Regeling vervallen per 01-01-2012

Reïntegratieverordening WWB gemeente Arnhem

Geldend van 06-03-2008 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 25-02-2008

Intitulé

Reïntegratieverordening WWB gemeente Arnhem

De raad van de gemeente Arnhem,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2004, dienst inwonerszaken, nummer IZ/STRA/2004/211;

Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet ;

de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet Werk en Bijstand;

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers en

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Gewezen Zelfstandigen;

Voorts gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb 2002, nr. L337;

Besluit:

vast te stellen de navolgende

Reïntegratieverordening Gemeente ArnhemWWB

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Gewezen Zelfstandigen;

    • d.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    • e.

      de doelgroep: de groep personen voor wie het college op grond van artikel 7 van de wet, artikel 34 IOAW en artikel 34 IOAZ; verantwoordelijk is voor de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling;

    • f.

      de belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • g.

      de werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

    • h.

      ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet, artikel 34 IOAW en artikel 34 IOAZ;

    • i.

      arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6, onderdeel b van de wet;

    • j.

      een traject: een aaneenschakeling van reïntegratie-instrumenten;

    • k.

      reïntegratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • l.

      trajectplan: een door het college, of een in opdracht van het college door een reïntegratiebedrijf, opgesteld plan ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • m.

      werkgeverssubsidie: een subsidie voor een werkgever als tegemoetkoming in de arbeidskosten van een individuele werknemer behorend tot de doelgroep waartoe in ieder geval behoren loonkosten, begeleidingskosten en scholingskosten;

    • n.

      werkgeverssubsidie voor voormalige ID-banen: een subsidie voor een werkgever als tegemoetkoming in de arbeidskosten van een individuele werknemer, die voorheen op basis van het Besluit In- en Doorstroombanen werden ondersteund, waartoe in ieder geval behoren loonkosten, begeleidingskosten en scholingskosten.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de EG-verordening betreffende werkgelegenheidssteun en de beleidsaanbeveling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zoals opgenomen in de Verzamelbrief van april 2004 met kenmerk Intercom/2004/24233, vooral waar het betreft de vormgeving van de voorziening gesubsidieerde arbeid.

Artikel 3 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt ondersteuning aan leden van de doelgroep.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college stelt bij het bepalen van het aanbod prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor zover die nodig zijn voor het volgen van een traject of voor deelname aan een reïntegratie-instrument of voor het bereiken van het doel van een traject of een reïntegratie-instrument.

Artikel 4 Reïntegratiebeleid

  • 1. Jaarlijks stelt het college het reïntegratiebeleid vast, waarin wordt aangegeven:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen;

    • b.

      het beschikbare budget en een verdeling van de beschikbare middelen over de voorzieningen.

  • 2. Jaarlijks brengen burgemeester en wethouders verslag uit aan de raad van de resultaten van het reïntegratiebeleid.

Hoofdstuk 2 Doel en doelgroep

Artikel 5 Doel van de ondersteuning

  • 1. Het college biedt aan een persoon die deel uitmaakt van de doelgroep ondersteuning bij arbeidsinschakeling, of als dat doel nog niet bereikbaar is, bij sociale activering.

  • 2. Daarnaast kan ter voorkoming van sociaal isolement sociale activering worden aangeboden.

Artikel 6 Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door:

  • a. het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties; of

  • b. het aanbieden van één of meer reïntegratie-instrumenten, al dan niet in de vorm van een traject; of

  • c. het aanbieden van andere voorzieningen.

  • 2. Het college kiest bij de inzet van ondersteuning voor de instrumenten of voorzieningen die beschikbaar zijn en adequaat en toereikend zijn voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Het college onderzoekt, voordat besloten wordt over de inzet van de ondersteuning, de mogelijkheden van de belanghebbende en de geschiktheid voor hem van de reïntegratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding. Dit onderzoek kan, in opdracht van het college, ook door derden worden verricht.

Artikel 7 Beperking recht op ondersteuning

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van burgemeester en wethouders in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.

Artikel 8 Verplichtingen

  • 1. Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, bijvoorbeeld in verband met een uitkering die de belanghebbende ontvangt, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a. het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt reïntegratie-instrument;

  • b. het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 6, derde lid;

  • c. het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • d. na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de reïntegratie-instrumenten belemmert;

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Het college neemt deze verplichtingen uitdrukkelijk op in een beschikking gericht aan belanghebbende.

Artikel 9 Ontheffingen

  • 1. Het college beoordeelt of er dringende redenen zijn om de belanghebbende tijdelijk geheel of gedeeltelijk te ontheffen van een of meer verplichtingen van deze verordening of de wet.

  • 2. Bij de beoordeling zoals omschreven in het eerste lid betrekt het college, ingeval belanghebbende een alleenstaande ouder is, in ieder geval de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.Ingeval belanghebbende een alleenstaande ouder is met kinderen tot 12 jaar, verricht het college daarnaast nader onderzoek naar de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van belanghebbende.

  • 3. Het besluit tot ontheffing omvat mede een termijn gedurende welke die ontheffing wordt verleend.

  • 4. Het college legt het beleid met betrekking tot de eerste drie leden van dit artikel nader vast.

Artikel 10 Beëindiging van de voorziening en verlaging van de uitkering

  • 1. Het college beëindigt een voorziening:

  • a. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

  • b. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

  • c. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2. Tevens beëindigt het college een voorziening, indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt.

  • 3. Indien een persoon die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen van de wet, deze verordening of andere bij besluit van het college opgelegde verplichtingen verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelverordening.

  • 4. Indien de persoon die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan de verplichtingen van de wet, deze verordening of andere bij besluit van het college opgelegde verplichtingen, kan het college de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5. Het college neemt de besluiten bedoeld in de leden twee, drie en vier van dit artikel niet:

  • a. wanneer de daar bedoelde gedragingen van de persoon die deelneemt aan de voorziening niet of slechts in geringe mate verwijtbaar zijn; of

  • b. wanneer het doelmatiger is dat de voorziening wordt gecontinueerd; of

  • c. wanneer er sprake is van dringende redenen.

Hoofdstuk 3 Reïntegratievoorzieningen

Artikel 11 Werk als reïntegratie-instrument

  • 1. Ter concretisering van de ondersteuning zoals bedoeld in artikel 5 kan onderdeel van een traject zijn: vormen van betaald en onbetaald werk.

  • 2. Het college legt het beleid met betrekking tot het eerste lid van dit artikel nader vast.

Artikel 12 Werkgeverssubsidie

  • 1. Het college verstrekt op aanvraag aan werkgevers, met inachtneming van het gestelde in deze verordening, ten behoeve van de arbeidsinschakeling van leden van de doelgroep een werkgeverssubsidie, waaronder begrepen een werkgeverssubsidie voor voormalige ID-banen.

  • 2. (Vervallen.)

Artikel 13 Werkaanvaardingspremie

  • 1. Het college verstrekt aan personen, die tot de doelgroep behoren, die langer dan één jaar een uitkering krachtens de WWB hebben ontvangen een tegemoetkoming in de kosten bij werkaanvaarding, wanneer die werkaanvaarding heeft geleid tot beëindiging van de uitkering.

  • 2. De in het eerste lid omschreven subsidie wordt niet verstrekt in geval de belanghebbende zijn inlichtingenverplichtingen op grond van de wet of deze verordening in relatie tot de werkaanvaarding niet nakomt.

  • 3. De subsidie wordt op aanvraag verleend.

  • 4. (Vervallen.)

Artikel 14 Kinderopvang

  • 1. Het college kan aan een persoon die deel uitmaakt van de doelgroep een aanvullende vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kinderopvang.

  • 2. (Vervallen.)

Artikel 15 Scholing

  • 1. Het college kan scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. Scholing wordt uitsluitend aangeboden als het verwerven en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid zonder inzet van dit instrument voor de belanghebbende naar het oordeel van het college niet haalbaar is.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. (Vervallen.)

Artikel 16 Overige voorzieningen

  • 1. Het college kan ook andere noodzakelijke voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2. (Vervallen.)

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

Artikel 17a Nadere regels

Het college kan ten aanzien van de reïntegratievoorzieningen bedoeld in de artikelen 12 tot en met 17 nadere regels stellen ten aanzien van onder andere de noodzakelijkheid van de voorziening, de criteria waaronder een aanspraak op de voorziening bestaat, de duur en de maximale kosten van de voorziening.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Reïntegratieverordening Gemeente Arnhem.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 5 oktober 2004.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 13 december 2004, nr. IZ/STRA/2004/340.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 februari 2008, nr. 2007.0.110.838, zaaknummer 2007-11-00377.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat, zoals vermeld in het Meerjarenbeleidsplan 2005–2008 (MJB), tot de doelgroep tevens degenen behoren die algemene bijstand ontvangen en voor wie de kortste weg naar arbeid het zelfstandige ondernemerschap betreft.

Artikel 2 Reikwijdte

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Ter ondersteuning van de gemeenten en ter vermindering van de administratieve last voor gemeenten is door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een beleidsaanbeveling opgesteld. Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in die beleidsaanbeveling en moet als zijnde hier ingevoegd worden beschouwd.

De subsidieregeling die in de gemeente Arnhem in deze verordening in artikel 12 wordt ingesteld kan niet worden aangemerkt als (verboden) staatssteun. Het betreft een generieke regeling die openstaat voor de hele markt.

Het Rijk heeft aangegeven dat indien de beleidsaanbeveling is geïncorporeerd in de reïntegratieverordening, voldoet aan de in de beleidsaanbeveling gestelde voorwaarden én de reïntegratieverordening expliciet verwijst naar deze beleidsaanbeveling, de subsidieverordening niet ter goedkeuring hoeft te worden voorgelegd aan de Europese Commissie en er geen samenvatting van de regeling aan de Commissie hoeft te worden gestuurd.

Artikelen 3 & 4 Opdracht aan het college en Reïntegratiebeleid

De Arnhemse ABC aanpak, zoals verwoord in hoofdstuk 3 van het MJB, wordt geborgd in artikel 3 en 4 van de verordening, waarin gesteld wordt dat het college rekening houdt met de aard en omvang van de doelgroepen, het beleid daarop afstemt én prioriteiten stelt bij het bepalen van het aanbod. Dit is tevens de basis voor een evenwichtig reïntegratiebeleid en een effectief volumebeleid, zoals in het MJB is terug te vinden onder Deelthema 1 (paragrafen 2 en 3).

Lid 4 van artikel 3 (over de beschikbaarheid van reïntegratievoorzieningen) is in het MJB binnen hetzelfde deelthema (in paragraaf 4) uitgewerkt, onder het kopje ‘Reïntegratievoorzieningen’. Bijlage 2 bij deze notitie geeft nog eens een overzicht van in te zetten instrumenten en voorzieningen.

Ter verduidelijking van onderdeel b van het eerste lid van artikel 4 en er voorkoming van misverstanden kan hier nog naar voren worden gebracht dat het uiteraard de raad is die het beschikbare budget vaststelt.

Artikel 5 Doel van de ondersteuning

Met dit artikel, een “Arnhemse” vertaling van de wettelijke taakomschrijving wordt de Arnhemse visie met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand weergegeven. Het bieden van ondersteuning bij de reïntegratie naar betaald werk, waaronder indien noodzakelijk sociale activering als onderdeel van die reïntegratie, is reeds bestaand beleid. Dit geldt eveneens voor niet vrijblijvende vormen van sociale activering ter bestrijding van sociaal isolement, in gevallen waarin dit isolement anders tot maatschappelijk ongewenste situaties zou leiden. In hoofdstuk 3 van het MJB zijn de uitgangspunten van de Arnhemse visie nog eens scherp aangezet. De speerpunten bij reïntegratie naar betaald werk worden concreet gemaakt. Verder wordt sociale activering duidelijk gepositioneerd als een instrument dat enerzijds aan gemotiveerden op verzoek wordt aangeboden, maar dat anderzijds ook, ter bestrijding van maatschappelijk “afglijden”, op niet vrijblijvende basis kan worden ingezet.

Reïntegratie en sociale activering worden onderdeel van de Arnhemse ABC aanpak, waarin klantenstromen en typen dienstverlening vanuit de principes van een logische, efficiënte en resultaatgerichte uitvoering zijn geordend. De verschillende voorzieningen die ter ondersteuning kunnen worden ingezet, zijn te vinden in paragraaf 4 van Deelthema 1.

De artikelen 6 Vorm van de ondersteuning, 7 Beperking recht op ondersteuning en 8 Verplichtingen

Deze artikelen bieden inhoudelijk niets nieuws ten opzichte van het beleid dat al gangbaar was onder de ABW.

Artikel 9 Ontheffingen

Wat betreft ontheffingen van de arbeidsplicht brengt de komst van de WWB een echte vernieuwing ten opzichte van het eerdere beleid tot stand. De kern van het nieuwe beleid zoals verwoord in het MJB, ligt rondom het verdwijnen van de oorspronkelijke “categoriale vrijstellingen”. Voortaan wordt per individu bezien of er belemmeringen zijn én of de werkzoekende hierin eventueel door middel van een voorziening kan worden tegemoetgekomen.

In paragraaf 2.1 van deze toelichting is daar, onder de titel ‘Rechten en plichten’ al op ingegaan. Lid 4 van artikel 9 zegt dat het college het ontheffingenbeleid nader, in beleidsregels, vastlegt. Ook op dit onderdeel stelt de gemeenteraad echter eerst de kaders.

Dit gebeurt in de eerste paragraaf van Deelthema 1 van het MJB, waarin het Arnhemse beleid op het gebied van de arbeidsplicht staat beschreven. Heel concreet worden daar de uitgangspunten voor de invulling van het begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ genoemd. Ook het beleid bij ontheffing van de arbeidsplicht is in deze paragraaf te vinden (1.2). Daarbij wordt specifiek ingegaan op de voorwaarden en de termijnen die gesteld worden aan de ontheffing van de arbeidsplicht voor, onder anderen, alleenstaande ouders en oudere bijstandsgerechtigden.

Het uitgangspunt is dat alleenstaande ouders ook de plicht krijgen om via betaald werk in het eigen levensonderhoud te voorzien. De arbeidstoeleiding van de alleenstaande ouder kent een aantal aspecten die de gemeente bij haar oordeel over de belastbaarheid en mogelijke weg naar arbeidstoeleiding dient te bespreken.

Het is aan de gemeente om in individuele gevallen te bepalen in welke mate zij deze aspecten leidend laat zijn in haar keuze.

Artikel 10 Beëindiging van de voorziening en verlaging van de uitkering

Terugvordering van voorzieningen, waarvan in lid 4 van dit artikel sprake is, kan niet bij WWB-gerechtigden. Daartoe is de maatregelverordening passend. Voor anderen kan het mogelijk wel.

Artikel 11 Werk als reïntegratie-instrument

Hiermee wordt het mogelijk om onbetaald werk als reïntegratie-instrument in te zetten. Het artikel geeft aan het college de bevoegdheid om het beleid op dat punt nader vast te stellen. De gemeenteraad formuleert de kaders voor dat beleid in paragraaf 4.3 van Deelthema 1 uit het MJB, waarbij werken met behoud van uitkering kan worden ingezet voor stages en proefplaatsingen. Met de kaders uit die paragraaf wordt het ook mogelijk om aan bijstandsgerechtigden in het kader van hun reïntegratie verplichte deelname aan werkprojecten op te leggen.

Artikel 12 Loonkostensubsidie en 13 Werkaanvaardingspremie

Deze artikelen creëren de noodzakelijke wettelijke grondslag voor de werkgeverssubsidies en de uitstroomsubsidies. Artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht vereist zo'n grondslag voor de verlening van de subsidies. Tevens wordt met de bepalingen van deze artikelen de bevoegdheid om de subsidieregeling verder in te vullen bijhet college neergelegd. Hoewel de Algemene subsidieverordening (ASV) reeds een basis biedt voor het college om nadere regels vast te stellen, is ten behoeve van de structuur van deze (Reïntegratie-) verordening er voor gekozen om de beide subsidievormen die in het kader van de reïntegratie worden ingezet op te nemen in deze verordening, inclusief de bevoegdheid van het college om nadere regels vast te stellen.

De beleidsuitgangspunten van gesubsidieerde arbeid als reïntegratie-instrument zijn in het Meerjarenbeleidsplan reeds toegelicht (Deelthema 1, paragraaf 4.2).

Wat betreft de verstrekking van premie (MJB, Deelthema 1, paragraaf 4.5) geldt het volgende. Als iemand al langer dan 12 maanden een uitkering heeft en door werkaanvaarding niet langer is aangewezen op ondersteuning door de gemeente, wordt op aanvraag in deze gevallen een tegemoetkoming in de kosten van werkaanvaarding verstrekt, waaronder inbegrepen het eventueel mislopen van de langdurigheidstoeslag. Het gaat dan om situaties waarbij het niet langer noodzakelijk is om een bijstandsuitkering of een werkgeverssubsidie te verstrekken. In gevallen waarin de klant werk aanvaard en zijn verplichtingen daaromtrent niet nakomt, bijvoorbeeld door dit niet te melden, en dit achteraf wordt geconstateerd zal achteraf de conclusie moeten worden getrokken dat tengevolge van de werkaanvaarding niet langer recht op bijstand bestond. In dergelijke gevallen is het niet pas om een werkaanvaardingspremie te verstrekken. Met het tweede lid is dit dan ook uitgesloten.

Artikel 14 Kinderopvang

De hier opgenomen formulering maakt het voor het college mogelijk om, indien noodzakelijk, vanuit de WWB aan individuele klanten die een reïntegratietraject doorlopen, aanvullende subsidie ter financiering van de kinderopvang te verstrekken. De doelgroep van de reïntegratieverordening maakt per definitie onderdeel uit van de gemeentelijke doelgroep waarvoor in Arnhem, in aanvulling op de vergoedingsregelingen van de Wet op de Kinderopvang, reeds subsidie wordt verstrekt tot het gehele bedrag van de kosten. Hierbij wordt dus primair gebruik gemaakt van een voorliggende voorziening. Indien het beschikbare budget van die voorziening uitgeput zou blijken te zijn, biedt artikel 14 de mogelijkheid om vanuit de WWB aanvullend middelen in te zetten.

Artikel 15 Scholing

Dit artikel is de juridische vertaling van hetgeen hierover in het MJB is bepaald (Deelthema 1, paragraaf 4.4) en behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 16 Overige voorzieningen

In het algemene deel van deze toelichting is reeds expliciet ingegaan op het onderwerp van dit artikel. Het artikel behoeft geen verdere verduidelijking.

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het komt incidenteel voor dat de belanghebbende extra kosten moet maken in het kader van arbeidsinschakeling. Met dit artikel is de basis gecreëerd opdat het college noodzakelijke kosten die niet door een voorliggende voorziening worden afgedekt aan de klant kunnen verstrekken.

Artikel 18 Hardheidsclausule en 19 Citeerwijze en inwerkingtreding

Deze artikelen spreken voor zich.

Verzamelbrief van april 2004, kenmerk: Intercom/2004/24233, pagina 14 t/m 19.

6. Loonkostensubsidie en Europese regelgeving: beleidsaanbeveling

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden

Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijke handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake, indien:

er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel-

Nederland; of

de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.-

De Europese regels inzake staatssteun i.r.t. de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: Subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: Generieke regelingen(maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: Subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voor zover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten i, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: Overige werkgelegenheidsmaatregelen

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun ii. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun iii van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling, dan wel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie iv.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a. Doelgroepen en steunintensiteit

Voor zover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde v of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers) vivii.

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan viii.

b. Duur van het arbeidscontract

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van ten minste 12 maanden.

c. Geen verdringing van bestaande werkgelegenheid

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW ix.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimissteun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC x. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Eindnoten

i De EC geeft geen limitatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activiteiten verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen vooral op het terrein van activiteiten die “typische overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten” (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16).

ii Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002, Pb EG 2002, L 337/3

iii De Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). Voor de toepassing van de Verordening de minimissteun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.

iv Op grond van de vrijstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de

Verordening de minimissteun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).

v Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Art. 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun geeft een opsomming. Tot deze categorie behoren ondermeer langdurig werklozen (12 maanden; voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden), etnische minderheden, personen zonder startkwalificatie, alleenstaande ouders.

vi Bedoeld wordt het brutoloon, vóór belasting, en de verplichte socialezekerheidsbijdragen. De percentages zijn gedefinieerd in termen van loonkosten op jaarbasis. Voor andere dan benadeelde of gehandicapte werknemers gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf variërend van 7½ procent tot 30 procent.

vii Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met andere staatssteun in de zin van art. 87, lid 1, van het Verdrag of met andere bijdragen van de Gemeenschap, mits de (gecumuleerde) steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is.

viii Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent.

ix Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

x Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coördinatiepunt Staatssteun van het ministerie van BZK of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.

Toelichting op de beleidsaanbeveling

Algemeen

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn. standstil beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven.

De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s. Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.

Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.

De Verordening de minimissteun

Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimissteun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimissteun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.

NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC.

Dossiervorming

Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

Tenslotte

Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling is aangegeven dan dient zie haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de

Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de Commissie mag geen uitvoering worden gegeven aan die steunregels.