Regeling vervallen per 31-12-2014

Maatregelverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gemeente Arnhem

Geldend van 28-02-2013 t/m 30-12-2014

Intitulé

Maatregelverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gemeente Arnhem

Maatregelverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gemeente Arnhem

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      maatregel: het verlagen van de uitkering bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ dan wel het weigeren van de uitkering, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede en derde lid, van de IOAZ;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    • e.

      uitkering: de uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

    • f.

      grondslag: de grondslag, bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

  • 2. In deze verordening wordt onder belanghebbende mede verstaan: de echtgenoot in de betekenis van artikel 3 van de IOAW en artikel 3 van de IOAZ.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

1.Indien de belanghebbende

  • a.

    in de periode voorafgaand aan de aanvraag van een uitkering op grond van de IOAZ of nadien zich onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan,

  • b.

    de verplichtingen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, of

  • c.

    uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of artikel 8 van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven in de gevallen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW, of artikel 20, tweede en derde lid, van de IOAZ,

wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

2.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor eerstgenoemde maand geldende grondslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien geen maatregel opgelegd kan worden of de reeds opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd, kan alsnog een maatregel worden opgelegd respectievelijk kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw recht op uitkering heeft.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van verschillende gelijktijdig geconstateerde maatregelwaardige gedragingen van een belanghebbende, worden de daarop betrekking hebbende maatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, gelijktijdig opgelegd met een maximum van 50% van de grondslag.

  • 2. Indien het totaal aan maatregelen dat betrekking heeft op verschillende gelijktijdig geconstateerde maatregelwaardige gedragingen, meer dan 50% van de grondslag bedraagt, wordt in afwijking van artikel 4, eerste lid, het meerdere de daaropvolgende maand(en) opgelegd.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 7. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a.eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, tenzij voor belanghebbende het inzetten van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling niet zinvol wordt geacht;

  • b.

    tweede categorie: 1º. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2º. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren; 3º. gedragingen die de voortgang van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling belemmeren; 4º. het niet tijdig meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    derde categorie: het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering en waaronder niet begrepen gesubsidieerde arbeid, en het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of IOAZ;

  • d.

    vierde categorie:

    • 1º.

      het door houding en gedrag er ondubbelzinnig blijk van geven de verplichtingen bedoeld in artikel 37, eerste lid van de IOAW of IOAZ niet te willen nakomen;

    • 2º.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel gesubsidieerde arbeid;

    • 3º.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel gesubsidieerde arbeid.

Artikel 8. De hoogte van de maatregel

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt voor de gedragingen als bedoeld in artikel 7 de hoogte van de maatregel als volgt vastgesteld:

    • a.

      10% van de grondslag bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20% van de grondslag bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      50% van de grondslag bij gedragingen van de derde categorie

    • d.

      100% van de grondslag bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De maatregel voor de gedragingen, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, sub 2 en 3, wordt ten hoogste vastgesteld op het bedrag dat de belanghebbende uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven, indien hij de algemeen geaccepteerde arbeid dan wel gesubsidieerde arbeid had aanvaard of behouden, dan wel indien de dienstbetrekking niet was beëindigd.

Artikel 9. De duur van de maatregel

  • 1. Een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 7 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, opgelegd voor de duur van twee maanden.

  • 2. De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een nieuwe als verwijtbaar aan te merken gedraging van een zelfde of hogere categorie.

  • 3. Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 3. VERVALLEN

Hoofdstuk 4. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het kader van de IOAZ

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het kader van de IOAZ

  • 1. Indien de belanghebbende zich in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering op grond van de IOAZ of nadien onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan, anders dan de gedragingen, bedoeld in hoofdstuk 2 wordt een maatregel opgelegd van 20% van de grondslag.

  • 2. De duur van de maatregel wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, op de volgende wijze afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging langer recht heeft op een IOAZ-uitkering:

    • a.

      bij een periode van korter dan 3 maanden : 20% van de grondslag gedurende een maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: 20% van de grondslag gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden tot 12 maanden: 20% van de grondslag gedurende zes maanden;

    • d.

      bij een periode van 12 maanden of langer: 20% van de grondslag gedurende 12 maanden.

  • 3. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4. Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 5. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van deze wetten, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd van ten minste 20% van de grondslag gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt met een maand verlengd, indien de zeer ernstige misdraging plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd.

  • 4. Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 15 Intrekking oude verordening

De Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Arnhem, vastgesteld op 8 februari 2010, wordt ingetrokken.

Artikel 16. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking maar niet eerder dan 1 januari 2013.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Arnhem.