Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder :

    • -

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening, die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

    • -

      algemene voorziening: een voorziening die voor een ieder toegankelijk is of voor personen, die voldoen aan beperkte toegangscriteria;

    • -

      asielzoeker: iemand die om uiteenlopende redenen zijn land van herkomst heeft verlaten en asiel (bescherming) heeft aangevraagd;

    • -

      begeleid zelfstandig wonen: een woonvorm waarbij cliënten zelfstandig wonen en zelf een huurcontract hebben met de woningcorporatie. Deze cliënten verblijven niet in de maatschappelijke opvang;

    • -

      beleidsregels: Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015;

    • -

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm van de Participatiewet, inclusief eventuele verlagingen op grond van het Arnhems beleid, exclusief vakantietoeslag op 1 januari van het kalenderjaar;

    • -

      budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording hierover verschuldigd is;

    • -

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • -

      collectief vraagafhankelijk vervoer: een vervoerssysteem voor gehandicapten, die collectief van deur tot deur worden vervoerd in de regio Arnhem met een vervoersbereik van vijf reiszones;

    • -

      collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt, en meestal door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in dit geval het collectief vraagafhankelijk vervoer;

    • -

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    • -

      de nadere regels: De nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015;

    • -

      eigen bijdrage: bijdrage die de cliënt verschuldigd is voor een voorziening of verblijf in de opvang op basis van deze verordening;

    • -

      ICF-classificatie: een door de wereldgezondheidsorganisatie gestandaardiseerd begrippenkader, waarin het menselijk functioneren en de problemen, die daarin kunnen optreden, worden beschreven;

    • -

      i nstelling: een rechtspersoon die een voorziening voor opvang exploiteert of trajecten voor opvang uitvoert met subsidie en in opdracht van de gemeente Arnhem.

Niet als instelling worden aangemerkt: Stichting Stoelenproject “De Duif” en Stichting Kruispunt;

  • -

    meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • -

    ondersteuning: de hulp of begeleiding die door een medewerker van het gebiedsteam wordt geboden;

  • -

    o pvang: hieronder vallen de volgende voorzieningen (a tot en met h):

    • a.

      Voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang waaronder crisisopvang (voor gezinnen): een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24-uursvoorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding;

    • b.

      Opvang huiselijk geweld: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor mensen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld;

    • c.

      Crisisopvang: het bieden van tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling;

    • d.

      Crisisopvang voor gezinnen: het bieden van een eigen woongelegenheid aan (één)oudergezinnen met acute huisvestingsproblemen;

    • e.

      Begeleid wonen: een woonvorm waarbij cliënten of zelfstandig wonen of in een kleine gemeenschap, begeleiding en/of dagbesteding krijgen, maar (nog) geen regie hebben over een aantal aspecten van het wonen en een bijdrage of huur aan een instelling voor opvang betalen maar niet zelfstandig rechtstreeks aan een woningcorporatie;

    • f.

      Logeeropvang voor zwerfjongeren: het bieden van dag- en nachtopvang aan dakloze jongeren tussen de 18 en 26 jaar;

    • g.

      Dagopvang: het bieden van een verblijf voor de dag, al dan niet met voeding, door een instelling;

    • h.

      Nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht, al dan niet met voeding, door een instelling;

  • -

    pgb : persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • -

    Stichting Kruispunt: bijzondere vorm van dagopvang waarin enkel de meest basale vorm van onderdak wordt geboden, zonder toegangsbeoordeling;

  • -

    Stichting Stoelenproject “De Duif”: bijzondere vorm van nachtopvang waarin enkel de meest basale vorm van onderdak wordt geboden, zonder toegangsbeoordeling;

  • -

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

  • -

    Voorziening: maatschappelijke opvang die inhoudt voltijdopvang of 24-uursopvang, crisisopvang (voor gezinnen), begeleid wonen, logeeropvang voor zwerfjongeren, dag- of nachtopvang of opvang bij psychosociale en maatschappelijke problemen, huiselijk geweld en verslaving;

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    wijkteam: een team van generalisten, die lichte ondersteuning bieden voor een beperkte periode en als toegangspoort fungeert voor vrijwel alle ondersteunings, hulp- en zorgvragen in het kader van de Wmo.

  • -

    w interkoude opvang: bijzondere vorm van dag- en nachtopvang gedurende een afgebakende periode wanneer er sprake is van extreme koude.

    2.Begrippen, die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 1.2 Delegatie aan het college

Het college stelt in aanvulling op deze verordening in de “Nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015” nadere regels vast. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op het geheel van verstrekkingen en het vaststellen van bedragen.

Artikel 1.3 Wijkteam

  • 1. Medewerkers van het wijkteam zijn verantwoordelijk voor:

    • a.

      Het verlenen van lichte ondersteuning voor een beperkte periode;

    • b.

      het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

    • c.

      het opstellen van een ondersteuningsplan.

  • 2. Het wijkteam vormt de toegangspoort voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 1.4 VERVALLEN 24 OKTOBER 2016

  • 1.

Artikel 1.5 Interne klachtregeling

Het college beschikt over een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 1.6 Externe klachtregeling en medezeggenschap

  • 1. Iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3. De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is verplicht een regeling te treffen voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 4. De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap en klachtbehandeling voldoende kenbaar is voor de cliënten van zijn organisatie.

Artikel 1.7 Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen gegevens betreffende een cliënt, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een cliënt zonder daartoe van de cliënt toestemming te verkrijgen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een cliënt verwerken zonder daartoe de toestemming van die cliënt te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de cliënt of een wettelijke plicht.

  • 4. Het college beveiligt de persoonsgegevens die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de wet deugdelijk en adequaat.

Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening

Artikel 2.1 Algemene uitvoeringsaspecten bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening

  • 1. Ter compensatie van de beperkingen, die een cliënt ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid of participatie, verstrekt het college een maatwerkvoorziening en levert een passende bijdrage, voor zover dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • 2. Ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving en het verlaten van de thuissituatie verstrekt het college een maatwerkvoorziening en levert een passende bijdrage op het gebied van beschermd wonen of opvang.

  • 3. Het college betrekt bij zijn beoordeling omtrent de noodzaak een maatwerkvoorziening te verstrekken in ieder geval:

    • a.

      de vastgestelde beperkingen die de cliënt ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid of participatie;

    • b.

      of de cliënt problemen ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving;

    • c.

      indien artikel 2.1, derde lid, onderdeel a of b van toepassing is, worden de eigen kracht, de mogelijkheden van het sociale netwerk, de mogelijkheden van het vrijwilligerswerk of het kunnen gebruiken van een algemene voorziening onderzocht;

    • d.

      de beschikbaarheid van gebruikelijke hulp; het college stelt in nadere regels vast op welke wijze de gemeente omgaat met gebruikelijk hulp zoals bedoeld in de wet;

    • e.

      de woon- en gezinssituatie van de cliënt en de verdere sociale structuur om de cliënt heen;

    • f.

      de persoonskenmerken, de voorkeuren en de behoeften van de cliënt;

    • g.

      de keuzes die de cliënt maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat hij keuzes maakt die passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie;

    • h.

      de mogelijkheden van de cliënt om in zijn eigen omgeving te blijven wonen;

    • i.

      de aanspraak van de cliënt op verblijf en daarmee samenhangende zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet Langdurige Zorg zoals bedoeld in artikel 2.3.5, lid 6, van de Wet.

Artikel 2.2 Begrenzingen bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht; én

    • d.

      de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de resterende levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

  • 2. De voorwaarde gesteld onder lid 1, onderdeel a, geldt niet voor hulp bij het huishouden.

Artikel 2.3 Geen recht op een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat geen recht op een maatwerkvoorziening, indien:

  • a.

    de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Arnhem;

  • c.

    de cliënt de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie of de problemen

bij het zich handhaven in de samenleving:

  • zelf kan oplossen;

  • kan oplossen via het sociale netwerk;

  • kan oplossen via het vrijwilligerswerk;

  • kan oplossen via gebruikelijke hulp;

  • kan oplossen door gebruik te maken van een algemene voorziening, die passend en toereikend is.

  • d.

    de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • e.

    de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij:

  • het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

  • het college de noodzaak, de mate van compensatie en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • f.

    een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder in het kader van een wettelijke regeling of bepaling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan of niet meer gebruikt kan worden als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • g.

    de afschrijvingstermijn van een voorziening is verstreken;

  • h.

    op grond van enige andere wettelijke of niet-wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

  • i.

    de cliënt de beperkingen die hij ondervindt kan opheffen of verminderen door het anders organiseren van het dagelijks leven waaronder het huishouden, eventueel met behulp van huisgenoten of anderen uit zijn sociale omgeving;

  • j.

    deze als gevolg van de beperking van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is, gezondheidsrisico’s met zich mee brengt of niet bevorderlijk is voor de gezondheid, of het functioneren van de cliënt;

  • k.

    de cliënt door zijn gedrag een risico voor de hulpverlening is;

  • l.

    een voorziening noodzakelijk is doordat de cliënt een eerder verstrekte voorziening heeft besteed op een wijze die niet voldeed aan de eisen die aan de verstrekking waren verbonden;

  • m.

    de cliënt geen of onvoldoende medewerking heeft verleend om de noodzaak van een voorziening te kunnen vaststellen.

    • 2.

      De voorwaarde gesteld onder lid 1, onderdeel b, geldt niet voor opvang.

    • 3.

      In de nadere regels stelt het college de afschrijvingstermijnen van de desbetreffende voorzieningen genoemd in lid 1, onderdeel g, vast.

Artikel 2.4. Vorm van te verstrekken voorzieningen

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan op grond van de wet verstrekt worden in natura of als persoonsgebonden budget (afgekort pgb).

  • 2. Het college stelt in de nadere regels (aanvullende) criteria vast in welke situaties een cliënt in aanmerking kan komen voor een pgb.

Artikel 2.5 Voorziening in natura

  • 1. Indien het college een voorziening in natura verstrekt en de voorziening blijft in het eigendom van de gemeente, is de overeenkomst, die het college met de cliënt heeft afgesloten van toepassing.

  • 2. Er bestaat geen recht op een voorziening, indien de overeenkomst niet tot stand komt.

Artikel 2.6 Persoonsgebonden budget

  • 1.Op het verstrekken van een persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 2.3.6 van de wet zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. de cliënt moet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.3.6, tweede lid van de wet en de weigeringsgronden van artikel 2.3.6, vijfde lid van de wet zijn niet van toepassing;

  • b. de cliënt moet voldoen aan de procedureregels, die het college in de nadere regels heeft opgenomen.

    2.Het college stelt nadere regels met betrekking tot het genoemde in lid 1, onderdeel a.

Artikel 2.7 Hoogte tarief persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het pgb voor een roerende of onroerende zaak wordt afgeleid van de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie te verstrekken voorziening in natura en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 2. De hoogte van een pgb voor het leveren van een dienst of ondersteuning is afhankelijk van de vraag of de zorg, die wordt geleverd door een gekwalificeerde zorgverlener plaatsvindt.

  • 3. Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 2.8 Persoonsgebonden budget voor een persoon uit het sociale netwerk

Het college stelt nadere regels over de wijze waarop een pgb voor een persoon uit het sociale netwerk wordt vastgesteld.

Artikel 2.9 Eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening (voorziening in natura of een pgb)

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, zoals bedoeld in het vorige lid, wordt de hoogte van een eigen bijdrage afgestemd op de hoogte van het inkomen en het vermogen.

  • 3. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 4. De eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening wordt opgelegd gedurende de termijn dat de cliënt gebruik maakt van de voorziening en overstijgt de kostprijs van de voorziening niet.

  • 5. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op de eigen bijdrage voor verblijf in de (maatschappelijke) opvang. Hiervoor gelden de artikelen 2.11, 2.12 en 2.13 van deze verordening.

  • 6. Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan het college nadere regels opstellen over de wijze waarop een eigen bijdrage wordt opgelegd.

Artikel 2.10 Kostprijs van een maatwerkvoorziening

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt; of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

Artikel 2.11 Eigen bijdrage verblijf

  • 1. De hoogte van de bijdragen voor (maatschappelijke) opvang is vermeld in de bij deze verordening gevoegde bijlagen. De in de bijlage 1 genoemde inkomensbedragen en het bedrag van de zak- en kleedgeldnorm zullen ieder jaar per 1 januari worden aangepast aan de bedragen uit de Participatiewet die gelden voor dat kalenderjaar.

  • 2. Voor de berekening van de eigen bijdrage, met uitzondering van de eigen bijdrage voor huiselijk geweld, wordt uitgegaan van een inkomen ter hoogte van de van toepassing zijnde norm uit de Participatiewet in plaats van het daadwerkelijke inkomen.

  • 3. De eigen bijdrage blijft bij afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, volledig verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, wordt de eigen bijdrage, indien de cliënt beschikt over eigen woonruimte, zolang hij hiervoor huur of hypotheek is verschuldigd, gedurende maximaal zes maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm van de Participatiewet.

Artikel 2.12 Inning eigen bijdrage verblijf

  • 1. De eigen bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt, indien de cliënt een bijstandsuitkering of andere uitkering van de gemeente ontvangt, de eigen bijdrage door de gemeente geïnd en op de uitkering in mindering gebracht.

  • 3. De bijdrage wordt bepaald per maand.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor verblijf.

  • 5. Het college kan de hoogte van de eigen bijdragen voor verblijf wijzigen.

Artikel 2.13 Geen eigen bijdrage verblijf

De artikelen 2.9 en 2.11 van deze verordening zijn niet van toepassing, indien er sprake is van:

  • 1.

    begeleid zelfstandig wonen. Bij begeleid zelfstandig wonen is sprake van het op eigen naam hebben van het huurcontract met bijvoorbeeld een woningcorporatie;

  • 2.

    kinderen jonger dan 18 jaar;

  • 3.

    opvang door Stichting Stoelenproject “De Duif” en Stichting Kruispunt;

  • 4.

    winterkoude opvang;

  • 5.

    opvang van asielzoekers.

Hoofdstuk 3 Soorten maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

Een maatwerkvoorziening kan bijdragen aan het verbeteren of in stand houden van zelfredzaamheid en participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang.

De maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

Artikel 3.2 Soorten maatwerkvoorzieningen

Het college verstrekt in ieder geval maatwerkvoorzieningen voor:

  • a.

    hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het normaal gebruik kunnen maken van de woning;

  • c.

    hulp bij het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    hulp bij het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning;

  • e.

    hulp bij het kunnen ontmoeten van medemensen in sportverband;

  • f.

    begeleiding, waaronder persoonlijke verzorging en dagbesteding;

  • g.

    kortdurend verblijf;

  • h.

    beschermd wonen of opvang;

  • i.

    doventolkzorg in het leefdomein.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het kunnen voeren van een huishouden.

Artikel 4.1 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijke activiteiten en uitgedrukt in gemiddelde tijdsinvesteringen per week.

  • 2. Het college stelt nadere regels met betrekking tot het genoemde in lid 1.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het normaal gebruik kunnen maken van de woning

Artikel 5.1 Soorten woonvoorzieningen

De voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een pgb voor de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening.

Artikel 5.2 Primaat van de verhuizing

  • 1. Bij het toepassen van een voorziening, genoemd in artikel 5.1 onder b of c wordt boven een bepaald grensbedrag het primaat bij het verhuizen gelegd.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de hoogte van het grensbedrag en op welke wijze het primaat wordt uitgevoerd.

Artikel 5.3 Een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. Een cliënt komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.1 onder a. in aanmerking wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren. De hoogte van het pgb is opgenomen in de nadere regels.

  • 2. Indien de cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen wordt 50% van het pgb voor verhuis- en inrichtingskosten, genoemd in artikel 5.1 onder a, verstrekt.

  • 3. Indien de cliënt aanspraak kan maken op een bijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van een andere wet of regeling, wordt de bijdrage in mindering gebracht op het pgb voor verhuis- en inrichtingskosten.

Artikel 5.4 Een (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorziening

Een cliënt komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.1 onder b en c . in aanmerking wanneer de in artikel 5.2 genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 5.5 Geen woonvoorziening

  • 1. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor het verblijf in een hotel/pension, trekkerswoonwagen, klooster, tweede woning, vakantiewoning of recreatiewoning;

    • b.

      indien de beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte;

    • c.

      indien de cliënt de beschikking heeft over woonruimte die niet bestemd is om het hele jaar bewoond te worden.

  • 2. Een woningaanpassing wordt geweigerd, indien:

    • a.

      het een specifiek op mensen met beperkingen gericht woongebouw betreft, waarbij de aanpassingen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

    • b.

      het een niet zelfstandige woonruimte betreft;

    • c.

      de cliënt woonruimte zonder recht of titel bewoont, of bewoont op basis van een tijdelijke huurovereenkomst.

Artikel 5.6 Geen voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten

Indien de cliënt verhuist naar een Awbz-instelling/locatie of een andere instelling of locatie gericht op het verstrekken van zorg wordt geen pgb voor verhuis-en inrichtingskosten verstrekt.

Artikel 5.7 Begrenzingen bij woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt afgewezen indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond, tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden; of

  • b.

    de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Hoofdstuk 6 Hulp bij het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Indien een cliënt voor het sociaal vervoer is geïndiceerd voor het collectief vraagafhankelijk

vervoer van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, bestaat de voorziening uit een kortingspas voor de

Stadsregiotaxi.

Artikel 6.2 Primaat bij de Zorgtaxi

  • 1. Een cliënt kan voor de Zorgtaxi in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om gebruik te maken van het collectief vraagafhankelijke vervoer van de Stadsregiotaxi.

  • 2. Wanneer een cliënt, zoals bedoeld in het eerste lid, is geïndiceerd voor het kamer-tot-kamervervoer van de Zorgtaxi bestaat de voorziening uit een deelnamepas voor het kamer-tot-kamervervoer.

  • 3. Wanneer een cliënt, zoals bedoeld in het eerste lid, is geïndiceerd voor het individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer, het zogeheten solovervoer van de Zorgtaxi, bestaat de voorziening uit een deelnamepas voor het individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer.

Artikel 6.3 Stadsregiotaxi/Zorgtaxi

  • 1. Het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt in de gemeente Arnhem uitgevoerd onder de naam Stadsregiotaxi en het kamer-tot-kamervervoer alsmede het individueel (rolstoel) taxivervoer wordt uitgevoerd onder de naam Zorgtaxi.

  • 2. Voor het reizen met de Stadsregiotaxi en met de Zorgtaxi is een ritbijdrage verschuldigd.

  • 3. De hoogte van de ritbijdrage, genoemd in het vorige lid, geldt voor maximaal vijf vervoerszones en is gebaseerd op de ritbijdrage, die passagiers jonger dan 65 jaar moeten betalen bij deelname aan het regulier openbaar vervoer. Bij meer dan vijf vervoerszones is een hoger tarief van toepassing.

  • 4. Een cliënt, die naar het oordeel van het college is aangewezen op persoonlijke begeleiding, kan gratis een begeleider mee laten reizen.

Artikel 6.4 Het recht op een maatwerkvoorziening

Een cliënt die is geïndiceerd voor individueel vervoer via gebruikmaking van de eigen auto, een

bruikleenauto of een gesloten buitenwagen, ontvangt een pgb voor de vervoerskosten. De hoogte van

het pgb wordt door het college uitgewerkt in de nadere regels.

Artikel 6.5 Omvang (sociaal) vervoer

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de cliënt zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De te verstrekken vervoersvoorziening voor sociaal vervoer zal tenminste een omvang van 1.500 kilometer per jaar bedragen.

  • 4. Indien een cliënt is geïndiceerd voor vervoer naar de dagbesteding, kan de cliënt gebruik maken van door de gemeente geregeld vervoer.

  • 5. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de vorige leden.

Hoofdstuk 7 Hulp bij het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Primaat algemene voorziening

Een cliënt komt voor een algemene voorziening in aanmerking indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen incidenteelzittend verplaatsen in en rond de instelling of woning noodzakelijk maken en er sprake is van een standaardvoorziening; én

  • b.

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de WLZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 7.2 Maatwerkvoorziening

Een cliënt komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; én

  • b.

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de WLZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Hoofdstuk 8 Hulp bij het kunnen ontmoeten van medemensen in sport/hobbyverband

Artikel 8.1 Soorten voorzieningen bij sport of hobbybeoefening

Ter compensatie van beperkingen wordt door het college een passende bijdrage geleverd bij het beoefenen van een sport of hobby en kan bestaan uit:

  • a.

    een sportrolstoel; of

  • b.

    een tegemoetkoming voor een hulpmiddel.

Artikel 8.2 Criterium sportrolstoel

  • 1. Een cliënt komt voor een sportrolstoel in aanmerking indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 2. In de nadere regels stelt het college de hoogte van een pgb voor een sportrolstoel vast.

Artikel 8.3 Aanspraak op een tegemoetkoming in de meerkosten

  • 1. Het college verstrekt aan een cliënt een tegemoetkoming in de meerkosten van een hulpmiddel, die in verband met beperkingen naar het oordeel van het college verbonden zijn aan het uitoefenen van een sport of hobby.

  • 2. In de nadere regels stelt het college de hoogte van de tegemoetkoming vast.

Hoofdstuk 9 Het bieden van begeleiding, waaronder dagbesteding en ondersteuning bij de dagelijkse levensverrichtingen

Artikel 9.1 Begeleiding

Door het college wordt een passende bijdrage geleverd voor de cliënt, die matige tot zware beperkingen heeft en niet in staat is:

  • a.

    zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren; of

  • b.

    de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren.

Zonder deze ondersteuning is de persoon niet zelfredzaam en zou deze in een instelling verblijven, verwaarlozen of sterk geïsoleerd raken.

Artikel 9.2 Ondersteuning bij algemene dagelijkse levensverrichtingen

  • 1. Ter ondersteuning van de zelfredzaamheid verstrekt het college ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen door de cliënt zelf.

  • 2. Deze vorm van ondersteuning is bedoeld voor personen met een:

    • a.

      zintuiglijke beperking;

    • b.

      verstandelijke beperking;

    • c.

      psychiatrische problematiek.

Artikel 9.3 Dagbesteding

Het college draagt zorg voor een passende bijdrage voor een zinvolle structurele tijdsbesteding van de cliënt met een matige tot zware beperking, die afhankelijk van de persoonskenmerken van de cliënt gericht is op:

  • a.

    verlichting van het sociaal isolement;

  • b.

    het activeren van de cliënt;

  • c.

    verlichting van de zorg thuis van de mantelzorger;

  • d.

    het aanbieden van activiteiten om de zelfredzaamheid te behouden of te bevorderen;

  • e.

    het handhaven en bevorderen van zo zelfstandig mogelijk functioneren;

  • f.

    het leren omgaan met fysieke, cognitieve of sociale beperkingen;

  • g.

    het bieden van arbeidsmatige dagbesteding.

Artikel 9.4 Vervoer naar de dagbesteding

    • 1.

      Het college draagt zorg voor het noodzakelijk vervoer zodat de cliënt gebruik kan maken van dagbesteding op een door het college aangewezen locatie. Dit is de dichtstbijzijnde passende locatie in de gemeente.

    • 2.

      Indien vervoer naar de dagbesteding plaatsvindt via stadsregiotaxi of zorgtaxi:

  • a. is de cliënt voor het reizen naar de dagbesteding een ritbijdrage verschuldigd; én

  • b. is deze ritbijdrage afgestemd op het reguliere openbaar vervoer tarief

Artikel 9.5 Geen recht op vervoer naar de dagbesteding

De cliënt heeft geen recht op vervoer naar de dagbesteding, indien:

  • a.

    hij in staat is zelfstandig lopend, al dan niet gebruik makend van een loophulpmiddel, de dagbesteding kan bereiken of zelfstandig met een vervoermiddel kan reizen; of

  • b.

    hij met beschikbare hulp van personen uit zijn sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier kan worden begeleid;

  • c.

    na een bepaalde periode van training blijkt, dat de klant, al dan niet gebruik makend van een hulpmiddel, kan deelnemen aan het reguliere openbaar vervoer.

Hoofdstuk 10 Kortdurend verblijf

Artikel 10.1 Algemeen

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een kortdurend verblijf in een instelling wordt aangeboden, indien deze gericht is op het ontlasten van de mantelzorger of de persoon, die gebruikelijke hulp levert, zodat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Artikel 10.2 Criteria kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor een kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien het kortdurende verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger én de cliënt aangewezen is op ondersteuning die gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2. Het kortdurend verblijf, zoals bedoeld in het eerste lid, omvat maximaal drie etmalen per week.

Hoofdstuk 11 Beschermd wonen of opvang

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening voor beschermd wonen

Een cliënt heeft recht op een beschermde woonomgeving indien de cliënt niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. De cliënt heeft aanspraak op een beschermde woonomgeving, indien:

  • a.

    sprake is van ernstige psychische of psychosociale problemen;

  • b.

    hij niet zelfstandig kan leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormt;

  • c.

    hij afhankelijk is van anderen als het gaat om oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan;

  • d.

    hij vaardigheden mist om zich staande te houden in een individuele, zelfstandige woonomgeving;

  • e.

    hij niet of niet altijd in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen. Het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren; of

  • f.

    de cliënt meer dan drie etmalen per week op verblijf in een beschermde woonomgeving is aangewezen.

Artikel 11.2 Voorziening voor opvang

Een cliënt heeft recht op opvang indien hij naar het oordeel van het college:

  • a.

    slachtoffer is geworden van huiselijk geweld, of dreigt slachtoffer te worden van huiselijk geweld;

  • b.

    dakloos is geworden; of

  • c.

    niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven.

Hoofdstuk 12 Doventolkzorg in het leefdomein

Artikel 12 Criteria voor maatwerkvoorziening doventolk

Voor een maatwerkvoorziening voor het inschakelen van een doventolk gelden de volgende criteria:

  • a.

    de cliënt is doof, doofblind of zwaar slechthorend; én

  • b.

    de doventolk is noodzakelijk voor de zelfredzaamheid van de cliënt in de privé-situatie.

Hoofdstuk 13 Kwaliteit van een voorziening

Artikel 13.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder wordt begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg; én

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 13.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • e.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • instructie over het gebruik van de voorziening;

  • onderhoud van de voorziening.

Hoofdstuk 14 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik van geboden voorzieningen en terugvordering

Artikel 14.1 Regels om misbruik of oneigenlijk gebruik tegen te gaan

Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • a.

    samenwerking zoeken met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

  • b.

    het aanwijzen van toezichthouders;

  • c.

    aanbieders worden verplicht gesteld kosteloos hun medewerking te verlenen aan

onderzoeken door of namens het college;

  • d.

    het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie,

    resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in

    overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de

    prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

  • e.

    de mogelijkheid tot beperking van de looptijd van de indicaties, zodat periodiek kan worden bezien of de indicatie van de cliënt, alsmede zijn pgb-budget, nog past bij zijn individuele situatie;

  • f.

    een grondige toets aan de voorkant:

  • op de regiemogelijkheden van de cliënt of degene die de cliënt daarvoor wenst in te schakelen;

  • op de kwaliteit van de invulling van het door de cliënt te overleggen zorg- en budgetplan, mede met het oog op de te bereiken resultaten;

  • g.

    monitoring van de besteding van het pgb en de behaalde resultaten;

  • h.

    het opstellen van een pgb-vergoedingenlijst waarin opgenomen is welke kosten wel en niet uit het pgb betaald mogen worden en procedureregels waar de cliënt zich aan moet houden 9zie ook artikel 2.4.3, tweede lid).

Artikel 14.2 Intrekking en wijziging

Een besluit tot verlening van een voorziening wordt door het college geheel of gedeeltelijk in ieder geval ingetrokken of ten nadele van de cliënt gewijzigd indien:

  • a.

    niet is voldaan aan één of meer voorwaarden of verplichtingen zoals opgenomen bij of krachtens de wet, de verordening, de beschikking, de huurovereenkomst of de bruikleenovereenkomst;

  • b.

    er met betrekking tot die aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • c.

    blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening;

  • d.

    achteraf blijkt, dat een aanspraak op grond van een wettelijk voorliggende voorziening bestaat;

  • e.

    de voorziening niet of niet compenserend gebruikt wordt; of

  • f.

    de cliënt is overleden of niet langer woonachtig is in de gemeente Arnhem.

Artikel 14.3 Terugvordering en verrekening

  • 1. Als een besluit tot verstrekking van een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van de cliënt is gewijzigd, wordt:

    • a.

      het persoonsgebonden budget of de geldswaarde van de in natura verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk door het college teruggevorderd;

    • b.

      de cliënt door het college verplicht de in natura verstrekte voorziening in te leveren; of

    • c.

      de cliënt de mogelijkheid geboden om zijn met het persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening in te leveren.

  • 2. Als een besluit tot het verlenen of wijzigen van een voorziening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt de ten onrechte verstrekte geldsom van de cliënt door het college teruggevorderd of verrekend met aanspraken die de cliënt op grond van de wet heeft of nog zal krijgen. Bij verrekening moet de hoogte van het (periodieke) bedrag in redelijke verhouding staan tot de compenserende beperkingen.

  • 3. Als een besluit tot het verlenen of wijzigen van een voorziening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening van de cliënt door het college teruggevorderd of verrekend met aanspraken die de cliënt op grond van de wet heeft of nog zal krijgen. Bij verrekening moet de hoogte van het (periodieke) bedrag in redelijke verhouding staan tot de compenserende beperkingen.

  • 4. Als er sprake is van een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een hulpmiddel, is het college bevoegd deze geldschuld te verrekenen met een persoonsgebonden budget waar de cliënt nadien op grond van deze verordening recht op heeft.

  • 5. Als er sprake is van een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een voorziening, is het college bevoegd de voorziening in natura pas te verstrekken op het moment, dat de geldschuld is voldaan.

  • 6. De wijze van terugvordering en verrekening wordt in de nadere regels vastgelegd.

Hoofdstuk 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Artikel 15.1 Voorziening in natura

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering van een mantelzorger bestaat uit een voorziening in natura.

  • 2. Het college bepaalt in nadere regels op welke wijze de jaarlijkse waardering voor een mantelzorger wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 16 Procedurele bepalingen

Artikel 16.1 Nadere regels

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regels op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Hoofdstuk 17 Overgangsbepalingen

Artikel 17.1 Persoonsgebonden budget en service en bemiddeling voor hulp bij het huishouden

De persoon, die in juli 2014 in het bezit was van een persoonsgebonden budget in de vorm van service en bemiddeling, kan deze voorziening, indien hij dat zelf wenst, behouden tot en met 31 december 2015.

Artikel 17.2 Onbeperkt gebruik CVV of zorgtaxi

De persoon, die op basis van een beschikking van de gemeente Arnhem in december 2014 deelneemt aan de Stadsregiotaxi via de Wmo-kortingspas of een deelname pas voor de zorgtaxi, kan tot en met 31 december 2015 op basis van de huidige in 2014 geldende regels van deze voorzieningen gebruik maken.

Artikel 17.3 Keuzevrijheid Wmo-kortingspas of forfaitair bedrag

De persoon, die in december 2014 van de gemeente Arnhem voor het vervoer een forfaitaire vergoeding ontving ad € 200,- op jaarbasis, ontvangt dit bedrag tot en met 31 december 2015.

Artikel 17.4 Keuzevrijheid pgb of individueel taxivervoer, indien de cliënt in het bezit is van een auto

De persoon, die geïndiceerd is voor individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer, het zogeheten solovervoer, en in het bezit was van een auto en op 31 december 2014 hiervoor een financiële tegemoetkoming ontving, behoudt deze tegemoetkoming tot en met 31 december 2015.

Artikel 17.5 Overgangsrecht

Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Arnhem, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Artikel 17.5A Overgangsrecht maatschappelijke opvang

  • 1. Voor de persoon, die op 30 juni 2015 toegelaten was tot de opvang, geldt de hoogte van de eigen bijdrage op grond van de 'Verordening eigen bijdragen maatschappelijke opvang en vrouwenpvang 2014' nog tot 1 oktober 2015.

  • 2. Indien de hoogte van de eigen bijdrage van deze verordening voor de persoon bedoeld in lid 1 gunstiger is, geldt de eigen bijdrage van deze verordening per 1 juli 2015."

Artikel 17.6 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Arnhem en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 17.7 Overgangsrecht en bezwaarschriften

Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Arnhem, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Hoofdstuk 18 Slotbepalingen.

Artikel 18.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de op deze verordening en de nadere regels berustende geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 18.3 Intrekking oude verordening

De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Arnhem wordt ingetrokken.

Artikel 18.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 18 .5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Arnhem op 3 november 2014.

De voorzitter, De griffier,

bijlage 1 en 2 behorend bij de 'Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015'

Toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (afgekort Wmo) treedt op 1 januari 2015 in werking en zal uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm gaan krijgen. Op basis van de wet is het noodzakelijk, dat de gemeente een verordening vaststelt.

Vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (afgekort AWBZ) worden een aantal taken, met toepassing van een budgetkorting, naar de gemeenten overgeheveld.

Dit betreft de begeleiding, waaronder de dagbesteding, een gering deel van de persoonlijke verzorging, de doventolkzorg, het kortdurende verblijf en het beschermd wonen en opvang.

In de nieuwe Wmo moet de gemeente een aantal taken uitvoeren, waar zij geen ervaring mee heeft, maar waar wel een relatief hoog budget mee gemoeid is.

Delegatiebepaling

Bij het opstellen van een nieuwe verordening is het altijd de vraag welke zaken aan het college gedelegeerd kunnen worden.

In de nu voorliggende verordening is de tekst van de wet gevolgd. Indien de wet aangeeft, dat de gemeenteraad over bepaalde zaken een besluit moet nemen is dit overgenomen. In de tekst van de wet staat dan “bij verordening wordt bepaald”.

In de wettekst is ook een “kan bepaling” opgenomen. In deze situatie kan meestal worden gedelegeerd. Desondanks is hierbij voorzichtigheid geboden, omdat het hoogste rechtsorgaan te weten de Centrale raad van Beroep (afgekort CrvB) vindt, dat zogeheten “essentialia” door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld.

Modelverordening

Er zijn in de afgelopen periode diverse verordeningen ontworpen, zoals de modelverordening van de VNG, de verordening van Kluwer en diverse andere gemeenten.

De gemeente Arnhem heeft de modelverordening van de VNG niet integraal overgenomen, maar zelf een verordening ontwikkeld, omdat :

  • -

    de Arnhemse verordening een uitvloeisel is van het beleidsplan “Jeugd en Wmo” 2015-2016, het uitvoeringsplan “de veerkrachtige samenleving Arnhem 2015-2016” vastgesteld door B&W op 10 juni 2014 en de kadernota “Veerkrachtig Arnhem” vastgesteld door de gemeenteraad op 16 september 2013; dit specifieke beleid van de gemeente Arnhem is uiteraard niet in de modelverordening opgenomen;

  • -

    het specifieke huidige beleid op een aantal terreinen (bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden, vervoer, woonvoorzieningen) ook in de nieuwe verordening verankerd moet worden;

  • -

    de modelverordening te globaal ingericht is;

  • -

    in de modelverordening niet opgenomen is welke maatwerkvoorzieningen van toepassing kunnen zijn;

  • -

    de rechten en plichten van een cliënt in de modelverordening onvoldoende worden beschreven;

  • -

    door de beschrijving van de rechten en plichten van de cliënt de rechtszekerheid van de burger wordt bevorderd.

Bij het ontwikkelen van deze verordening is er derhalve voor gekozen om bepaalde onderdelen uit de modelverordening van de VNG en van Kluwer over te nemen en aan te vullen met specifiek Arnhem beleid, waarbij rekening is gehouden met de genoemde punten.

Inhoud nieuwe verordening

Eigen verantwoordelijkheid van de burger

De nieuwe Wmo legt, meer dan de Wet maatschappelijke ondersteuning, de nadruk op de eigen

kracht en eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zijn eigen leven, zijn zelfredzaamheid

en participatie.

Die eigen verantwoordelijkheid heeft meerdere kanten:

Een burger zal zich rekenschap moeten geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan

nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van

de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels

en voorzieningen. Een burger moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om

voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase.

Hij zal bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in

een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een

wandelstok of een rollator.

Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen bij jonge mensen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen.

Het kan ook betekenen dat rollen in huis anders verdeeld moeten worden of dat een kind dat

toch op bezoek komt, meteen wat boodschappen meeneemt.

Waar een burger niet meer in staat is om zelf te voorzien in zijn zelfredzaamheid en

participatie, kan hij een beroep doen op ondersteuning door het college.

Het college kijkt naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp,

van het netwerk rond de cliënt of om een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van

voorliggende voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in zijn

buurt, zoals een maaltijdservice of een boodschappendienst of van algemene voorzieningen die het college ter beschikking stelt.

Als dit alles onvoldoende is om de cliënt voldoende te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid

en participatie, kan de cliënt een aanvraag indienen voor een (aanvullende) maatwerkvoorziening.

Mantelzorgondersteuning

Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van

burgers en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven

wonen.

De mantelzorger is vertrouwd voor de persoon die ondersteuning behoeft en daardoor wordt deze vaak beter geaccepteerd dan professionele ondersteuning.

Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden.

Bijvoorbeeld door de cliënt voor 1 of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen.

Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval wordt de mantelzorg tijdelijk overgenomen door een professionele hulpverlener.

Onder voorwaarden kan een cliënt ook 1 of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de cliënt permanent toezicht nodig heeft.

In de verordening is ook opgenomen dat het college zal zorgdragen voor een passende

jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorger.

Opvang en beschermd wonen

Het college is er ook verantwoordelijk voor om opvang en beschermd wonen te bieden.

Opvang kan allereerst betrekking hebben op het bieden van onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Maar opvang kan ook in diverse vormen worden geboden aan personen die zich in verband met psychische of psychosociale problemen, verslaving of een combinatie daarvan niet op

eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving. Er kan sprake zijn van dag- of nachtopvang of begeleid wonen.

Voor personen met ernstige psychische of psychosociale problemen die zich niet zelfstandig kunnen handhaven, kan beschermd wonen worden geboden in een accommodatie van een instelling.

De begeleiding die wordt geboden is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en

participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van het psychiatrisch

ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden

van gevaar voor de cliënt of anderen.

Wijzigingen

Op het gebied van het Wmo-vervoer zijn in de nieuwe verordening enige wijzigingen ingevoerd.

Het gaat hierbij om het volgende.

1. Aanpassing bestemmingsbereik sociaal vervoer met collectieve vervoersvoorzieningen..

Het bestemmingsbereik voor sociaal vervoer voor de collectieve vervoersvoorzieningen kan worden vastgesteld op 1.500 km. De 1.500 kilometers heeft de afgelopen jaren in de verordening gestaan, maar was nog niet doorgevoerd voor de Wmo kortingspas voor de Stadsregiotaxi (= collectief vraagafhankelijk vervoer, afgekort CVV) en de Zorgtaxi (kamer-tot- kamervervoer en individueel - rolstoel - taxivervoer).

De grondslag voor dit bestemmingsbereik is gebaseerd op constante jurisprudentie voor sociaal vervoer, waarbij de rechtbank uitgaat van een bandbreedte van 1.500 (in stedelijk gebied) tot 2.000 (in landelijk gebied) kilometers. Vele gemeenten in den lande hebben dit uitgangspunt overgenomen. Dit geldt ook voor diverse gemeenten in de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

In feite is Arnhem in het verleden zeer ruimhartig geweest dat cliënten onbeperkt konden reizen met de Wmo-kortingspas. Nu wordt het bestemmingsbereik voor de Stadsregiotaxi met een Wmo-kortingspas en de Zorgtaxi aangepast aan de landelijke normen.

Deze wijziging gaat in voor nieuwe cliënten of geherindiceerde cliënten in 2015.

Voor de bestaande cliënten met onbeperkt gebruik van de Stadsregiotaxi met een Wmo- kortingspas of Zorgtaxi wordt 2015 als overgangsjaar aangemerkt en gaat de aanpassing in op 1 januari 2016.

2. Uitsluitend aanbod van collectieve vervoersvoorzieningen in natura.

de nieuwe Wmo 2015 gaat uit van een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Arnhem kende keuzevrijheid tussen een Wmo-kortingspas of een forfaitair bedrag (€ 200). Ca 800 cliënten maken hiervan gebruik.

Arnhem was in Nederland nagenoeg de enige gemeente, die deze mogelijkheid bood. Het forfaitaire bedrag was gebaseerd op het gemiddelde gebruik van de Wmo-kortingspas. Als dit forfaitaire bedrag wordt omgezet naar een pgb voor een bestemmingsbereik van 1.500 km, dan komt het bedrag uit op ca € 800 per jaar. Hiervoor zijn geen middelen beschikbaar om op deze wijze keuzevrijheid aan te bieden.

Tevens is dit beleid in wezen in strijd met de nieuwe wet, omdat het uitgangspunt is dat met name de mantelzorger en het sociale netwerk (meer) ingeschakeld moeten worden.

Het verstrekken van een forfaitair bedrag voor het CVV, die eigenlijk was bedoeld voor de zoon of dochter of de kennis, die in de nabijheid woont, stemt daarom niet meer overeen met de uitgangspunten van de nieuwe Wmo. Immers het wordt als vanzelfsprekend beschouwd, dat mensen elkaar helpen en het is niet de bedoeling, dat dit direct leidt tot een financiële vergoeding, bekostigd door de overheid.

De cliënt die in december 2014 van de gemeente Arnhem een forfaitaire vergoeding voor het CVV ontvangt, komt in aanmerking voor een zeer ruime overgangsregeling en heeft per 1 januari 2016 uiteraard het recht om gebruik te maken van de Wmo-kortingspas voor de Stadsregiotaxi.

Het voorgaande geldt ook de voor keuzevrijheid die bij de Zorgtaxi/solovervoer (= individueel - rolstoel - taxivervoer) gold. Daar bestond de mogelijkheid om te kiezen voor een financiële vergoeding in het geval er een auto in het huishouden aanwezig was. Deze keuzevrijheid komt nu te vervallen. In 2015 zal worden onderzocht of deze groep (ca 104 cliënten) alsnog gebruik kan maken van de Zorgtaxi/solovervoer of in aanmerking komt voor de km-vergoeding gebruik eigen auto per 1 januari 2016. Het jaar 2015 wordt voor bestaande cliënten als overgangsjaar aangemerkt.

3. Vervoer naar de dagbesteding in groepsverband

Het vervoer naar en van de dagbesteding zal voor nieuwe of geherindiceerde cliënten in 2015 en voor bestaande klanten vanaf 1 januari 2016 geregeld gaan worden via de collectieve vervoersvoorzieningen (Stadsregiotaxi of Zorgtaxi). Voor deze vervoersvoorzieningen geldt een ritbijdrage op basis van het reguliere OV-tarief (momenteel € 0,65 per zone). Het voorstel is om de inkomensgroep tot 120% van het sociaal minimum te compenseren via de voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten vanaf 2015 die vallen onder het minimabeleid.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1

Artikel 1 Begripsbepalingen

- algemeen gebruikelijke voorziening: Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Het gaat daarbij om voorzieningen, die:

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

- algemene voorziening: Gedacht kan worden aan: scootmobielpools, klussendiensten, boodschappendiensten, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik.

Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als een pgb.

- beleidsregels: In de Wmo-beleidsregels wordt de omvang van het persoonsgebonden budget van standaardbedragen voor rolstoelen, verplaatsingsmiddelen en trapliften benoemd.

  • -

    budgethouder: De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen;

  • -

    bijdrage: De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de wet. Deze kan op het inkomen en vermogen worden afgestemd. Op basis van de Algemene Maatregel van Bestuur zijn hiervoor nadere regels gesteld;

  • -

    collectief vraagafhankelijk vervoer: Het zogeheten collectief vraagafhankelijk vervoer (afgekort CVV) vervoert gehandicapten collectief.

  • -

    collectieve voorziening: Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die meestal door meerdere mensen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het CVV het meest duidelijke voorbeeld.

Het CVV is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

- college: Deze bepaling spreekt voor zich.

  • -

    de nadere regels: Deze bepaling spreekt voor zich.

  • -

    ICF-classificatie: Met behulp van het ICF kan het menselijk functioneren beschreven worden vanuit drie verschillende perspectieven:

  • 1.

    het perspectief van het menselijk organismen;

  • 2.

    het perspectief van het menselijk handelen, en

  • 3.

    het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven.

De internationale classificaties vormt een taal met behulp waarvan verschillende gegevens op het gebied van de gezondheid kunnen worden vastgelegd ( bijvoorbeeld ziekten, functioneren, stoornissen).

- meerkosten: het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “ algemeen gebruikelijk”. Deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers.

De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem.

Een met de persoon als de cliënt vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.

-ondersteuning: de hulp of begeleiding die door een medewerker van het gebiedsteam wordt geboden;

- pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

- tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de meerkosten van een voorziening;

- Wet: deze bepaling spreekt voor zich;

-wijk team: een team van generalisten, die lichte ondersteuning bieden voor een beperkte periode en als toegangspoort fungeert voor vrijwel alle ondersteunings, hulp en zorgvragen in het kader van de Wmo; in de gemeente Arnhem zijn in de periode 2015 – 2016 acht wijkteams werkzaam.

Artikel 1.2 De nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2015

Via dit artikel worden een aantal bevoegdheden gedelegeerd aan het college.

Artikel 1.3 Wijkteam

In dit artikel is nadrukkelijk opgenomen, dat de medewerkers van het wijkteam, ook generalisten genoemd, verantwoordelijk zijn voor het onderzoek en het plan zoals bedoeld in de wet.

Het wijkteam vormt de toegangspoort voor vrijwel alle vormen van zorg en ondersteuning. Het gebiedsteam richt zich op vragen van cliënten, die problemen ondervinden op de leefdomeinen, zoals die in de zelfredzaamheidmatrix gedefinieerd worden. Een uitwerking vindt plaats in nadere regels.

Artikel 1.4 Inspraak

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, lid 3, van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 1.5 Interne klachtregeling

Het college behandelt klachten over de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de Klachtenregeling wijkteams.

Artikel 1.6 Externe klachtregeling en medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, lid 2, onder f, van de wet, waarin is bepaald datin ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen.

De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 1.7 Privacy

Vanwege de kwetsbare positie waarin een cliënt zich bevinden kan, en vanwege de gevoelige aard van de informatie waarmee wordt gewerkt, zijn in dit artikel regels opgenomen om de privacy van de cliënt zoveel als mogelijk te garanderen.

Deze regels bestaan in aanvulling op het in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) neergelegde kader. In dit artikel wordt evenals in de Wbp gesproken van het verwerken van persoonsgegevens en daarmee geldt het artikel voor elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens.

Daaronder valt onder meer het verzamelen, vastleggen, bewaren, wijzigen, opvragen, raadplegen, vernietigen, het delen met derden, en het verstrekken door middel van doorzending.

Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening

Artikel 2.1 Algemene uitvoeringsaspecten bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening

In dit artikel wordt aangegeven welke aspecten door het college worden beoordeeld wanneer een cliënt beperkingen ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid en participatie of op het gebied van zich handhaven in de samenleving.

Het college onderzoekt de eigen kracht van de cliënt, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp,

het netwerk rond de cliënt, de mogelijkheid een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van

voorliggende voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in zijn

buurt, zoals een maaltijdservice of een boodschappendienst of van algemene voorzieningen.

Uitgangspunt is, dat het college, afhankelijk van de individuele situatie, een maatwerkvoorziening levert, indien genoemde mogelijkheden geen (afdoende) oplossing zijn. Het college levert dan een passende bijdrage zodat de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie.

Op basis van (medisch) onderzoek wordt onderzocht welke beperkingen en / of problemen een cliënt heeft. Voorts wordt met name de lokale vervoersbehoefte in kaart gebracht en worden de persoonskenmerken onderzocht.

Het betreft dan kenmerken die in de persoon zijn gelegen zoals: het geslacht, wat is de leeftijd en wat is gebruikelijk voor die leeftijd, opleiding, beroep, is er sprake van een korte of lange loopafstand, wat voor achtergrond heeft deze persoon qua zelfredzaamheid, hoe zijn de sociale contacten etc. Dit alles hangt ook nauw samen met de beperkingen en de behoeften van een cliënt.

Het zal duidelijk zijn, dat niet elke beperking kan worden opgeheven. Wel kan in een aantal gevallen een voorziening worden verstrekt waardoor de beperking verminderd wordt. Het zal ook duidelijk zijn, dat niet elke wens van een de cliënt behoeft te worden ingewilligd.

In het derde lid, onderdeel i., wordt verwezen naar artikel 2.3.5, lid 6, van de Wet. Het betreft een situatie waarin een cliënt recht op zorg heeft. Dit blijkt dan uit de AWBZ-indicatie.

Uitgangspunt is, dat er geen recht bestaat op een maatwerkvoorziening, indien de cliënt recht heeft op zorg met verblijf in een instelling.

Indien de cliënt nog geen aanvraag bij het CIZ heeft gedaan, moet dat alsnog gebeuren. Indien de cliënt weigert een aanvraag bij het CIZ te doen, kan dit niet op de gemeente worden afgewenteld en bestaat er dus geen recht op een maatwerkvoorziening.

Indien uit onderzoek blijkt, dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, waardoor de cliënt zo lang mogelijk op verantwoorde wijze thuis moet blijven wonen, dient er contact te worden opgenomen met het CIZ en de zorgverzekeraar. Zonodig wordt dan een maatwerkvoorziening verstrekt.

Artikel 2.2 Begrenzingen bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening

Lid 1 onderdeel a

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is.

Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is.

Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen.

Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan.

Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de desbetreffende voorziening een belangrijke rol.

Indien er sprake is van een tijdelijke beperking, bijvoorbeeld bij een ongeluk, en vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, bestaat er geen recht op een voorziening. De cliënt kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de Awbz.

Lid 1 onderdeel b

Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening. Dit betekent dus, dat het college uit de beschikbare alternatieven, kiest voor de voorziening die het minst kost, maar waarmee, naar objectieve maatstaven gemeten, een passende bijdrage wordt geleverd.

Lid 1 onderdeel c

Op grond van de wet moet een passende bijdrage worden geleverd voor het individu. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Lid 1 onderdeel d

Bij aanpassingen aan woningen, vervoermiddelen of rolstoelen beoordeelt de gemeente of de kosten van de aanpassingen redelijk zijn in relatie tot de levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

Zo kan voorkomen worden, dat een dure aanpassing aan een voorziening binnen korte termijn niet meer functioneert, omdat de voorziening zelf als gevolg van ouderdom niet meer gebruikt kan worden.

Lid 2

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Artikel 2.3 Geen recht op een maatwerkvoorziening

Lid 1, onderdeel a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de cliënt vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening en van de desbetreffende persoon.

Lid 1, onderdeel b

In artikel 2.3.5 van de wet is opgenomen, dat het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente.

Deze tekst moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de cliënt niet woonachtig is.

Het uitgangspunt voor het verstrekken van een voorziening is, dat een persoon woonachtig is in de gemeente en staat ingeschreven in de basisadministratie personen van de gemeente Arnhem.

In een uitzonderingssituatie kan iemand, die nog niet in de gemeente Arnhem woonachtig is, toch een aanvraag voor een woonvoorziening indienen.

Hierbij kan worden gedacht aan een persoon, die binnen relatief korte termijn gaat verhuizen en de beschikking krijgt over woonruimte in de gemeente Arnhem.

De gemeente Arnhem is centrumgemeente en draagt zorg voor de opvang van geïndiceerde personen.

Lid 1, onderdeel c

Hierin is opgenomen, dat er geen recht bestaat op een maatwerkvoorziening, als een andere oplossing ook mogelijk is. Dit is in artikel 2.3.5, lid 3, van de wet nadrukkelijk opgenomen.

Lid 1, onderdeel d

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.

Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol.

Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Lid 1, onderdeel e

Hiermee wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is.

Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden.

Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de cliënt gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een de cliënt hiervoor in aanmerking.

Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de cliënt tot verhuizen overgaan.

Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de cliënt reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt.

Uitgangspunt is, dat de cliënt voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente heeft gekregen.

Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Indien het college de mogelijkheid heeft de aanvraag achteraf te beoordelen, kan er wel recht op een voorziening bestaan.

Lid 1, onderdeel f

In dit artikel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt te verwijten is dat het middel verloren is gegaan of niet meer te gebruiken is, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het voorgaande is niet aan de orde, indien de cliënt geen schuld treft.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de cliënt hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal.

Dit risico dient via de opstal/inboedelverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan (ook bij andere voorzieningen geldt dat deze niet opnieuw binnen de afschrijvings-termijn worden verstrekt, indien de cliënt deze voorziening niet dan wel onvoldoende heeft verzekerd).

Dit artikel is uiteraard niet van toepassing, indien in de andere gemeente de desbetreffende voorziening wordt ingenomen in verband met vertrek uit de gemeente.

Lid 1, onderdeel g

Indien een cliënt een woonvoorziening (bijvoorbeeld een douche) aanvraagt ter vervanging van het bad en deze voorziening is 30 jaar geleden geïnstalleerd wordt het als algemeen gebruikelijk be-schouwd, dat deze voorziening voor eigen rekening komt, omdat de afschrijvingstermijn is verstreken.

In de nadere regels zullen afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden opgenomen.

Lid 1, onderdeel h

In dit onderdeel is aangegeven, dat voorzieningen niet worden verstrekt, indien er op grond van een andere wettelijke of niet wettelijke regeling recht bestaat op de desbetreffende voorziening.

Voorbeelden van wettelijke voorliggende voorzieningen zijn de AWBZ, Zorgverzekeringswet, Leerlingenvervoer, WIA etc.

Lid 1, onderdeel i

Uit de wettekst en jurisprudentie blijkt nadrukkelijk, dat het de bedoeling van de wetgever is, dat mensen een eigen verantwoordelijkheid nemen en zelforganisatie een belangrijke plaats inneemt, welke voorliggend is aan professionele arrangementen van zorg.

Als een beroep kan worden gedaan om huisgenoten, mantelzorg, vrijwilliger of uitwonende volwassen kinderen, dient hier rekening mee te worden gehouden.

Het is aan het college om te beoordelen, in hoeverre medewerking redelijkerwijs kan worden verlangd.

Lid 1, onderdeel j

Een maatwerkvoorziening wordt niet verstrekt, indien de desbetreffende voorziening onveilig is voor de cliënt en/of voor anderen. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat een voorziening, bijvoorbeeld een scootmobiel, wordt verstrekt, die onveilig is voor de gebruiker en anderen, omdat de cliënt geen goede verkeersdeelnemer is. Vrijwel altijd zal een medisch onderzoek hieraan ten grondslag liggen.

Lid 1, onderdeel k

Het komt voor, dat een cliënt door zijn gedrag een risico voor de hulpverlening is. In een dergelijke situatie kan het gebeuren, dat hulpverlening wordt gestopt.

Lid 1, onderdeel l

Als een cliënt een persoonsgebonden budget heeft besteed op een wijze die niet overeenstemt met het advies en het pakket van eisen dat bij de verlening is afgegeven en opnieuw een voorziening aanvraagt, wordt de voorziening geweigerd.

Lid 1, onderdeel m

Als een de cliënt geen of onvoldoende medewerking verleent aan een onderzoek, kan niet beoordeeld worden of er sprake is van beperkingen of dat wordt voldaan aan voorwaarden, die zijn vermeld in deze verordening. Nadat de bepalingen uit de Awb zijn toegepast, dient de aanvraag te worden afgewezen.

Lid 2

De voorwaarde dat iemand ingezetene is van de gemeente geldt niet bij opvang.

Artikel 2.4 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Algemeen uitgangspunt is, dat de cliënt keuzevrijheid heeft op welke wijze hij de voorziening wil ontvangen. In natura of als pgb.

Aan het verstrekken van een pgb zijn wel voorwaarden verbonden (zie artikel 2.6)

Artikel 2.5 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de cliënt. Deze bepaling heeft betrekking op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte voorziening in natura. Er bestaat geen recht op een voorziening, indien de bruikleenovereenkomst niet tot stand komt.

Het college behoudt zich het recht voor om de desbetreffende overeenkomst in de vorm van bruikleen dan wel huur af te sluiten.

Artikel 2.6 Persoonsgebonden budget

Voordat een pgb wordt verstrekt dient het college te toetsen of de cliënt voldoet aan de wettelijke regels, die zijn opgenomen in de wet.

Om te waarborgen dat het pgb wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, worden bij beschikking procedureregels opgesteld waar een cliënt aan moet voldoen.

Artikel 2.7 Hoogte tarief persoonsgebonden budget

In het eerste lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een roerende of onroerende zaak is gerelateerd aan de tegenwaarde van een voorziening in natura. Dit kan betekenen, dat een cliënt de waarde van een voorziening in depot, dus tweedehands, als pgb toegekend krijgt.

Het tweede lid heeft betrekking op een pgb voor een dienst. Er wordt bij de hoogte van het pgb onderscheid gemaakt of de hulpverlener wel of niet gekwalificeerd is. De hoogte van een pgb is nooit meer dan het bedrag, dat college betaalt voor een voorziening in natura. Het college werkt deze materie nader uit.

Artikel 2.8 Persoonsgebonden budget voor een persoon uit het sociale netwerk

Het college bepaalt in de nadere regeling aan welke voorwaarden een persoon uit het sociale netwerk moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb.

Artikel 2.9 Eigen bijdrage

Op grond van de wet kan de gemeente een bijdrage voor een maatwerkvoorziening (in natura of een pgb) vragen. De gemeente Arnhem legt de maximale eigen bijdrage op, die op grond van de regelgeving mogelijk is.

De bijdrage wordt opgelegd gedurende de periode, dat een cliënt gebruik maakt van een voorziening.

Ook mag de eigen bijdrage de hoogte van de kostprijs niet overstijgen.

Het eigenbijdragebeleid heeft betrekking op alle Wmo-voorzieningen, behalve voor de kosten van opvang. Dit is separaat geregeld in de genoemde verordening.

Op basis van het uitvoeringsbesluit 2015 heeft de Staatssecretaris de algemene kaders gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage. Het college werkt dit nader uit.

Artikel 2.10 Kostprijs van een maatwerkvoorziening

Bij een maatwerkvoorziening in natura zijn diverse situaties mogelijk:

Er kan sprake zijn van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening zoals bijvoorbeeld voor een rolstoel of scootmobiel.

De gemeente koopt de maatwerkvoorziening in bij de gecontracteerde leverancier. De kostprijs is dan gelijk aan de inkoopprijs die de gemeente verschuldigd zou zijn. Hier kunnen ook de onderhoudskosten bij inbegrepen zijn. In dat geval wordt de kostprijs derhalve afgeleid van de contracten die de gemeente heeft met leveranciers of wordt vastgesteld op basis van marktonderzoek of het opvragen van offertes.

Er kan ook sprake zijn van een voorziening voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen. Een

dergelijke voorziening wordt over meerdere periodes verstrekt, waardoor er geen eenmalig bedrag aan is op te hangen. De kostprijs wordt daarom per periode vastgesteld op de kosten die de gemeente op grond van een subsidierelatie of contract met de aanbieder verschuldigd is voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen.

De kostprijs van een pgb is altijd gelijk aan de hoogte van het pgb.

Algemene beleidsuitgangspunten opvang

De beleidsuitgangspunten ten aanzien van de (maatschappelijke) opvang zijn als volgt:

  • -

    het is redelijk dat de cliënt als gebruiker van een voorziening voor MO en VO voor verblijf een prijs betaalt voor de aangeboden diensten of voorzieningen die direct aan de individuele gebruiker ten goede komen; dit geldt in het bijzonder als door een instelling wordt voorzien in huisvesting en voeding;

  • -

    de bijdrage die geheven wordt, mag nooit hoger zijn dan de kostprijs van de geboden voorziening;

  • -

    de inkomsten vanuit de eigen bijdragen dragen direct of indirect bij aan de exploitatie van de instellingen voor MO en VO;

  • -

    daar waar de eigen bijdrage wordt geïnd door de instellingen zal dit verrekend worden in de hoogte van de subsidie of de trajectfinanciering;

  • -

    de uitvoering van het heffen van de eigen bijdrage dient zo weinig mogelijk administratieve lasten op te leveren voor de instellingen en de uitvoerende afdelingen van de gemeente;

  • -

    anti-cumulatieregeling (wettelijk): door het vaststellen en innen van eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang door gemeenten hoeven cliënten geen dubbele eigen bijdragen te betalen in geval van samenloop met andere Wmo-voorzieningen of Wlz-gefinancierde zorg, zoals bijvoorbeeld begeleiding (Bijdragebesluit zorg). De instellingen werken hierbij samen met het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 2.11 Eigen bijdrage verblijf

Lid 1

De eigen bijdragen en de berekening daarvan zijn opgenomen in de tabel in de bijlagen. Uitgangspunt bij de opvang is, met uitzondering van de opvang huiselijk geweld, dat men minimaal een bedrag overhoudt ter hoogte van de zak- en kleedgeldnorm van artikel 23 lid 1 Participatiewet, opgehoogd met het bedrag van artikel 1, lid 1, sub g, Wet op de Zorgtoeslag voor de ziektekostenpremie en een bedrag voor voeding op basis van de Nibud-normen. Hierdoor blijft er voldoende ruimte over voor het herstel en het versterken van het sociale netwerk. Bij de opvang huiselijk geweld wordt de eigen bijdrage zodanig vastgesteld, dat er een bedrag overblijft ter hoogte van de zak- en kleedgeldnorm op grond van artikel 23, lid 1, Participatiewet, opgehoogd met een bedrag voor ziektekosten lid 2 van dat artikel. De voeding zit bij deze opvang inbegrepen.

De normen uit de Participatiewet worden halfjaarlijks aangepast. Uit effiency-overwegingen worden de normen voor de berekening van de eigen bijdrage alleen per 1 januari van ieder kalenderjaar aangepast.

Lid 2

De eigen bijdrage voor de opvang, met uitzondering van de opvang huiselijk geweld, wordt berekend op grond van de betreffende norm van de leden 20 en 21 Participatiewet en het gemeentelijk beleid (zie bijlage 1). Dit houdt in dat iemand die een inkomen heeft, dat hoger is dan de betreffende norm uit de Participatiewet, meer te besteden overhoudt. Bij de berekening van de eigen bijdrage voor huiselijk geweld wordt wel uitgegaan van het werkelijke inkomen.

Lid 3

De eigen bijdrage voor de opvang met verblijf blijft ook doorlopen bij tijdelijke afwezigheid van de cliënt. Immers, de cliënt houdt de beschikking over de plek/woonruimte binnen de opvang en ook de overige kosten voor de opvang blijven gewoon doorlopen, al maakt de cliënt er niet feitelijk gebruik van.

Lid 4

Bij de opvang is het mogelijk, dat de cliënt nog kosten heeft voor een zelfstandige woonruimte en zodoende redelijkerwijs de berekende bijdrage niet kan betalen. De eigen bijdrage wordt daarom voor een periode van maximaal 6 maanden verlaagd met een forfaitair bedrag van 20% van de bijstandsnorm.

Artikel 2.12 Inning eigen bijdrage verblijf

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2.13 Geen eigen bijdrage verblijf

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3 Soorten maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 en 3.2

In deze artikelen worden maatwerkvoorzieningen genoemd, die door de gemeente Arnhem verstrekt kunnen worden. Het betreffen voorzieningen, die gemeente op basis van de “oude” Wmo verleend en voorzieningen, die vanuit de AWBZ worden gedecentraliseerd. Het betreft geen limitatieve opsomming.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het kunnen voeren van een huishouden

Artikel 4.1 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijke activiteiten die nodig zijn om de belemmeringen in het voeren van een huishouden op te heffen. De benodigde omvang wordt door het college nader uitgewerkt in de nadere regels.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het normaal gebruik kunnen maken van de woning

Artikel 5.1 Soorten woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen:

Onderdeel a

Bij een noodzakelijk verhuizing verstrekt de gemeente een pgb voor verhuis-en inrichtingskosten.

Onderdeel b

Bij toekenning van een woningaanpassing wordt een pgb verstrekt. Uitgangspunt is, dat de kosten voor een woningaanpassing tot een bepaald grensbedrag worden vergoed.

Onderdeel c

Dit betreft een roerende zaak, die in natura of in de vorm van een pgb kan worden verstrekt. Gedacht kan worden aan een losse tillift.

Een nadere uitwerking van de punten a tot en met c vindt plaats in de desbetreffende werkinstructie.

Artikel 5.2 Primaat van de verhuizing

Algemeen uitgangspunt is, dat de kosten van een woningaanpassing worden vergoed, tenzij deze kosten een bepaald grensbedrag overschrijden. In deze situatie zal de cliënt moeten omzien naar een andere meer adequate en goedkopere woning.

Dit is het zogenoemde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening.

De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld.

In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen.

Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn.

Ook diverse andere relevante aspecten kunnen, afhankelijk van de situatie, een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 5.3 Een persoonsgebonden budget in de verhuis- en inrichtingskosten

Lid 1

Zoals vermeld in artikel 5.1 en 5.2 is het uitgangspunt, dat de kosten van een woningaanpassing van de bestaande woning tot een bepaald grensbedrag worden vergoed.

Indien de cliënt voor verhuizing kiest en deze keuze is de goedkoopst adequate oplossing kan deze in aanmerking komen voor een pgb voor de verhuis- en inrichtingskosten.

Ook indien de cliënt is geïndiceerd om te verhuizen, kan de cliënt in aanmerking komen voor een pgb voor de verhuis- en inrichtingskosten.

Lid 2

Ook niet gehandicapten zullen, indien zij voor het eerst gaan verhuizen, de kosten van deze verhuizing zelf moeten betalen. Dit is de reden, waarom de gehandicapte, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen 50% van de verhuis- en inrichtingskosten zal gaan ontvangen.

Lid 3

Een voorbeeld van een niet wettelijke voorliggende voorziening is bijvoorbeeld de verhuiskosten-vergoeding van de woningbouwcorporatie na sloop van een woning.

Het college kan besluiten om een pgb te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning.

Het college maakt in de nadere regels en de werkinstructies de afweging tussen verstrekking van een pgb voor de verhuiskosten en een woningaanpassing.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden.

Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.

Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Artikel 5.4 Een (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorziening

Dit artikel moet in samenhang met artikel 5.2 worden bezien. Boven een bepaald grensbedrag is het primaat van de verhuizing van toepassing. In sommige situaties wordt het primaat van de verhuizing niet gehanteerd, omdat dit niet de goedkoopst adequate oplossing is of omdat verhuizing niet gerealiseerd kan worden omdat er geen adequate woning beschikbaar is.

Artikel 5.5 Geen woonvoorziening

Lid 1, onderdeel a

Een woonvoorziening is niet aan de orde, indien er sprake is van tijdelijk verblijf in bijvoorbeeld een hotel of een vakantiewoning.

Lid 1, onderdeel b

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of onderhoudsgebreken voor problemen (onder meer vocht, tocht of giftige dampen) zorgen.

Het wegnemen van belemmeringen, die voortvloeien uit gebruikte materialen of slechte staat van onderhoud valt niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Lid 1, onderdeel c

Indien de cliënt woont in een (of verhuist naar een ) woonruimte, die niet geschikt is het gehele jaar te wonen (bijvoorbeeld een sloopwoning, caravan), wordt geen woonvoorziening verstrekt. Hiermede wordt voorkomen, dat met overheidsgeld gefinancierde voorzieningen vernietigd worden.

Lid 2, onderdeel a

Ook worden geen woningaanpassingen verstrekt in woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Het is algemeen gebruikelijk, dat de kosten van deze voorzieningen door de eigenaar van het complex betaald worden.

Lid 2, onderdeel b

Een persoonsgebonden budget voor het treffen van woningaanpassingen voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. In bijzondere situaties kan hiervan worden afgeweken. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen.

Lid 2, onderdeel c

Een persoon met beperkingen kan slechts voor een woningaanpassing in aanmerking komen, indien deze legaal woont.

Ook bij een tijdelijke huurovereenkomst wordt geen woningaanpassing verstrekt, omdat de voorziening langdurig gebruikt moet kunnen worden.

Artikel 5.6 Geen voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten

Verhuizingen naar Awbz- en andere zorginstellingen leiden ertoe, dat de cliënt buiten de doelgroep van de wet valt. Deze personen kunnen immers niet meer zelfstandig een huishouden voeren.

Artikel 5.7 Begrenzingen bij woonvoorzieningen

Onderdeel a

Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen.

Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

In deze situatie kan het gaan om een verhuizing van een inadequate naar opnieuw een inadequate woning.

Alleen indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.

Daarbij kan onder meer gedacht worden aan een verhuizing in verband met het aanvaarden van werk of de aanwezigheid van mantelzorg.

Onderdeel b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning.

Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zo mogelijk het koopwoningenbestand.

Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Hoofdstuk 6 Hulp bij het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Algemeen

Een algemene voorziening kan bestaan uit bijvoorbeeld een scootmobielpool. In het jaar 2014 zijn in verzorgingstehuizen diverse scootmobielpool opgezet en zijn bedoeld voor personen, die incidenteel van een scootmobiel gebruik maken.

Ingaande 1 januari 2012 zijn de bushaltes in het vervoersgebied opgehoogd en de bussen aangepast. Dit betekent, dat veel cliënten gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer. Het toe-gankelijk openbaar vervoer wordt uiteraard als een voorliggende voorziening beschouwd.

Artikel 6.1 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Vanaf de invoering van de Wvg beschikt de gemeente Arnhem reeds over collectief vraagafhankelijk vervoer (afgekort CVV), waarmee gehandicapten zich kunnen verplaatsen in hun directe woon- en leefomgeving.

Indien een cliënt is geïndiceerd voor het CVV, ontvangt hij een kortingspas waarmee hij tegen regulier openbaar vervoer tarief een aantal kilometers kan reizen (zie ook artikel 6.5).

Artikel 6.2 Primaat bij de Zorgtaxi

Algemeen

De gemeente Arnhem legt het primaat bij de zorgtaxi en verstrekt een vervoersvoorziening voor inwoners die om sociaal-medische redenen niet gecombineerd en/of zelfstandig kunnen reizen met de Stadsregiotaxi. Er wordt meer service en begeleiding geboden dan de Stadsregiotaxi. Het gaat om kamer-tot-kamervervoer of individueel (rolstoel)taxivervoer, genoemd solovervoer.

Lid 1

Het eerste lid heeft betrekking op personen, die zijn geïndiceerd voor het zogeheten solovervoer via de Zorgtaxi, en alleen op individuele basis (dus niet met andere personen) vervoerd kunnen worden. In zijn algemeenheid betreft het hier de zwaar gehandicapten.

Lid 2

In het tweede lid is opgenomen, dat een persoon, die is geïndiceerd voor kamer-tot-kamervervoer alleen de beschikking krijgt over een kortingspas.

De gemeente Arnhem verstrekt een vervoersvoorziening voor inwoners die om sociaal-medische redenen niet zelfstandig kunnen reizen met de Stadsregiotaxi. De desbetreffende doelgroep heeft meer service en begeleiding nodig dan de Stadsregiotaxi kan bieden.

Het gaat om gecombineerd (rolstoel)taxivervoer met extra service en begeleiding van de chauffeur bij het ophalen van het herkomstadres naar de taxi en van de taxi naar het aankomstadres. Bewoners van Awbz-instellingen worden begeleid naar de receptie in de hal van de instelling.

Lid 3

De personen, genoemd in het derde lid, komen in aanmerking voor het individueel vraagafhankelijk vervoer en ontvangen een kortingspas, waarmee zij gebruik kunnen maken van het deur tot deur vervoer met een bestemmingsbereik van 5 vervoerszones.

Artikel 6.3 Stadsregiotaxi/Zorgtaxi

De Stadsregiotaxi/Zorgtaxi is bedoeld voor personen met een beperking, die woonachtig zijn

in de gemeente Arnhem en is gericht op het deur tot deur vervoer in de nabije woon- en leefomgeving.

De cliënt, die gebruik maakt van de Stadsregiotaxi/Zorgtaxi, moet wel een ritbijdrage betalen.

De hoogte van de ritbijdrage is afgestemd op de ritbijdrage van personen tot 65 jaar, die

reizen met het reguliere openbare vervoer.

Indien de rit betrekking heeft op meer dan vijf reiszones, wordt een hogere ritbijdrage in

rekening gebracht.

Indien de cliënt beschikt over een NS-begeleidingskaart kan de begeleider gratis meereizen.

Artikel 6.4 Het recht op een maatwerkvoorziening

De cliënt kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen, indien deze door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, het collectief of individueel vraagafhankelijk vervoer. Het college verstrekt dan een maatwerkvoorziening.

Individuele vervoersvoorzieningen (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of een driewielfiets) kunnen ook in aanvulling op het gebruik van het collectief/individueel vraagafhankelijk vervoer (of in aanvulling op een individuele vervoerskostenvergoeding) verstrekt worden.

Dit is het geval wanneer het collectief / individueel vraagafhankelijk vervoer de vervoersbehoefte van de cliënt niet volledig dekt.

Artikel 6.5 Omvang (sociaal) vervoer

De vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in, dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen.

De gemeente Arnhem voldoet aan deze plicht, omdat de gehandicapte tegen het reguliere openbaar vervoerstarief in ieder geval een afstand van circa 1.500 kilometer kan overbruggen.

Slechts indien er sprake is van dreigende vereenzaming kan het aantal kilometers verhoogd worden.

In het vierde lid is opgenomen, dat het aantal kilometers verhoogd kan worden, indien de cliënt is geïndiceerd voor vervoer naar de dagbesteding. Afhankelijk van de individuele situatie zal de omvang van de verhoging berekend worden.

Hoofdstuk 7 Hulp bij het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning

Algemeen

Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt.

Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Artikelen 7.1 en 7.2

In artikel 7.1 is het primaat van de algemene voorziening geregeld. Dit betekent, dat een verstrekking van een rolstoelvoorziening uit een algemene voorziening (een rolstoelpool) voorrang heeft boven een individuele verstrekking.

Op deze wijze wordt voorkomen, dat rolstoelen gedurende lange perioden ongebruikt in bergingen staan en wordt het hergebruik gestimuleerd.

Het betreft situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen.

Het betreft hier wel een rolstoelvoorziening voor incidenteel gebruik en het moet gaan om een standaardvoorziening. In de werkinstructie wordt vermeld wat exact incidenteel gebruik is. De gemeente Arnhem heeft in een aantal verzorgingstehuizen een rolstoelpool geïnstalleerd.

Op basis van artikel 7.2 kan een cliënt voor een individuele rolstoelvoorziening in aanmerking komen als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. De rolstoel wordt dan in bruikleen of als persoonsgebonden budget verstrekt.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.

Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Hulp bij het kunnen ontmoeten van medemensen in sportverband

Artikel 8.1 Soorten voorzieningen bij sport

Het hebben van beperkingen in de zin van de Wmo kan tot gevolg hebben dat voor het beoefenen van een sport meerkosten gemaakt moeten worden.

Deze meerkosten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een sportrolstoel of uit aanpassingen van hulpmiddelen doe voor de hobby/sport worden gebruikt. Voor de extra kosten die verband houden met de hobby wordt een tegemoetkoming verstrekt.

Het is aan de cliënt om aan te geven voor welke hobby de tegemoetkoming wordt aangevraagd. Het college beroordeelt vervolgens of aan het uitoefenen van die hobby meerkosten zijn verbonden.

Artikel 8.2 Criterium sportrolstoel

Een sportrolstoel kan verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Onder het begrip sportrolstoel dient uitsluitend een sportrolstoel te worden verstaan. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel.

De hoogte van een sportrolstoel wordt vastgesteld door het college.

Artikel 8.3 Aanspraak op een tegemoetkoming in de meerkosten

Het begrip 'tegemoetkoming' houdt in, dat een gedeeltelijke vergoeding van de feitelijke kosten mogelijk is. Het is echter ook denkbaar dat de tegemoetkoming 'volledig' is tot een bepaald maximumbedrag. De hoogte van de tegemoetkoming en de eventuele bovengrens worden vastgesteld door het college en vastgelegd in de nadere regels.

Hoofdstuk 9 Begeleiding, waaronder persoonlijke verzorging en dagbesteding

Artikel 9.1 tot en met artikel 9.3

De begeleiding, die vanuit de AWBZ naar de gemeente wordt gedecentraliseerd, is bedoeld voor de cliënt met zware tot matige beperkingen. Een cliënt met lichte beperkingen behoort dus niet tot de doelgroep.

Begeleiding kan bestaan uit individuele- en groepsbegeleiding (ook dagbesteding genoemd) en wordt gegeven aan de cliënt met beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid.

De persoonlijke verzorging wordt overgeheveld naar de zorgverzekeringswet, echter een gering deel wordt een gemeentelijke taak.

Het betreft de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen door de cliënt zelf.

De persoonlijke verzorging ligt dicht aan tegen de individuele begeleiding. Daarom zullen deze twee vormen van ondersteuning als één pakket in de vorm van individuele begeleiding worden aangeboden.

De dagbesteding is een dagprogramma met het accent op begeleiding in groepsverband en gericht op

aanleren en bijhouden van bepaalde vaardigheden.

Deze dagactiviteiten dragen er toe bij, dat:

  • -

    er een verlichting van het sociaal isolement plaatsvindt;

  • -

    de cliënt geactiveerd wordt;

  • -

    een cliënt op verantwoorde wijze in de thuissituatie kan blijven wonen;

  • -

    een stabilisatie van het functioneren en voorkoming van de verergering van de beperkingen plaatsvindt;

  • -

    een verlichting van de mantelzorger optreedt;

  • -

    arbeidsmatige activiteiten kunnen worden geboden, die al dan niet aangepaste vormen van arbeid of vrijwilligerswerk kunnen vervangen.

Een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke valt niet onder dagbesteding.

Artikel 9.4 tot en met artikel 9.5

In deze twee artikelen is opgenomen, dat een cliënt voor vervoer naar de dagbesteding via de gemeente in aanmerking kan komen, indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

Het reguliere openbaar vervoer is voor de cliënt met een lichamelijk beperking in de gemeente sterk verbeterd. Ook cliënten met een handicap kunnen hier gebruik van maken.

De gemeente zal het gebruik van het reguliere openbaar vervoer voor cliënten met een niet lichamelijke handicap stimuleren door gebruik te maken van digitale hulpmiddelen.

De locaties voor dagbesteding zullen zoveel mogelijk in de nabije woonomgeving plaatsvinden. Uitgangspunt is, dat het vervoer naar de dagbesteding via de Stadsregiotaxi of de zorgtaxi plaatsvindt. Het is redelijk, dat de cliënt hiervoor een ritbijdrage (in 2015: € 0,65 per zone) betaalt. De kosten van de ritbijdragen zullen voor personen, die in het bezit zijn van de Gelrepas door de gemeente vergoed worden.

Hoofdstuk 10 Kortdurend verblijf

Artikel 10.1 en 10.2

Bij kortdurend verblijf gaat het om logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de zorg (persoonlijke verzorging, en/of verpleging en/of begeleiding) voor de cliënt noodzakelijk gepaard gaat met permanent toezicht.

Dit betekent, dat kortdurend verblijf niet gepaard kan gaan met behandeling. Het accent van de zorg ligt op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de cliënt ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie.

Hoofdstuk 11 Hulp bij het bieden van een accommodatie van beschermd wonen en opvang

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening voor beschermd wonen

Een beschermde woonomgeving is een veilige en afgeschermde woonomgeving voor cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De bescherming richt zich primair op de cliënt zelf.

Artikel 11.2 Voorziening voor opvang

Gemeenten hebben ook de taak om personen op te vangen, die dakloos zijn geworden of slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld dan wel eergerelateerd geweld.

Afhankelijk van de situatie wordt ondersteuning gegeven gedurende 24 uur of voor een kortere periode.

Hoofdstuk 12 Hulp bij het bieden van doventolkzorg

Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente ook verantwoordelijk voor de doventolkzorg. Deze zorg is bestemd voor ondersteuning in de dagelijkse privésituatie. Als een doventolk noodzakelijk is voor het werk kan een beroep worden gedaan op een voorliggende voorziening via het UWV.

Het college kan het aantal uren dat het beschikbaar stelt maximeren.

Hoofdstuk 13 Kwaliteit van een voorziening

Artikel 13.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel.

De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn.

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 13.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet).

Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet).

Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden.

Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.

Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 14 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik van geboden voorzieningen en terugvordering

Artikel 14.1 Regels om misbruik of oneigenlijk gebruik tegen te gaan

Uitgangspunt is het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Daartoe is in dit artikel een aantal maatregelen opgenomen die in dit kader in ieder geval van het college worden verwacht.

Het gaat bijvoorbeeld om een goede toegangsprocedure, resultaatsturing, monitoring en het

aanwijzen van toezichthouders.

Ten aanzien van pgb-verstrekkingen speelt daarnaast een rol dat er sprake is van een trekkingsrecht: de cliënt krijgt het pgb niet in handen, maar de rekeningen worden gedeclareerd bij de SVB, die deze vervolgens na controle uitkeert.

Artikel 14.2 Intrekking en wijziging

Het is een bevoegdheid van het college om een beschikking in te trekken of te wijzigen. In dit artikel worden situaties genoemd, die kunnen leiden tot intrekking of wijziging.

Onderdeel a

Indien een cliënt zijn inlichtingenplicht niet of niet volledig nakomt en hierdoor het recht op of de noodzaak van een voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld, is dit aanleiding voor intrekking of wijziging van het besluit.

Het kunnen ook verplichtingen betreffen, die zijn opgenomen in de bruikleen-(of huur)overeenkomst of de beschikking. Indien de cliënt hier niet aan voldoet en er sprake is van verwijtbaarheid heeft dit tot gevolg, dat een besluit wordt ingetrokken of wordt gewijzigd.

Onderdeel b

Het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is aanleiding om het besluit in te trekken of te wijzigen.

Onderdeel c

Indien het persoonsgebonden budget binnen zes maanden niet is besteed voor de bekostiging van de desbetreffende voorziening, wordt er van uit gegaan, dat de noodzaak is komen te vervallen en wordt het besluit ingetrokken of gewijzigd.

Onderdeel d

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Onderdeel e

Indien een voorziening niet wordt gebruikt of indien wordt vastgesteld, dat een voorziening niet meer noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat een cliënt zijn belemmeringen zelf kan oplossen, wordt deze ingetrokken.

Onderdeel f

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 14.3 Terugvordering en verrekening

Lid 1

In het landelijk Wmo Besluit 2015 is opgenomen, dat een gemeente de bevoegdheid heeft om een vordering te verrekenen. Bij verrekening is geen executoriale titel noodzakelijk.

Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, vordert het college (behoudens kruimelbedragen) de voorziening geheel of gedeeltelijk terug.

Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt in de nieuwe wet een executoriale titel.

Terugvordering van een voorziening in natura kan ook aan de orde zijn wanneer de cliënt in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Lid 2

De ten onrecht genoten geldsom wordt teruggevorderd of verrekend met de aanspraken die een cliënt op grond van de wet heeft of nog zal krijgen.

Lid 3

De geldswaarde van een maatwerkvoorziening wordt teruggevorderd of verrekend met de aanspraken die een cliënt op grond van de wet heeft of nog zal krijgen.

Lid 4

In dit lid is opgenomen, dat een geldschuld wordt verrekend met een pgb, indien er sprake is van verwijtbaar gedrag.

Lid 5

Uitvoeringspraktijk is, dat sommige personen op een onverantwoorde manier omgaan met de voorziening, die in natura is verstrekt, waardoor er schade is ontstaan.

Indien er sprake is van verwijtbaar gedrag, besluit het college, dat de voorziening wordt ingenomen en aan de cliënt na een bepaalde termijn wederom beschikbaar wordt gesteld, indien de kosten van de schade door de cliënt worden betaald.

Lid 6

In het zesde lid is geregeld, dat het college nadere regels omtrent terugvordering opstelt.

Hoofdstuk 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Artikel 15.1 en artikel 15.2

De gemeente Arnhem kiest er voor om mantelzorgers te belonen door hen een voorziening in natura te verstrekken.

Het college zal het beleid nader ontwikkelen, zodat de doelgroep nader omschreven wordt en de aard van de waarderingsinstrumenten bekend worden.

Hoofdstuk 16 Procedurele bepalingen

Artikel 16.1 Nadere regels

De procedureregels omtrent het aanvraaggesprek worden gedelegeerd aan het college. Aangetekend wordt, dat in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet beschreven is op welke wijze de gemeente moet handelen als er sprake is van een melding en/of aanvraag.

Hoofdstuk 17 Overgangsbepalingen

Artikel 17.1 Persoonsgebonden budget en service en bemiddeling voor hulp bij het huishouden

De gemeente Arnhem heeft enige tijd geleden nieuw beleid op het gebied van een pgb in werking gezet. Dit wordt service en bemiddeling genoemd. I.v.m. arbeidsrechtelijke gevolgen voor de thuiszorginstellingen willen genoemde instellingen hiermee stoppen. Vanaf medio 2014 zal er geen nieuwe instroom van cliënten meer plaatsvinden.

De cliënten, die deze voorziening in juli 2014 ontvingen, kunnen indien zij dat zelf wensen, deze behouden tot en met 31 december 2015.

Artikel 17.2 Onbeperkt gebruik CVV of zorgtaxi

Op grond van de huidige regels kan een cliënt, die is geïndiceerd voor het CVV of de zorgtaxi met de Wmo-kortingspas onbeperkt en tegen het reguliere openbaar vervoer tarief gebruik maken van de stadsregiotaxi.

M.i.v. 1 januari 2015 wordt dit voor nieuwe klanten gemaximeerd. Bestaande cliënten krijgen een overgangstermijn van 12 maanden.

Artikel 17.3 Keuzevrijheid Wmo-kortingspas of forfaitair bedrag

De keuzevrijheid van de cliënt om te kiezen voor een Wmo-kortingspas of een forfaitaire vergoeding vervalt ingaande 1 januari 2015. De persoon, die in december 2014 beschikte over een forfaitaire vergoeding ontvangt deze nog tot en met 31 december 2015.

Artikel 17.4 Keuzevrijheid pgb of individueel taxivervoer, indien de cliënt in het bezit is van een auto

De keuzevrijheid om te kiezen tussen een deelnamepas voor het solovervoer en een financiële tegemoetkoming wordt ingaande 1 januari 2015 afgeschaft. Bestaande cliënten krijgen nog een overgangstermijn van 12 maanden.

In het heronderzoek, dat plaatsvindt in het jaar 2015 wordt onderzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een deelnemers pas voor de zorgtaxi of voor een pgb voor gebruik eigen auto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen.

Artikel 17.5 tot en met 17.7

Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de oude verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Hoofdregel is, dat aanvragen die zijn ingediend onder de oude verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld op basis van de nieuwe verordening.

Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de oude verordening, wordt beslist met inachtneming van de oude verordening.

Hoofdstuk 18 Slotbepalingen.

Artikel 18.1 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen.

Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 18.2 Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in de verordening en de daarop gebaseerde nadere regels te indexeren.

Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Artikelen 18.3 tot en met 18.5 Intrekking oude verordening, inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.