Regeling vervallen per 13-05-2010

Parkeerverordening 2004

Geldend van 24-04-2004 t/m 12-05-2010

Intitulé

PARKEERVERORDENING 2004

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. 11 maart 2004, nr. 20-2004;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Parkeerverordening.

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

  • b.

    RDW: de RijksDienst voor het Wegverkeer, gevestigd te Zoetermeer;

  • c.

    RVV 1990:

    het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • d.

    motorvoertuig:

    hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • e.

    parkeren:

    het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • f.

    houder:

    degene die naar omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • g.

    parkeerapparatuur:

    parkeermeters, parkeerautomaten en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • h.

    parkeerapparatuurplaats:

    een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • i.

    belanghebbendenplaats:

    een parkeerplaats die:

    • ·

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

    • ·

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • j.

    vergunning:

    een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/ of belanghebbendenplaatsen;

  • k.

    vergunninghouder:

    de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

Het college kan, bij openbaar te maken besluit:

  • a.

    weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders;

  • b.

    de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig, wanneer deze niet beschikt over parkeergelegenheid voor dit motorvoertuig en

    • a.

      woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, dan wel

    • b.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren, en

    • c.

      schriftelijk toestemming heeft verleend tot controle van de kentekengegevens in het kentekenregister van de RDW.

  • 3. De eigenaar of houder van een motorvoertuig die voldoet aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder lid 2, sub a, genoemde voorwaarde.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 6. Het college kan aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1. Het college kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Hij beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 3. Hij kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5

  • 1. Een vergunning wordt verleend voor een bepaalde termijn.

  • 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de datum van ingang van de vergunning;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam en het adres van de vergunninghouder;

    • d.

      het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend;

    • e.

      de termijn waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6

Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    om redenen van openbaar belang.

Afdeling III Parkeergarages

Artikel 7

  • 1. Bij verlies van de parkeerkaart, welke bij het inrijden van de garage is verkregen en waarmee bij de parkeerautomaat de gebruikte parkeertijd kan worden afgerekend, kan, indien naar het oordeel van de beheerder in de garage redelijkerwijs de geparkeerde tijd kan worden vastgesteld, een vervangende kaart worden verkregen tegen betaling van het tarief dat volgens de bij de 'Verordening parkeerbelastingen' behorende tarieventabel voor deze gebruikte parkeertijd verschuldigd is.

  • 2. Voor het kunnen verlaten van de garage kan vóóraf een zogenaamde 'bezoekerskaart' worden verkregen, tegen betaling van het tarief dat volgens de bij de 'Verordening parkeerbelastingen' behorende tarieventabel voor de vast te stellen parkeertijd verschuldigd is.

Afdeling IV Verbodsbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 9

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 10

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Afdeling V Strafbepaling

Artikel 11

Overtreding van het bepaalde in afdeling IV van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

Afdeling VI Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de ambtenaren die krachtens het Wetboek van strafvordering zijn belast met de opsporing van strafbare feiten.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 13

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Parkeerverordening 2004'.

Artikel 14

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na publicatie.

  • 2. Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2001 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 3. Bij het inwerkingtreden van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 2001, zoals deze is vastgesteld bij raadsbesluit van 18 oktober 2001.

  • 4. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de vervallen Parkeerverordening 2001 is ingediend en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 1 april 2004
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 16 april 2004
Inwerking getreden d.d. 24 april 2004