Regeling vervallen per 06-02-2020

VERORDENING OP DE SCHOOLBEGELEIDING APELDOORN 2006

Geldend van 01-08-2006 t/m 05-02-2020

Intitulé

VERORDENING OP DE SCHOOLBEGELEIDING APELDOORN 2006

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. 20 september 2006, nr. 106-2006;

overwegende dat het geboden is regels te stellen voor het toekennen van financiële middelen aan schoolbegeleidingsdiensten, die als basisvoorziening binnen de locale educatieve infrastructuur ten behoeve van het Apeldoornse onderwijs als vraaggestuurde instellingen maatwerkgerichte dienstverlening verzorgen;

gelet op artikel 140 van de Wet primair onderwijs, artikel 134 van de Wet op de expertisecentra en titel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening op de schoolbegeleiding Apeldoorn 2006.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

  • b.

    convenant: een meerjarenbudgetovereenkomst tussen schoolbesturen, schoolbegeleidings-dienst en gemeente, waarin inspanningsverplichtingen zijn vastgelegd;

  • c.

    landelijke dienst naar richting: een landelijk georganiseerde schoolbegeleidingsdienst die zijn diensten verleent voor scholen met een bepaalde richting binnen het bijzonder onderwijs;

  • d.

    raad: de raad van de gemeente Apeldoorn;

  • e.

    regionale samenwerkingsdienst: de in de regio Stedendriehoek gevestigde schoolbegeleidingsdienst die in samenwerking met een of meer andere gemeentebesturen en school-besturen wordt gesubsidieërd en die zijn diensten verleent voor zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs;

  • f.

    school: een binnen de grenzen van de gemeente Apeldoorn gevestigde basisschool, een speciale school voor basisonderwijs in de zin van de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs, school voor voortgezet speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of van een nevenvestiging in de zin van de Wet op het primair onderwijs, waarvan de hoofdvestiging in de gemeente Apeldoorn ligt, en de Wet op de expertisecentra en die van rijkswege bekostigd is;

  • g.

    schoolbegeleiding: het ondersteunen van scholen en andere instanties bij het vernieuwen en verbeteren van het onderwijs door het verrichten van begeleidingsactiviteiten, ontwikkelings-activiteiten, advisering, informatieverstrekking en evaluatie, alsmede het verrichten van activiteiten die dienen tot bevordering van een optimale schoolloopbaan van leerlingen, die problemen ondervinden in hun ontwikkeling;

  • h.

    schoolbegeleidingsdienst: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, die krachtens de statutaire doelstelling met haar activiteiten niet het maken van winst beoogt en niet gericht is op het uitdragen van politieke opvattingen;

  • i.

    schoolbegeleidingsprogramma: een overzicht van door de schoolbegeleidingsdienst voorgenomen meetbare activiteiten ten behoeve van het locale onderwijs gedurende een schooljaar;

  • j.

    schoolbestuur: het bevoegde gezag van een school;

  • k.

    subsidie: de jaarlijkse aanspraak op een door het college vooraf bepaald en te verstrekken bedrag met het oog op de uitvoering van een vooraf overeengekomen schoolbegeleidings-programma van de schoolbegeleidingsdienst, dat onderdeel vormt van een meerjaren-bekostiging met een looptijd van vier jaren, anders dan als betaling voor aan het college geleverde goederen of diensten;

  • l.

    subsidieplafond: het door de raad of het college vastgestelde bedrag voor schoolbegeleiding, dat ten hoogste beschikbaar is binnen een bepaald tijdvak;

  • m.

    subsidievaststelling: de beschikking van het college waarin het subsidiebedrag definitief wordt vastgesteld en een recht op uitbetaling ontstaat;

  • n.

    subsidieverlening: de beschikking van het college waarbij een voorwaardelijke financiële aanspraak ontstaat op het subsidiebedrag voor schoolbegeleiding;

  • o.

    wet: Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

HOOFDSTUK 2 Subsidievoorwaarden

Artikel 2 Doelstelling

  • 1. Het doel van de verordening is het verlenen van subsidie aan een regionale samenwerkings-dienst of een landelijke dienst naar richting die als vraaggestuurde laagdrempelige instelling met een marktgerichte werkwijze activiteiten verricht voor schoolbesturen en gemeente.

  • 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid is erop gericht om vanuit de door de schoolbege-leidingsdienst opgebouwde expertise kwalitatief hoogwaardige en maatgevoerde producten aan schoolbesturen en gemeente levert, die belangrijk bijdragen aan de verbetering van onderwijsleersituaties, schoolorganisaties, de schoolloopbaan van kinderen en de professionaliteit van leerkrachten bij de aangesloten scholen.

Artikel 3 Toekenningscriteria

  • 1. Subsidie voor schoolbegeleiding ten behoeve van het onderwijs, als bedoeld in de wet, kan uitsluitend toegekend worden met toepassing van deze verordening.

  • 2. Bij een schoolbegeleidingsdienst dienen scholen te zijn aangesloten die tezamen door tenminste 5.000 leerlingen worden bezocht.

  • 3. Een schoolbegeleidingsdienst voert taken uit op het gebied van begeleiding, ontwikkeling, verbetering, leerlingenzorg, advisering, informatieverstrekking en activiteiten ter bevordering van een optimale schoolloopbaan van kinderen, die aansluiten bij de behoeften van school-besturen en gemeente.

  • 4. De schoolbegeleidingsdienst dient in ieder geval te beschikken over deskundigheden op de terreinen van onderwijskunde, pedagogiek, orthopedagogiek, psychologie, organisatiekunde en informatie- en communicatietechnologie.

  • 5. Een schoolbegeleidingsdienst heeft met de schoolbesturen en gemeente een convenant gesloten voor een geldigheidsduur van vier schooljaren waarin afspraken zijn vastgelegd over tenminste de wederzijdse inzet van middelen, de wijze van programmering, het aandeel van de tot het lokale onderwijsbeleid behorende geprioriteerde middelen, de prestaties, de kwaliteitsbewaking, geschillenbeslechting en de evaluatie.

  • 6. Het convenant bevat een bepaling waaruit blijkt dat de inzet van de financiële middelen van het schoolbestuur de regionale samenwerkingsdienst of een landelijke dienst naar richting tenminste is gebaseerd op de in artikel 4 vermelde subsidiegrondslag.

HOOFDSTUK 3 Budgetfinanciering

Artikel 4 Subsidiegrondslag

  • 1. Het college stelt voor de gemeentelijke bijdrage jaarlijks een bedrag per leerling vast. De grondslag van het bedrag per leerling wordt bepaald door het totale door de raad beschikbaar gestelde bedrag voor schoolbegeleiding te delen op het aantal op de voorafgaande wettelijke teldatum geregistreerde leerlingen van alle bij de subsidiabele schoolbegeleidingsdiensten in de gemeente aangesloten scholen.

  • 2. De hoogte van het toe te kennen subsidiebedrag aan een schoolbegeleidingsdienst wordt bepaald door het bedrag per leerling te vermenigvuldigen met het aantal geregistreerde leerlingen op de voorafgaande wettelijke teldatum van de bij een schoolbegeleidingsdienst aangesloten scholen.

Artikel 5 Subsidieplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast en neemt daarbij de gemeentebegroting in acht.

  • 2. Het college maakt het subsidieplafond en het daaraan gerelateerde in artikel 7 vermelde bedrag per leerling vóór 1 december bekend aan de schoolbegeleidingsdienst en de bij de dienst aangesloten schoolbesturen.

  • 3. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 4 Subsidie-aanvraag

Artikel 6 Indieningstermijn en inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag voor subsidie wordt door het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst vóór

  • 1 december, voorafgaand aan het jaar waarvoor het subsidie wordt gevraagd, bij het college ingediend.

  • 2. Indien de aanvraag niet voor de in het eerste lid vermelde datum is ingediend, laat het college de aanvraag buiten behandeling.

  • 3. Bij de indiening van de aanvraag en de verstrekking van de gegevens maakt de schoolbege-leidingsdienst gebruik van een van gemeentewege opgesteld formulier.

  • 4. De aanvraag vermeldt tenminste:

    • a.

      naam en adres van de schoolbegeleidingsdienst;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de namen van de aangesloten schoolbesturen en scholen waarvoor de schoolbege-leidingsactiviteiten worden verricht;

    • d.

      het aantal op 1 oktober direct aan de aanvraag voorafgaande geregistreerde aantal leerlingen per schoolbestuur en school;

    • e.

      het schoolbegeleidingsprogramma ten behoeve van de scholen en het locale onderwijs en de bijbehorende bedragen;

    • f.

      het met de schoolbesturen gesloten convenant als bedoeld in artikel 3.

  • 5. Naast de in het vierde lid genoemde gegevens legt de schoolbegeleidingsdienst bij een eerste aanvraag over:

    • a.

      een afschrift van de statuten;

    • b.

      een beschrijving van de organisatie voor zover deze niet reeds opgenomen is in de statuten;

    • c.

      een opgave van de samenstelling van het bestuur.

  • 6. Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit binnen een week na ontvangst schriftelijk mee aan de schoolbegeleidingsdienst. Daarbij krijgt de schoolbege-leidingsdienst de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien de schoolbegeleidingsdienst de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 7 Beslissingstermijn

  • 1. Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na de indieningsdatum op een aanvraag.

  • 3. Het college kan de in het tweede lid vermelde termijn, met redenen omkleed, met vier weken verlengen.

  • 4. Bij verlenging wordt uiterlijk twee weken voor het einde van de termijn van twaalf weken door het college schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan aan de schoolbegeleidings-dienst.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Naast de in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gronden weigert het college de subsidie ook indien:

  • a.

    een schoolbegeleidingsdienst niet voldoet aan de criteria als neergelegd in deze verordening;

  • b.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

HOOFDSTUK 5 De subsidieverlening en de subsidievaststelling

Artikel 9 Beschikkingen

De beschikking van het college tot toekenning van financiële middelen kan inhouden een subsidieverlening of een subsidievaststelling.

Artikel 10 Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening bevat:

    • a.

      het tijdvak en het doel waarvoor de subsidie is toegekend;

    • b.

      de wijze waarop de schoolbegeleidingsdienst de dienstverlening dient uit te voeren;

    • c.

      het bedrag van de subsidie;

    • d.

      het schoolbegeleidingsprogramma waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • e.

      de wijze waarop het bedrag is bepaald;

    • f.

      het bedrag van het voorschot en het betalingsritme;

    • g.

      de wijze waarop rekening en verantwoording wordt afgelegd aan het college.

  • 2. Het college kan de schoolbegeleidingsdienst bij de subsidieverlening andere dan de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht vermelde verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 11 Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De beschikking tot subsidievaststelling bevat:

    • a.

      het vastgestelde bedrag;

    • b.

      de wijze waarop het bedrag is vastgesteld;

    • c.

      een inhoudelijk verslag dat tenminste die gegevens bevat die nodig zijn om te kunnen beoordelen of – en in welke mate – de activiteiten zijn gerealiseerd, die vermeld zijn in het convenant;

    • d.

      een financieel verslag dat betrekking heeft op de activiteiten als bedoeld onder c.

  • 2. Aan het verslag, bedoeld in het vorige lid, onder d, worden de volgende eisen gesteld:

    • a.

      het verslag bestaat uit een balans en een jaarrekening met toelichting;

    • b.

      het verslag bevat een vergelijking tussen de rekening en de begroting van het jaar waarin de subsidie is verleend en de rekening voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie is verleend;

    • c.

      het verslag is voorzien van een door een accountant verstrekte verklaring.

Artikel 12 Uitvoering beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. Na de beschikking tot subsidieverlening dient de schoolbegeleidingsdienst uiterlijk twintig weken na afloop van het tijdvak waarvoor de financiële middelen zijn toegekend een aanvraag tot subsidievaststelling in. Het college stelt de subsidie ambtshalve vast indien de aanvraag achterwege blijft.

  • 2. Bij de aanvraag toont de schoolbegeleidingsdienst aan dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zijn nagekomen.

  • 3. Indien de schoolbegeleidingsdienst niet of onvoldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit vóór 1 juli schriftelijk mee aan de schoolbegeleidingsdienst. Hierbij geeft hij aan op welke onderdelen de schoolbegeleidingsdienst aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt de schoolbegeleidingsdienst de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien de schoolbegeleidingsdienst de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

  • 4. Het college beslist acht weken na de indiening van de aanvraag tot vaststelling of binnen acht weken na de verstrekking van de aanvullende informatie. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college de schoolbegeleidingsdienst hiervan schriftelijk in kennis.

  • 5. Het college stelt het subsidiebedrag betaalbaar onder verrekening van de uitgekeerde voorschotten, overeenkomstig de subsidieverlening. De betaling vindt binnen zes weken na de subsidievaststelling plaats.

Artikel 13 Intrekking of wijziging tot subsidieverlening

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college een beschikking tot subsidieverlening in de volgende gevallen intrekken of ten nadele van de schoolbegeleidingsdienst wijzigen:

    • a.

      de in de verordening vermelde verplichtingen niet worden nagekomen;

    • b.

      de schoolbegeleidingsactiviteit niet of niet geheel heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden;

    • c.

      de schoolbegeleidingsdienst onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere bescikking zou hebben geleid.

  • 2. de intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip van toekenning van de middelen, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. Voordat een besluit als bedoeld in het eerste lid genomen wordt, vindt overleg plaats tussen de schoolbegeleidingsdienst en het college.

Artikel 14 Intrekking of wijziging van de beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. Het college kan een beschikking tot subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de schoolbegeleidingsdienst wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten en omstandigheden waarvan het college bij de verlening van de financiële middelen redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de toekenning van de financiële middelen anderszins zou hebben plaatsgevonden;

    • b.

      indien de schoolbegeleidingsdienst niet voldoet aan de in de beschikking vermelde verplichtingen;

    • c.

      indien de beschikking onjuist was en de schoolbegeleidingsdienst dit wist of behoorde te weten.

  • 2. De intrekking of wijziging van een beschikking tot subsidievaststelling werkt terug tot en met het tijdstip van verlening van de financiële middelen, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. Voordat een besluit als bedoeld in het eerste lid genomen wordt, vindt overleg plaats tussen de schoobegeleidingsdienst en het college.

Artikel 15 Terugvordering

  • 1. Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2. Voordat een besluit als in het eerste lid bedoeld genomen wordt, vindt overleg plaats tussen de schoolbegeleidingsdienst en het college.

HOOFDSTUK 6 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 16 Overgangsrecht

Met betrekking tot de in de verordening vermelde termijnen blijven de voor de subsidiëring gedurende de periode 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2006 op 31 juli 2006 geldende termijnen van toepassing.

Artikel 17 Informatieverstrekking

De schoolbegeleidingsdienst verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 18 Beslissing in gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1. Het college kan in uitzonderlijke gevallen één of meer bepalingen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. De verordening wordt aangehaald als ‘Verordening op de schoolbegeleiding Apeldoorn 2006’.

  • 2. De verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2006.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 21 september 2006
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 13 oktober 2006
Inwerking getreden d.d. 1 augustus 2006

TOELICHTING VERORDENING OP DE SCHOOLBEGELEIDING APELDOORN 2006

Stelselherziening

Vanaf 1 augustus 2006 is de Wet regelende de stelselherziening schoolbegeleiding van kracht geworden. Deze is opgenomen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. De wettelijke instandhoudingsplicht door de gemeente van een regionale samenwerkingsdienst op het gebied van schoolbegeleiding en de verplichting de van rijkswege ontvangen middelen voor de landelijke diensten naar richting toe te kennen wordt op 1 augustus 2006 beëindigd. De rijksmiddelen worden vanaf die datum gefaseerd aan de schoolbesturen (per 1 januari 2008 volledig) uitgekeerd, die zelf mogen beslissen over de inzet. De gemeente behoudt de vrijheid om haar middelen naar eigen keuze in te zetten. Schoolbesturen en gemeente zijn daarmee gezamenlijk in het bezit gekomen van het primaat van de programmering. De gemeenteraad heeft in zijn besluit van 22 april 2004 vastgelegd dat de schoolbegeleidingsdiensten, werkzaam voor de Apeldoornse scholen en het ten goede van de scholen komende lokale onderwijsbeleid met toepassing van een relatief geringe taakstelling op de gemeentelijke bijdrage gesubsidieerd moeten blijven. Schoolbesturen en de gemeente hebben tijdens de beraadslagingen van het Besturenoverleg primair onderwijs de schoolbegeleidingsdienst IJsselgroep, vestiging Perspectief, als een belangrijke voorziening binnen de locale educatieve infrastructuur aangemerkt en de schoolbesturen hebben daarbij verklaard dat zij hun subsidies in de vorm van budgetfinanciering wensen in te zetten indien de gemeente haar bijdrage eveneens inzet en onder voorwaarde dat de dienst zich als vraaggestuurde instelling met een marktgerichte werkwijze opstelt. In een convenant worden de wederzijdse verplichtingen ten aanzien van financiering, programmering, kwaliteitsgaranties en bestedingsverantwoording vastgelegd. De regionale samenwerkingsdienst heeft ingestemd met het beginsel van een convenant. Tevens zijn de schoolbesturen er voorstander van om de landelijke diensten naar richting, die hun diensten verlenen aan bepaalde in Apeldoorn gevestigde basisscholen, naar gelijke maatstaf te behandelen. Zonder de inzet van de gemeentelijke middelen is het niet mogelijk te komen tot een verantwoord niveau van dienstverlening.

Zie voor een uitvoerige toelichting de bijgaande notitie “Bruggen bouwen voor een onderwijszorgspoor”.

Juridisch kader schoolbegeleiding

Vanaf 1 januari 1998 tot 1 augustus 2006 is de schoolbegeleiding voor gemeenten, schoolbesturen en begeleidingsdiensten in een wet in formele zin geregeld, in casu de drie onderwijswetten. De gemeenten werkten deze verder uit met een beleidsregel, zijnde een beleidsnotitie waarin criteria en procedures vermeld staan. Er werd daarmee voldaan aan het vereiste uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb): subsidiëring dient gebaseerd te zijn op een wettelijk voorschrift. De Awb stelt (onder andere) eisen aan de procedure van subsidieverlening en geeft tevens een deel van de basisbepalingen die nodig zijn bij de subsidieverlening (zoals weigering en intrekking van subsidie). De Awb bepaalt voorts wanneer er sprake is van subsidie en wanneer een wettelijk voorschrift is vereist.

De situatie waarin de stelselherziening ingaat verandert het juridische kader. De rol van de gemeente op het gebied van de schoolbegeleiding is gebaseerd op een ander artikel in de onderwijswetgeving. Een gemeente, die in het belang van de ontwikkeling en het kwaliteitsbehoud van het plaatselijke onderwijs middelen beschikbaar wenst te stellen (waar het Rijk overigens bijzonder aan hecht) doet dit niet langer vanuit haar wettelijke instandhoudingsplicht, maar moet dit wel blijven baseren op een wettelijk voorschrift volgens de Awb. Dit betekent dat de gemeenteraad gehouden is een verordening vast te stellen. Deze heeft procedurele en inhoudelijke kanten. De verordening bepaalt dat de schoolbegeleidingsdienst een verzoek om subsidiëring moet doen en dat alleen kan doen indien er een convenant met schoolbesturen en gemeente is gesloten.

De verordening is nu gebaseerd op artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en artikel 134 van de Wet op de expertisecentra (WEC), regelende de materiële gelijkstelling van materiële kosten tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Met deze regeling benoemt een gemeente taken, die zij belangrijk vindt en waarvoor zij middelen beschikbaar stelt om scholen te ondersteunen.

De wetswijziging ziet de inzet van gemeentelijke middelen als eigenstandig gemeentelijk beleid waarbij voorzieningen voor het onderwijs worden bekostigd, die niet door de reguliere rijksvergoeding worden gedekt en die kunnen leiden tot toepassing van de overschrijdingsregeling. Dit is een van oudsher belangrijk leerstuk in verband met de in de Grondwet gewaarborgde financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

Zou de gemeente de subsidie uitsluitend baseren op artikel 149 van de Gemeentewet, dan ontstaan er de volgende ongewenste rechtsgevolgen:

  • 1.

    De automatische werking van de overschrijdingsregeling treedt in werking hetgeen betekent dat elk bedrag per leerling dat aan schoolbegeleiding wordt uitgegeven doorbetaald moet worden aan een schoolbestuur dat niet aan de subsidievoorwaarden wenst te voldoen.

  • 2.

    De gemeente heeft geen sturingsmogelijkheden in de besteding van de middelen: de middelen kunnen besteed worden voor andere doeleinden zoals tuinonderhoud, personeelsexcursies.

  • 3.

    Er is sprake van een open-einde-regeling: een subsidieplafond is niet mogelijk.

  • 4.

    Schoolbesturen worden ongelijk behandeld.

Door de verordening te baseren op de artikelen 140 en 134 heeft de wetgever de gemeente de mogelijkheid gegeven om ongewenste financiële aanspraken te voorkomen. Met de verordening kunnen geobjectiveerde criteria worden vastgesteld voor het toekennen van aanspraken op schoolbegeleidingsmiddelen ten behoeve van zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs. Er wordt voorzien in een gelijke behandeling ten aanzien van het verkrijgen van materiële faciliteiten met een bekostiging naar dezelfde maatstaf (financiële gelijkstelling).

Ook de wetgever geeft in de memorie van toelichting (nr. 29875, vergaderjaar 2004-2005) nog eens aan dat op schoolbegeleiding, die uit gemeentelijke middelen wordt verstrekt, de regels ten aanzien van de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs van toepassing zijn en hieraan via een gemeentelijke verordening nadere uitwerking kan worden gegeven. De verordening bepaalt dat een schoolbegeleidingsdienst een verzoek om subsidiëring doet en dat alleen kan doen voor de scholen indien er een convenant (budgetovereenkomst) tussen schoolbesturen, gemeente en dienst is gesloten. Het college is belast met de uitvoering van de verordening. Dit houdt o.m. in: het op basis van de door de raad vastgestelde gemeentebegroting bekend maken van het subsidieplafond, het sluiten van convenanten, het beoordelen van aanvragen, het bij beschikking toekennen van middelen en het toetsen van de besteding en verantwoording van de middelen. Het convenant is privaatrechtelijk van karakter en geeft een uitwerking aan de publiekrechtelijke subsidieverlening (artikel 4:36 van de Awb). Doordat deze gebaseerd is op de onderwijswetgeving geldt zij als een eigenstandige regeling die niet derogeert aan of aanvullend is op de algemene subsidieverordening.

De systematiek van het beleid is de kaderstelling, het verlenen van de subsidie, de uitvoering, het vaststellen van de subsidie en de evaluatie. De kaderstelling wordt door de gemeenteraad in de notitie, de begroting en de verordening (met criteria en procedure) vastgelegd. De verlening wordt uitgevoerd door het college waarin het door de raad vastgestelde beleidskader met beschikkingen en convenanten wordt vertaald. De uitvoering gebeurt door de schoolbegeleidingsdiensten en de schoolbesturen met op het leveren van prestaties gerichte activiteiten, waarbij tussentijds de gemeente wordt geïnformeerd over de voortgang. Het college gaat samen met de schoolbesturen na hoe de middelen door de schoolbegeleidingsdienst zijn verantwoord en het college stelt de subsidie vast. De evaluatie richt zich op de mate waarin de prestaties zijn nagekomen en wat de resultaten ervan zijn. Het college informeert de gemeenteraad.

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen toegelicht die bij de toekenning van de middelen een rol spelen. In het begrippenstelsel is o.m. een onderscheid gemaakt in de schoolbegeleidingsdienst die regionaal en landelijk functioneren en die naar gelijke maatstaf worden behandeld.

Artikel 2 Doelstelling

In dit artikel komt naar voren dat een schoolbegeleidingsdienst een modern consumentengedrag moet tonen met een laagdrempelige en maatgevoerde dienstverlening.

Artikel 3 Toekenningscriteria

Een schoolbegeleidingsdienst doet na het bereiken van overeenstemming over de condities waaronder de dienstverlening plaatsvindt met een schoolbestuur het verzoek aan de gemeente om in aanmerking te komen voor subsidie (via een convenant). Het schoolbestuur dient zijn scholen bij een dienst te hebben aangesloten zodat er kwaliteitsgaranties zijn voor de dienstverlening. Schoolbesturen worden hiermee gelijk behandeld.

Voor het voortbestaan en het naar behoren functioneren van een schoolbegeleidingsdienst is het noodzakelijk om te kunnen beschikken over een dienstverleningsactieradius met een minimale omvang. De gehanteerde omvang is een zodanige dat aan een gedifferentieerde begeleidingsvraag kan worden voldaan.

De schoolbegeleidingsdienst dient over een ruime deskundigheid te beschikken. Het geformuleerde takenpakket en de noodzakelijke deskundigheden sluit aan op de gegroeide vraagpraktijk van scholen en gemeente. De formulering komt in grote lijnen overeen met de huidige wetstekst.

Vanwege het gegeven dat een aanvraag tot stand is gekomen op basis van wilsovereenstemming tussen partijen is een (privaatrechtelijk) convenant of een budgetovereenkomst een bij uitstek geschikt middel om de juridische binding aan te tonen die als bewijslast geldt voor een rechtmatige toewijzing van middelen. Het convenant heeft een werkingsduur van vier schooljaren. Deze termijn is gekozen om enerzijds recht te doen aan de continuïteit in de programmering en anderzijds om de netto besteedbare budgettaire ruimte uit de fiscale wetgeving te optimaliseren.

Het zesde lid geeft een aanwijzing voor de subsidiegrondslag zoals die in het convenant door de partijen wordt vastgelegd.

Artikel 4 Subsidiegrondslag

In de met de schoolbegeledingsddiensten en de schoolbesturen te sluiten convenanten komt tot uitdrukking dat de schoolbesturen het bedrag dat zij van het Rijk ontvangen voor schoolbegeleiding eveneens bij een schoolbegeleidingsdienst besteden. Het Rijk drukt het minimaal benodigde bedrag voor verantwoorde schoolbegeleiding uit in een bedrag per leerling en keert een bedrag uit naar rato van het aantal leerlingen. Het bedrag per leerling is de helft van het bedrag van de zogenaamde sobere dienstverlening. Hieronder wordt verstaan het minimaal verantwoorde kwalitatieve en kwantitatieve begeleidingsniveau. In de verwachting dat de gemeente de andere helft bekostigt ontstaat het totale bedrag van sobere dienstverlening. De schoolbesturen zijn gehouden hun bijdrage in ieder geval gelijk te doen zijn aan die van de gemeente. De gemeente streeft ernaar bij de bepaling van de beschikbaar te stellen middelen zich zoveel mogelijk te oriënteren op het bedrag per leerling van het Rijk om een minimaal verantwoord kwaliteitsniveau zoveel mogelijk te benaderen.

Artikel 5 Subsidieplafond

Een subsidieplafond moet gezien worden als een maximale raming van de beschikbare middelen voor het onderwerp schoolbegeleiding. Het plafond is vooral belangrijk ter voorkoming van een ongeclausuleerde aanspraak op middelen. Het subsidieplafond moet vóór het begin van de periode waarvoor het geldt bekend worden gemaakt zodat potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld er beschikbaar is. In de verordening is opgenomen dat dit vóór 1 december dient te geschieden. Deze datum is gekozen omdat met het vaststellen van de gemeentebegroting de hoogte van het plafond is vastgesteld. Een vastgesteld en bekendgemaakt subsidieplafond betekent dat subsidie moet worden geweigerd als het budget wordt overschreden, ook al voldoet de aanvrager aan de criteria van de verordening. De beschikbare middelen worden verdeeld met toepassing van artikel 4, dat de subsidiegrondslag regelt.

Belangrijk is de voorwaarde dat de praktijk kan werken met een voorwaarde dat de begroting moet worden vastgesteld of gewijzigd. Zonder die voorwaarde betekent subsidieverlening een verplichte uitgave. Het betreft een opschortende voorwaarde.

Artikel 6 Indieningtermijn en inhoud aanvraag

Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is (verklaard) op de aanvraag te beslissen. Voor deze verordening is dat het college van burgemeester en wethouders. Om de procedure te vergemakkelijken, zijn er van gemeentewege vastgestelde aanvraagformulieren te verkrijgen (derde lid). Op het aanvraagformulier wordt aangegeven welke gegevens bij de aanvraag moeten worden meegestuurd om te beoordelen of aan de criteria wordt voldaan en tot welk bedrag middelen beschikbaar worden gesteld. Het eerste lid voert een uiterste indieningsdatum voor de aanvraag in. Dit mede gezien de tijd die nodig kan zijn voor de behandeling van aanvragen. De genoemde termijn heeft een fataal karakter, er zijn rechtsgevolgen aan verbonden Bij te late indiening wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Het buiten behandeling laten is een beslissing die voor bezwaar en beroep vatbaar is (tweede lid).

Artikel 7 Beslissingstermijn

De genoemde termijnen zijn adhortatief.

Artikel 8 Weigeringsgronden

In het belang van de rechtmatigheidstoetsing en de gelijke behandeling van de aanvragers is het noodzakelijk weigeringsgronden in de verordening op te nemen.

Artikelen 9 tot en met 12 Beschikkingen

Er is in deze verordening niet gekozen voor een situatie waarin wordt volstaan met een subsidievaststelling zonder een voorafgaande subsidieverlening omdat a) de onderwijswetgever gaat van de twee fasensystematiek uit b) controle en verantwoording tussentijds en achteraf essentieel zijn, c) de gemeente meer mogelijkheden heeft voor een tussentijdse bijstelling , mede met het oog op de indeling van een kalenderjaar in twee schooljaren, d) de subsidieontvanger een completere rechtsbescherming heeft en e) het proportionaliteitsbeginsel van toepassing is. Bij onder meer de regionale samenwerkingsdienst vergt het relatief hoge bedrag een kwalitatief en kwantitatief adequate mate van inzet van controle-instrumenten zodat de mogelijkheid is geboden om financieel tussentijds op te treden. De scheiding van jaarlijkse subsidieverlening en subsidievaststelling is zo’n instrument. Hoewel de diensten maatschappelijk belangrijke taken verrichten en in menig opzicht met de gemeente als partner zijn te beschouwen is een verantwoorde mate van zakelijkheid vereist om na te gaan of de overheidsmiddelen op de juiste bestemming terecht zijn gekomen. Alle subsidie-aanvragende schoolbegeleidingsdiensten zullen in het kader van de materiële gelijkstelling in het onderwijs op gelijke wijze worden behandeld.

De Awb bepaalt de spelregels bij verlening. Het verleningsbesluit is in feite de acceptatie dat een bepaalde activiteit subsidiabel is en dat een schoolbegeleidingsdienst een aanspraak op financiële middelen verkrijgt, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en zich aan de criteria en voorwaarden houdt. Na afloop van het tijdvak vindt, aan de hand van door de schoolbegeleidingsdienst aflgelegde verantwoording, de subsidievaststelling plaats. Er is dan een definitief recht op bekostiging. De vaststelling dient om de hoogte van de subsidie definitief te bepalen op basis van de constatering dat de activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd, de verplichtingen zijn nagekomen en er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan.

De bepaling m.b.t. het verstrekken van voorschotten en het betalingsritme is regelend recht, d.w.z. dat de wet een norm geeft waarvan bij verordening kan worden afgeweken. Een verleend bedrag tot € 20.000,-- wordt in twee semesters uitgekeerd. Bedragen vanaf € 20.000,-- tot

€ 60.000,-- worden per kwartaal toegekend en bedragen vanaf € 60.000,-- worden maandelijks in gelijke delen betaalbaar gesteld. Bij verplichtingen (artikel 13, eerste lid) kan worden gedacht aan de verplichting om binnen een bepaalde termijn een begin te maken met het uitvoeren van een activiteit. De verstrekte subsidie dient in het kalenderjaar te zijn uitgegeven hetgeen betekent dat vermogensvorming met gemeentelijke gelden achterwege dient te blijven. Een schoolbegeleidingsdienst heeft met additionele activiteiten en/of het in de loop der tijd opgebouwde weerstandsvermogen voldoende mogelijkheden om een reserve op te bouwen.

De termijnen lopen parallel aan de termijnen die de zes regiogemeenten hanteren, die gezamenlijk met de gemeente Apeldoorn, diensten afnemen van de regionale samenwerkingsdienst, en zijn passend voor de mogelijkheden van de schoolbegeleidingsdiensten. Bij alle mogelijke te subsidiëren schoolbegeleidingsdiensten zijn vele gemeenten en schoolbesturen aangesloten.

Artikelen 13, 14 en 15 Intrekking, wijziging en terugvordering

Hier staan de spelregels voor intrekking en wijziging (als sanctie), dus ten nadele van de schoolbegeleidingsdienst. De intrekking en de wijziging geschiedt met terugwerkende kracht. Dit kan indien de beschikking als gevolg van omstandigheden, die veroorzaakt zijn door de gesubsidieerde, niet de beoogde werking blijkt te hebben. Het kan hier enerzijds gaan om een sanctie, anderzijds om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het bestuursorgaan behoren te komen. Deze bepalingen zijn een noodzakelijke aanvulling op de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening . Een soortgelijke regeling voor de subsidievaststelling vormt artikel 14. Echter, deze sanctie is beperkt tot maximaal 5 jaar vanaf de datum van bekendmaking van het vaststellingsbesluit.

Ten onrechte uitbetaalde subsidie kan worden teruggevorderd. Wel geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Verrekening met toekomstige subsidies is mogelijk. De verjaringstermijn is gefixeerd op de dag waarop de subsidie is vastgesteld.

Artikel 16 Overgangsrecht

De verordening heeft als uitgangspunt subsidiëring per kalenderjaar, terwijl de stelselherziening ingaat per schooljaar. De termijnen van de verordening kunnen daardoor eenmalig voor de periode 1 augustus 2006 tot 1 januari 2007 niet parallel aan elkaar lopen en is het noodzakelijk de voorschriften van de beleidsregel, te weten de notitie schoolbegeleiding in lokaal perspectief, door de gemeenteraad op 26 maart 1998 vastgesteld, voor deze korte periode van toepassing te verklaren.

Artikel 18 Beslissing in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel bevat een hardheidsclausule. Hiermee wordt een voorziening gegeven die een zekere mate van vrijheid toestaat bij het toepassen van de algemene regels. Het toepassen van een hardheidsclausule moet tot het uiterste beperkt worden; wanneer blijkt dat bij het toepassen van de verordening vaak een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan, dan moet de regeling worden aangepast. De regeling blijkt dan niet (meer) volledig op de praktijk aan te sluiten.