Beleidsnotitie horeca-activiteiten in winkels

Geldend van 10-01-2006 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie horeca-activiteiten in winkels

Beleidsnotitie ‘Horeca-activiteiten in winkels’ FD/JZ/05/69

Inleiding: horeca-inrichting in de APV

Artikel 2.3.1.2 van de APV bepaalt dat het verboden is een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Wat onder een ‘horeca-inrichting’ moet worden verstaan, is bepaald in het eerste lid van artikel 2.3.1.1: ‘de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie, en bedrijfsmatig of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horeca-inrichting worden in ieder geval verstaan: een hotel, pension, restaurant, lunchroom, café, cafetaria, snackbar, discotheek en afhaalcentrum.’

Horeca-activiteiten in winkels

Deze bepalingen brengen met zich mee dat ook een winkel, waar bij wijze van ‘overwegende nevenfunctie’ horeca-activiteiten plaatsvinden (dat wil zeggen waar dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt) als een vergunningplichtige horeca-inrichting moet worden beschouwd. Dit doet als vanzelf de vraag rijzen, wanneer sprake is van het schenken van dranken of het voor directe consumptie bereiden of verstrekken van spijzen in een winkel op een zodanige wijze of in een dusdanige setting, dat sprake is van een ‘overwegende nevenfunctie’.

Overwegende nevenfunctie

Soms laat deze vraag zich eenvoudig beantwoorden. Zo zal bij het exploiteren van een lunchroom/restaurant in een warenhuis (zoals bv. het geval is in de Bijenkorf) voor een ieder onmiskenbaar duidelijk zijn dat dranken worden geschonken en spijzen worden verstrekt op een zodanige wijze en in een dusdanige setting dat sprake is van het bij wijze van ‘overwegende nevenfunctie’ in een winkel uitoefenen van horeca-activiteiten. Buiten het feit dat een dergelijke lunchroom/restaurant is gevestigd in een winkel en daar onderdeel van uitmaakt, onderscheidt deze lunchroom/restaurant zich immers in niets van een zelfstandig gevestigde lunchroom/restaurant.

Bij andere horeca-activiteiten (het schenken van dranken en het bereiden of verstrekken van spijzen die voor directe consumptie geschikt zijn) in een winkel dan het exploiteren van een lunchroom/restaurant in een warenhuis, werd tot dusver van geval tot geval beoordeeld of deze activiteiten al dan niet op een zodanige wijze of in een dusdanige setting plaatsvinden, dat sprake is van een ‘overwegende nevenfunctie’ en daarmee van vergunningplichtige activiteiten. Deze casuïstische benadering kon tot problemen aanleiding geven, omdat veelal nu juist niet direct duidelijk is of er al dan niet sprake is van een ‘overwegende’ nevenfunctie.

Om dergelijke onduidelijkheden te voorkomen, zullen voortaan twee criteria als uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van de vraag of het in een winkel schenken van dranken of het aanbieden van voor directe consumptie geschikte spijzen als een (vergunningplichtige) ‘overwegende nevenfunctie’ moet worden gezien. Met deze criteria kan worden bezien of een nevenfunctie als ‘overwegend’ - dat wil zeggen zwaarder wegend - moet worden gezien. Het betreft de volgende twee criteria:

  • 1.

    Indien in een winkel zitgelegenheid wordt geboden om ter plekke geschonken dranken of ter plekke verstrekte spijzen te nuttigen, is er sprake van het bij wijze van ‘overwegende nevenfunctie’ verrichten van horeca-activiteiten. Een winkel met horeca-activiteiten waar zitgelegenheid wordt geboden heeft door de aanwezigheid van stoelen, tafels en/of banken immers altijd in meer of mindere mate de uitstraling van een horeca-inrichting. In wezen onderscheidt het gedeelte van de winkel waar deze zitgelegenheid wordt geboden zich in niets van een zelfstandige horeca-inrichting. Het feit dat zitgelegenheid wordt geboden, brengt verder met zich mee dat klanten worden uitgenodigd gedurende langere tijd in de zaak te verblijven: deze krijgt daarmee - anders dan een winkel - een verblijfsfunctie. Dat kan gevolgen hebben voor de uitstraling van de zaak op de directe leefomgeving.

  • 2.

    Indien in een winkel dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt en deze dranken of spijzen ‘winkelgebonden’ zijn, dan is er geen sprake van het bij wijze van ‘overwegende nevenfunctie’ verrichten van horeca-activiteiten in een winkel. ‘Winkelgebonden’ houdt in dat de geschonken dranken of de voor directe consumptie bereide of verstrekte spijzen ook - vanzelfsprekend in verpakte of niet-bewerkte vorm - in het assortiment van de desbetreffende winkel zijn opgenomen én daarbij bovendien essentieel en kenmerkend zijn voor dit type winkel. Van ‘winkelgebonden horeca-activiteiten’ is bijvoorbeeld sprake bij een slagerij die tevens broodjes worst verkoopt, bij een bakker die belegde broodjes verkoopt en bij een viswinkel waar men ook een broodje haring kan krijgen. De horeca-activiteiten vloeien hierbij direct voort uit het winkelassortiment en ondersteunen de verkoop van de reguliere goederen uit dat assortiment. Zij hangen derhalve samen met de overige in de winkel plaatsvindende activiteiten. Winkels met winkelgebonden horeca-activiteiten sluiten doorgaans vroeg in de avond (18.00-19.00 uur).

Een voorbeeld waarin juist géén sprake is van een winkelgebonden horeca-activiteit, is bijvoorbeeld een platenzaak waar men glazen frisdrank en warme snacks aanbiedt. Ook in het geval van een groentenzaak of bakker die broodjes shoarma verkoopt, is geen sprake van ‘winkelgebonden horeca-activiteiten’. Bij een algemene levensmiddelenzaak zal ook niet snel kunnen worden aangenomen dat sprake is van ‘winkelgebonden’ horeca-activiteiten. Bij een dergelijke zaak zijn immers geen goederen aan te wijzen die essentieel en kenmerkend zijn voor dit type winkel. Indien in een winkel niet-winkelgebonden horeca-activiteiten plaatsvinden, zal er sprake zijn van een ‘overwegende nevenfunctie’ en daarmee van vergunningplichtige activiteiten.

In de praktijk blijkt dat het bij niet-winkelgebonden horeca-activiteiten veelal gaat om de verstrekking door een winkel van ‘cafetaria- en snackachtige’ gerechten, zoals een broodje shoarma, döner kebab, een pizzapunt en dergelijke, welke normaliter juist in reguliere horeca-inrichtingen plegen te worden verkocht. Door de aanwezigheid van noodzakelijke voorzieningen als een afzuiginstallatie en een braadunit krijgt een dergelijke winkel veelal een cafetaria-achtige uitstraling. Verder blijkt dat deze winkels in de regel tot laat in de avond geopend blijven (22.00 uur) en dat de verkoop van cafetaria-achtige gerechten juist in de avonduren zeer sterk toeneemt. De verkoop van cafetaria- en snackachtige gerechten in een winkel maakt, gelet op de geschetste omstandigheden, dat de horecacomponent in die winkel een bepalende factor vormt en aan de winkel zelfs de uitstraling van een volwaardige horeca-inrichting kan geven. Bij de verkoop van dergelijke gerechten zal dan ook zeker moeten worden aangenomen dat er sprake is van niet-winkelgebonden horeca-activiteiten die bij wijze van overwegende nevenfunctie plaatsvinden.

Overzicht winkels met horeca-activiteiten

Met behulp van bovenstaand verhaal kan men winkels waar horeca-activiteiten worden verricht (dat wil zeggen waar dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt) onderverdelen in de volgende gevallen:

  • A.

    Een zichzelf als winkel afficherende zaak waarvan de omzet (evident) voor meer dan 50 % wordt behaald uit horeca-activiteiten, is een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waar deze horeca-activiteiten ‘bij wijze van hoofdfunctie’ worden verricht en om die reden een horeca-inrichting in de zin van artikel 2.3.1.1 van de APV. Een dergelijke zaak is vergunningplichtig op grond van artikel 2.3.1.2 van de APV.

  • B.

    Een winkel waar zitgelegenheid wordt geboden om ter plekke geschonken dranken of ter plekke verstrekte spijzen te nuttigen, is een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waar deze horeca-activiteiten ‘bij wijze van overwegende nevenfunctie’ worden verricht en om die reden een horeca-inrichting in de zin van artikel 2.3.1.1 van de APV. Een dergelijke zaak is vergunningplichtig op grond van artikel 2.3.1.2 van de APV.

  • C.

    Een winkel waar niet-winkelgebonden horeca-activiteiten plaatsvinden, is een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waar deze horeca-activiteiten ‘bij wijze van overwegende nevenfunctie’ worden verricht en om die reden een horeca-inrichting in de zin van artikel 2.3.1.1 van de APV. Een dergelijke zaak is vergunningplichtig op grond van artikel 2.3.1.2 van de APV. Veelal zal het hierbij gaan om de verkoop van cafetaria- en snackachtige gerechten.

  • D.

    Een winkel waar winkelgebonden horeca-activiteiten plaatsvinden, met welke activiteiten niet (evident) meer dan 50% van de totale omzet van de winkel wordt gerealiseerd, en waar geen zitgelegenheid wordt geboden om ter plekke aangeboden dranken of spijzen te nuttigen, is géén voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waar deze horeca-activiteiten ‘bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie’ worden verricht en om die reden geen horeca-inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 van de APV. Een dergelijke winkel is dus niet vergunningplichtig op grond van artikel 2.3.1.2 van de APV.

Bestaande situaties

De onderhavige beleidsregel, die aangeeft op welke wijze de burgemeester het begrip ‘horeca-inrichting’ uit de APV hanteert, treedt kort na bekendmaking in werking. Het beleid is direct van toepassing op bestaande situaties, dat wil zeggen op winkels die al vóór het moment van inwerkingtreding van de beleidsnotitie horeca-activiteiten ontplooiden.

In uitzonderlijke gevallen, waarin de toepassing van de onderhavige beleidsregel in een dergelijke bestaande situatie tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden, kan er aanleiding bestaan het in deze beleidsregel vervatte beleid niet direct toe te passen op de desbetreffende winkel. Dit zou het geval kunnen zijn in een mogelijk, zeer uitzonderlijk geval dat de winkelier in het verleden van gemeentewege schriftelijk is bericht dat er in zijn winkel géén sprake is van het bij wijze van overwegende nevenfunctie verrichten van horeca-activiteiten, terwijl daarover nu op grond van de onderhavige beleidsnotitie anders moet worden geoordeeld en de winkelier daardoor op enigerlei wijze voor onoverkomelijke problemen wordt gesteld (bv. doordat het vigerend bestemmingsplan de horecafunctie niet toestaat). Is een winkelier daarentegen van gemeentewege al eerder bericht dat in zijn winkel sprake is – althans kan zijn – van vergunningplichtige horeca-activiteiten, dan zal er juist geen aanleiding bestaan het beleid niet direct toe te passen.