Regeling vervallen per 05-05-2011

Beleidsregels herziening en terugvordering van bijstand

Geldend van 05-10-2006 t/m 04-05-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2006

Intitulé

Beleidsregels herziening en terugvordering van bijstand

Beleidsregels herziening en terugvordering van bijstand

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem heeft, gelet op de hem toebedeelde bevoegdheid in de artikelen 54, 58 en 59 van de Wet Werk en Bijstand (WWB),

in zijn vergadering gehouden op 22 augustus 2006 besloten om:

de bestendige bestuurspraktijk met betrekking tot herziening van ten onrechte genoten bijstand en terugvordering van bijstandsschulden vast te leggen in de volgende beleidsregels:

  • a.

    ten onrechte genoten bijstand wordt herzien, dan wel ingetrokken in de gevallen die in artikel 54, derde lid van de WWB zijn aangegeven, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet. Van herziening of intrekking wordt afgezien, indien een schending van een beginsel van behoorlijk bestuur hiertoe aanleiding geeft;

  • b.

    de kosten van bijstand worden teruggevorderd in de gevallen die in de artikelen 58 en 59 van de WWB zijn aangegeven, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

    Van terugvordering wordt afgezien, indien:

    • 1.

      hiertoe een dringende reden aanwezig is;

    • 2.

      schending van een beginsel van behoorlijk bestuur hiertoe aanleiding geeft.

Toelichting

A. Herziening en intrekking van het recht op bijstand

Op grond van artikel 54, derde lid van de WWB kan het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekken of herzien, als ten gevolge van een schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of teveel bijstand is verleend of in andere gevallen, waarin ten onrechte of teveel bijstand is verleend.

Ten behoeve van een juiste registratie van verstrekte uitkeringen is het van belang dat het recht op bijstand correspondeert met de verstrekte bijstand minus uitstaande vorderingen. In principe dient daarom, wanneer geconcludeerd wordt dat teveel bijstand is verstrekt, het recht op bijstand te worden herzien. Sinds herziening van het recht op bijstand van een verplichting een bevoegdheid is geworden, worden echter hogere eisen gesteld aan de motivering ervan, hetgeen betekent dat in ieder geval gekeken moet worden of er in het individuele geval aanleiding is om af te zien van herziening. Schending van de beginselen van behoorlijk bestuur kán een dergelijke aanleiding vormen, waarbij wel bedacht moet worden, dat ook bij de bevoegdheid tot terugvordering een weging op grond van deze beginselen plaatsvindt. De vraag is dan op welk moment een bepaalde aanleiding gevolgen heeft: bij het besluit tot herziening of bij het besluit tot terugvordering. De algemene lijn kan zijn, dat daar waar de aanleiding uitsluitend bestaat uit duidelijk aan de gemeente te wijten tekortkomingen, waarbij de klant geen enkel verwijt treft, deze reden kan zijn om af te zien van herziening van het recht op bijstand. Te denken valt hierbij aan schending van het beginsel van zorgvuldig onderzoek.

In praktijk zijn het proces van herziening en dat van terugvordering nauw met elkaar verweven. Bij de herziening kan dan ook volstaan worden met een marginale weging. Het zwaartepunt van de individuele weging ligt bij de terugvordering. De klant wordt daarmee niet tekort gedaan, het belangrijkste wegingsmoment komt immers daar waar de bevoegdheid ook direct de belangen van de klant raakt. (Een herzieningsbesluit alleen doet dit niet direct; er is daarnaast een terugvorderingbesluit nodig om concrete gevolgen voor de klant in het leven te roepen.)

B.Terugvordering van de kosten van bijstand

De Arnhemse meerjarenbeleidvisie (2005-2008) ten aanzien van het deelthema Handhaving en Invordering is, dat alleen inwoners die recht op hebben op uitkering of aanvullende inkomensondersteuning, daarvoor in aanmerking komen. Hieruit vloeit voort dat schulden (niet alleen fraudeschulden, maar bijvoorbeeld ook anderszins ten onrechte genoten bijstand of leenbijstand) in principe dienen te worden terugbetaald. Daarbij komt dat de gemeente er tevens een financieel belang bij heeft dat bijstandsschulden worden teruggevorderd: de bijstandsuitgaven komen immers volledig ten laste van de gemeente.

In de volgende gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op de regel dat bijstandsschulden worden teruggevorderd.

  • 1.

    In geval van dringende redenen: in sommige situaties is (volledige) terugvordering van een bijstandsschuld, gelet op de belangen van de klant, onaanvaardbaar. Het moet dan gaan om bijzondere en uitzonderlijke situaties, waarbij terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties met zich meebrengt. Bij deze afweging van de individuele belangen van de klant dient wel rekenschap gegeven te worden van het feit, dat een klant met betrekking tot de hoogte van de aflossing, altijd de bescherming van de beslagvrije voet geniet en dat het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid onder bepaalde voorwaarden voorziet in een kans op een nieuwe start. Dit betekent dat de omstandigheid dat een klant reeds een aanzienlijk schuldenpakket heeft, in principe geen dringende reden oplevert om van terugvordering van een bijstandsschuld af te zien. Een situatie waarin terugvordering wél tot onaanvaardbare consequenties zou kunnen leiden, is bijvoorbeeld een meervoudige probleemsituatie, waarbij professionele hulpverlening in de psychiatrische sfeer betrokken is en waarbij de dringende reden om af te zien van terugvordering geïndiceerd kan worden door een erkende professional. In bijzondere individuele gevallen, voor zover de inspanningen die verricht moeten worden om de ten onrechte verstrekte bijstand daadwerkelijk in te vorderen niet in verhouding staan tot het verwachte resultaat, mede gelet op de geringe hoogte van het terug te vorderen bedrag, de aard van de vordering en de omstandigheden van het geval, kan er eveneens aanleiding zijn om af te zien van terugvordering.

  • 2.

    Een beroep op de beginselen van behoorlijk bestuur (met name het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel) kán met zich meebrengen dat gevolgen verbonden moeten worden aan een situatie, waarin de gemeente bij het ontstaan van een vordering of verder oplopen van een vordering een verwijt valt te maken. Te denken valt dan aan situaties waarbij teveel bijstand is verstrekt als gevolg van het feit dat de gemeente niet heeft gereageerd op door de klant verstrekte inlichtingen en de klant bovendien niet verweten kan worden dat hij niet “aan de bel getrokken heeft” of de situatie dat de gemeente, nadat geconstateerd is dat teveel bijstand is verstrekt, niet binnen een redelijke termijn een terugvorderingbesluit neemt, waardoor de vordering onnodig gebruteerd wordt. (Van onnodig bruteren is uiteraard geen sprake, als de vordering toevalligerwijs aan het einde van het jaar ontstaat; dan treft de gemeente geen verwijt dat pas na afsluiting van het boekjaar een terugvorderingbesluit wordt genomen.) In geval van “onnodige brutering” kan de vordering gematigd worden tot het nettobedrag; in overige gevallen dat de gemeente een verwijt valt te maken, zal een matiging vastgesteld kunnen worden, die in redelijkheid overeenkomt met de mate waarin de gemeente bij het ontstaan van de vordering een verwijt valt te maken, in verhouding tot de mate waarin de klant het ontstaan van de vordering had kunnen voorkomen.