daadwerkelijk te investeren. Voor de afschrijvingstermijnen worden de

afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa gebruikt, zoals opgenomen in deze bijlage.

Binnen onze gemeente worden bijdrage aan activa in eigendom van derden niet geactiveerd.

Doormiddel van een raadsbesluit kan bij wijze van uitzondering in individuele gevallen afgeweken

worden van deze regel.