Regeling vervallen per 24-06-2010

Monumentenverordening gemeente Arnhem 2000

Geldend van 19-04-2000 t/m 23-06-2010

Intitulé

Monumentenverordening gemeente Arnhem 2000

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    monumenten:

    • 1.

      alle zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap, of hun cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder a sub 1;

  • b.

    gemeentelijke archeologische monumenten:

terreinen die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als monumenten als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

c.archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimale beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

d.gemeentelijke archeologische meldingsgebieden:

terreinen waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vast staat of vermoed wordt dat zij van algemeen belang zijn wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

e.gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaarten en -lijsten:

kaarten en lijsten waarop de gemeentelijke archeologische meldingsgebieden als bedoeld in onderdeel d zijn geregistreerd;

f.beschermde gemeentelijke monumenten:

monumenten die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig zijn aangewezen;

g.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop de beschermde gemeentelijke monumenten als bedoeld in onderdeel f zijn geregistreerd;

h.beschermde rijksmonumenten:

onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

i.kerkelijke monumenten:

onroerende monumenten die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie, of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

j.stads- en dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

k.beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht:

stads- en dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

l.lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten:

de lijst waarop de beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten als bedoeld in onderdeel k zijn geregistreerd;

m.de commissie:

de door de raad ingestelde commissie voor welstand en monumenten, die onder meer tot taak heeft het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en deze verordening;

n.het college:

het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Het college besluit over de aanwijzing nadat de commissie om advies is gevraagd.

  • 3. Het college neemt geen besluit over de aanwijzing van een kerkelijk monument dan na overleg met de eigenaar.

  • 4. Met ingang van de dag na die waarop aan de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is verzonden tot het moment waarop de registratie als bedoeld in het tiende lid plaatsvindt, dan wel vaststaat, dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 6 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat op grond van een provinciale verordening is ingeschreven in een provinciaal register.

  • 6. De commissie adviseert binnen acht weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 7. Indien een belanghebbende heeft verzocht om aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, beslist het college binnen zestien weken na de dag van ontvangst van het advies van de commissie, maar in ieder geval binnen vierentwintig weken na de dag waarop de commissie om advies is gevraagd. Indien de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument geschiedt op initiatief van het college, beslist het college binnen zestien weken nadat het voornemen tot aanwijzing kenbaar is gemaakt.

  • 8. Het college kan de in het zevende lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mits het belanghebbenden daarvan in kennis stelt binnen de in het zevende lid genoemde termijn van zestien weken.

  • 9. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 10. Het college registreert het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 11. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermd gemeentelijk monument.

Artikel 4 Wijziging van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende wijzigen. Indien de aanwijzing ambtshalve wordt gewijzigd wordt belanghebbende van deze wijziging in kennis gesteld.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3 achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 5 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede, zesde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988, of indien een beschermd gemeentelijk monument op grond van een provinciale verordening wordt ingeschreven in een provinciaal register.

  • 4. De datum van de intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 6 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen, te vellen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 7 Aanvraag om vergunning

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 6, tweede lid wordt ingediend bij het college.

  • 2. Het college brengt de aanvraag en de daartegen ingebrachte bezwaren terstond ter kennis van de commissie.

  • 3. Het college beslist binnen zes weken na de dag van ontvangst van het advies van de commissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag om vergunning.

  • 4. Het college kan de in het derde lid genoemde termijn met ten hoogste tien weken verlengen, mits het de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn van twaalf weken.

  • 5. Indien het college niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 8 Kerkelijk monument

Het college neemt met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beslissing ingevolge de bepalingen van artikel 7, dan in overeenstemming met de eigenaar, voor zover het een beslissing betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 9 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 6, tweede lid niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    niet binnen twee jaar na de dag waarop de vergunning is verleend van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 10 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de commissie.

  • 2. De commissie adviseert over de aanvraag binnen acht weken na de dag van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4 GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MELDINGSGEBIEDEN

Artikel 11 De aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een terrein aanwijzen als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied.

  • 2. Het college besluit over de aanwijzing nadat de commissie om advies is gevraagd.

  • 3. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988, of dat op grond van een provinciale verordening is ingeschreven in een provinciaal register.

  • 4. De commissie adviseert binnen tien weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 5. Indien een belanghebbende heeft verzocht om aanwijzing als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied, beslist het college binnen zestien weken na de dag van ontvangst van het advies van de commissie, maar in ieder geval binnen vierentwintig weken na de dag waarop de commissie om advies is gevraagd. Indien de aanwijzing als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied geschiedt op initiatief van het college, beslist het college binnen zestien weken nadat het voornemen tot aanwijzing kenbaar is gemaakt.

  • 6. Het college kan de in het vijfde lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mits het belanghebbenden daarvan in kennis stelt binnen de in het vijfde lid genoemde termijn van zestien weken.

  • 7. De aanwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 8. Het college geeft het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied aan op een door het college te vervaardigen kaart.

  • 9. Op een, bij de in het achtste lid bedoelde kaart, gevoegde lijst worden de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied aangegeven.

Artikel 12 Wijziging van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende wijzigen. Indien de aanwijzing ambtshalve wordt gewijzigd wordt belanghebbende van deze wijziging in kennis gesteld.

  • 2. Artikel 11, tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is blijft overeenkomstige toepassing van artikel 11 achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de kaart en de lijst van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden aangetekend.

Artikel 13 Intrekken van de aanwijzing

Artikel 13 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 11, tweede, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988, of indien een gemeentelijk archeologisch meldingsgebied op grond van een provinciale verordening wordt ingeschreven in een provinciaal register.

  • 4. De datum van de intrekking wordt op de kaart en de lijst van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden aangetekend.

Artikel 14 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden in een door het college beschermd gemeentelijk archeologisch meldingsgebied graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,50 m onder het maaiveld.

  • 2. Het college is bevoegd, de dieptegrens nader vast te stellen als vast is komen te staan dan wel vermoed wordt dat sprake is van archeologische waarden en vondsten op een geringere of op een grotere diepte.

  • 3. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, indien:

    • a.

      aan door het college aan te wijzen personen de mogelijkheid van toegang tot het terrein wordt geboden; en

    • b.

      aan de onder a genoemde personen de mogelijkheid wordt geboden om voorafgaand archeologisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten.

Artikel 15 Aanvraag om ontheffing

Op het aanvragen en het verlenen van de ontheffing als bedoeld in artikel 14, derde lid zijn de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 16 De aanwijzing

  • 1. Het college kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het college besluit over de aanwijzing nadat de commissie om advies is gevraagd.

  • 3. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De commissie adviseert binnen twaalf weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 5. Het college beslist binnen zestien weken nadat het voornemen tot aanwijzing kenbaar is gemaakt.

  • 6. Het college kan de in het vijfde lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mits het belanghebbenden daarvan in kennis stelt binnen de in het vijfde lid genoemde termijn van zestien weken.

  • 7. Het college registreert het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht op de lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

  • 8. De lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanduiding van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 17 De wijziging en intrekking van de aanwijzing

De artikelen 4 en 5 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten, en dat in artikel 5, derde lid, voor artikel 3, zesde lid moet worden gelezen artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 18 Beschermend bestemmingsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijk Ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Alvorens het college de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt de commissie gehoord.

  • 4. De commissie adviseert binnen veertien weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 19 Verbodsbepaling

  • 1. In beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor het afbreken van een bouwwerk ingevolge een aanschrijving van het college.

  • 3. Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 7 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 SCHADEVERGOEDING

Artikel 20 Schadevergoeding

  • 1.

    Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning tot wijziging, afbraak, verstoring, het vellen of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, en in artikel 19, eerste lid van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak, verstoring, het vellen of verwijdering van een gemeentelijk monument schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7 HANDHAVING

Artikel 21 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, 14 en 19 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 22 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 21 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan de personen die door het college met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 23 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegde gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

HOOFDSTUK 8 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 24 Intrekken oude verordening

De Monumentenverordening 1994 van de gemeente Arnhem wordt ingetrokken.

Artikel 25 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen die zijn verleend onder de werking van de Monumentenverordening 1994 van de gemeente Arnhem en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als vergunningen krachtens deze verordening.

  • 2. Beschermde gemeentelijke monumenten, die zijn aangewezen en geregistreerd onder de werking van de Monumentenverordening 1994 van de gemeente Arnhem worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Monumentenverordening 1994 van de gemeente Arnhem is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 4. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de Monumentenverordening 1994 van de gemeente Arnhem wordt beslist met toepassing van deze verordening.

  • 5. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische meldingsgebieden en beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten treedt zij in werking één dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt.

  • 6. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening gemeente Arnhem 2000".

Aldus vastgesteldin de openbare raadsvergadering van 10 januari 2000.

De secretaris, De voorzitter,

Artikelsgewijze toelichting op de Monumentenverordening gemeente Arnhem 2000

Artikelsgewijze toelichting op de Monumentenverordening gemeente Arnhem 2000

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a. Monumenten

Bij de omschrijving van het begrip monument is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988. Er zijn evenwel twee afwijkingen te constateren. In de eerste plaats kent de verordening de vijftig jarengrens niet. Hierdoor is het mogelijk monumenten die jonger dan vijftig jaar zijn, bijvoorbeeld de Wederopbouwpanden, onder de werking van de verordening te brengen.

Cultuurhistorische waardeis volgens de toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze cultuurhistorische waarde heeft ook betrekking op zaken en gebieden met geschiedkundige waarde.

Het onder 2 genoemde terrein kan bijvoorbeeld zijn een park, een tuin, een perceel met één of meer bomen, maar ook een molenbiotoop, een boerenerf, een schootsveld rond een fort of een kasteel, dan wel een slagveld waarop zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet altijd nodig dat op dit terrein mede een bouwkundig monument voorkomt; een zaak is immers een veel ruimer begrip.

Het staat gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip "monument" in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen als toetsingscriterium; zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 15 januari 1992 (Hummelo en Keppel; AB 1992, nr. 340).

b. Gemeentelijke archeologische monumenten

Dit begrip wordt apart gedefinieerd om enerzijds het belang van de archeologische monumentenzorg aan te geven, en anderzijds in verband met de afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening. De vergunningverlening is weliswaar de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, maar het doen van een opgraving mag alleen plaatsvinden met vergunning van de verantwoordelijke minister. De gemeente Arnhem bezit een (voorlopige) opgravingbevoegdheid sinds 1998.

Het eigendom van roerende monumenten, die men bij een opgraving aantreft, wordt geregeld in artikel 43 van de Monumentenwet 1988. Het maakt daarbij niet uit of er sprake is van een rijks- of een gemeentelijk archeologisch monument.

d. Gemeentelijke archeologische meldingsgebieden

Naast rijks- en gemeentelijke archeologische monumenten bestaat behoefte aan een derde, lichtere, vorm van bescherming van het bodemarchief: het meldingsgebied. In, als zodanig aangewezen, meldingsgebieden zal bij dreigende verstoring van het bodemarchief worden nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn. Dit kan leiden tot het doen van een opgraving.

e. Gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaarten en -Iijsten

Op deze kaart en bijbehorende lijst zal onder andere de omvang van de archeologische meldingsgebieden worden aangegeven en een beschrijving van de redenen van aanwijzing.

f. Beschermde gemeentelijke monumenten

Er kunnen zowel roerende als onroerende monumenten worden beschermd; dit in tegenstelling tot de Monumentenwet 1988 waar alleen sprake is van onroerende monumenten. Aandachtspunt bij de bescherming van roerende zaken is het effectueren van de bescherming. Roerende monumenten kunnen vaak eenvoudig worden verplaatst, daardoor over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van deze verordening worden gebracht.

g. Gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van een monument op deze lijst is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg. Dit geldt eveneens voor de lijst als bedoeld in artikel 1 sub l.

h. Beschermde rijksmonumenten

Het is nodig om een omschrijving van een beschermd rijksmonument op te nemen omdat deze verordening een voorwaarde is voor het verkrijgen c.q. behouden door het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor wijziging c.a. van beschermde rijksmonumenten te verlenen. De gemeente Arnhem heeft deze bevoegdheid sinds (nog uitzoeken en invullen). Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

i. Kerkelijke monumenten

Bij de aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg nodig tussen eigenaar en het college van burgemeester en wethouders. Onderdeel van de vergunningsprocedure bij wijziging van een beschermd kerkelijk monument kan overeenstemming tussen beide partijen zijn. Zie voorts de toelichting bij artikel 1 sub f.

j. Stads- en dorpsgezicht

Bij de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument wordt tevens aandacht besteed aan onderdelen van het monument, zoals bijgebouwen, beplanting, etc. Soms is een dergelijke bescherming onvoldoende, omdat het bijzondere met name ligt in het totaal van een bepaald gebied. Als dit gebied geen landelijke, maar wel lokale kwaliteit heeft kan het instrument van het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht oplossing bieden. Via het beschermende bestemmingsplan kan dan een basis worden gegeven aan de bescherming van structuurbepalende delen van de stad. De uitwerking kan dan bijvoorbeeld geschieden via een Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER).

Voor wat betreft de omschrijving is aansluiting gezocht bij de tekst van de Monumentenwet 1988. De daarin opgenomen verplichting dat er zich binnen dat gezicht één of meer monumenten moeten bevinden is echter niet overgenomen, maar zal in de praktijk wel vaak voorkomen.

m. Commissie voor welstand en monumenten

Op 10 juni 1999 is – met terugwerkende kracht tot 1 april 1999 – in werking getreden de Verordening Arnhemse commissie voor welstand en monumenten 1999. In artikel 2 van deze verordening zijn de taken en bevoegdheden van deze commissie omschreven. Onder meer is bepaald dat de commissie tot taak heeft te adviseren inzake:

  • 1.

    de aanwijzing tot beschermde gemeentelijke – en rijksmonumenten;

  • 2.

    de aanwijzing tot beschermd (rijks- of) gemeentelijk stadsgezicht.

    Door het opnemen van deze begripsbepaling (en ook de inschakeling bij aanwijzing, wijziging en intrekking van gemeentelijke en rijksmonumenten) in deze verordening, worden burgemeester en wethouders de vergunningverlenende instantie in plaats van de minister bij wijziging van beschermde rijksmonumenten.

Artikel 2 Gebruik van het monument

Artikel 2 Gebruik van het monument

Dit artikel vormt de basis voor een goede motivering van besluiten tot aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening. Het gebruik van het monument betreft niet zozeer de planologische bestemming van het monument, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar daaraan toekent.

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Lid 1

Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De monumentale belangen komen tot uitdrukking in de redengevende omschrijving (zie ook het elfde lid). Aangezien de Algemene wet bestuursrecht op deze verordening van toepassing is moeten de belanghebbenden worden gehoord voordat over de aanwijzing wordt besloten; zie de artikelen 4:8 en 4:9 Awb.

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument, bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. Hiervan zal met name sprake kunnen zijn indien een belanghebbende om aanwijzing verzoekt.

Lid 3

Opneming van dit lid is nodig omdat het voeren van overleg meer inhoudt dan het naar voren brengen van zienswijzen op grond van de Awb. Het voeren van overleg veronderstelt dat het initiatief van het college komt. Zie in dit verband ook artikel 8 met bijbehorende toelichting.

Lid 4

Door het opnemen van dit lid kunnen ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure met betrekking tot het monument worden voorkomen. De bescherming geldt vanaf de dag na de dag waarop aan de eigenaar de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing van zijn monument is verzonden. Hoewel hiermee een extra beroepsmoment wordt gecreëerd (de kennisgeving is op rechtsgevolg gericht), wordt hieraan de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van decommissie achterwege kan blijven. Overigens is deze bepaling analoog aan de Monumentenwet 1988.

Lid 5

Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

Leden 6, 7 en 8

De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; het college heeft de bevoegdheid ook na het verstrijken van deze termijn alsnog tot plaatsing te besluiten. Een belanghebbende kan, wanneer het college na het verstrijken van de (verlengde) termijn nog steeds geen beslissing heeft genomen, een bezwaarschrift indienen tegen het uitblijven van een beslissing: er is dan sprake van een fictieve weigering op grond van de Awb.

De wijze van bekendmaking van het besluit van het college is geregeld in afdeling 3.6 van de Awb.

Lid 9

De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang. Daarom zal deze mededeling van de aanwijzing aan hen in de regel aangetekend worden verzonden.

Lid 10

Op het moment van de registratie vervalt de voorbescherming als bedoeld in het vierde lid van dit artikel. De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling. De voorbescherming vervalt ook indien het college niet tot aanwijzing van het monument besluit.

Lid 11

Door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele object, inclusief het interieur, onder de werking van de Monumentenverordening geplaatst. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, bomen en tuininrichting, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

Artikel 4 Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument te wijzigen. Door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele object, inclusief het interieur, onder de werking van de Monumentenverordening geplaatst; zie de toelichting bij lid 11 van artikel 3. Een wijziging van de aanwijzing zal daarom in de meeste gevallen niet gericht zijn op enig rechtsgevolg. Dit is bijvoorbeeld het geval bij:

  • 1.

    wijzigingen van ondergeschikte betekenis (bijvoorbeeld een wijziging van straatnaam, huisnummer, etc.); of om

  • 2.

    wijziging van de beschrijving van de feitelijke situatie: nadat het pand al was aangewezen tot beschermd gemeentelijk monument wordt bij een verbouwing een tot dan toe verborgen muurschildering ontdekt. Uit het oogpunt van volledigheid kan daarvan aantekening worden gemaakt in het gemeentelijke register. Belanghebbende wordt van deze wijziging in kennis gesteld. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat ook zonder deze aanvullende aantekening in het register de later ontdekte muurschildering bescherming geniet. Immers, door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument was het gehele object, inclusief het interieur, al onder de werking van de Monumentenverordening geplaatst;

  • 3.

    het doorhalen van de inschrijving van een monument dat teniet is gegaan door sloop of brand.

In deze gevallen blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3 achterwege.

Wanneer het college een zaak, die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevindt maar niet eerder in de beschrijving was opgenomen (en daarom nog niet beschermd was), alsnog wil beschermen, kan het de aanwijzing wijzigen. Een dergelijke wijziging is op rechtsgevolg gericht. Daarom geldt in dit geval de procedure als bij aanwijzing, en is ook de voorbescherming van toepassing.

Artikel 5 lntrekken van de aanwijzing

Op grond van dit artikel kan de aanwijzing van een beschermd gemeentelijke monument worden ingetrokken. Ook hier moet de normale voorbereidingsprocedure worden gevolgd.

Een beschermd gemeentelijk monument dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaalmonument, wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen. Hiervoor is geen apart besluit meer van het college vereist.

Artikel 6 Verbodsbepaling

Artikel 6 Verbodsbepaling

Dit artikel vertoont veel gelijkenis met de verbodsbepaling in de Monumentenwet 1988. Het begrip verstoren heeft betrekking op gemeentelijke archeologische monumenten. Hieronder wordt verstaan graafwerk dieper dan 0,50 m onder het maaiveld. Een monument kan ook een groenmonument zijn. Onder het begrip groenmonument valt bijvoorbeeld een houtopstand, zijnde hakhout, een houtwal of één of meer bomen.

Onder hakhout wordt verstaan één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen. Onder houtwal valt alle lintvormige begroeiing van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen en/of struiken. Ook houtsingels, struiken of heesters, voor zover zij bestaan uit lintbegroeiing van enige omvang, vallen onder dit begrip.

Het begrip vellen slaat op gemeentelijke groenmonumenten. Onder vellen wordt verstaan het knotten, omhakken of afzagen alsmede het rooien, met inbegrip van verplanten. Het verbod geldt niet in een aantal, door het college nader te bepalen, situaties zoals een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college.

Artikel 7 Aanvraag om vergunning

Op het aanvraagformulier is aangegeven welke gegevens bij de aanvraag moeten worden ingediend. In dit geval zijn de artikelen 4:2, 4:5 en 4:15 van de Awb van toepassing. Eén van de in te dienen bescheiden kan betrekking hebben op de uitkomsten van uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek naar de geschiedenis en de kwaliteiten van het beschermde monument. Als het college de aanvraag in behandeling neemt moet het advies vragen aan decommissie. Daarvóór dient de aanvraag ter inzage te worden gelegd zodat belanghebbenden hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

De redactie van het derde lid heeft tot gevolg dat, wanneer het advies van de commissie niet op tijd is, het college de keuze heeft tussen een beslissing nemen zonder het advies, of het te laat uitgebrachte advies toch meenemen in de beslissing. De totale termijn (inclusief verlenging) van 22 weken blijft binnen de termijnen voor de bouwvergunning (artikel 46 Woningwet) van tweemaal 13 weken.

Als het college geen tijdige beslissing neemt wordt de vergunning geacht te zijn verleend. Deze bepaling sluit niet aan bij de Awb, maar wel bij de Monumentenwet 1988 en de Woningwet.

Het verbinden van voorschriften aan een vergunning (bijvoorbeeld over de herbestemming van vrijkomende materialen en over de tijdelijkheid van de vergunning) is een ongeschreven regel in het bestuursrecht, zodat opneming van deze mogelijkheid niet apart in deze verordening hoeft te worden geregeld. Ten aanzien van verstoring van een gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.

Artikel 8 Kerkelijk monument

De noodzaak van overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie of een catechisatieruimte geldt deze verbijzondering niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de overige monumenten gelden. De beslistermijnen, genoemd in artikel 7, gelden ook voor beslissingen op grond van dit artikel.

Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen op basis van de redengevende omschrijving al een beschermde status krijgen.

Artikel 9 lntrekken van de vergunning

Dit artikel bevat de mogelijke intrekkinggronden. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval heeft het college de mogelijkheid de vergunning in te trekken. De wijze waarop en de motivering waarom zijn geregeld in artikel 3:41 Awb. Het ligt voor de hand om de commissie een afschrift te sturen van de intrekking. Daarnaast kan het aan te bevelen zijn om de commissie advies te vragen alvorens over de intrekking wordt besloten. Overigens kan de commissie ook ongevraagd advies verstrekken.

Artikel 10 Vergunning voor beschermd rijksmonument

De procedure met betrekking tot de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten staat beschreven in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, eerste lid Monumentenwet 1988, zijnde de basis om de beslissingsbevoegdheid omtrent rijksmonumenten bij het college neer te leggen.

Ten aanzien van de termijn is de dagentermijn uit de Monumentenwet 1998 gevolgd en niet de wekentermijn uit de Awb. De verdere procedure omtrent de beslissing op de aanvraag om vergunning is beschreven in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet 1988 schrijft in artikel 15 voor dat een "deskundige commissie" op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld bij deze vergunningsprocedure. Om te voorkomen dat dit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van decommissie tot problemen leidt bij de vergunningverlening, is in het derde lid bepaald dat de commissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de termijn van acht weken.

Artikel 11 De aanwijzing als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied

Het betreft hier een lichtere vorm van bescherming dan de mogelijkheid van aanwijzing als rijks- en gemeentelijke archeologische monumenten. Na aanwijzing van een terrein is het mogelijk op grond van artikel 14/15 ontheffing te verkrijgen.

Het betreft hier terreinen waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat bij graafwerk bodemsporen en/of vondsten zullen worden aangetroffen aan de hand waarvan wetenschappelijk onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van stad of buitengebied kan plaatsvinden.

Naast een lijst waarop onder andere een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied wordt gegeven, wordt een kaart vervaardigd waarop het gebied is aangegeven. Hiermee wordt de duidelijkheid naar de belanghebbenden vergroot.

Artikel 12 Wijziging van de aanwijzing

Aan dit artikel zal met name toepassing worden gegeven indien er, als gevolg van het in de toelichting op artikel 11 genoemde wetenschappelijk onderzoek, een duidelijk vermoeden bestaat dat het meldingsgebied groter dan wel kleiner is dan het volgens artikel 11 aangewezen gebied.

Voor deze wijziging geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Van een ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van kadastrale aanduiding of tenaamstelling.

Artikel 13 lntrekken van de aanwijzing

Op grond van dit artikel kan de aanwijzing van een gemeentelijk archeologisch meldingsgebied worden ingetrokken.

Intrekking kan onder andere plaatsvinden als uitvloeisel van een volgens artikel 14, tweede lid verleende ontheffing. Als gevolg van uitgevoerd archeologisch onderzoek en de daarmee gepaard gaande verstoring van het bodemarchief, kan de reden van de aanwijzing verdwenen zijn.

Het derde lid regelt dat een aangewezen meldingsgebied, dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd (archeologisch) rijks- of provinciaal monument, vanaf dat moment geacht wordt niet meer te zijn aangewezen.

Artikel 14 Verbodsbepaling

Qua opzet heeft dit artikel veel weg van de verbodsbepaling in artikel 6 van deze verordening. In de Monumentenwet 1988 wordt geen uitspraak gedaan over wat onder verstoren wordt verstaan. Binnen de archeologische monumentenzorg heeft de volgende definitie ingang gevonden: ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en waarbij graafwerk dieper dan 0,50 m onder het maaiveld wordt verricht.

Het college is bevoegd de dieptegrens nader te bepalen, zowel minder diep als dieper dan 0,50 m. Hiertoe zal aanleiding zijn indien vaststaat dan wel vermoed wordt dat sprake is van zeer dicht bij het maaiveld gelegen archeologische waarden, vondsten c.a., of indien vaststaat dan wel vermoed wordt dat deze archeologische waarden, vondsten c.a. dieper zijn gelegen dan 0,50 m.

Op grond van het derde lid verleent het college ontheffing indien aan de daar genoemde twee voorschriften wordt voldaan.

Artikel 16 De aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

lndien de cultuurhistorische waarde haar grond vindt in het totaal van een gebied en veel minder in het individuele monument of complex en het gebied met name een lokale betekenis heeft, kan het college overgaan tot het aanwijzen van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten. Met name voor de gebieden met veel jongere bouwkunst kan de aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van dat gebied te beschermen. Qua procedure is aansluiting gezocht bij de aanwijzing en registratie van beschermde monumenten.

Artikel 17 De wijziging en intrekking van de aanwijzing

Ook hier is aansluiting gezocht bij de procedure voor beschermde monumenten. lndien een stads- of dorpsgezicht wordt aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 wordt de aanwijzing op grond van artikel 16 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken. Hiervoor is dus geen afzonderlijk besluit van het college vereist.

Artikel 18 Beschermend bestemmingsplan

Op grond van dit artikel is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; deze verplichting bestaat overigens ook op grond van artikel 36 van de Monumentenwet.

Dit (gedetailleerde) bestemmingsplan moet de basis bieden voor het beschermen van de structuurbepalende delen van het betreffende gebied.

Deze structuurbepalende delen worden benoemd in de beschrijving van het beschermde stads- of dorpsgezicht. Op basis hiervan kunnen bij (ver)bouwplannen nadere eisen worden gesteld. Deze nadere eisen kunnen bijvoorbeeld worden ingevuld door het welstandsbeleid, een Cultuurhistorische effectrapportage (CHER) of een beeldkwaliteitplan.

Artikel 19 Verbodsbepaling

In deze verordening is gekozen voor aansluiting bij de tekst van artikel 37 van de Monumentenwet 1988. Deze sloopregeling heeft betrekking op alle bouwwerken in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Voor het slopen van een beschermd gemeentelijk monument in een beschermd gebied moeten dus twee vergunningen worden aangevraagd. Deze vergunningen worden vereist door artikel 6 en 19 van de gemeentelijke monumentenverordening. In artikel 21 is de strafbepaling opgenomen indien zonder vergunning een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt gesloopt.

Artikel 20 Schadevergoeding

Het opnemen van een schadevergoedingsartikel is niet verplicht, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen dit artikel op te nemen om daarmee uniformiteit te krijgen met de Monumentenwet 1988.

Uit jurisprudentie blijkt dat de aanwijzing tot beschermd monument geen grond voor schadevergoeding oplevert. Eventuele schade treedt pas op als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

De in het tweede lid bedoelde verordening is vastgesteld door de raad van de gemeente Arnhem d.d. 28 februari 1994.

Artikel 21 Strafbepaling

Bij de bepaling van de geldboete is de Wet indeling geldboetecategorieën II van 11 februari 1988 van belang.

Op overtreding van een verordening kan, op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, een geldboete van de eerste of tweede categorie worden gezet. Aan strijd met de Monumentenwet 1988 is een geldboete gekoppeld van de vijfde categorie (maximaal f 100.000,--). Gelet op de ernst van het vergrijp en de hoogte van de strafmaat bij rijksmonumenten is de keuze voor een geldboete van de tweede categorie (maximaal

5.000,--) voor de hand liggend.

Artikel 22 Opsporingsbevoegdheid

Artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid (bijvoorbeeld politieagenten). Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Van deze mogelijkheid heeft het college in augustus 1997 gebruik gemaakt.

Artikel 23 Binnentreden

Op grond van dit artikel kunnen open ruimten worden betreden en beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn, worden binnen getreden tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd in de Wet op het binnentreden.

Artikel 25 Overgangsbepalingen

De datum van inwerkingtreding van deze verordening is geregeld in het vijfde lid. De verordening treedt pas in werking nadat zij bekend is gemaakt. Voor de procedure daarbij wordt verwezen naar artikel 139 van de Gemeentewet.

lngevolge artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988 moet de vastgestelde verordening onverwijld ter kennis van de minister (van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) worden gebracht en treedt zij twee maanden na toezending in werking. Op dat moment is het zesde lid van toepassing.

De op grond van de oude verordening verleende vergunningen en op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatste monumenten worden geacht verleend respectievelijk aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig deze verordening.