Regeling vervallen per 19-12-2017

Haven- en kadeverordening 2005

Geldend van 30-03-2005 t/m 18-12-2017

Intitulé

Haven- en kadeverordening 2005

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening en de daarop rustende besluiten wordt verstaan onder:

    a.kade:

    de rechter Rijnoever, met uitzondering van het voormalig Rijksveer Malburgen (kadastraal bekend als gemeente Arnhem, sectie D, nr. 4934 en 4648), beginnende bij de haven, alsmede de gehele wal van de haven, en eindigende bij de Boterdijk daar waar de damwand begint ter hoogte van kilometerraai 884.105, zoals op de bij deze verordening gewaarmerkte tekening is aangegeven. Het deel van de kade dat geen onderdeel uitmaakt van de haven heeft bovenstrooms vanaf kilometerraai 883 een bereik tot 15 meter uit de kade en benedenstrooms vanaf kilometerraai 883 een bereik tot 22 meter rivierwaarts van de kade;

    • b.

      gebruik maken van de kade:

      • -

        het rechtstreeks meren aan de kade van een vaartuig; of

      • -

        het zonder directe verbinding meren van een vaartuig voor de kade; of

      • -

        het door middel van een ander drijvend voorwerp aan de kade meren van een vaartuig;

    • c.

      haven:

    de haven van Malburgen zoals op de bij deze verordening gewaarmerkte tekening is aangegeven;

    d.vaartuig:

    een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen. Met inbegrip van een houtvlot, een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een drijvende boorinstallatie, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton en elk drijvend werktuig, drijvend voorwerp of drijvende inrichting;

    e.gezagvoerder:

    degene, die op het vaartuig het gezag uitoefent en verantwoordelijk is voor de naleving van de geldende reglementen of degene die deze vervangt dan wel als zodanig optreedt; voor het geval noch de gezagvoerder, noch diens plaatsvervanger aanwezig is, wordt de eigenaar of gebruiker van het vaartuig aangemerkt als gezagvoerder;

    f.havenmeester:

    de als zodanig van gemeentewege aangewezen ambtenaar aan wie het toezicht op de haven en kade is opgedragen en zijn plaatsvervanger(s);

    g.laden en/of lossen:

    het in- en/of ontschepen van reizigers of goederen;

    h.laad- en losplaats:

    de plaats in de haven bestemd voor laden en lossen;

    i.college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied van de haven- en kadeverordening

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is deze verordening van toepassing:

  • a.

    in de haven en aan of op de kade, alsmede op de scheepsreparatiewerven, laad- en losplaatsen in de haven- en op de kade en alle tot de haven behorende kunstwerken;

  • b.

    op alle vaartuigen die direct of indirect gemeerd liggen in de haven of aan of bij de kade, aanlegsteigers, meerpalen, ankergebieden of andere voorzieningen in publiekrechtelijk beheer bij de gemeente Arnhem.

Artikel 1.3 Verlening ontheffing

  • 1. Een op grond van de onderhavige verordening vereiste ontheffing kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verleend.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden. De beperkingen en voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van de openbare orde en veiligheid, het milieu, de volksgezondheid, het stadsschoon, de goede ordening van de vaartuigen in de haven en kade en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 3. Degene aan wie de ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 4. De aanvraag voor en de gegevens ter verkrijging van een ontheffing worden bij de havenmeester ingediend.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen omtrent de wijze van indiening van een aanvraag en de daarbij benodigde gegevens en bescheiden.

Artikel 1.4 Weigering ontheffing

Een ontheffing kan, afgezien van de specifieke gronden genoemd in de afzonderlijke bepalingen, worden geweigerd in het belang van de ordening van het gebruik van de haven en kade, de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het milieu, het stadsschoon en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder of wegens strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 1.5 Intrekking of wijziging van de ontheffing

De ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd, indien:

  • a.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten moet worden aangenomen dan wel nodig wordt geoordeeld dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door een belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist;

  • b.

    ter verkrijging daarvan onjuiste, dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • c.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn nagekomen;

  • d.

    van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt op een bepaald in de ontheffing genoemd tijdstip, dan wel bij gebreke van een tijdstip of een termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    hierom door of namens de houder wordt verzocht.

Artikel 1.6 Inzage ontheffing

De houder van een ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

gevaar schade of hinderHoofdstuk II: Openbare orde, veiligheid, milieu, stadsschoon en voorkoming van

Artikel 2.1 Gebruik maken van de kade

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college gebruik te maken van de kade.

  • 2. Het is verboden om bij het gebruik maken van de kade een andere plaats in te nemen dan door het college is aangewezen.

  • 3. De ontheffing bedoeld in het eerste lid is persoons-, bedrijfs-, ligplaats- en vaartuiggebonden.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel geldt niet voor zover afdeling 3 van hoofdstuk 5 van de Algemene plaatselijke verordening voor Arnhem met betrekking tot het innemen van een ligplaats met een woonschip van toepassing is.

Artikel 2.2 Meldingsplicht

Van de aankomst van een vaartuig in de haven moet door de gezagvoerder binnen twee uren na de aankomst worden kennis gegeven aan de havenmeester.

Artikel 2.3 Opvolgen bevelen

De gezagvoerder, die ten behoeve van een vaartuig van de kade gebruik maakt, is gehouden de bevelen op te volgen, die door het bevoegde gezag worden gegeven in het belang van de orde en veiligheid, omtrent:

  • a.

    de plaats, waar hij met zijn vaartuig moet liggen;

  • b.

    het verhalen of verleggen van zijn vaartuig;

  • c.

    het laden en lossen van zijn vaartuig, voor zover daartoe werkzaamheden aan of op de kade geschieden;

  • d.

    het in- en uitvaren van de haven en het verlaten hiervan met zijn vaartuig.

Artikel 2.4 Aanwijzing voor specifieke categorie vaartuigen

Het college kan locaties aanwijzen waar slechts gebruik kan worden gemaakt van de kade met een (of meer) specifieke categorie(en) vaartuigen.

Artikel 2.5 Tekens

  • 1. Het college kan in het belang van de orde en veiligheid tekens doen plaatsen welke vermeld zijn in het Rijnvaartpolitiereglement 1995en de tekens doen voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van het college te handelen in strijd met het teken en de daarbij behorende nadere aanduidingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.6 Vaarsnelheid

  • 1. Het is verboden met een vaartuig in de haven te varen met een snelheid van meer dan 5 km per uur.

  • 2. Op last van het college is de gezagvoerder verplicht zijn vaartuig onmiddellijk te doen stilleggen, te meren of de vaart van het vaartuig te verminderen of te versnellen.

Artikel 2.7 Aanmeren

Het is verboden enig vaartuig in de haven of aan de kade op andere wijze te meren dan aan de daarvoor bestemde palen en ringen of bolders tenzij van een ander drijvend, aan de kade gemeerd, voorwerp wordt gebruik gemaakt.

Artikel 2.8 Meren langszij een vaartuig

Het is verboden, zonder ontheffing van het college, zijn vaartuig te meren langszij een vaartuig dat niet behoorlijk is gemeerd.

Artikel 2.9 Hinderen

  • 1.

    Het is verboden met of op een vaartuig of ander object overlast of hinder te veroorzaken dan wel op andere wijze de openbare orde te verstoren.

  • 2.

    De gezagvoerder is verplicht er voor zorg te dragen dat geen onderdelen van het vaartuig of andere voorwerpen buiten boord steken zodanig dat daardoor gevaar of hinder kan ontstaan.

Artikel 2.10 Verhalen in het belang van de orde veiligheid en milieu

  • 1.

    De gezagvoerder is verplicht het vaartuig te verhalen indien dat naar het oordeel van het college in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college kan het in het eerste lid bedoelde vaartuig verhalen indien dit op grond van de in dat lid bedoelde belangen zonder uitstel dringend noodzakelijk is dan wel de gezagvoerder onbekend is of indien geen gevolg is gegeven aan de in het eerste lid genoemde verplichting door de gezagvoerde

Artikel 2.11 Gebruik van ankers

  • 1. Het is de gezagvoerder van een vaartuig verboden om zonder ontheffing van het college:

    • a.

      een anker te gebruiken om een vaartuig te stoppen;

    • b.

      met een krabbend anker te varen;

    • c.

      ten anker te gaan of ten anker te liggen.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt in een geval als hierna bedoeld:

    • a.

      ter voorkoming van aanvaring;

    • b.

      op een ligplaats ten behoeve van het meren van een vaartuig;

    • c.

      in overeenstemming met ter plaatse, onder artikel 2.6 bedoelde tekens en nadere aanduidingen.

Artikel 2.12 Onvoldoende bemande vaartuigen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in het derde lid is het verboden met een vaartuig gebruik te maken van de kade dat niet is bemand of dat onvoldoende is bemand om het te kunnen verhalen.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing indien wordt gehandeld met ontheffing van het college.

  • 3. Het college kan voor bepaalde categorieën vaartuigen ligplaatsen en gedeelten van de haven aanwijzen, waar het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 2.13 Stilliggende vaartuigen

De gezagvoerder van een vaartuig is verplicht ervoor te zorgen dat het vaartuig dat stilligt zodanig is verankerd of gemeerd en van zonsondergang tot zonsopgang zodanig is verlicht dat geen gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan. De verplichting met betrekking tot het voeren van verlichting geldt eveneens wanneer tussen zonsopgang en zonsondergang het zicht dit vereist.

Artikel 2.14 Sleepbootassistentie

De gezagvoerder van een vaartuig is verplicht, indien het college dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk acht, zich voor eigen rekening te bedienen van sleepbootassistentie.

Artikel 2.15 Zinken vaartuig

De gezagvoerder van een vaartuig is verplicht:

te zorgen dat het vaartuig niet aan de grond komt. a.

  • b.

    onmiddellijk na het zinken van het vaartuig kennis daarvan te geven aan de havenmeester;

  • c.

    de door of vanwege het bevoegde gezag bevolen maatregelen te treffen om hinder voor de scheepvaart te voorkomen of te beperken;

  • d.

    zorg te dragen, dat het gezonken vaartuig binnen de door het college bepaalde tijd wordt verwijderd.

Artikel 2.16 Melden schade

De gezagvoerder is verplicht, wanneer met zijn vaartuig schade is veroorzaakt aan een ander vaartuig, aan de kade of aan havenkunstwerken, hiervan onverwijld kennis te geven aan de havenmeester.

Artikel 2.17 Toelaten gebruik van vaartuig

Ieder, die ten behoeve van een vaartuig van de kade gebruik maakt, is gehouden toe te laten dat van zijn vaartuig gebruik wordt gemaakt:

  • 1.

    ten behoeve van het verkeer tussen de wal en verder van de wal liggende vaartuigen;

  • 2.

    ten behoeve van het laden en lossen van verder van de wal liggende vaartuigen, op aanwijzing van het college.

Artikel 2.18 Bereikbaarheid van vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden, de toegang tot een vaartuig te blokkeren.

  • 2.

    De gezagvoerder van een gemeerd vaartuig is verplicht, er zorg voor te dragen dat het vaartuig te allen tijde vlot en veilig kan worden betreden en verlaten.

Artikel 2.19 Gebruik van verkeersobjecten.

  • 1.

    Het is verboden meerboeien en tonnen in het openbare water, alsmede tekens, lantaarnpalen, bomen en railingen of soortgelijke objecten voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor deze zijn bestemd.

  • 2.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3.

    De ontheffing genoemd in het tweede lid is gebonden aan de natuurlijke of rechtspersoon waaraan zij is verleend.

  • 4.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet indien het Rijnvaartpolitiereglement 1995 hierin voorziet.

Artikel 2.20 Vorst

De gezagvoerder, die ten behoeve van een vaartuig van de kade gebruik maakt, is gehouden bij vorst het water rondom zijn vaartuig open te houden.

Artikel 2.21 Honden

De gezagvoerder die een hond of honden aan boord heeft is, indien het college dit beveelt, verplicht deze aan boord vast te leggen of te doen vastleggen.

Artikel 2.22 Gebruik kade

  • 1. Het is verboden de kade geheel of gedeeltelijk in gebruik te nemen of te hebben voor het opslaan van goederen, of welke andere doeleinden dan ook.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Hoofdstuk III: Specifieke bepalingen betreffende de veiligheid

Artikel 3.1 Vrijkomen van stoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden stof, rook, roet, gassen, dampen en dergelijke op zodanige wijze te laten vrijkomen dat daardoor gevaar, schade of hinder in of buiten de haven ontstaat of kan ontstaan.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt met een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, dan wel met ontheffing van het college in gevallen waarin de Wet milieubeheer niet voorziet.

Artikel 3.2 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

  • 1. Degene die stoffen of voorwerpen in de haven terecht doet komen waardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en degene die van een dergelijk voorval kennis draagt, is verplicht dit onmiddellijk te melden bij de havenmeester.

  • 2. Degene die stoffen of voorwerpen in de haven terecht doet komen, is gehouden voor het opruimen daarvan zorg te dragen en onmiddellijk (nood)maatregelen te treffen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Wet milieubeheer daarin voorziet.

Artikel 3.3 Verrichten van werkzaamheden

  • 1. Het is verboden verbouwings-, herstel- of sloopwerkzaamheden aan vaartuigen te (laten) verrichten, waardoor gevaar, schade, of hinder kan ontstaan. Dit verbod is niet van toepassing indien de Wet milieubeheer geldt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en hiervoor nadere regels vaststellen.

  • 3. De ontheffing genoemd in het tweede lid is gebonden aan de natuurlijke of rechtspersoon waaraan zij is verleend.

Artikel 3.4 Algemene plicht tot waakzaamheid

De gezagvoerder moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in deze verordening, alle voorzorgsmaatregelen nemen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goed zeemanschap worden gevorderd, teneinde met name te voorkomen dat:

  • a.

    het leven van personen in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    schade wordt veroorzaakt aan andere vaartuigen of aan drijvende voorwerpen, aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden;

  • c.

    hinder voor de scheepvaart of kade- of havengebruikers ontstaat;

  • d.

    het milieu in ernstige mate negatief kan worden beïnvloed.

Hoofdstuk IV Handhaving

Artikel 4.1 Bevelen en Aanwijzingen

  • 1. Het college kan bevelen en aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, ter regeling van het scheepvaartverkeer en het innemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

  • 3. De daaruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van degene tot wie de aanwijzing is gericht.

Artikel 4.2 Toezichthoudende ambtenaren

  • 1. Het college kan het toezicht op de haven en de kade, zomede op de naleving van de bepalingen van deze verordening opdragen aan de havenmeester, alsmede aan andere aan te wijzen ambtenaren.

  • 2. Eveneens kan het college aan de havenmeester, alsmede aan andere aan te wijzen ambtenaren opdragen het geven van aanwijzingen en bevelen, als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.3, 2.6, 2.15, 2.17, 2.21 en 4.1.

Artikel 4.3 Opsporing

De opsporing van de strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de handhaving of de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de last zijn vermeld.

Artikel 4.4 Het binnentreden van woningen, ruimten en plaatsen.

  • 1. Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot de handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning, zonder toestemming van de bewoner.

  • 2. Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, hebben tegen de wil van de rechthebbende toegang tot alle plaatsen, geen woning zijnde, voor zover dat redelijkerwijs vereist is in verband met het toezicht op de nakoming en de opsporing daarvan.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 5.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij deze verordening bepaalde, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 5.2 Intrekking oude verordening

De verordening op het gebruik van de kade en de haven van de gemeente Arnhem vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 januari 1994, nr. 93.018712, wordt ingetrokken.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking zes weken nadat publicatie in de Arnhemse Koerier heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.4 Overgangsbepalingen

Vergunningen, toestemmingen, ontheffingen, aanstellingen van personen, die zijn verleend of gegeven of die zijn aangevraagd op grond van de verordening op het gebruik van de kade en de haven van de gemeente Arnhem vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 januari 1994, nr. 93.018712, worden geacht te zijn verleend, gegeven of aangevraagd op grond van deze verordening.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Haven- en kadeverordening 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2005.

De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

a.Kade

In deze begripsomschrijving wordt het woord kilometerraai gebruikt. Een raai is een denkbeeldige lijn loodrecht op de richting van een kade, dijk of strand. Bij de Rijn zijn op regelmatige afstanden vaste raaien uitgezet met behulp van stenen paaltjes, de zogenaamde hectometer- en kilometerraaien.

e.Gezagvoerder

In het kader van deze verordening is het van belang vast te stellen wie met betrekking tot een vaartuig feitelijk de leiding heeft. De omschriijving dient dan ook in deze zin te worden opgevat. Is noch de gezagvoerder noch zijn plaatsvervanger aanwezig dan wordt de eigenaar en/of gebruiker van het vaartuig als gezagvoerder aangemerkt.

f.Havenmeester

Deze functionaris is apart als zodanig aangesteld. De plaatsvervanger(s) van de havenmeester heeft (hebben) dezelfde bevoegdheden als de havenmeester. De bevoegdheden van de havenmeester zijn beperkt tot de haven en kade.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied van de haven- en kadeverordening

Het toepassingsgebied beperkt zich niet alleen tot de als haven omschreven wateren doch strekt zich tevens uit over alle direct aan dat water gelegen bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en veiligheid in de haven ongunstig kan worden beïnvloed.

Artikel 1.3 Verlening ontheffing

Het is dagelijks een komen en gaan van vaartuigen in de haven waarbij snel moet kunnen worden gehandeld en geïmproviseerd. Daarom zijn naast schriftelijke ontheffingen ook mondelinge “ontheffing” toestemmingen mogelijk. Bij mondelinge toestemming moet men denken aan eenmalige gedragingen of voor situaties met een tijdelijk of spoedeisend karakter. Een mondelinge toestemming kan achteraf altijd schriftelijk worden bevestigd.

Artikel 1.4

In het belang van een doelmatig gebruik van de ligplaatscapaciteit is ook het belang van ordening van het gebruik van de haven en de kade als weigeringsgrond opgenomen. In bepaalde gevallen is het niet wenselijk dat vaartuigen het openbare vaarwater binnenvaren of gebruik maken van de kade. Dit is het geval indien het vaartuig, of de lading, gevaar, schade, hinder, nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt of met zich kan meebrengen of in het belang van de openbare orde en veiligheid. Het kan ook zo zijn dat een vaartuig in een dusdanig verwaarloosde toestand verkeert of een uiterlijke verschijning heeft dat het geen probleem is om het openbare vaarwater binnen te varen, maar dat het voor het stadsschoon of in het belang van de openbare orde en veiligheid niet gewenst is dat het vaartuig enige tijd ligplaats inneemt in de haven.

Artikel 1.6 Inzage ontheffing Het ter inzage geven van een ontheffing heeft onder meer tot doel degene, belast met het toezicht of de handhaving, in staat te stellen een kopie van het document te maken. Uiteraard zal het document vervolgens zo spoedig mogelijk worden geretourneerd.

Artikel 2.1 Gebruik maken van de kade Het college dient zorg te dragen voor een zo goed mogelijke verdeling van de beschikbare ligplaatsen. Zij heeft een redelijk overzicht van de beschikbare capaciteit. Bij het aanwijzen van de plaatsen voor schepen wordt rekening gehouden met het soort vaartuig dat gebruik maakt van de kade en het aantal en soort vaartuigen dat gebruik wil maken van de kade. Het is daarom in het belang van de verdeling van de plaatsen noodzakelijk dat de gezagvoerder die plaats inneemt die door het bevoegde gezag wordt aangewezen.

Artikel 2.2 Meldingsplicht

Om overzicht te houden op het aantal en soort vaartuigen dat ligplaats wil innemen in de haven en daarmee op het beslag van de beschikbare ligplaatscapaciteit is het noodzakelijk dat vaartuigen bij het binnenvaren van de haven zich melden bij de havenmeester. Het kan zijn dat een vaartuig binnenvaart op het moment dat er geen bezetting is op het havenkantoor. Met de huidige moderne communicatiemiddelen is het echter mogelijk om binnen deze tijd de havenmeester ervan in kennis te stellen bijvoorbeeld via fax, e-mail, telefoon of telefoonbeantwoorder, of marifoon.

Artikel 2.5 Tekens

Toelichting: Verkeerstekens die een verbod of een gebod bevatten, kunnen op grond van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 worden afgekondigd als dat in het belang is van het gestelde in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet. Er kan evenwel behoefte zijn aan ordening om andere dan verkeerstechnische motieven. Het gebruik van tekens op grond van deze verordening is dan ook niet gebaseerd op het in goede banen leiden van het verkeer op het water, maar op andere motieven, te weten: ordening te water, openbare orde, veiligheid en milieu. De term verkeerstekens wordt in de verordening dan ook niet gebruikt. Er wordt, ter onderscheiding, gesproken van tekens. De onderhavige bepaling vormt de basis waarop onder meer het ligplaatsbeleid gestalte kan worden gegeven door het, conform het geldende planologische kader, plaatsen van tekens of het afkondigen van voorschriften inzake de ligplaatsverdeling.

Artikel 2.6 Vaarsnelheid In verband met de veiligheid is het van belang dat in de haven met een maximumsnelheid wordt gevaren van 5 kilometer per uur. Het is echter wel van belang dat een vaartuig een constante snelheid van meer dan 5 kilometer per uur kan varen om in geval van nood tijdig te kunnen uitwijken voor andere schepen.

Artikel 2.8 Meren langszij een vaartuig Dit artikel heeft als doel om te voorkomen dat door het meren van een vaartuig langszij een vaartuig dat niet behoorlijk is gemeerd er situaties kunnen ontstaan, die schade aan personen of schepen veroorzaakt, door bijvoorbeeld los schietende trossen, of belemmeren dat het vaartuig dat niet behoorlijk is gemeerd, alsnog behoorlijk kan worden aangemeerd.

In een situatie dat er geen ligplaatsen meer beschikbaar zijn en het afmeren geen gevaarlijke situaties kan opleveren kan ontheffing worden verleend van het verbod.

Artikel 2.10 Verhalen in het belang van de orde, veiligheid en milieu

Vaartuigen kunnen in de weg liggen als bijvoorbeeld een calamiteit op het land of op het water moet worden bestreden. Tevens kunnen vaartuigen zelf door een calamiteit gevaar lopen. Daarnaast zijn er openbare orde- en andere situaties denkbaar die het noodzakelijk maken dat een vaartuig moet worden verhaald, oftewel naar een andere ligplaats moet worden gebracht. De verhaalsmogelijkheid voor werkzaamheden aan gemeente-eigendommen spreekt voor zich. Het niet voldoen aan de verhaalsplicht als bedoeld in het eerste lid levert een overtreding van deze bepaling op.

Artikel 2.11 Gebruik van ankers In en langs de haven bevinden zich op meerdere plaatsen infrastructurele voorzieningen. Het gebruik van ankers zonder een grondige lokale kennis kan dan ook leiden tot een beschadiging van die voorzieningen. Daarom wordt het noodzakelijk geacht dat er vooraf toestemming wordt gevraagd voor het gebruiken van het anker. In bepaalde situaties kan het echter noodzakelijk zijn dat toch gebruik wordt gemaakt van het anker. Dit kan dan gaan om (nood)situaties ter voorkoming van ongelukken of situaties waarvoor een gebruik van het anker noodzakelijk is om een manoeuvre uit te voeren of zich te verplaatsen op de ligplaats.

Art. 2.18 Bereikbaarheid van vaartuigen

In het belang van zowel de veiligheid op de wal, op het water als op het vaartuig dient ieder vaartuig vlot en veilig te kunnen worden betreden en verlaten.

Artikel 2.19 Gebruik van verkeersobjecten Met dit artikel wordt gepoogd te voorkomen dat allerlei objecten die zich in op en langs het water bevinden, worden gebruikt voor een doel waarvoor zij niet zijn bestemd.

Artikel 3.1 Vrijkomen van stoffen en dergelijke Dit artikel is van belang in verband met de overlast die ten gevolge van stof-, rook en roetvorming e.d. kan optreden voor anderen. De Wet milieubeheer heeft met name betrekking op een inrichting hetgeen geen houvast biedt om in gevallen als hier bedoeld op te treden.

Artikel 3.2 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Met dit artikel wordt beoogd, zo snel mogelijk maatregelen te kunnen treffen als een dergelijke calamiteit zich voordoet. De opgelegde alertheid van de vervuiler en van degene die van een dergelijk voorval weet heeft, moeten hieraan bijdragen. Tevens is uitdrukking gegeven aan de gedachte dat de vervuiler verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn daden. Uiteraard zal dit artikel eerst zijn dienst bewijzen als de Wet verontreiniging oppervlaktewateren geen adequaat antwoord biedt voor de ontstane problemen.

Artikel 4.1 bevelen en aanwijzingen Deze verordening omvat een groot aantal verschillende operationele handelingen, waarbij het van belang is dat van gemeentewege concrete aanwijzingen kunnen worden gegeven. Deze bepaling schept daartoe de mogelijkheid; via (sub)mandaat zal de havenmeester hieraan vorm kunnen geven.

De artikelen 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 Deze artikelen regelen met name het handhaven van deze verordening.

Artikel 5.4 Overgangsbepalingen Deze bepaling regelt dat vergunning, ontheffing of toestemming, alsmede uitvoeringsbesluiten die op grond van eerdere van toepassing zijnde regelgeving zijn verleend in werking blijven voor de termijn van geldigheid waarvoor zij zijn verleend. Geleidelijk aan zullen de bedoelde ontheffingen en vergunningen na afloop van de oude termijnen opnieuw moeten worden vervangen.