Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Arnhem 2009

Geldend van 05-02-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Arnhem 2009

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      langdurig: een aaneengesloten periode van 36 maanden;

    • c.

      laag inkomen: een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm, met dien verstande dat voor alleenstaande ouders onder bijstandsnorm wordt verstaan: de bijstandsnorm die voor gehuwden geldt.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Hoogte van de toeslag

  • 1. Voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en voldoen aan de overige in de wet gestelde voorwaarden, bedraagt de langdurigheidstoeslag per jaar:

    • a.

      indien het betreft een gezin: € 500;

    • b.

      indien het betreft een alleenstaande: € 350.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de langdurigheidstoeslag voor personen die in een inrichting verblijven:

    • a.

      indien het betreft een gezin: € 250;

    • b.

      indien het betreft een alleenstaande: € 175.

  • 3. De bedragen, genoemd in de voorgaande leden, worden met ingang van de dag waarop het netto wettelijk minimumloon wijzigt herzien met het percentage van deze wijziging.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 5 februari 2009 en werkt terug tot 1 januari 2009.

Artikel 4 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Arnhem 2009.

Toelichting

Algemeen

Decentralisatie Langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 treedt wetsvoorstel 31 559 inwerking, waarmee de Langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (Wwb). Daarin is nauwkeurig omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven extra ondersteuning nodig hebben.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de wettelijke grondslag, zij het dat daarnaast aan artikel 8 is toegevoegd dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de Langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de Langdurigheidstoeslag opgenomen:

"Het college verleent op aanvraag een Langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomens-verbetering.

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de gemeenteraad via een verordening regels stelt die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de Langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Het is een verplichting om een verordening vast te stellen, geen bevoegdheid.

Doelgroep

De Langdurigheidstoeslag komt thans slechts toe aan personen die gedurende drie jaar een inkomen op of onder bijstandsniveau ontvangen. De doelgroep bestaat daarmee feitelijk grotendeels uit personen met een bijstandsuitkering. Hoewel de doelgroep voor het Arnhemse minimabeleid is vastgesteld op personen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm, levert dat voor de nieuwe Langdurigheidstoeslag teveel bezwaren op wegens de budgettaire last die daaraan verbonden is. Voorgesteld is daarom de doelgroep te beperken tot minima met een inkomen rond bijstandsniveau (zie verder hieronder).

In het oorspronkelijke wetsvoorstel (TK 31 441, 2008-2009, nr. 2) was in artikel 36 eerste lid Wwb (nieuw) nog opgenomen dat de Langdurigheidstoeslag bedoeld was voor personen “die door gebrek aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hadden op inkomensverbetering”.

De gemeenteraad diende vervolgens bij verordening te bepalen wat wordt verstaan onder “gebrek aan arbeidsmarktperspectief”. Doordat het amendement Spies c.s. (TK 31 441, 2008-2009, nr. 12) is aangenomen, is dit criterium uit de wettekst geschrapt en heeft de gemeenteraad geen verplichting/bevoegdheid meer daarover regels te stellen in de verordening. Gehandhaafd is het criterium dat “geen uitzicht op inkomensbetering” mag bestaan. Daarmee is beoogd om bepaalde groepen die over concreet perspectief op inkomensverbetering beschikken, zoals studenten, uit te kunnen sluiten van het recht op Langdurigheidstoeslag. Het is aan het college om daarover beleid vast te stellen.

Hoogte van de toeslag

Onder het huidige regime is de hoogte van de toeslag wettelijk vastgelegd (artikel 36 lid 5 Wwb). Het zijn vaste bedragen, die jaarlijks worden geïndexeerd. Gemeenten kunnen straks zelf de hoogte van de toeslag bepalen alsmede de wijze waarop indexering plaatsvindt. Daarbij moet bedacht worden dat naar mate de toeslag lager wordt, er minder recht wordt gedaan aan het karakter van de Langdurigheidstoeslag, een extra voorziening voor - vaak onverwachte - vervangingsuitgaven. Om die reden is gekozen voor een bedrag dat iets hoger is dan de huidige normbedragen.

Tevens verdient opmerking dat voor personen in een inrichting in het algemeen geldt dat deze objectief gezien een minder grote behoefte hebben aan extra inkomensondersteuning voor vervangingsuitgaven. In vrijwel alle inrichtingen wordt immers voorzien in wezenlijke gebruiksgoederen, als een bed en een wasmachine. Omdat de bewoners minder vervangingsuitgaven hoeven te maken, kan de Langdurigheidstoeslag lager worden vastgesteld.

Langdurig

De huidige referteperiode is vijf jaar maar wordt in de verordening op drie jaar vastgesteld. Dit sluit aan bij de veelal gehanteerde stelregel, dat bij een inkomen op bijstandsniveau na drie jaar de capaciteit om te reserveren voor vervangingsuitgaven niet langer aanwezig is. Vanaf dat moment is extra inkomensondersteuning derhalve gewenst.

Laag inkomen

Gemeenten hebben volledige vrijheid om een inkomensgrens te kiezen. In de verordening wordt gekozen voor een inkomensgrens die iets boven de bijstandsnorm ligt, t.w. 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bereikt dat meer werkenden met een laag inkomen in aanmerking kunnen komen voor de Langdurigheidstoeslag. Dat geldt eveneens voor uitkeringsgerechtigden met een uitkering die geacht wordt op bijstandsniveau te liggen maar door een afwijkend bruto-nettotraject feitelijk net iets boven de bijstandsnorm uitkomt. Daarnaast wordt slechts uitgegaan van twee inkomensgrenzen: alleenstaanden enerzijds en alleenstaande ouders/gehuwden anderzijds. Dit is conform het gemeentelijke minimabeleid, zoals dit voor de “ArnhemCard” geldt. De groep alleenstaande ouders met een inkomen net iets boven de bijstandsnorm profiteert hiervan.

Beide partners moeten aan voorwaarden voldoen

Beide partners dienen aan de voorwaarden voor de Langdurigheidstoeslag te voldoen. Hoewel de tekst van artikel 36, eerste lid Wwb suggereert dat het recht persoonsgebonden is, dwz. dat de toeslag ook ‘een persoon’, dus een individuele belanghebbende kan worden toegekend, blijkt uit de jurisprudentie dat het begrip ‘persoon’ moet worden gelezen in relatie tot de bepalingen over de hoogte van de toeslag. Omdat daar een normbedrag voor gehuwden wordt genoemd, neemt de CRvB aan dat het recht slechts aan beiden gezamenlijk kan worden toegekend (zie CRvB 8 augustus 2006, LJN: AY8382). Voldoet één van de partners op de peildatum niet aan de voorwaarden, dan kan daarom ook geen Langdurigheidstoeslag worden verstrekt.

Geen ambtshalve verstrekking

In artikel 36 nieuw wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het Kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

In Arnhem wordt het aanvraagproces sterk vereenvoudigd. De klant ontvangt een aanvraagformulier van de gemeente waarin de bij de gemeente bekende gegevens vooraf vermeld staan. De klant hoeft alleen na te kijken of zijn gegevens nog actueel zijn. Daarna ondertekent de klant de aanvraag en dient het aanvraagformulier bij de gemeente in.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, eerste lid

Hierin is vastgelegd wat onder “wet”, “langdurig” en “laag inkomen” wordt verstaan. Daarmee is uitvoering gegeven aan de opdracht die de wetgever in artikel 8 Wwb aan de gemeenteraad heeft gegeven om deze begrippen nader in te vullen. Verwezen wordt naar de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bedoeld de bijstandsnorm genoemd in artikel 5 onderdeel c Wwb, met dien verstande dat voor alleenstaande ouders als referentienorm de bijstandsnorm voor gehuwden geldt.

Artikel 1, tweede lid

Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de Wwb als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de Wwb. Voor de uitleg van de gehanteerde begrippen als ‘gezin’, ‘langdurigheidstoeslag’, ‘alleenstaande ouder’ e.d. wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de Wwb, de artikelen 1 t/m 6. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ geldt dat daarmee tevens bedoeld is de bijstandsuitkering die wordt verstrekt. De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is, dat is de datum waarop belanghebbende langdurig een laag inkomen en geen vermogen heeft. Het is aan de gemeente om de peildatum te bepalen. Die datum kan in het verleden liggen. In dat geval dient de toeslag met terugwerkende kracht verleend te worden. Peildatum is tevens ingangsdatum (artikel 36 lid 4 Wwb). De vroegst mogelijke peildatum is 1 januari 2009, dat is de datum waarop artikel 36 Wwb nieuw in werking treedt.

Artikel 2

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Daarbij is aangegeven dat de langdurigheidstoeslag toekomt aan personen die langdurig een laag inkomen hebben en overigens voldoen aan de andere voorwaarden die de wet stelt. In artikel 36 lid 1 Wwb zijn als voorwaarden nog opgenomen dat ten tijde van de referteperiode het vermogen niet de grens van het vrij te laten bescheiden vermogen te boven mag gaan en dat er geen uitzicht mag zijn op inkomensverbetering. Voorts gelden uiteraard de uitsluitingsgronden genoemd in artikel 13 Wwb en kan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aanleiding vormen om het recht te weigeren.

Het huidige onderscheid tussen de drie leefvormen is vervangen door twee, t.w. alleenstaanden en gezinnen (alleenstaande ouders en gehuwden). Hoewel dit niet met zoveel woorden is geregeld worden een co-ouder in aansluiting op de huidige praktijk, als een (eigen) gezin aangemerkt. De andere co-ouder is dat dan ook. De peildatum, dat is de datum waarop de doelgroep langdurig een laag inkomen heeft, is bepalend voor de leef- woonvorm en voor de hoogte van de toeslag. Voor personen in een inrichting gelden afwijkende bedragen. Dit is reeds in de algemene toelichting verduidelijkt. Met ‘personen’ wordt in artikel 2 hetzelfde bedoeld als in artikel 36 eerste lid Wwb. Het betreft een alleenstaande of gezin, in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar die langdurig een laag inkomen heeft.

In het derde lid is een indexeringsbepaling gegeven. De in de voorgaande leden genoemde bedragen worden gewijzigd met het indexeringspercentage dat voor het Wettelijk Minimumloon geldt. Zodra dit wordt aangepast, wijzigen krachtens artikel 38 lid 1 onderdeel a Wwb de bijstandsnormen. Daaraan gekoppeld wordt dit in lid vier tevens bepaald voor de langdurigheidstoeslag. Wijziging van het netto minimumloon vindt doorgaans plaats per 1 januari.

Artikel 3

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving, Aanwijzing 98. Daarin is aangegeven dat een verordening eerst kan ingaan na de datum van bekendmaking. De bekendmaking zal plaatsvinden op 4 februari 2009 in de Arnhemse Koerier. 5 februari is derhalve de datum van inwerkingtreding. Conform Aanwijzing 97 wordt vervolgens aan de verordening terugwerkende kracht verleend tot 1 januari 2009, de datum waarop artikel 8 en 36 WWB (nieuw) die de grondslag vormen van deze verordening, ingaan. In het wetsontwerp is ten slotte een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.

2010-07-19