Enquêteverordening 2003

Geldend van 24-02-2003 t/m heden

Intitulé

Enquêteverordening 2003

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • A.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid van de Gemeentewet;

  • B.

    onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid van de Gemeentewet.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

    • 1.

      Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen en de onderzoeksopdracht te formuleren.

    • 2.

      In de eerstvolgende raadsvergadering na het in het eerste lid genoemde besluit beslist de raad bij het instellen van de onderzoekscommissie omtrent het aantal leden en de samenstelling van deze commissie.

    • 3.

      Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

  • a. het leiden van de beraadslaging en zitting;

  • b. het handhaven van de orde;

  • c. het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

  • d. hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt, indien:

  • a. de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

  • b. een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

  • c. de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;

  • d. een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1. De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor heeft plaatsgevonden of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van een eed of belofte.

  • 2. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.

  • 3. De onderzoekscommissie kan derden opdrachten laten uitvoeren die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met belanghebbenden informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Belanghebbenden zijn niet gehouden hieraan deel te nemen.

  • 5. De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

  • 6. De verordening op de raadscommissies is op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

  • 1.

    De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie - gehoord de griffier - een medewerker van de griffie als commissiegriffier.

  • 2.

    De commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.

  • 3.

    Bij zijn/haar verhindering of afwezigheid wordt hij/zij vervangen door een daartoe door de raad - gehoord de griffier- aangewezen medewerker van de griffie.

  • 4.

    De verordening ambtelijke bijstand is niet op de leden van de onderzoekscommissie van toepassing.

Artikel 7 Zittingen

  • 1.

    De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 2.

    De voorzitter roept de getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.

  • 3.

    Binnen drie dagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4.

    De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 8 Toehoorders en de pers

  • 1.

    De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2.

    Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3.

    De voorzitter is bevoegd toehoorders, die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties

Degenen die tijdens de zitting geluid-, dan wel beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 10 Verslaglegging zitting

  • 1.

    De commissiegriffier, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van deze verordening, draagt zorg voor de verslaglegging.

  • 2.

    Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid.

  • 3.

    Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 4.

    Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5.

    Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.

Artikel 11 Beraadslagingen

  • 1.

    De onderzoekscommissie beraadslaagt, indien de voorzitter het nodigt oordeelt, dan wel indien een meerderheid van de leden hiertoe een gemotiveerd verzoek daartoe aan de voorzitter richt.

  • 2.

    De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

Artikel 12 Afronding onderzoek

Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen voorgelegd aan de raad.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking nadat deze op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Enquêteverordening 2003.

Toelichting op de Enquêteverordening 2003

Algemeen

Het enquêterecht is een nieuw controle-instrument van de raad dat is ingevoerd bij de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002.

Dit recht is uitvoering geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Voor de tekst van de betreffende artikelen wordt verwezen naar de bijlage.

Het is een exclusief recht van de raad: op grond van artikel 156, lid 2 van de Gemeentewet mag de raad de bevoegdheid tot het instellen van een enquête niet overdragen.

Artikel 155a, lid 8 van de Gemeentewet bepaalt dat alvorens de raad tot het houden van een onderzoek besluit, bij verordening nadere regels moeten worden gesteld met betrekking tot deze onderzoeken. In elk geval moeten daarin regels worden opgenomen over de wijze, waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de commissie.

Deze verordening bevat de bedoelde nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht.

De verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet.

De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.

Bij een raadsbesluit tot het houden van een enquête worden de onderzoeksvragen omschreven en wordt een raming gegeven van de met dat onderzoek gepaard gaande kosten. Daarbij zal tevens de financiële dekking moeten worden aangegeven.

Bij het initiatiefvoorstel zal het raadslid c.q. zullen de raadsleden ondersteuning nodig hebben van de griffie en de gemeentelijke diensten voor met name:

  • ·

    het bepalen van de omvang van het onderzoek en de afbakening van de onderzoeksvragen;

  • ·

    het beslag dat de uitvoering van het onderzoek zal leggen op de ambtelijke capaciteit van de griffie en de diensten;

  • ·

    de eventueel benodigde, dan wel gewenste (onafhankelijke) externe expertise (adviesbureaus);

  • ·

    de raming van de kosten van uitvoering van het onderzoek.

In overleg tussen de griffier en de gemeentesecretaris zal de ondersteuning gegeven kunnen en moeten worden bij het formuleren van het onderzoeksvoorstel. Het verlenen van ondersteuning bij initiatiefvoorstellen behoort immers tot de reguliere werkzaamheden van het ambtelijke apparaat van de gemeente.

Om een indicatie te geven van de kosten van uitvoering van een onderzoek: een onderzoek in de gemeente Schiedam in 2002 naar verontreiniging door asbesthoudende materialen bij de sloop van enkele panden in die gemeente is geraamd op € 14.100,--; het betreffen vergaderkosten, vergoedingen voor getuigen en deskundigen, externe ondersteuning en onvoorziene uitgaven).

Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting.

Voorstelbaar is dat elk jaar op de begroting een stelpost wordt opgenomen met betrekking tot de uitvoering van een onderzoek. Indien de geraamde kosten van een onderzoek hoger zijn dan deze stelpost, zal de raad bij het besluit tot het houden van de enquête tevens tot aanvullende financiële dekking moeten besluiten (begrotingswijziging).

Bij de onderzoeksopdracht wordt tevens bepaald welke overige personele ondersteuning (intern en extern) voor de uitvoering nodig is en de daarmee gepaard gaande (financiële) consequenties.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of burgemeester gevoerde bestuur. Het bepaalde omtrent initiatiefvoorstellen in het reglement van orde is van overeenkomstige toepassing.

Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft, dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling).

De Gemeentewet bepaald hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie raadsleden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorg draagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek.

Het derde lid bepaald dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is er voor gekozen dat de onderzoekscommissie zelf haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De raad kan er echter ook voor kiezen zelf de voorzitter en diens plaatsvervanger benoemen.

De voorzitter maakt deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 155a, zesde lid van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad, eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenslijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap, indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden:

  • a.

    artikel 155c, vijfde lid van de Gemeentewet bepaalt dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen, is in artikel 5, eerste lid van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is;

  • b.

    artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet als zij dat niet vrijwillig doen.

Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundige, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is;

c.tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. De commissie kan hiertoe zelfstandig besluiten, voor zover zij binnen de (financiële) kaders van de onderzoeksopdracht blijft.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan, is gekozen voor hetzelfde regime.

De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard, omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar, dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers, etc.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid van de Gemeentewet bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.

Artikel 6 van deze verordening regelt de benoeming van een commissiegriffier. Dit kan een medewerker van de griffie zijn, doch ook de raadsgriffier zelf.

Zoals hiervoor in de algemene toelichting al is opgemerkt, wordt bij de onderzoeksopdracht tevens bepaald welke overige personele ondersteuning (intern en extern) voor de uitvoering nodig is en de daarmee gepaard gaande (financiële) consequenties.

Artikel 7 Zitting

Artikel 155d, eerste lid van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen.

Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft.

Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid van de Gemeentewet “om gewichtige redenen” echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt.

De redenen om besloten te vergaderen, zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid van de Gemeentewet. In dat artikel wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid Gemeentewet is daarom op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

Artikel 8 Toehoorders en de pers

Artikel 26, eerste en tweede lid van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.

Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft.

Artikel 10 Verslaglegging zitting

De verhoren zullen óók op een geluidsband worden vastgelegd. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.

Artikel 11 Beraadslaging

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren, omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

De raad kan op basis van artikel 2, derde lid van deze verordening in de opdracht voor de enquête nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.

Artikel 12 Afronding onderzoek

Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond, legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt, wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, derde lid van deze verordening. Hierbij zijn - per onderzoek - verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad.

In het ene geval zal dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie betreffen, waarover de raad zich een oordeel wil vormen; in een ander geval zal de commissie eerst zelf een oordeel vormen alvorens de gemeenteraad een voorstel te doen.

Artikel 13 Inwerkingtreding

De onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet.

De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.