Regeling vervallen per 01-06-2011

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009

Geldend van 15-09-2010 t/m 31-05-2011

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuninggemeente Apeldoorn 2009 (Prestatieveld 6 Wmo: Individuele voorzieningen)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn;

dat de raad in voornoemde verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die verordening nadere regels dient te stellen in een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;

BESLUITEN:

vast te stellen het navolgende Besluit maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.0 Begripsbepalingen

  • a.

    Inkomen: Het inkomen zoals genoemd in artikel 4.2 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (zie bijlage 1).

  • b.

    Norminkomen: De van toepassing zijnde norm in het kader van de Wet werk en bijstand.

  • c.

    Inkomensgrens: De grens die gevormd wordt door 1,5 maal het van toepassing zijnde norminkomen inclusief vakantietoeslag.

  • d.

    Eigen aandeel: Het ten eigen laste van de aanvrager blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend.

  • e.

    Eigen bijdrage: Een inkomensafhankelijke financiële vergoeding die bij de verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebonden budget betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn.

  • f.

    Forfaitaire financiële tegemoetkoming: Een financiële tegemoetkoming in de vorm van een vast bedrag dat ineens en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt.

  • g.

    Gemaximeerde financiële tegemoetkoming: Een financiële tegemoetkoming die gemaximeerd is en die afhankelijk van de werkelijke kosten lager kan worden vastgesteld.

  • h.

    Huishoudelijke verzorging 1(HV1): Het in overleg met de aanvrager zelfstandig verrichten van verschillende alledaagse huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met de beperkingen van de aanvrager bij het zelfstandig kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden. Er wordt verondersteld dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van de activiteiten.

  • i.

    Huishoudelijke verzorging 2 (HV2):

    In aanvulling op de werkzaamheden van HV-1, tevens gerichte hulp bij de organisatie van de huishouding. Geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden, met inbegrip van hulp bij de organisatie van het huishouden en instructie en voorlichting.

  • j.

    Roerende woonvoorzieningen:

    Woonvoorzieningen die niet-aard en nagelvast aan een onroerend goed bevestigd worden.

  • k.

    Losse woonvoorzieningen:

    Roerende woonvoorzieningen die op geen enkele wijze worden bevestigd aan een onroerend goed.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.0 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    • 1.

      Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

    • 2.

      Verstrekking van een budget als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats indien:

      • a.

        de voorziening een vervoerspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer betreft;

      • b.

        er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en (professionele) hulp niet beschikbaar is;

      • c.

        er sprake is van de verstrekking van een voorziening voor huishoudelijke verzorging bij een hulpvraag die naar verwachting niet langer zal duren dan drie maanden;

      • d.

        uit onderzoek is gebleken dat de aanvrager een eerder ontvangen persoonsgebonden budget niet in overeenstemming met het doel en/of bestemming heeft ingezet;

      • e.

        de voorziening bestaat uit een herplaatsbare losse woonunit.

    • 3.

      Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het persoonsgebonden budget, moet de budgethouder rekening houden met controle door het college naar de besteding van het persoonsgebonden budget en moet de budgethouder hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.

    • 4.

      Het persoonsgebonden budget voor een eenmalige voorziening wordt door de

  • 2. budgethouder na aanschaf van of besteding aan de voorziening aan het college verantwoord.

  • 3. 5.Voor zover het een persoonsgebonden budget voor een periodieke voorziening

  • 4. betreft, controleert het college steekproefsgewijs.

  • 5. 6.Na de in het vierde en vijfde lid genoemde controle wordt door het college

  • 6. beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage

Artikel 3.0 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1. Omvang van de eigen bijdrage is gelijk aan de maximaal verschuldigde eigen bijdrage op grond van artikel 4.1 lid 1 en artikel 4.5 van het Besluit maatschappelijk ondersteuning dat door het Rijk is vastgesteld.

  • 2. De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Voor het bepalen van de kostprijs voor huishoudelijke verzorging wordt het gemiddelde inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders aangehouden.

  • 4. Voor het bepalen van de kostprijs voor een herplaatsbare losse woonunit bij een woning wordt 3/25 deel van de waarde van deze voorziening inclusief BTW aangehouden, plus de volledige kosten van plaatsing.

Artikel 3.1 Maximaal negenendertig perioden van vier weken

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak, een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of uit een persoonsgebonden budget voor een dergelijke voorziening, wordt gedurende een periode van maximaal negenendertig maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht met toepassing van het in artikel 3.0 vastgestelde bedrag.

Artikel 3.2 Wel of geen eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging wordt zowel voor een verstrekking in natura als voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vastgesteld conform artikel 3.0.

  • 2. De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt, zowel voor verstrekkingen in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget, vastgesteld naar de systematiek van artikel 3.0 en over een periode van maximaal negenendertig keer 4 weken.

  • 3. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor:

    • a.

      een rolstoel;

    • b.

      een vervoersvoorziening;

    • c.

      onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;

    • d.

      een losse woonvoorziening;

    • e.

      een voorziening in bruikleen.

Hoofdstuk 4 Meerkosten

Artikel 4.0 Het vergoeden van de meerkosten

  • 1. Een meerkostenvergoeding wordt gehanteerd bij de verstrekking van:

    • a.

      een fiets in bijzondere uitvoering, naar de richtprijs van een algemeen gebruikelijke fiets;

    • b.

      een auto in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een algemeen gebruikelijke auto;

    • c.

      vloerbedekking en gordijnen voor het reeds afgeschreven deel van de te vervangen voorziening;

    • d.

      een eenhendel mengkraan in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een algemeen gebruikelijke eenhendel mengkraan.

  • 2. De meerkostenvergoeding die bij verstrekking van een auto in bijzondere uitvoering als genoemd in lid 1 onder e. wordt gehanteerd, wordt afgeleid van het normbedrag dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor deze voorziening hanteert.

  • 3. De meerkostenvergoeding die bij de verstrekking van de overige voorzieningen wordt gehanteerd wordt, waar mogelijk, afgeleid van de richtlijnen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Waar het Nibud geen richtprijs heeft opgenomen wordt de meerkostenvergoeding vastgesteld naar de prijs van het goedkoopst compenserende bespaarde artikel.

  • 4. De meerkosten worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden

Artikel 5.0 Omvang van de huishoudelijke verzorging in natura

  • 1. De omvang van de toe te kennen huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in uren en minuten voor personen die op of na 1 maart 2010 worden geïndiceerd en voor personen die op of na deze datum worden geherindiceerd.

  • 2. De geïndiceerde huishoudelijke verzorging heeft een geldigheidsduur van onbepaalde tijd, tenzij dit in het besluit op de aanvraag op bepaalde tijd is gesteld.

  • 3. Personen met een geldige indicatie van voor de ingangsdatum van de nieuwe contracten behouden de indicatie in klassen tot einde indicatie of tot de ingangsdatum van de herindicatie.

    Klasse 1 = 0 tot en met 1,9 uur per week

    Klasse 2 = 2 tot en met 3,9 uur per week

    Klasse 3 = 4 tot en met 6,9 uur per week

    Klasse 4 = 7 tot en met 9,9 uur per week

    Klasse 5 = 10 tot en met 12,9 uur per week

    Klasse 6 = 13 tot en met 15,9 uur per week

Artikel 5.1 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    • Personen die op of na 1 januari 2010 geïndiceerd worden of geherindiceerd worden voor huishoudelijke verzorging en deze verkrijgen in de vorm van een persoonsgebonden budget, krijgen een bedrag per uur uitbetaald gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het aantal uren en minuten waarvoor zij zijn geïndiceerd.

  • 2. Personen met een geldige indicatie van voor 1 januari 2010 behouden het persoonsgebonden budget gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het midden van de klasse waarvoor ze zijn geïndiceerd tot einde indicatie of tot de ingangsdatum van de herindicatie.

    Het persoonsgebonden budget in klasse 1 is gebaseerd op 1 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 2 is gebaseerd op 3 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 3 is gebaseerd op 5,5 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 4 is gebaseerd op 8,5 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 5 is gebaseerd op 11,5 uur zorg

    Het persoonsgebonden budget in klasse 6 is gebaseerd op 14,5 uur zorg

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 1 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 14,-.

  • 4. Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 1 bij een organisatie of bij een de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel in te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 5. Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 2 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 17,-.

  • 6. Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 2 bij een organisatie of bij een de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel in te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 7. Het persoonsgebonden budget wordt iedere maand bruto vooraf uitbetaald.

  • 8. Het persoonsgebonden budget dat niet is besteed aan huishoudelijke verzorging dient te worden terugbetaald. De besteding van het budget dient op verzoek van de gemeente te worden verantwoord. Over een bedrag van €150,- hoeft geen verantwoording te worden afgelegd.

  • 9. Indien een klant een persoonsgebonden budget voor HV ontvangt kan deze klant ondersteuning ontvangen van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: Informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie.

  • 10. Overgangsregeling: personen die een AWBZ-indicatie hebben waarvan de einddatum na 1 januari 2007 ligt en die niet langer doorloopt dan vijf jaar gerekend vanaf 1 januari 2007, worden niet vóór de betreffende einddatum in het kader van de Wmo geherindiceerd en ingedeeld in HV1 en/of HV2. Budgethouders ontvangen tot de binnen de AWBZ gestelde einddatum, het bedrag zoals berekend conform de AWBZ-systematiek 2006.

  • 11 Het persoonsgebonden budget wordt jaarlijks geïndexeerd. Deze indexatie is gelijk aan de indexatie van de natura tarieven voor huishoudelijke verzorging.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 6.0 Verstrekking in eigendom onder € 350,00

Een woonvoorziening waarvan de kostprijs onder € 350,00 ligt wordt in eigendom verstrekt.

Artikel 6.1 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring

Indien de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden mag de te verstrekken woonvoorziening niet meer kosten dan € 1000,00.

Artikel 6.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, waarvoor geen forfaitaire financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde financiële tegemoetkoming geldt, wordt vastgesteld op het niveau van de door het college geaccepteerde kosten.

Artikel 6.3 Afschrijvingstermijn

De in artikel 4.20 lid 1 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde afschrijvingsperiode bedraagt 15 jaar.

Artikel 6.4 Terugbetaling kosten woonvoorziening

  • 1. Terugbetaling van de kosten van de woonvoorziening ten gevolge van een woonvoorziening op grond van artikel 4.20 lid 2 van Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn is alleen vereist voor (verstrekte) onroerende woonvoorzieningen met een waarde van méér dan

    € 20.000,00.

  • 2. De terugbetaling wordt bepaald door de formule: (jaarlijks 6,66 % afschrijving erbij).

    93,34 % van de kosten bij verkoop na 1 jaar;

    86,86 % van de kosten bij verkoop na 2 jaar;

    80,02 % van de kosten bij verkoop na 3 jaar;

    73,36 % van de kosten bij verkoop na 4 jaar;

    66,7 % van de kosten bij verkoop na 5 jaar;

    60,04 % van de kosten bij verkoop na 6 jaar;

    53,38 % van de kosten bij verkoop na 7 jaar;

    46,72 % van de kosten bij verkoop na 8 jaar;

    40,06 % van de kosten bij verkoop na 9 jaar;

    33,4 % van de kosten bij verkoop na 10 jaar;

    26,74 % van de kosten bij verkoop na 11 jaar;

    20,08 % van de kosten bij verkoop na 12 jaar;

    13,42 % van de kosten bij verkoop na 13 jaar;

    6,67% van de kosten bij verkoop na 14 jaar;

    0 % van de kosten bij verkoop na 15 jaar.

  • 3. Reeds betaalde eigen bijdragen worden op het terug te betalen bedrag in mindering gebracht.

Artikel 6.5 Forfaitaire financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

De forfaitaire financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten als genoemd in artikel 4.3 onder a. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedraagt € 2.500,00

Artikel 6.6. Forfaitaire financiële tegemoetkoming woningaanpassing

De forfaitaire financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing als genoemd in artikel 4.7 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedraagt € 2.500,00.

Artikel 6.7 Bezoekbaar maken

De voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 4.17 lid 1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt bepaald door het programma van eisen en de goedkoopst compenserende beschikbare voorziening hiervoor, en bedraagt maximaal € 5.446,00.

Artikel 6.8 Vervanging vloerbedekking en raambedekking

  • 1. Normbedragen

    Indien de in artikel 4.3 onder c. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedoelde voorzieningen vloerbedekking en/of raambedekking betreft, verleent het college een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs van het Nibud en wat reeds is afgeschreven.

  • 2. Afschrijvingstermijn

    Vloer- en raambedekking worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen die over 8 jaar worden afgeschreven. De financiële tegemoetkoming wordt berekend over dat deel van de voorziening dat op moment van vervanging nog niet is afgeschreven. De levensduur van een artikel wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Indien deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de cliënt en/of de woonduur op het adres op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie. De afschrijvingstermijn is nader geregeld in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

  • 3. Inrichting bij verhuizing

    Er wordt geen financiële tegemoetkoming voor woningsanering gegeven bij verhuizing.

Artikel 6.9 Onderhoud, keuring en reparatie

Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening in artikel 4.3, onder e. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt in natura verstrekt, tenzij de kosten hiervan deel uitmaken van de verstrekking van een woonvoorziening als persoonsgebonden budget. Dan wordt een passend bedrag vastgesteld op basis van ervaringsbedragen.

Artikel 6.10 Tijdelijke huisvesting

  • 1. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.3 onder f. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als door de betreffende aanvrager redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat dubbele woonlasten ontstaan.

  • 3. De financiële tegemoetkoming omvat de werkelijke kosten en bedraagt voor de in artikel 4.13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde huisvesting, maximaal € 454,00 per maand als het een zelfstandige woonruimte betreft en maximaal € 226,00 per maand als het een niet-zelfstandige woonruimte betreft.

Artikel 6.11 Huurderving

  • 1. De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, is gelijk aan de bruto huur van de woonruimte en bedraagt ten hoogste € 454,00 per maand.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 wordt uitsluitend verleend indien de woning opnieuw verhuurd zal worden aan een persoon met een beperking en wordt voor maximaal 6 maanden verleend. De eerste maand is voor rekening van de verhuurder.

  • 3. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 wordt uitsluitend verleend bij een investering boven de € 6.807,00.

Artikel 6.12 Verwijderen van voorzieningen

Het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 4.15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitsluitend verleend als de woning voor € 6.807,00 of meer is aangepast.

Artikel 6.13 Padverharding

De aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Dit geldt zowel bij de aanleg van een nieuw pad als bij de aanpassing van een bestaand pad. Voor beide verstrekkingswijzen wordt een maximum oppervlakte van 20 m2aangehouden.

Artikel 6.14 Terrasverharding

De aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras, kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor beide verstrekkingswijzen wordt een maximum oppervlakte van 10 m2. aangehouden.

Artikel 6.15 Kostenposten woningaanpassingen

De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1988 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd.

  • 9.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 11.

    De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

Artikel 6.16 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt verlangd dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.0 Persoonsgebonden budget

De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is. Daarnaast wordt achteraf en op declaratiebasis een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie. Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.

Artikel 7.1 Ritbijdragen TaxiBUS

  • 1. Het lage TaxiBUS-tarief dat gekoppeld is aan de verstrekking van een TaxiBUS-pas onder de inkomensgrens bedraagt € 0,25 per OV-zone.

  • 2. Het hoge TaxiBUS-tarief dat gekoppeld is aan de verstrekking van een TaxiBUS-pas boven de inkomensgrens bedraagt € 1,00 per OV-zone.

Artikel 7.2 Gebruik eigen auto en (rolstoel)taxi

1.Voor de vaststelling van de hoogte van de te verlenen forfaitaire financiële

tegemoetkoming als bedoeld in artkel 5.1, lid d, van de Verordening

voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt

uitgegaan van de volgende maandelijkse normbedragen:

  • a.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een ruikleenauto geldt een normbedrag van €51,20 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens;

  • b.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een ruikleenbus geldt een normbedrag van €64,87 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens ;

  • c.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto voor lokaal vervoer geldt een normbedrag van €89,90 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens;

  • d.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor lokaal vervoer geldt een normbedrag van €117,21;

  • e.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto voor bovenlokaal vervoer geldt een normbedrag van €66,00 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens;

  • f.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor bovenlokaal vervoer geldt een normbedrag van €104,21;

  • g.

    de maandelijkse financiële tegemoetkoming voor samenwonende partners, waarbij de vervoersbehoeften ten dele samenvallen, bestaat uit maximaal anderhalf maal het normbedrag dat individueel geldt;

  • h.

    indien de individuele normbedragen voor samenwonende partners als genoemd onder g. onderling verschillen, geldt maximaal anderhalf maal het gemiddelde van beide normbedragen;

Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8.0 Persoonsgebonden budget

De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is. Daarnaast wordt achteraf en op declaratiebasis een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie. Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.

Artikel 8.1 Sportrolstoel

  • 1. Voor de verstrekking van een door spierkracht voortbewogen sportrolstoel geldt een forfaitaire financiële tegemoetkoming van € 2.750,00 die bedoeld is voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van minimaal drie jaar.

  • 2. Voor de verstrekking van een elektrisch voortgedreven sportrolstoel geldt een forfaitaire financiële tegemoetkoming van € 10.000,00 die bedoeld is voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van minimaal drie jaar.

  • 3. De in lid 1 en genoemde onderhoudskosten worden na drie jaar vergoed indien de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd.

Hoofdstuk 9 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 9.1

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2009.

Artikel 9.2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 september 2010 en vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2009, vastgesteld d.d. 13 november 2009.

Gewijzigd bij besluit d.d. 9 augustus 2010

Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 8 september 2010

De regeling treedt in per 15 september 2010.

TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2009

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2007.

Artikel 1.0 Begripsbepalingen

j.Onder de term aard- en nagelvast wordt verstaan de manier waarop roerende goederen aan een onroerend goed zijn verbonden. De verbinding is dan van zodanige aard dat deze goederen niet zonder beschadiging of verbreking, hetzij van de goederen zelf, hetzij van het deel van het onroerend goed waaraan zij zijn verbonden, kunnen worden losgemaakt. Voorbeelden van roerende woonvoorzieningen zijn trapliften, beugels etc., maar ook een losse woonvoorziening zoals een toiletstoel.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.0 Regels rond verstrekking en verantwoording

lid 1

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit verzoek kan tegelijk met het indienen van de aanvraag worden vastgelegd, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Als geen verzoek voor een persoonsgebonden budget wordt gedaan, wordt de voorziening in natura verstrekt. Wanneer een voorziening als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, kan de aanvrager niet kiezen voor een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

lid 2

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een eventuele aanwezige algemene voorziening een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als de voorziening incidenteel of voor een zeer beperkte tijd nodig is.

Daarnaast kan geen persoonsgebonden budget worden aangevraagd voor gebruik van het collectief vervoerssysteem TaxiBUS aangezien een grootschalig voorkeur voor persoonsgebonden budgetten hiervoor, het bestaan van dit product ernstig in gevaar kan brengen.

Voorts zijn er contra-indicaties als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget en als de aanvrager een in het verleden ontvangen budget niet voor het doel waarvoor het verstrekt is heeft ingezet. Voorts wordt geen persoonsgebonden budget gegeven voor voorzieningen die in de vorm van een vast bedrag worden verstrekt zoals de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten of de financiële tegemoetkoming voor gebruik van een eigen auto of een taxi. Tenslotte wordt geen persoonsgebonden budget voor de kosten van de verstrekking van een herplaatsbare losse woonunit verstrekt. De losse woonunit wordt in natura (in huur) verstrekt, dit heeft als voordeel dat een kostbare woonvoorziening hergebruikt kan worden.

lid 3 t/m 6

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en heeft ook zelf de bevoegdheden om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen

Artikel 3.0 Omvang van de eigen bijdrage

Lid 1

Apeldoorn hanteert de maximaal mogelijke eigen bijdrage. Hoofdstuk IV van het (rijks-) Besluit maatschappelijke ondersteuning handelt over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van dit besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Overeenkomstig artikel 4.5 van het (rijks-) Besluit maatschappelijk ondersteuning worden de in artikel 4.1 lid a,b,c en d genoemde maximum bedragen in Apeldoorn jaarlijks automatisch bijgesteld.

Lid 2

In hetzelfde besluit is geregeld dat de eigen bijdragen de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert, is het in het belang van de aanvrager de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van eigen bijdragen AWBZ en Wmo, die centraal door het Centrale Administratie Kantoor (CAK) wordt bewaakt.

Lid 3

In lid 5 wordt de kostprijs van een uur HV1 en HV2 bepaald aan de hand van een gemiddelde uurprijs HV1 en HV2. Berekening: De uurprijzen HV1 van alle contractpartners worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal contractpartners. Deze kostprijs voor HV 1 en HV2 worden afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.

Lid 4

Aangezien de aanschafkosten (inclusief BTW) van een herplaatsbare unit afgeschreven worden over 25 jaar en de verwachting is dat de cliënt de voorziening tijdelijk gaat gebruiken, wordt voor de bepaling van de kosten uitgegaan van maximaal 3 afschrijvingsjaren. Hierbij komen nog de volledige kosten van plaatsing.

Artikel 3.1 Maximaal negenendertig perioden van vier weken

Artikel 4.1., lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Artikel 3.2 Wel of geen eigen bijdrage

In lid 3 is weergegeven voor welke voorzieningen geen eigen bijdrage wordt gevraagd. Het niet vragen van een eigen bijdrage voor een rolstoel is conform het in artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gestelde.

Als gevolg van de genoemde uitsluitingen worden eigen bijdragen uitsluitend nog gevraagd voor huishoudelijke verzorging en woonvoorzieningen die in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Bij de woonvoorzieningen zijn de roerende voorzieningen uitgezonderd van een eigen bijdrage.

Aangezien het niet redelijk voorkomt over de naturaverstrekking “onderhoud, keuring en reparatie” van verstrekte woonvoorzieningen een eigen bijdrage te vragen, en de bedragen niet vast of gemaximeerd zijn, is deze voorziening eveneens vrijgesteld van eigen bijdrage.

De voorzieningen in bruikleen zijn in dit artikel opgenomen omdat over deze voorzieningen geen eigen bijdrage gevraagd kan worden. Het Burgerlijk Wetboek stelt namelijk dat een voorziening in bruikleen altijd om niet verstrekt wordt.

Hoofdstuk 4. Meerkosten

Artikel 4.0 Het vergoeden van de meerkosten

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets, zal bij verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming alleen de vergoeding van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf moeten worden bijgelegd.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden

Artikel 5.0 Omvang van de huishoudelijke verzorging in natura

Lid 1

Op 1 maart 2010 zijn de nieuwe contracten met de leveranciers van huishoudelijke verzorging ingegaan. Met ingang van deze datum worden alle nieuwe indicaties voor huishoudelijke verzorging uitgedrukt in uren en minuten en worden de geleverde uren en minuten met deze zorgaanbieders afgerekend. De eerdere indeling in klassen, die was overgenomen uit het AWBZ-beleid, bleek om administratief-financiële redenen niet langer gewenst.

Lid 2

De toevoeging van lid 2 is nieuw omdat vòòr 1 januari 2010 indicaties maximaal op 5 jaar werden gesteld.

Lid 3

In lid 3 is geregeld dat een oude indicatie met een indeling in één van deze klassen, blijft gelden tot enig moment van herindicatie.

Artikel 5.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke verzorging

lid 1

Tot 1 januari 2010 ontvingen klanten een beschikking met daarin het recht op een

persoonsgebonden budget dat gebaseerd is op het gemiddelde van de klasse. Deze

indeling in klassen is destijds overgenomen uit het AWBZ. Inmiddels is twee jaar

ervaring opgedaan met het toekennen van HV op basis van klassen. Gebleken is

dat het uitbetalen van een budget op het gemiddelde van de klasse kan leiden tot

situaties waarin een klant meer uren huishoudelijke verzorging nodig heeft dan met

het budget kan worden bekostigd, namelijk het gemiddelde aantal uur in een klasse. Ook zijn er klanten die meer persoonsgebonden budget ontvangen dan zij op basis van een indicatie in uren nodig zouden hebben. Door te indiceren in uren en op deze uren een budget te baseren kunnen klanten de hulp inkopen waar zij op grond van de indicatie recht op hebben.

Lid 2

Klanten met een indicatie van voor 1 januari 2010 behouden tot einde indicatie het

recht op huishoudelijke verzorging in klassen. De rechten van klanten wijzigt dus

voor de looptijd van de reeds afgegeven beschikkingen niet. Klanten kunnen wel

een herindicatie aanvragen en op deze wijze een persoonsgebonden budget op basis van een indicatie in uren ontvangen.

Lid 3, 4, 5, 6

Gezien de ontstane jurisprudentie zal per 1 januari 2010 een standaardtarief

gehanteerd worden waarmee een budgethouder huishoudelijke verzorging in kan

kopen bij een particulier (kennis, alfahulp) en een hoger tarief om bij een

organisatie in te kunnen kopen. De koppeling tussen het in natura tarief wordt

daarmee losgelaten. Een klant ontvangt uitsluitend een hoger tarief indien hij kan

aantonen hulp in te kopen bij een organisatie of een ZZP-er (Zelfstandige Zonder Personeel). Er is gekozen om twee tarieven per type huishoudelijke verzorging te introduceren om te voorkomen dat indien een budgethouder hulp inkoopt bij een particulier geld moet terugbetalen aan de gemeente. Tevens is het niet wenselijk dat de prijzen op de particuliere markt

worden opgedreven door een hoger persoonsgebonden budget. Artikel 4 Wmo

(compensatiebeginsel) bevat de verplichting voor het college om compenserende

voorzieningen te treffen. Door twee tarieven te hanteren is het college van oordeel

aan het compensatiebegindel te voldoen.

lid 3 en 5

Het tarief van de particulier heeft verband met het wettelijk minimumloon, maar

ook met de prijzen op de markt voor hulpen in de samenleving. Op die particuliere

markt kost een schoonmaakhulp tussen de € 10 en € 12. Om de cliënt voldoende

concurrentiekracht te geven, is het van belang om het persoonsgebonden budget daar bovenuit te laten

stijgen. Voor de cliënt is de inhuur van huishoudelijke verzorging noodzaak, terwijl

de beschikbaarheid van particuliere (alfa) hulpen afneemt. Het HV2 tarief is hoger

vastgesteld dan het HV1 tarief, omdat in het geval van HV2 een groter beroep

wordt gedaan op de hulp die wordt ingeschakeld. De hulp vangt eventueel

kinderen op, verzorgt ze, helpt bij de dagelijkse organisatie van het huishouden of

geeft adviezen over huishoudelijke taken.

lid 4 en 6

De hoogte van het tarief waarmee een organisatie moet kunnen worden ingehuurd

is bepaald aan de hand van de huidige tarieven die aanbieders tijdens een

aanbesteding huishoudelijke verzorging offreren. Door budgethouders een

persoonsgebonden budget op basis van het laagst geoffreerde tarief te geven

worden zij in staat geacht hulp van een organisatie in te schakelen. Een zelfstandige zonder personeel heeft een éénmans-/vrouwsonderneming en heeft derhalve bedrijfskosten plus ondernemersrisico, hetgeen gelijkstelling qua tarief met een organisatie rechtvaardigt.

lid 8

Het bruto persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan

huishoudelijke verzorging. Naast het persoonsgebonden budget ontvangt de

budgethouder facturen van het CAK voor de nog te betalen eigen bijdrage.

Lid 9

Budgethouders ontvangen naast een uurtarief ook ondersteuning van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie. Voor deze diensten hoeft een

budgethouder niet te betalen.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen

Artikel 6.0

Deze regel komt voort uit de praktijk en is ingevoerd omdat herverstrekkingen onder deze grens relatief gezien teveel kosten met zich mee brengen.

Artikel 6.2

In dit artikel is geregeld hoe een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat bij de vaststelling van de kosten om de door het college goedgekeurde kosten. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de daadwerkelijke kosten is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Artikel 6.3 en 6.4

Deze artikelen geven het afschrijvingsschema aan volgens welk schema de kosten van de aanpassingen bij verkoop van de woning binnen 15 jaar aan het college moeten worden terugbetaald. Dit geldt alleen voor eigenaar-bewoners.

Artikel 6.5

De hoogte van dit bedrag is rechtstreeks gelieerd aan de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten. Reden hiervoor is dat bij ontvangers van deze tegemoetkoming de weging aanpassen of verhuizen, in eerste instantie een tegemoetkoming in de verhuiskosten tot resultaat had. Aanvragers die aangeven hiervan geen gebruik te willen maken, mogen zelf de woning langdurig compenserend maken onder gebruikmaking van hetzelfde bedrag als de tegemoetkoming in de verhuiskosten. Hierdoor kan het voorkomen dat de aanvrager een deel van de kosten zelf moet bijleggen.

Artikel 6.8

Bij deels afgeschreven materialen worden uitsluitend de meerkosten vergoed. Het wordt algemeen gebruikelijk geacht vloer- en raambedekking eens in de 8 jaar te vervangen. De financiële tegemoetkoming is een meerkostenvergoeding voor het eerder dan voorzien te vervangen van vloerbedekking en gordijnen vanwege een medische dringende noodzakelijkheid. Dit kan zich voordoen bij dringend noodzakelijk geworden woningsanering en bij vervanging van vloerbedekking bij een eerste rolstoelgebruik c.q. als de aanvrager voor het eerst structureel gebruik moet maken van een rolstoel binnenshuis en de aanwezige vloerbedekking niet rolstoelbestendig is.

Bij verhuizing wordt geen voorziening toegekend omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en bij de aanschaf van materialen dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten.

Artikel 6.10 lid 2 en 6.11

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan het vinden van een huurder van een niet aangepaste woning. Er wordt slechts huurderving toegekend indien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een persoon met beperkingen herinzetbaar is.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.

Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.0 Persoonsgebonden budget

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar. Worden voorzieningen gehuurd of geleased inclusief onderhoud en reparatie dan regelt lid b. dat het persoonsgebonden budget bestaat uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren.

Artikel 7.1 Ritbijdragen TaxiBUS

De vergoeding van € 1,- per OV-zone is niet te beschouwen als een eigen bijdrage in de zin van de Wmo maar als een ritbijdrage. In artikel 5.3. van de Wmo-verordening is verwoord dat bepaalde vervoersvoorzieningen boven de inkomensgrens als algemeen gebruikelijk te beschouwen zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten voor lokaal vervoer zelf te kunnen bekostigen. De gemeente Apeldoorn heeft er in het verleden bewust voor gekozen vervoersgeïndiceerden met een inkomen boven de inkomensgrens niet met lege handen te laten staan en deze wèl toe te laten tot het collectief vervoerssysteem TaxiBUS, zij het tegen een hoger tarief. De openstelling van TaxiBUS voor leeftijdsgeïndiceerde 65-plussers en voor algemeen gebruik is niet te beschouwen als een individuele voorziening die in het kader van prestatieveld 6 Wmo verstrekt wordt.

Artikel 7.2 Gebruik eigen auto en taxi

Artikel 7.2 legt een aantal normbedragen vast voor de forfaitaire financiële tegemoetkoming voor gebruik van een auto, de taxi of een rolstoeltaxi.

lid c en d:

In eerste instantie wordt ervan uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving, de financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt omdat de aanvrager geen gebruik kan maken van TaxiBUS. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wet maatschappelijke ondersteuning (zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel). Valys wordt beschouwd als een algemeen gebruikelijke aanvullende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk. Valys voorziet in de bovenlokale vervoersbehoefte.

Lid d en f:

Voor het normbedrag voor het gebruik van de rolstoeltaxi geldt geen inkomensgrens.

lid e. en f:

Deze financiële tegemoetkoming voor bovenlokale vervoer wordt bij uitzondering naast TaxiBUS verstrekt en wel in die gevallen waar ten gevolge van het niet kunnen gebruiken van het landelijke vervoerssysteem Valys, vereenzaming dreigt.

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8.0 Persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type rolstoel maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.

Artikel 8.1 Sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De sportrolstoel wordt verstrekt als een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor de duur van 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel hoeft niet kostendekkend te zijn.

De sportvoorziening kan niet eerder dan na drie jaar van de voorgaande verstrekking worden toegekend. Bij een vervolgaanvraag na drie jaar wordt de technische staat van het middel herbeoordeeld. Komt de voorziening door de keuring, dan worden de onderhoudskosten voor een nieuwe periode, gecontinueerd.

Hoofdstuk 9. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit hoofdstuk geeft de citeertitel van het besluit en geeft aan wanneer het besluit in werking treedt en welk besluit met deze inwerkingtreding is komen te vervallen. BIJLAGE

Artikel 4.2

  • 1.

    Het inkomen, bedoeld in het artikel 4.1, eerste lid, is het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen over het peiljaar.

  • 2.

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.