Regeling vervallen per 20-06-2015

Beleidsregels standplaatsen ambulante handel 2008

Geldend van 02-10-2008 t/m 19-06-2015

Intitulé

Beleidsregels standplaatsen ambulante handel 2008

Standplaatsennota 6 juni 2008

Hoofdstuk 1 Inleiding 3

Hoofdstuk 2 Beleidsregels voor locaties voor vaste standplaatsen 4

Hoofdstuk 3 Beleidsregels voor tijdelijke standplaatsen in de wintermaanden 5

Hoofdstuk 4 Beleidsregels voor overige standplaatsen 7

Hoofdstuk 5 Tijdelijke standplaatsen tijdens evenementen 8

Hoofdstuk 6 Nadere consequenties van het beleid 9

Hoofdstuk 7 De beleidsregels samengevat 10

Bijlagen

Bijlage 1 Samenvatting van het vigerend beleid voor vaste standplaatsen voor de ambulante handel

Bijlage 2 Procedure bij het verlenen van vergunningen voor een vaste standplaats voor de ambulante handel

Bijlage 3 Lijst locaties standplaatsen gemeente Arnhem

Bijlage 4 Plattegronden locaties standplaatsen gemeente Arnhem

Hoofdstuk 1: Inleiding en leeswijzer

Inleiding

Bij besluit van 23 maart 1999 stelde het College van Burgemeester en Wethouders de B&W-nota Standplaatsen ambulante handel vast. Hierbij werden beleidsregels ingesteld die vanaf dat moment gehanteerd zouden worden bij het verlenen van vergunningen ten behoeve van een vaste standplaats voor ambulante handel. Uitgangspunt vormt de toetsing aan de in artikel 5.2.3, zesde lid, van de APV genoemde weigeringsgronden.

Het vigerend beleid is samengevat in Bijlage 1.

Op 26 februari 2002 stelde het College vervolgens nader beleid vast met betrekking tot de procedure die gevolgd moet worden bij de uitgifte van vergunningen. Hierbij ging het met name om het protocol dat doorlopen moet worden vanaf het beschikbaar zijn van een standplaats tot het verlenen van de vergunning aan een ambulante handelaar.

Deze procedure is samengevat in Bijlage 2.

Vanaf dat moment is bij het behandelen van aanvragen voor een standplaats de inhoud van deze beide nota’s leidend geweest. De regels die zijn opgesteld maakten de afweging voor het verlenen van een vergunning gemakkelijker en naar de aanvrager de redenen van de beslissing duidelijker.

Toch is er behoefte aan om nu, na ruim vijf jaar ervaring met dit beleid, enkele aanpassingen aan te brengen. Het algemeen bestaande beleid ten aanzien van de vaste standplaatsen (uit 1999 en 2002) blijft zoals het was. Voor de winterstandplaatsen vindt een herziening van het beleid plaats. Nieuw beleid is er voor de zgn. promotiestandplaatsen en standplaatsen voor het graveren van autoruiten en kentekenplaten.

Deze nota resulteert in duidelijke en geactualiseerde beleidsregels. In het kader van de stroomlijning dienstverlening en de hiermee samenhangende deregulering is het niet de bedoeling weer allerlei nieuwe regels te bedenken, maar juist het bestaande beleid te actualiseren en te verduidelijken, zodat een aanvraag voor een standplaatsvergunning voor aanvrager gemakkelijker wordt. Alleen in het geval van de promotiestandplaatsen en standplaatsen voor graveren kentekens en autoruiten is gebleken dat er nieuw beleid nodig is.

Verder willen wij de huidige standplaatslocaties allemaal in stand houden en het huidige aantal standplaatslocaties uitbreiden met 4 nieuwe locaties.

De lijst met standplaatslocaties is bijgevoegd in Bijlage 3.

Standplaatsen in deze nota

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten standplaatsen. Deze nota richt zich op de volgende standplaatsen:

  • ·

    Vaste standplaatsen ambulante handel. Het gaat hierbij om vaste standplaatsen voor de verkoop van zaken zoals bloemen, Vietnamese loempia’s, groente en fruit, vis.

  • ·

    Tijdelijke locatie voor standplaatsen ambulante handel. Het gaat hierbij om tijdelijke seizoensgebonden standplaatsen, zoals oliebollen- of kerstbomenstandplaatsen of standplaatsen die bij uitzondering, omdat de situatie erom vraagt, tijdelijk worden toegekend.

Marktstandplaatsen vallen buiten de scoop van deze notitie. Ten aanzien van markten geldt de verordening op de warenmarkten.

Leeswijzer

In deze nota wordt een toelichting gegeven op een zestal beleidsregels.

In hoofdstuk 2 worden de beleidsregels voor locaties voor vaste standplaatsen toegelicht.

Hoofdstuk 3 gaat in op de herziene beleidsregels voor tijdelijke locaties voor standplaatsen in de wintermaanden.

Hoofdstuk 4 beschrijft de beleidsregels voor de overige tijdelijke standplaatsen.

Hoofdstuk 5 gaat kort in op tijdelijke locaties voor standplaatsen tijdens evenementen.

In hoofdstuk 6 komen aanvullende consequenties van het beleid aan de orde.

Hoofdstuk 7 vat alle beleidsregels tenslotte nog een keer samen.

Hoofdstuk 2: Beleidsregels voor locaties voor vaste standplaatsen

Vaste locaties

Artikel 5.2.3 uit de Algemene Plaatselijke Verordening biedt houvast om op een relatief beperkt aantal plaatsen vaste standplaatsen toe te laten. De plaatsen die hiertoe werden aangewezen zijn fysiek geschikt voor dit doel, of kunnen daarvoor geschikt gemaakt worden (zie Bijlage 3). De betreffende beleidslijn wordt als volgt omschreven:

Beleidsregel 1

Vergunningen voor standplaatsen voor ambulante handel worden uitsluitend verleend voor één standplaats op locaties die zijn gesitueerd in of direct bij wijkwinkelcentra/buurtcentra conform de locaties zoals deze aangegeven zijn op de bijbehorende kaarten. Standplaatsen in de wintermaanden, promotieplaatsen en standplaatsen in het kader van een evenement worden hier buiten beschouwing gelaten (bestaand).

Consequentie van deze beleidsregel:

  • ·

    er worden geen vaste standplaatsvergunningen voor ambulante handel verleend voor locaties in het centrum van Arnhem (gebied binnen de singels) en stadsdeelcentra (Kronenburg en Presikhaaf).

  • ·

    om reden van openbare orde en verkeersveiligheid wordt aangetekend dat standplaatsen bij wijkcentra uitsluitend kunnen worden uitgegeven op dagen waarop ter plaatse geen markt plaatsvindt.

  • ·

    gelet op artikel 1.5 van de APV geldt dat een standplaatsvergunning persoonsgebonden is en dus niet mag worden overgedragen.

De in de inleiding genoemde B&W-nota uit 1999 bevatte nog een tweede beleidsregel. Deze behelsde een overgangsmaatregel om alle met het nieuwe beleid strijdige standplaatsen te gedogen, en in onderling overleg met de standplaatshouder te zoeken naar oplossingen om de strijdigheid op te heffen. Deze tweede beleidsregel is in het kader van de nu voorliggende nota niet meer relevant en derhalve niet meer van toepassing.

Incidentele locaties

Er is nog een mogelijkheid om een standplaats toe te voegen, namelijk het incidenteel aanwijzen van een tijdelijke vaste standplaats. Een dergelijke standplaats wordt toegewezen, echter met de aantekening dat het om een tijdelijke situatie gaat, die na enkele maanden, of – in bepaalde gevallen - enkele jaren tot een eind zal komen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met kosten die de gemeente maakt voor aan te leggen voorzieningen voor water en elektriciteit. Een en ander zal met elkaar in een redelijke verhouding moeten staan. Deze behoefte kan zich bijvoorbeeld voordoen als een bestaand wijkwinkelcentrum wordt verbouwd en de locatie(s) van de vaste standplaats(en) tijdelijk niet benut kunnen worden. Dan zal de ambulante handelaar hiervan niet de dupe mogen worden, maar zal voor hem indien mogelijk een tijdelijk alternatief gezocht kunnen worden in de vorm van een standplaats.

Het genoemde geval is een voorbeeld, maar het is voorstelbaar dat er zich nog andere redenen voordoen die aanleiding geven tot het aanwijzen van een tijdelijke vaste standplaats. Dit soort situaties leiden tot onderstaande beleidsregel 2.

Beleidsregel 2

In bijzondere gevallen zoals hiervoor aangegeven is het aanwijzen van een tijdelijke locatie voor een vaste standplaats mogelijk (bestaand).

Voordat dan ook nieuwe locaties voor standplaatsen aan te wijzen, is een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders vereist, waarbij aan eerder genoemde beleidsregel 1 een verfijning wordt aangebracht. Dit betekent dat een besluit tot aanwijzing van een nieuwe locatie voor een standplaats pas genomen mag en kan worden, als geheel duidelijk is (middels ingewonnen adviezen bij de diverse gemeentelijke diensten) dat er geen bezwaar is tegen gebruik van de betreffende locatie gelet op de weigeringsgronden als genoemd in lid 6 van artikel 5.2.3 van de APV (zie Bijlage 1).

Hoofdstuk 3: Beleidsregels voor tijdelijke standplaatsen in de wintermaanden

Aanleiding

In het standplaatsenbeleid neemt het onderwerp “tijdelijke standplaatsen in de winter” een aparte plaats in. Op 26 februari 2002 heeft het college besloten de beleidslijnen m.b.t. de algemene regels ook te laten gelden voor winterstandplaatsen. Daarnaast is voor twee specifieke gevallen besloten “maatwerk “ toe te passen. In één situatie heeft dat vervolgens geleid tot een nader standpunt van het college zoals verwoord in de brief van 24 juni 2002 aan de heer R.M.A. Meurs. Dat standpunt hield in de toezegging aan de heer Meurs dat de gemeente bereid was voor een periode van maximaal tien jaar de winterstandplaats Willemsplein aan hem als natuurlijk persoon beschikbaar te stellen.

Bij brief van 7 december 2005 deelt de adviseur van de heer Meurs, KAB accountants & belastingadviseurs te Doetinchem, mede te hebben begrepen dat de gemeente haar beleid ter zake van (winter)-standplaaatsen ambulante handel gaat herzien. Namens de cliënt verzoekt KAB accountants bij het vaststellen van het besluit het gestelde in de brief in de overwegingen mee te nemen. De brief ligt ter inzage.

Na vijf jaar opgedane ervaring is herziening van het beleid aan de orde. De genoemde brief van 7 december 2005 is in de overwegingen meegenomen. De onderhavige standplaatsen zijn onder te verdelen in die voor de oliebollen- en voor de kerstbomenverkoop (zie Bijlage 3).

Soorten standplaatsen in de wintermaanden

a) Standplaatsen voor oliebollenverkoop

Het gaat hierbij om een specifiek soort tijdelijke standplaats voor oliebollenverkoop bedoeld voor kermisexploitanten/kermisbedrijfhouders, die bij het bevolkingsregister zijn ingeschreven als inwoner van Arnhem. Deze mensen willen in de winter hun handel voortzetten in de vorm van een oudhollandse gebakkraam, terwijl het kermisseizoen is gesloten. De gemeente heeft zich van oudsher betrokken gevoeld bij deze groep ondernemers, mede vanwege het feit dat het inwoners van onze stad betreft. Voor hen werd in de wintermaanden een plaats ingeruimd alwaar zij hun verkoopwagen konden plaatsen en van daaruit oliebollen en aanverwante artikelen konden verkopen.

In welke gevallen is aanwijzing van een oliebollenstandplaats mogelijk?

In principe is een oliebollenstandplaats niet iets anders dan een gewone standplaats. Dat wil zeggen dat de criteria die aan standplaatsen worden gesteld als genoemd in Bijlage 1 onverkort van kracht zijn. Op één punt echter kan een oliebollenstandplaats een uitzondering innemen ten opzichte van de “normale” standplaatsen. Dat is indien de standplaats is gesitueerd bij een object dat in de winter een sfeerverhogend karakter heeft. Een oliebollenstandplaats op deze plaats is acceptabel gedurende deze winterperiode vanaf 1 november tot 1 februari. Er zijn acht locaties voor genoemde standplaatsen. Deze worden genoemd in Bijlage 3.

Wie komen in aanmerking voor gebruik van de in totaal acht oliebollenstandplaatsen?

Aan de uitgifte van een oliebollenstandplaats dienen criteria te worden verbonden, zodat deze beperkt blijven tot een bijzondere en daarmee beperkte groep ondernemers. Criteria voor uitgifte van de oliebollenstandplaatsen zijn:

  • ·

    De plaatsen zijn primair bestemd voor ondernemers die actief en aantoonbaar werkzaam zijn als kermisexploitant/kermisbedrijfhouder gedurende het aan de betreffende wintermaanden voorafgaande kermisseizoen:

  • ·

    De hierboven bedoelde ondernemers staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel alsmede in het bevolkingsregister van Arnhem;

  • ·

    De oliebollenstandplaatsen worden op naam geregistreerd en per ondernemer kan maar 1 standplaats toegewezen worden.

De realiteit is dat in de afgelopen jaren ook standplaatsvergunningen zijn verstrekt aan andere personen dan deze primaire doelgroep. Naast deze doelgroep zijn er inwoners van Arnhem en niet-Arnhemse kermisexploitanten die interesse hebben of hebben getoond in een standplaats. In het jaar 2006 zijn er voor acht locaties ook acht standplaatsvergunningen verstrekt. Het is positief dat naast de primaire doelgroep andere personen graag voor een standplaats in aanmerking komen. Het zou een goede zaak zijn wanneer elk jaar voor de acht aan te wijzen locaties een standplaatsvergunning kan worden verstrekt.

Gegeven de huidige gegroeide situatie zal er sprake moeten zijn van het instellen van een overgangsregeling. Het is redelijk om de personen - aan wie in 2006 een vergunning is verstrekt- toe te staan dat zij tot en met de winterperiode 2011-2012 de in 2006 vergunde winterstandplaats mogen innemen. In de eerder genoemde bijlage 3 is aangegeven om welke locaties en welke personen het gaat.

Na de hierboven beschreven overgangsregeling zal ten aanzien van de toewijzing van winterstandplaatsen een duidelijke en eerlijke toewijzingsprocedure moeten plaatsvinden. Daarom zal met ingang van de winterperiode 2012-2013 ook voor de winterstandplaatsen geloot worden (conform bijlage 2) en wel in onderstaande volgorde;

  • 1.

    Kermisexploitant, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en inwoner van Arnhem

  • 2.

    Inwoner van Arnhem en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel

  • 3.

    Kermisexploitant uit de regio en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Bovenstaand leidt tot de volgende beleidsregels:

Beleidsregel 3

Winterstandplaatsen voor oliebollenverkoop zijn toegestaan als uitzondering op de algemene regel zoals genoemd in beleidsregel 1, vanwege het sfeerbepalend element die deze standplaatsen met zich brengen. Zij blijven beperkt tot de periode 1 november tot1 februari (herzien).

Beleidsregel 4

Winterstandplaatsen voor oliebollenverkoop zijn in de eerste plaats bestemd voor kermisexploitanten die ingeschreven staan in het bevolkingsregister van Arnhem; vervolgens voor inwoners van Arnhem en tot slot voor kermisexploitanten uit de regio. Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is een vereiste. Op basis van deze volgorde vindt loting plaats. De winterstandplaats wordt op naam van de betreffende ondernemer gesteld en dient door hem/haar persoonlijk te worden geëxploiteerd.

Als overgangsbeleid geldt dat de vergunninghouders voor het winterseizoen 2006-2007 zoals genoemd in bijlage I tot en met het seizoen 2011- 2012 een vergunning kunnen aanvragen voor dezelfde locatie als voor 2006-2007 (herzien).

b) Standplaatsen voor kerstbomenverkoop

Verder zijn er nog winterstandplaatsen die betrekking hebben op de verkoop van kerstbomen. Aangewezen plekken hiervoor zijn: Jansplaats, Beethovenlaan (bij Coop) en Velperplein. Deze zijn terug te vinden in Bijlage 3. De uiteindelijke vergunning voor de standplaats moet worden aangevraagd bij de afdeling vergunningen. Hierbij vindt geen loting plaats.

Hoofdstuk 4: Beleidsregels voor overige standplaatsen

Aanleiding

De laatste tijd is gebleken dat er meer aanvragen binnen komen bij de afdeling Vergunningen voor promotiestandplaatsen en standplaatsen voor het graveren voor autoruiten en kentekenplaten. Wij zijn van mening dat er voor de aanvrager van genoemde standplaatsen duidelijkheid moet zijn over de mogelijkheden en toewijzing van deze standplaatsvergunningen. Reden om voor deze aanvragen toch duidelijkheid te scheppen in de vorm van twee nieuwe beleidsregels.

Promotiestandplaatsen voor commerciële of ideële doeleinden

Onderscheid tussen deze standplaatsen wordt gemaakt op basis van het soort gebruik. Promotiestandplaatsen voor commerciële doeleinden zijn standplaatsen ter promotie van een nieuw product bijv. mobiele telefonie, soep, kortom met als doel winst maken.

Promotiestandplaatsen voor ideële doeleinden zijn standplaatsen voor bijv. politieke partijen, goede-doelen-organisaties, gezondheidsdoeleinden en natuurbeleving, kortom zonder direct winstoogmerk.

Standplaatsen voor het graveren van kentekenplaten en autoruiten

Deze incidentele standplaatsen mogen maximaal 6 dagen per jaar per bedrijf worden ingevuld. Invulling geschiedt op basis van loting. Als locaties hiervoor zijn aangewezen de stadsdeelcentra Presikhaaf en Kronenburg. Deze locaties zijn geschikt voor genoemde activiteit op grond van de ruimte die op deze centra voorhanden is, de ruimte parkeergelegenheid en de verkeersaantrekkende werking van auto’s op deze terreinen. Er zijn geen andere geschikte locaties voor deze activiteit. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het geen reguliere activiteit of vaste standplaats voor de ambulante handel betreft en dus een maximum aan standplaatsdagen aan deze locaties is gekoppeld.

Bovenstaand leidt tot de volgende nieuwe beleidsregels:

Beleidsregel 5

Promotieplaatsen zoals gedefinieerd in hoofdstuk 4 zijn alleen toegestaan op de in Bijlage 3 genoemde locaties (nieuw).

Beleidsregel 6

Standplaatsen voor het graveren van kentekenplaten en autoruiten zijn alleen toegestaan bij de stadsdeelcentra Presikhaaf en Kronenburg (nieuw).

Hoofdstuk 5: Tijdelijke standplaatsen tijdens evenementen

Tijdens verschillende evenementen die in Arnhem plaatsvinden door het jaar een komen bij de afdeling Vergunningen aanvragen binnen voor hert verkrijgen voor een standplaatsvergunning. Hiervoor gelden de volgende regels. Dit betreft geen nieuw of herzien beleid, maar een verduidelijking van al geldende regels.

  • ·

    Tijdens evenementen met een publieksaantrekkende werking die georganiseerd zijn door een evenementenbureau worden alleen standplaatsen toegekend aan standplaatshouders die onder de aangevraagde evenementenvergunning en het bijbehorend evenemententerrein vallen.

  • ·

    Het is niet mogelijk incidentele en op zichzelf staande standplaatsvergunningen buiten het terrein te vergunnen. Hiervan kan afgeweken worden indien de evenementenorganisator hiertoe instemt.

Dit geldt niet voor gevestigde ondernemers buiten het evenemententerrein, maar grenzend aan het evenemententerrein. Zij kunnen wel een incidentele standplaatsvergunning tijdens een evenement aanvragen. Motivatie hiervoor is dat het niet wenselijk is dat ondernemers van andere locaties uit de stad of uit andere steden, kortom die niet gevestigd zijn grenzend aan het evenemententerrein, mogelijkheid zien een standplaats in te nemen

·Ook bij het toekennen van hierboven genoemde standplaatsen geldt dat, voordat een standplaatsvergunning wordt verleend de aanvraag door het college moet worden getoetst aan de in artikel 5.2.3, zesde lid (zie Bijlage 1), van de APV genoemde weigeringsgronden.

Hoofdstuk 6: Nadere consequenties van het beleid

Standplaats op grond van gemeente

Nadat een standplaats is vergund (dit geldt voor zowel een vaste standplaats, als voor een winterstandplaats), wordt niet alleen een vergunning ex artikel 5.2.3 APV afgegeven aan de geselecteerde ondernemer, maar tevens wordt met de betreffende ondernemer een overeenkomst gesloten tot huur van het aangewezen stuk openbare grond. Op deze wijze krijgt de gemeente de kosten vergoed die gepaard zijn gegaan met het inrichten van de locatie waar de standplaats kan worden ingenomen. Het betreft hierbij niet alleen het verzorgen van een goede ondergrond voor de standplaats, zodanig dat er verkoopwagens kunnen worden geplaatst zonder dat de bestrating wordt stuk gereden, maar ook gaat het om de kosten van de aanleg van een meterkast t.b.v. het leveren van electra en water.

Standplaats op grond van derden

Als er sprake is van een standplaats op grond van derden dienen de voorwaarden in de vorm van een privaatrechtelijke overeenkomst geregeld te worden tot huur van het stuk grond tussen eigenaar en ondernemer. Indien de eigenaar een standplaats toelaat is de eigenaar verantwoordelijk voor het inrichten van de locatie. De rol van de gemeente beperkt zich in deze tot het regelen van de benodigde vergunningen. middels het reguliere vergunningentraject. Vanzelfsprekend geldt op deze locaties ook onderliggend beleid en de APV.

Aanvullend stellen wij voor dat de feitelijke aanwijzing van eventuele nieuwe locaties voor vaste standplaats door het College van B&W wordt gemandateerd aan de directeur van de dienst SB.

Hoofdstuk 7: Alle beleidsregels samengevat

Onderstaand worden alle besproken beleidsregels in deze nota nog een keer samengevat.

Beleidsregel 1

Vergunningen voor standplaatsen voor ambulante handel worden uitsluitend verleend voor één standplaats op locaties die zijn gesitueerd in of direct bij wijkwinkelcentra/buurtcentra conform de locaties zoals deze aangegeven zijn op de bijbehorende kaarten. Standplaatsen in de wintermaanden, promotieplaatsen en standplaatsen in het kader van een evenement worden hier buiten beschouwing gelaten (bestaand).

Beleidsregel 2

In bijzondere gevallen zoals hiervoor aangegeven is het aanwijzen van een tijdelijke locatie voor een vaste standplaats mogelijk (bestaand).

Beleidsregel 3

Winterstandplaatsen voor oliebollenverkoop zijn toegestaan als uitzondering op de algemene regel zoals genoemd in beleidsregel 1, vanwege het sfeerbepalend element die deze standplaatsen met zich brengen. Zij blijven beperkt tot de periode 1 november tot1 februari (herzien).

Beleidsregel 4

Winterstandplaatsen voor oliebollenverkoop zijn in de eerste plaats bestemd voor kermisexploitanten die ingeschreven staan in het bevolkingsregister van Arnhem;

vervolgens voor inwoners van Arnhem en tot slot voor kermisexploitanten uit de regio. Inschrijving bij de Kamer van Koophandel is een vereiste. Op basis van deze volgorde vindt loting plaats. De winterstandplaats wordt op naam van de betreffende ondernemer gesteld en dient door hem/haar persoonlijk te worden geëxploiteerd.

Als overgangsbeleid geldt dat de vergunninghouders voor het winterseizoen 2006-2007 zoals genoemd in bijlage I tot en met het seizoen 2011- 2012 een vergunning kunnen aanvragen voor dezelfde locatie als voor 2006-2007 (herzien).

Beleidsregel 5

Promotieplaatsen zoals gedefinieerd in hoofdstuk 4 zijn alleen toegestaan op de in Bijlage 3 genoemde locaties (nieuw).

Beleidsregel 6

Standplaatsen voor het graveren van kentekenplaten en autoruiten zijn alleen toegestaan bij de stadsdeelcentra Presikhaaf en Kronenburg (nieuw)