Regeling vervallen per 01-01-2019

Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein CentraalGelderland

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein CentraalGelderland

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Arnhem, Doesburg,

Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Wageningen, Westervoort en Zevenaar ieder voor zover zij bevoegd zijn, overwegen het volgende:

- in het sociaal domein is op uitvoerend niveau samenwerking tussen de gemeenten in

de regio geboden;

- met een modulair in te vullen gemeenschappelijke regeling wordt meer samenhang en

doelmatigheid in de samenwerking tussen de gemeenten in de regio gerealiseerd;

- aan de gemeenschappelijke regeling kunnen telkens samenwerkingsmodules worden

toegevoegd;

- gemeenten bepalen zelf of zij aan een samenwerkingsmodule deelnemen;

Gelet op de artikelen 1, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

gelet op de verkregen toestemming van de gemeenteraden voor het wijzigen van deze regeling,

gelet op de wens van deelnemende gemeenten om in de regeling, die in december 2016 werd getroffen, voorwaarden op te nemen voor het deelnemen aan en het beeindingen van samenwerkings- en submodules en de samenwerkingsmodules Onderwijszaken en het Werkgeversservicepunt aan de regeling toe te voegen;

BESLUITEN:

Te treffen de volgende gewijzigde

MODULAIRE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SOCIAAL DOMEIN CENTRAAL GELDERLAND

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. basistaken: coördinerende, adviserende en ondersteunende werkzaamheden die ten behoeve van de besluitvorming door de voorzitter, het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur worden uitgevoerd;

  • b. college: college van burgemeester en wethouders;

  • c. deelnemer: een college dat deelneemt aan het samenwerkingsverband;

  • d. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Gelderland;

  • e. raad: gemeenteraad;

  • f. regeling: onderhavige gemeenschappelijke regeling;

  • g. samenwerkingsmodule: één of meerdere samenhangende taken die het samenwerkingsverband voor de deelnemers kan uitvoeren;

  • h. samenwerkingsverband: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • i. submodule: nadere onderverdeling van taken binnen een samenwerkingsmodule;

  • j. uitvoeringprogramma: een nadere uitwerking van het uitvoeringsplan, zijnde een jaarlijks programma waarin de activiteiten van het samenwerkingsverband worden aangegeven, met daarbij een overzicht van de benodigde financiële en personele middelen;

  • k. uitvoeringsplan: visie voor de komende vier jaar ten aanzien van de door het samenwerkingsverband uit te voeren taken;

  • l. wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Openbaar lichaam

1. Er is een openbaar lichaam, genaamd “Modulaire gemeenschappelijke regeling

sociaal domein centraal Gelderland”.

2. Het openbaar lichaam is gevestigd in Arnhem.

Artikel 3 Bestuursorganen

Het samenwerkingsverband kent de volgende bestuursorganen:

a. het algemeen bestuur;

b. het dagelijks bestuur;

c. de voorzitter.

HOOFDSTUK 2 BELANGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 Belangen

Het samenwerkingsverband behartigt de belangen van de deelnemers binnen het sociaal domein.

Artikel 5 Modulair karakter van het samenwerkingsverband

1. De regeling biedt een algemeen kader voor samenwerking op het gebied van het

sociaal domein binnen de regio en voorziet in samenwerkingsmodules, zoals in de bijlagen bij deze regeling opgenomen.

2. Een deelnemer besluit via het aangaan van een dienstverleningsovereenkomst als bedoeld in het artikel 6 tweede lid van van deze regeling of aan een samenwerkingsmodule wordt deelgenomen en aan welke submodule(s) voor zover van toepassing.

Artikel 6 Taken samenwerkingsverband en samenwerkingsmodules

1. Ter behartiging van de in artikel 4 genoemde belangen heeft het samenwerkingsverband de volgende taken:

a. het uitvoeren van de basistaken;

b. het uitvoeren van de taken uit de samenwerkingsmodules.

2. Over het uitvoeren van taken sluit de deelnemer per samenwerkingsmodule een afzonderlijke dienstverleningsovereenkomst af met het samenwerkingsverband.

3. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband stelt eens per vier jaar een model-dienstverleningsovereenkomst en algemene bepalingen vast.

Artikel 7 Bevoegdheden

1. De deelnemers dragen geen bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

2. De deelnemers verlenen ieder afzonderlijk de mandaten, volmachten en machtigingen aan het openbaar lichaam die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken.

Artikel 8 Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het samenwerkingsverband is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

a. het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

b. het afgeven van garanties of andere waarborgen;

c. het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

d. het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

e. het oprichten van en het deelnemen in een rechtspersoon;

f. commerciële dienstverlening aan private partijen.

HOOFDSTUK 3 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 9 Taken en bevoegdheden

1. Aan het algemeen bestuur behoren de taken en bevoegdheden toe die in de wet aan het algemeen bestuur zijn opgedragen, alsmede alle bevoegdheden die voorts in deze regeling aan dit orgaan worden opgedragen en niet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen.

2. Het algemeen bestuur kan besluiten tot het wijzigen van de submodules en tot het vaststellen van het uitvoeringsplan en uitvoeringsprogramma.

3. Het algemeen bestuur kan de volgende bevoegdheden niet overdragen:

a. het vaststellen van het uitvoeringsplan en uitvoeringsprogramma;

b. het instellen van bestuurscommissies;

c. het wijzigen van submodules.

Artikel 10 Samenstelling en zittingsduur

1. Iedere deelnemer wijst uit zijn midden één lid aan als lid van het algemeen bestuur. Gelijktijdig wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.

2. Een lid van het algemeen bestuur heeft zitting in het algemeen bestuur gedurende dezelfde periode als de zittingsduur van het college die het vertegenwoordigt. Indien het lid in de nieuwe zittingsperiode opnieuw deel uitmaakt van het college kan hij terstond opnieuw worden aangewezen als lid van het algemeen bestuur.

3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt zodra een lid ophoudt burgemeester of wethouder van de vertegenwoordigde gemeente te zijn.

4. Een lid van het algemeen bestuur, dat tussentijds ontslag neemt, stelt de voorzitter van het algemeen bestuur hiervan op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra onherroepelijk in de opvolging is voorzien.

Artikel 11 Werkwijze en vergaderorde

1. Het algemeen bestuur stemt bij meerderheid van stemmen, tenzij anders in deze regeling is bepaald.

2. Het aantal stemmen per lid van het algemeen bestuur per gemeente wordt jaarlijks op 1 januari bepaald naar inwonertal van de gemeente op basis van de meest recente CBS-cijfers, aan de hand van de volgende staffel:

Tot 20.000 = 1 stem

20.000 -50.000 = 2 stemmen

50.000-100.000 = 3 stemmen

100.000 - = 4 stemmen

3. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of ten minste twee leden van het algemeen bestuur daarom verzoeken.

4. Het algemeen bestuur kan op grond van de wet besluiten om met gesloten deuren te vergaderen, maar niet over de volgende onderwerpen:

a. het uitvoeringsplan en het uitvoeringsprogramma;

b. de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening;

c. het doen van een uitgave, voordat de begroting of de begrotingswijziging; waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd;

d. het liquidatieplan.

HOOFDSTUK 4 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 12 Taken en bevoegdheden

Tot de taken en de bevoegdheden van het dagelijks bestuur van de regeling behoren naast de bevoegdheden in artikel 33b van de wet:

a. het beheer van activa en passiva van het samenwerkingsverband;

b. de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding.

Artikel 13 Samenstelling en zittingsduur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee andere leden, door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen en te ontslaan.

  • 2. Een lid van het dagelijks bestuur treedt af op de dag waarop hij ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur. Het lid kan, indien hij opnieuw is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur, terstond opnieuw worden benoemd.

  • 3. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mee aan het algemeen bestuur en aan het college die het aangaat. Het ontslag gaat in zodra onherroepelijk in de opvolging is voorzien.

Artikel 14 Werkwijze en vergaderorde

1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste twee leden van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen verzoeken, in welk laatste geval de vergadering binnen twee weken plaatsvindt.

2. De artikelen 54, 56, 58 en 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Over personen wordt schriftelijk, over zaken mondeling gestemd.

4. Ieder aanwezig lid brengt één stem uit.

5. Het dagelijks bestuur kan een of meer van zijn leden machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

HOOFDSTUK 5 DE VOORZITTER

Artikel 15 Taken en bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter tekent de stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijksbestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

  • 4. De plaatsvervangend voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

HOOFDSTUK 6 DE COMMISSIES

Artikel 16 Adviescommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan vaste adviescommissies instellen voor advisering aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen tijdelijke adviescommissies instellen voor advisering aan hen.

  • 3. Het orgaan, bevoegd tot instelling van een adviescommissie, stelt de bevoegdheden en samenstelling van de betreffende commissie bij instellingsbesluit vast.

Artikel 17 Bestuurscommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan bestuurscommissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2. Hiertoe vraagt het algemeen bestuur een bindend advies van de inhoudelijke portefeuillehouders van de afzonderlijke samenwerkingsmodules over de instelling, samenstelling en taken en bevoegdheden van de bestuurscommissie van de betreffende samenwerkingsmodule.

HOOFDSTUK 7 INLICHTINGEN, VERANTWOORDING EN ONTSLAG

Artikel 18 Het dagelijks bestuur ten opzichte van het algemeen bestuur (inlichtingenplicht)

Het dagelijks bestuur geeft -in aanvulling op artikel 19a, tweede lid van de wet- het algemeen bestuur de door één of meer leden gevraagde inlichtingen.

Artikel 19 De voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur (inlichtingen- en verantwoordingsplicht en ontslag)

  • 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. De voorzitter geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3. De voorzitter geeft het algemeen bestuur de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

  • 4. De voorzitter kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien de voorzitter het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

Artikel 20 Het dagelijks bestuur, algemeen bestuur, bestuurscommissies en de voorzitter ten opzichte van raden (inlichtingenplicht)

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, bestuurscommissies en de voorzitter geven aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van de door hen uitgevoerde activiteiten nodig is. Daarnaast geven zij aan de raden van de deelnemende gemeenten de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, bestuurscommissies en de voorzitter geven tenminste twee maal per kalenderjaar informatie aan de raden over de uitgevoerde activiteiten van het samenwerkingsverband.

  • 3. Het dagelijks bestuur, algemeen bestuur, bestuurscommissies en de voorzitter geven aan de rekenkamer van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die de rekenkamer nodig acht voor het doen van onderzoek.

Artikel 21 Leden algemeen bestuur ten opzichte van hun college en hun raden (inlichtingen- en verantwoordingsplicht en ontslag)

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die dit lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd over de door hem in dat bestuur gevoerde beleid. De verantwoording vindt plaats op de wijze zoals bij de deelnemer gebruikelijk dan wel voorgeschreven is.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die dit lid heeft aangewezen alle inlichtingen, die door de deelnemer wordt verlangd. De inlichtingen worden verschaft op de wijze zoals bij de deelnemer gebruikelijk dan wel voorgeschreven is.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die dit lid heeft aangewezen worden ontslagen, indien het lid het vertrouwen van de deelnemer niet meer bezit.

  • 4. Het lid van het algemeen bestuur voldoet aan de verantwoordings- en inlichtingenplicht ten opzichte van de raad van de deelnemer die dit lid heeft aangewezen op de wijze zoals bij de deelnemer gebruikelijk dan wel voorgeschreven is.

HOOFDSTUK 8 HET PERSONEEL

Artikel 22 Personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met het aanstellen van medewerkers als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het schorsen en ontslaan van het personeel.

  • 2. Voor het personeel van het samenwerkingsverband gelden de door het algemeen bestuur vast te stellen arbeidsvoorwaardenregelingen en andere algemene voorschriften en bepalingen.

Artikel 23 Directie

De directie is belast met de leiding van de organisatie en de zorg voor een juiste taakvervulling in de organisatie. Het aantal leden van de directie en de taken en bevoegdheden van deze leden worden bepaald bij het door het dagelijks bestuur vast te stellen (organisatie)besluit.

HOOFDSTUK 9 HET UITVOERINGSPLAN EN HET UITVOERINGSPROGRAMMA

Artikel 24 Uitvoeringsplan

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een uitvoeringsplan vast waarin in grote lijnen wordt aangegeven wat het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband voornemens is uit te voeren. Het algemeen bestuur kan een of meer onderdelen van het uitvoeringsplan afzonderlijk vaststellen.

  • 2. Het uitvoeringsplan beslaat een periode van vier jaar. Jaarlijks kan het algemeen bestuur besluiten over bijstelling van het uitvoeringsplan.

Artikel 25 Uitvoeringsprogramma

Het algemeen bestuur stelt voor ieder jaar een uitvoeringsprogramma vast, waarin de activiteiten van het samenwerkingsverband worden aangegeven. Het uitvoeringsprogramma bevat voorts in ieder geval een overzicht van de voor de verwezenlijking van de activiteiten benodigde financiële en personele middelen.

Artikel 26 Totstandkoming

De totstandkoming van het uitvoeringsplan en het uitvoeringsprogramma geschiedt op een overeenkomstige wijze als in artikel 27, eerste tot en met vijfde lid, van deze regeling, voor de begroting is aangegeven.

HOOFDSTUK 10 FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 27 Begrotingsprocedure

  • 1. Indien het algemeen bestuur voor de samenwerkingsmodule een bestuurscommissie heeft ingesteld, dan zenden de bestuurscommissies van de modules voor 1 maart een ontwerpbegroting van de modules voor het komende kalenderjaar, vergezeld van een toelichting, toe aan het dagelijks bestuur van de MGR.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt vóór 1 april een ontwerpbegroting van het samenwerkingsverband voor het komende kalenderjaar, vergezeld van een toelichting, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. De ontwerpbegroting van het samenwerkingsverband bestaat uit de geconsolideerde ontwerpbegrotingen van de modules aangevuld met de overhead kosten van de MGR.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede lid en derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen acht weken bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 15 juli in het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de begroting moet dienen.

  • 6. Meteen na de vaststelling zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die daarover bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval vóór 1 augustus aan Gedeputeerde Staten.

  • 8. Het bepaalde in dit artikel is, met uitzondering van de genoemde data, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, behoudens die wijzigingen die niet tot een verhoging van de gemeentelijke bijdragen leiden.

Artikel 28 Bijdragen van de gemeenten

  • 1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke afzonderlijke gemeente verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2. Het algemeen bestuur bepaalt met tweederde meerderheid van stemmen de algemene kostenverdeelsleutel voor de kosten van de basistaken, niet zijnde de kosten voor de samenwerkingsmodules. Bij aanvang van deze regeling geldt als algemene kostenverdeelsleutel een kostenverdeling naar rato van het inwonertal van de deelnemende gemeenten op basis van de meest recente CBS-cijfers zoals bekend op 1 januari.

  • 3. De kostenverdeelsleutel voor de samenwerkingsmodules worden bepaald in de bijlagen bij de regeling.

  • 4. De kosten die resteren na afrekening per samenwerkingsmodule worden na aftrek van de inkomsten verdeeld over de deelnemende gemeenten volgens de kostenverdeelsleutel als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

  • 5. De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks op 1 januari, op 1 april, op 1 juli en op 1 oktober telkens een kwart van de in lid 1 bedoelde bijdrage.

  • 6. De deelnemers dragen er zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Artikel 29 Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen jaar en het

    jaarverslag, daarbij gevoegd de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, derde lid, van de Gemeentewet en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet, jaarlijks vóór 1 april ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan onder gelijktijdige toezending aan de raden van de gemeenten.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast vóór 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3. De jaarrekening wordt binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 juli, met alle bijbehorende stukken en het jaarverslag aan Gedeputeerde Staten aangeboden.

  • 4. Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 5. In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 6. De kosten die resteren na afrekening per samenwerkingsmodule worden na aftrek van de inkomsten verdeeld over de deelnemende gemeenten volgens de kostenverdeelsleutel als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van deze regeling.

  • 7. (Uit)betaling van het verschil tussen het op grond van artikel 28 van deze regeling bepaalde en het werkelijk verschuldigde, vindt plaats meteen na de mededeling van de vaststelling van de jaarrekening.

HOOFDSTUK 11 HET ARCHIEF

Artikel 30 Zorg voor archiefbescheiden

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg en het beheer voor de archiefbescheiden van de organen van het samenwerkingsverband, overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling (Archiefverordening), die aan Gedeputeerde Staten wordt meegedeeld.

  • 2. Bij gedelegeerde taken is het dagelijks bestuur tevens belast met de zorg en het beheer voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan het samenwerkingsverband gedelegeerde taken.

  • 3. Voor de door de deelnemende gemeenten gemandateerde taken berusten de zorg en het beheer en het toezicht op het beheer voor de desbetreffende archiefbescheiden bij deze gemeenten.

  • 4. Gedeputeerde Staten oefenen toezicht uit op de in het eerste lid bedoelde zorg.

  • 5. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden is bij gedelegeerde taken belast de archivaris, voor zover deze is benoemd.

HOOFDSTUK 12 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 31 Toetreding tot de regeling

  • 1. Een college kan tot de regeling toetreden krachtens een daartoe strekkend besluit van het college na verkregen toestemming van diens raad.

  • 2. Toetreding tot de regeling kan slechts plaatsvinden na een daartoe strekkend besluit van de meerderheid van het aantal deelnemers na verkregen toestemming van de raden van deze deelnemers.

  • 3. Het algemeen bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding van een nieuwe deelnemer en regelt de gevolgen daarvan.

Artikel 32 Uittreding uit de regeling

  • 1. Een deelnemer kan uit de regeling treden krachtens een daartoe strekkend besluit van de deelnemer na verkregen toestemming van diens raad. Daarbij wordt een opzegtermijn van één jaar in acht genomen, ingaande per 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 2. Uittreding is niet eerder mogelijk dan nadat, overeenkomstig artikel 35 de deelname aan een samenwerkingsmodule of submodule is beëindigd.

  • 3. Het voornemen tot uittreding wordt bij aangetekende brief bekend gemaakt aan de voorzitter van het samenwerkingsverband.

  • 4. Een deelnemer kan uit de regeling treden onder betaling van een uittreedsom die gelijk is aan de bijdrage die de deelnemer op grond van de kostenverdeelsleutel als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van deze regeling verschuldigd was aan het samenwerkingsverband over het jaar voorafgaand aan het moment dat de deelnemer het besluit tot uittreding kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 33 Aansprakelijkheid

Het samenwerkingsverband verzekert zich tegen:

  • a. Civielrechtelijke aansprakelijkheid (wettelijke en contractuele aansprakelijkheid) voor schade aan personen en goederen;

  • b. Wettelijke aansprakelijkheid voor vermogensschade.

Artikel 34 Deelname aan een bestaande samenwerkingsmodule en submodule(s)

  • 1. Een deelnemer kan besluiten aan een reeds bestaande samenwerkingsmodule deel te nemen en voor zover van toepassing aan daaronder vallende submodule(s).

  • 2. Een deelnemer die wil deelnemen aan een samenwerkingsmodule/submodule van de regeling maakt dit voornemen schriftelijk kenbaar aan het dagelijks bestuur

  • 3. De financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties worden door het dagelijks bestuur in kaart gebracht.

  • 4. Alle kosten die met starten van deelname aan de samenwerkingsmodule/submodule gepaard gaan, komen ten laste van de nieuwe deelnemer;

  • 5. De deelnamekosten, zoals bedoeld in het vierde lid, worden alleen ten laste van de nieuwe deelnemer gebracht indien het besluit tot deelname daadwerkelijk is genomen. De deelnamekosten zijn opgebouwd uit eenmalige kosten, bestaande uit de noodzakelijke investeringen die ten behoeve van de start van de deelname worden gemaakt en contant gemaakte tijdelijke kosten, bestaande uit de transitiekosten die gedurende 2 jaar na toetreding noodzakelijk zijn om projectmatig de bedrijfsvoeringsactiviteiten te integreren.

  • 6. Het algemeen bestuur neemt een besluit over de voorwaarden tot deelname aan een module, waarbij de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties worden betrokken. Dit wordt schriftelijk aan de betreffende gemeente wordt meegedeeld.

Artikel 35 Beëindiging deelname aan een samenwerkingsmodule dan wel submodule

  • 1. Een deelnemer kan deelname aan een samenwerkingsmodule dan wel submodule beëindigen na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer.

  • 2. Beëindiging van deelname aan de samenwerkingsmodule dan wel submodule is slechts mogelijk onder de voorwaarde dat tussen het samenwerkingsverband en de deelnemer een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten over de gevolgen van de beëindiging, waaronder financiële gevolgen.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt regels vast ten aanzien van de wijze waarop de gevolgen van de beëindiging aan de samenwerkingsmodule of submodule worden bepaald en in de vaststellingsovereenkomst worden vastgelegd. Dit besluit behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 4. In de regels als bedoeld in het derde lid wordt indien noodzakelijk opgenomen dat ten behoeve van de vaststelling van de beëindigingskosten een onafhankelijke registeraccountant wordt ingeschakeld. De opdracht daartoe wordt verstrekt door het algemeen bestuur in overleg met de deelnemer die de deelname aan een samenwerkingsmodule dan wel submodule beëindigd.

  • 5. In de vaststellingsovereenkomst wordt in ieder geval opgenomen dat de deelnemer na beëindiging van een samenwerkingsmodule dan wel submodule, ook in het geval de deelnemer is uitgetreden uit de regeling overeenkomstig artikel 32, maximaal vijf jaar na beëindiging van de deelname aan een samenwerkingsmodule dan wel submodule aansprakelijk blijft bij het intreden van risico’s voortvloeiende uit de periode dat de betreffende deelnemer afnemer was van een samenwerkingsmodule dan wel submodule indien en voorzover deze intredende risico’s leiden tot een kostenverhoging voor het samenwerkingsverband en betrekking hebben op de periode dat de betreffende deelnemer nog afnemer was van de samenwerkingsmodule dan wel submodule.

Artikel 36 Wijziging van de regeling

  • 1. De regeling kan worden gewijzigd krachtens een daartoe strekkend besluit van tweederde van het aantal deelnemers na verkregen toestemming van de raden van deze deelnemers

  • 2. Onder wijziging van de regeling wordt in ieder geval verstaan het toevoegen, wijzigen of opheffen van een samenwerkingsmodule aan de regeling.

  • 3. Elke deelnemende gemeente en het algemeen bestuur is bevoegd een wijziging in de regeling aan de besturen van de deelnemende gemeenten in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van de deelnemende gemeenten of het algemeen bestuur toe aan de besturen van de deelnemende gemeenten.

Artikel 37 Opheffing en liquidatie van de regeling

  • 1. De regeling wordt opgeheven na een daartoestrekkend besluit van tweederde van het aantal deelnemers na verkregen toestemming van de raden van deze deelnemers.

  • 2. In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie. Het algemeen bestuur geeft een onafhankelijk accountant de opdracht om een liquidatieplan op te stellen. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de raden van de gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging heeft voor het personeel als bedoeld in hoofdstuk 8 van deze regeling.

  • 5. Het liquidatieplan geeft regels voor de wijze waarop de deelnemende gemeenten, voor zover het saldo ontoereikend is, zorgdragen voor de nakoming van de verplichtingen van het samenwerkingsverband. Daarbij wordt uitgegaan van de kostenverdeelsleutel als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de regeling.

  • 6. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 7. De organen van het samenwerkingsverband blijven in functie totdat de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN

Artikel 38 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 39 Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking op 1 januari 2018, nadat deze op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 40 Intrekking oude regeling

Deze regeling dient ter vervanging van de bestaande Modulaire gemeenschappelijke regeling sociaal domein centraal Gelderland. De Modulaire gemeenschappelijke regeling sociaal domein centraal Gelderland in werking getreden op 12 januari 2017, wordt ingetrokken.

Artikel 41 Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Modulaire gemeenschappelijke regeling sociaal domein centraal Gelderland.

Artikel 42 Toezending aan Gedeputeerde Staten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het samenwerkingsverband is gevestigd draagt zorg voor de in artikel 26, eerste lid van de wet voorgeschreven toezending en de in artikel 26, derde lid, van de wet voorgeschreven bekendmaking van de regeling aan Gedeputeerde Staten.

Ondertekening

BIJLAGE 1 Samenwerkingsmodule Inkoop

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze module wordt verstaan onder:

a. inkoop: inkoop van maatwerkvoorzieningen voor Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 7.

b. contractbeheer: het registreren en actualiseren van contractinformatie zoals productcodes, tarieven e.d.;

c. contractmanagement: het meten (monitoren) van de contractafspraken en het sturen op de kwaliteit en de kosten van de contracten en indien nodig, het voeren van escalatiegesprekken;

d. samenwerkingsmodule: onderhavige samenwerkingsmodule

e. submodule: het perceel waar de taken betrekking op hebben.

Artikel 2 Belangen

Het samenwerkingsverband behartigt binnen de samenwerkingsmodule Inkoop de belangen van de aan de samenwerkingsmodule deelnemende gemeenten op het gebied van inkoop van dienstverlening dan wel goederen binnen het sociaal domein.

Artikel 3 Samenwerkingsmodule Inkoop

1. De samenwerkingsmodule Inkoop bevat de volgende taken:

a. inkoop van dienstverlening dan wel goederen binnen het sociaal domein die wordt georganiseerd vanuit de MGR;

b. het contractbeheer en contractmanagement samenhangend met de inkoop zoals genoemd in artikel 7.

2. De samenwerkingsmodule inkoop bestaat uit submodules. De submodules staan vermeld in een door het algemeen bestuur bij te houden register.

3. De deelnemer is gehouden bij deelname aan een submodule ook deel te nemen aan het contractbeheer- en contractmanagement van die submodule.

Artikel 4 Bevoegdheden

1. Indien een bestuurscommissie is ingesteld, stelt zij jaarlijks voor 1 maart een voorstel modulebegroting voor het komende begrotingsjaar op en stuurt deze naar het dagelijks bestuur van de MGR.

2. Indien een bestuurscommissie is ingesteld, bereidt zij een uitvoeringsplan en uitvoeringsprogramma voor op moduleniveau en stuurt dit naar het dagelijks bestuur.

Artikel 5 Beëindiging deelname aan een samenwerkingsmodule en submodule

Beëindiging van deelname aan de samenwerkingsmodule dan wel submodule kan plaatsvinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter van samenwerkingsverband met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.

Artikel 6 Dienstverleningsovereenkomst

Indien een bestuurscommissie Inkoop is ingesteld, stelt zij een modulespecifieke tekst op, op basis van de dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 van de MGR op grond van het door het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam vastgestelde model.

Artikel 7 Submodules Inkoop

De samenwerkingsmodule Inkoop bestaat uit de volgende submodules:

a. ambulante ondersteuning alle leeftijden

b. verblijf

c. ondersteuning op locatie aanbieder 0-18/23jr

d. spoedeisende zorg en crisishulp zonder verblijf

e. jeugdbescherming 0-18/23jr

f. hulp bij huishouden vanaf 18jr

g. hulpmiddelen alle leeftijden

h. dyslexie

i. activerend werk

j. centrumtaak beschermd wonen

k. centrumtaak vrouwenopvang

l. centrumtaak maatschappelijke opvang

m. bovenregionale zorg landelijke voorzieningen

n. bovenregionale zorg verblijf op terreinvoorzieningen en gesloten jeugdzorg.

Artikel 8 Financiële bijdragen

De kosten van een submodule worden in de verrekening uitsluitend ten laste gebracht van de aan de submodule deelnemende gemeenten naar rato van het inwonertal, zoals bekend op 1 januari op basis van de meest recente CBS-cijfers.

Artikel 9 Verkoop van diensten

1. Het samenwerkingsverband kan op niet-commerciële basis diensten verkopen aan derden binnen de kaders van de op grond van deze samenwerkingsmodule gemandateerde bevoegdheden.

2. Indien een bestuurscommissie Inkoop is ingesteld, dient zij akkoord te gaan met het aangaan van de dienstverlening zoals bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 2 Samenwerkingsmodule Onderwijszaken

Overwegende:

dat de colleges die deelnemen aan de Gemeenschappelijke Regeling Onderwijszaken in april 2017 een intentiebesluit hebben genomen tot continuering van de samenwerking op het gebied van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 en RMC-functie;

dat de deelnemende gemeenten aan de Gemeenschappelijke Regeling Onderwijszaken de samenwerking willen continueren door bij de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling (MGR) de samenwerkingsmodule Onderwijszaken onder te brengen;

dat de MGR een gemeenschappelijke regeling is die is opgericht om de belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van het sociaal domein te behartigen;

dat binnen de MGR op verschillende beleidsterreinen kan worden samengewerkt door middel van deelname aan een samenwerkingsmodule;

dat via een dienstverleningsovereenkomst deelname door een gemeente aan een module wordt bewerkstelligd.

Gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

Gelet op de bepalingen van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs,

Gelet op de Leerplichtwet 1969,

Gelet op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, de Wet Expertisecentra en de Wet op het Voortgezet

Onderwijs betreffende de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie,

Gelet op de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze module wordt verstaan onder:

a. RBL: organisatieonderdeel van het samenwerkingsverband MGR.

b. RMC-functie: Regionale Meld- en Coördinatiefunctie zoals bedoeld in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), Wet op de expertisecentra (WEC) en Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO).

c. Samenwerkingsmodule: onderhavige samenwerkingsmodule.

Artikel 2 Belangen

Het samenwerkingsverband behartigt binnen de samenwerkingsmodule Onderwijszaken de belangen van de aan de samenwerkingsmodule deelnemende gemeenten op het gebied van de Leerplichtwet 1969, en de RMC-functie.

Artikel 3 Samenwerkingsmodule Onderwijszaken

1. De samenwerkingsmodule Onderwijszaken bevat de volgende taken:

a. uitvoering Leerplichtwet 1969

b. uitvoering wettelijke taken RMC

2. De samenwerkingsmodule Onderwijszaken bestaat uit de drie submodules: Leerplichtwet, Kwalificatieplicht en RMC.

3. Indien een bestuurscommissie Onderwijszaken is ingesteld kan de bestuurscommissie het algemeen bestuur voorstellen de submodules te wijzigen.

Artikel 4 Bevoegdheden

1. Bij deelname aan de submodule Leerplichtwet worden alle bevoegdheden die volgens de Leerplichtwet 1969 aan de colleges toekomen gemandateerd aan het samenwerkingsverband.

2. Bij deelname aan de submodule RMC worden alle bevoegdheden die volgens de WEB, WEC en WVO inzake de RMC-functie aan de colleges toekomen gemandateerd aan het samenwerkingsverband.

3. De gemandateerde bevoegdheden kunnen in ondermandaat worden gegeven aan medewerkers die de samenwerkingsmodule uitvoeren, met uitzondering van de bevoegdheid tot het vaststellen van de instructie voor de leerplichtambtenaren.

4. Indien een bestuurscommissie is ingesteld, bereidt deze jaarlijks voor 1 maart een modulebegroting voor het komende begrotingsjaar voor en stuurt deze naar het dagelijks bestuur van de MGR.

5. Indien een bestuurscommissie is ingesteld, stelt deze jaarlijks voor 1 maart een uitvoeringsplan en uitvoeringsprogramma op en stuurt deze naar het dagelijks bestuur van de MGR.

Artikel 5 Beëindiging deelname aan een samenwerkingsmodule dan wel submodule

Beëindiging van deelname aan de samenwerkingsmodule dan wel submodule kan plaatsvinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter van samenwerkingsverband met inachtneming van een opzegtermijn van 1 jaar.

Artikel 6 Dienstverleningsovereenkomst

Indien een bestuurscommissie Onderwijszaken is ingesteld, stelt zij een modulespecifieke tekst op, op basis van de dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 van de MGR op grond van het door het dagelijks bestuur vastgestelde model.

Artikel 7: Financiële Bijdragen

1. Ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten genoemd in artikel 3 is een deelnemende gemeente aan deze samenwerkingsmodule financiële bijdragen verschuldigd op basis van de volgende berekeningswijze per submodule:

a. Leerplicht:

i. De totale loonsom voor de verschillende functies wordt vastgesteld, uitgaande van de loonsom op 1 januari 2017;

ii. De gemeentelijke bijdragen worden, net zoals in het Bedrijfsplan voor het RBL van 2011, evenredig verdeeld op basis van leerlingenaantallen (1 fte voor 3.800 leerplichtige leerlingen ) en gecorrigeerd naar VSV problematiek;

iii. De gemeentelijke bijdragen wordt telkens voor vier jaar vastgesteld; Voor het eerst weer in 2021.

iv. De gemeentelijke bijdragen worden vierjaarlijks op basis van de leerlingaantallen en de VSV problematiek per gemeente geactualiseerd;

v. Evenredige verdeling van de kosten van de management-, beleids-, gegevensbeheer en administratieve functies tussen VSV en leerplicht;

vi. Overheadkosten van 25%.

b. Kwalificatieplicht: wordt gefinancierd vanuit regionale middelen;

c. RMC: wordt gefinancierd vanuit regionale middelen;

2. De financiële bijdrage wordt met ingang van 1 januari 2019 conform het Bedrijfsplan voor het RBL van 2011 jaarlijks met 1,25% geïndexeerd op basis van de bijdragen voor 2018. Andere stijgingen van prijzen en tarieven worden uitdrukkelijk overeengekomen.

Artikel 8 Verkoop van diensten

1. Het samenwerkingsverband kan op niet-commerciële basis diensten verkopen aan derden binnen de kaders van de op grond van deze samenwerkingsmodule gemandateerde bevoegdheden.

2. Indien een bestuurscommissie Onderwijszaken is ingesteld, dient zij akkoord te gaan met het aangaan van de dienstverlening zoals bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 3 Samenwerkingsmodule Werkgeversservicepunt

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze module wordt verstaan onder:

a) Samenwerkingsmodule Werkgeversservicepunt: onderhavige samenwerkingsmodule.

Artikel 2 Belangen

Het samenwerkingsverband behartigt binnen de samenwerkingsmodule Werkgeversservicepunt de belangen van de aan de samenwerkingsmodule deelnemende gemeenten en het UWV op het gebied van de dienstverlening aan werkgevers in relatie tot het plaatsen van de doelgroepen waarvoor zij een re-integratieverantwoordelijkheid hebben.

Artikel 3 Samenwerkingsmodule Werkgeversservicepunt

De samenwerkingsmodule Werkgeversservicepunt bevat de volgende taken:

1. Het plaatsen bij werkgevers van werkzoekenden die behoren tot de volgende doelgroepen:

a. Kwetsbare werkzoekenden (Participatiewet, Wet banenafspraak)

b. WW-intensieve dienstverlening (50+ers, jongeren (actieplan jeugdwerkloosheid) en de WW-ers die vallen onder de wet Passend Werkaanbod (PAWA)).

2. Opbouwen en onderhouden van kennis over onder a genoemde werkzoekenden en de eisen die door werkgevers aan deze werkzoekenden worden gesteld.

3. Onderzoeken van de vraag van de werkgever en –waar mogelijk- ombuigen van die vraag ten behoeve van de doelgroepen.

Artikel 4 Bevoegdheden

1. De bevoegdheden die de Participatiewet en de Wet banenafspraak toebedelen aan de colleges en betrekking hebben op de onder artikel 3 lid 1 omschreven taken, worden gemandateerd aan het samenwerkingsverband.

2. De gemandateerde bevoegdheden kunnen in ondermandaat worden gegeven aan medewerkers die de samenwerkingsmodule uitvoeren.

3. Indien bestuurscommissie is ingesteld, bereidt deze jaarlijks voor 1 maart een modulebegroting voor het komende begrotingsjaar voor en stuurt deze naar het dagelijks bestuur van de MGR.

4. Indien een bestuurscommissie is ingesteld, bereidt deze jaarlijks een uitvoeringsplan en uitvoeringsprogramma vast voor moduleniveau en stuurt deze naar het dagelijks bestuur.

Artikel 5 Beëindiging deelname aan een samenwerkingsmodule en submodule

Beëindiging van deelname aan de samenwerkingsmodule dan wel submodule kan plaatsvinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter van samenwerkingsverband met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar.

Artikel 6 Dienstverleningsovereenkomst

Indien een bestuurscommissie Werkgeversservicepunt is ingesteld, stelt zij een modulespecifieke tekst op op basis van de dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 van de MGR op grond van het door het dagelijks bestuur vastgestelde model.

Artikel 7 Financiële bijdragen

Ten behoeve van de uitvoering van de taken genoemd in artikel 3, worden de kosten die samenhangen met het WSP gezamenlijk gedragen door de aan deze module deelnemende gemeenten. De kosten worden verdeeld op basis van het inwoneraantal per gemeente zoals bekend op 1 januari aan de hand van de meest recente CBS-cijfers.

Artikel 8 Verkoop van diensten

1. Het samenwerkingsverband kan op niet-commerciële basis diensten verkopen aan derden binnen de kaders van de op grond van deze samenwerkingsmodule gemandateerde bevoegdheden.

2. De bestuurscommissie Werkgeversservicepunt dient akkoord te gaan met het aangaan van de dienstverlening zoals bedoeld in het eerste lid.

Toelichting Regeling MGR

Toelichting

Deze toelichting hoort bij de MODULAIRE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SOCIAAL DOMEIN REGIO CENTRAAL GELDERLAND (MGR).

Algemeen

Bij het opstellen van deze regeling is uitgegaan van de door de colleges vastgestelde Notitie G12 regionale samenwerkingsvorm van 3 november 2015. Daarin staat dat bij het kiezen van de meest passende samenwerkingsvorm wordt uitgegaan van de volgende inrichtingsprincipes:

1. een samenwerkingsvorm die het flexibel kunnen toe-en uittreden mogelijk maakt en met een zo beperkt mogelijke uittredingssanctie

2. een samenwerkingsvorm waarin het publiekrechtelijk toezicht optimaal geborgd is, met oog voor en ruimte aan de positie voor de raden en de colleges

3. daarnaast is het streven om de bestuurlijke drukte te beperken waar dat kan zodat tempo en daadkracht aan de dag gelegd kan worden

4. een ondersteuningsstructuur die mean en lean is: niet meer personele inzet dan nodig voor een goede regionale procesgang en uitvoering van taken

5. een besluitvormingsprocedure die uitgaat van gelijkwaardigheid en consensus waarbij een kwalitatieve meerderheid van stemmen bepalend is als consensus niet mogelijk blijkt.

In november 2015 hebben de colleges hun voorkeur uitgesproken voor een gemeenschappelijk openbaar lichaam met een modulaire gemeenschappelijke regeling (MGR)

Daarnaast is in januari 2016 een bestuurlijke opdracht gegeven dat in deze regeling niet wordt opgenomen wat al bij wet is geregeld en waarvan niet afgeweken wordt.

In april 2016 besluiten de colleges besluiten deel te nemen aan het Interactief aankoop systeem (IAS) en geven aan voor welke percelen. Dit IAS vormt de basis voor de MGR. Na oprichting van de MGR wordt de samenwerkingsmodule inkoop in feite gevormd door het IAS.

In december 2016 is de bestuurlijke afspraak gemaakt om artikelen over het beëindigen van een samenwerkingsmodule in de regeling op te nemen en het dienstverleningshandvest niet in de regeling te laten terugkomen.

In september 2017 besluit het algemeen bestuur van de MGR aan de deelnemende gemeenten een gewijzigde regeling voor te leggen waarin de samenwerkingsmodules Onderwijszaken en Werkgeverservicepunt aan de regeling worden toegevoegd en voorwaarden voor het deelnemen aan en het beëindigen van een samenwerkings- en submodule zijn verwerkt.

Artikelsgewijze toelichting MGR

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat enkele algemene begripsbepalingen die gelden voor de gehele gemeenschappelijke regeling.

Artikel 2 Openbaar lichaam

Dit artikel bepaalt dat er een zogenoemd gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de wet. Het gemeenschappelijk openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid en kan dus zelfstandig privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten. Er is onder meer gekozen voor een gemeenschappelijk openbaar lichaam om de optie open te houden om in de toekomst beleidsmatige taken in te brengen.

Tot slot bepaalt het artikel dat het gemeenschappelijk openbaar lichaam gevestigd is te Arnhem (volgens artikel 10 lid 3 van de wet is het aanwijzen van een plaats van vestiging vereist). Deze vestigingsplaats bepaalt onder andere welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van eventuele procedures en dat de gedeputeerde staten van de provincie Gelderland interbestuurlijk toezichthouder is.

Daarnaast is de vestigingsplaats van belang in verband met artikel 42 van deze regeling. Het gemeentebestuur van de vestigingsplaats zendt de regeling aan gedeputeerde staten van de provincie Gelderland en makt de regeling bekend in de Staatscourant.

Artikel 3 Bestuursorganen

Het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 12, eerste lid, van de wet). Daarnaast kunnen bestuurscommissies worden ingesteld. In deze regeling is die mogelijkheid geopend in artikel 17. De directie of een directielid is geen bestuursorgaan.

HOOFDSTUK 2 BELANGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 Belangen

De regio geeft prioriteit aan inkoop in het sociale domein en wil in een later stadium nieuwe modules onder de MGR brengen. Om dit mogelijk te maken wordt het belang van de MGR in zo breed mogelijk perspectief beschreven in artikel 4. De regeling behartigt immers de belangen van de deelnemers binnen het sociaal domein. Het belang bakent de bevoegdheden van (het bestuur van) het gemeenschappelijk openbaar lichaam af. De specifieke belangen van een samenwerkingsmodule worden geconcretiseerd in de artikelen over de samenwerkingsmodule.

Artikel 5 Modulair karakter

De regeling vangt aan met één samenwerkingsmodule. De regeling is modulair opgebouwd om deze in de toekomst eenvoudig te kunnen uitbreiden met andere samenwerkingsmodules.

Artikelen 6 Taken samenwerkingsverband en samenwerkingsmodules

Als de deelnemers in een later stadium nieuwe samenwerkingsmodules aan de MGR willen toevoegen, betekent dit een wijziging van de regeling (artikel 36, tweede lid, van de regeling). Als daar eenmaal toe is besloten wordt de regeling gewijzigd in die zin dat een nieuw artikel over die samenwerkingsmodule in een bijlage bij de regeling wordt toegevoegd, waarin de taken van die nieuwe samenwerkingsmodules worden omschreven. De bijlage bij de regeling maakt integraal onderdeel uit van de regeling. Ook een wijzing van de bijlage moet dus worden aangemerkt als een wijziging van de regeling waarop artikel 36 van toepassing is. Deelnemers kunnen vervolgens besluiten om aan deze nieuwe samenwerkingsmodule deel te nemen (zie artikel 34 van de regeling). Er wordt vervolgens op grond van artikel 6, tweede lid, een afzonderlijke dienstverleningsovereenkomst afgesloten met het openbaar lichaam, de MGR.

Op de dienstverleningsovereenkomsten zijn algemene bepalingen van toepassing.

Als in de toekomst raadsbevoegdheden worden overgedragen aan de MGR, hebben de raden een verdergaande rol dan het geven van toestemming voor het treffen van de regeling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet. De raden moeten in dat geval ook instemmen met het treffen van de regeling als deelnemer aan de regeling. De regeling moet bij het overdragen van raadsbevoegdheden op verschillende punten worden gewijzigd, bijvoorbeeld de bepalingen over vertegenwoordiging in het algemeen bestuur dan wel de term deelnemers.

Artikel 7 Bevoegdheden

De deelnemers dragen geen bevoegdheden over aan de MGR. Bij afzonderlijk besluit mandateren de deelnemers de bevoegdheden. .

Artikel 8 Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Met deze bepaling worden de bevoegdheden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam beperkt. Dit zijn bevoegdheden die het openbaar lichaam vanwege zijn rechtspersoonlijkheid op grond van de wet zelf heeft. Met deze bepaling worden de financiële risico’s voor de deelnemers die hiermee samenhangen beperkt, omdat de deelnemers vooraf eerst hiermee dienen in te stemmen.

HOOFDSTUK 3 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 9 Taken en bevoegdheden

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 12, tweede lid, van de wet). Dit betekent onder meer dat het algemeen bestuur eindverantwoordelijk is voor het gemeenschappelijk openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd.

Dit artikel beschrijft de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur met uitzondering van de taken benoemd in artikel 33a, tweede lid, van de wet en artikel 9, tweede lid, van de regeling.

Artikel 10 Samenstelling en zittingsduur

Deze regeling omvat een collegeregeling omdat het gaat om collegebevoegdheden die het samenwerkingsverband gaat uitvoeren. Het betreft in beginsel een samenwerkingsverband gericht op uitvoerende taken. Op grond van artikel 13, zesde lid van de wet kiest iedere deelnemer (in dit geval het college) uit zijn midden het lid van het algemeen bestuur (artikel 13, zesde lid, van de wet). In de regeling is gekozen voor één lid van het algemeen bestuur per deelnemer. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege wanneer men ophoudt lid te zijn van het college dat het lid heeft aangewezen (artikel 13, zesde lid van de wet dat artikel 13, tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaart).

Om te voldoen aan de gedachte van verlengd lokaal bestuur is het van belang dat deelnemers vertegenwoordigd zijn in het algemene bestuur. Daarom is in de regeling bepaald dat een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur wordt aangewezen om op die wijze vertegenwoordiging van de deelnemer in het algemeen bestuur zoveel mogelijk te borgen. De plaatsvervanging geldt uitsluitend voor de werkzaamheden als lid van het algemeen bestuur. Mocht het lid van het algemeen bestuur ook voorzitter zijn of lid van het dagelijks bestuur, dan geldt de plaatsvervanging niet voor de werkzaamheden als voorzitter of lid van het dagelijks bestuur. De plaatsvervanging van de voorzitter (een zelfstandig bestuursorgaan) is geregeld in artikel 15, vierde lid van de regeling. Voor leden van het dagelijks bestuur kunnen geen plaatsvervangers worden benoemd. Bij vervanging met een tijdelijk of incidenteel karakter kan worden volstaan met een interne vervangingsregeling binnen het dagelijks bestuur, zoals gebruikelijk is bij het college.

Artikel 11 Werkwijze en vergaderorde

Bij de totstandkoming van het aantal stemmen is rekening gehouden met de volgende inwonersaantallen ten aanzien van 2016:

Arnhem 153.818

Doesburg 11.336

Duiven 25.433

Lingewaard 45.950

Overbetuwe 47.002

Renkum 31.254

Rheden 43.824

Rozendaal 1.498

Wageningen 37.837

Westervoort 15.001

Zevenaar 43.135

De uitkomst van de staffel is dat de leden van het algemeen bestuur per 1 januari 2018 het volgende aantal stemmen hebben:

Deelnemer Aantal stemmen

Arnhem 4

Doesburg 1

Duiven 2

Lingewaard 2

Overbetuwe 2

Renkum 2

Rheden 2

Rozendaal 1

Wageningen 2

Westervoort 1

Zevenaar 2

Totaal 21

In het algemeen bestuur worden besluiten genomen met een meerderheid van stemmen. Een stemming is geldig wanneer meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft aan de stemming heeft deelgenomen (artikel 29, eerste lid Gemeentewet). Daarbij mag geen rekening worden gehouden met meervoudige stemrechten, het gaat om het aantal leden. Leden die zich onthouden van stemming tellen daarbij niet mee.

In artikel 11, vierde lid van de regeling is bepaald over welke onderwerpen het algemeen bestuur niet in beslotenheid kan vergaderen. Het uitgangspunt van de wet (art. 22 lid 3) is dat de vergaderingen van het algemeen bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam openbaar zijn. In artikel 22 van de wet is bepaald dat het algemeen bestuur een uitzondering op dit uitgangspunt kan maken. Vergaderingen kunnen in beslotenheid worden gehouden als de voorzitter van het algemeen bestuur dit nodig oordeelt óf als een vijfde van de aanwezige leden daar om verzoekt. Op een dergelijk verzoek beslist het algemeen bestuur, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen het belang van openbaarheid en het belang van vertrouwelijkheid.

In artikel 22, eerste lid van de wet worden artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing verklaard op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur, voor zover de wet daarvan niet is afgeweken:

- artikel 16: vaststellen reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden

- artikel 17: frequentie van vergaderen

- artikel 20: quorum voor opening vergadering

- artikel 22: onschendbaarheid en verschoningsrecht

- artikel 26: handhaving orde vergadering

- artikel 28: niet deelname aan stemming

- artikel 29: quorum voor geldige stemming

- artikel 30: totstandkoming beslissing

- artikel 31: geheime stembriefjes

- artikel 32: overige stemmingen

- artikel 33a: ondertekening stukken

- artikel 33: ambtelijke bijstand

Een lid van het algemeen bestuur heeft altijd stemrecht. Dit stemrecht kan het lid niet worden ontnomen. Een lid van het algemeen bestuur stemt alleen niet wanneer het besluit een gelegenheid betreft die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken, of over de vaststelling of goedkeuring van de rekening van een lichaam waartoe hij rekenplichtig is of tot wiens bestuur hij hoort (artikel 28, eerste lid Gemeentewet). Deze bepaling moet terughoudend worden uitgelegd omdat het onthouden van stemrecht een inbreuk zou zijn op de rechten van de vertegenwoordiger en daarmee op het democratisch proces (vergelijk Abrs d.d. 1 april 2015, ECLI:NL:RVS: 2015:1010). Het ligt niet voor de hand dat het lid zich moet onthouden van stemmen over zaken die de gemeente aangaat.

In de regeling kan derhalve niet worden bepaald, dat slechts die deelnemers die de taken ook daadwerkelijk afnemen (lees deelnemen aan een samenwerkingsmodule dan wel submodule) in het algemeen bestuur mogen stemmen over die taken. Mochten er in de toekomst meer samenwerkingsmodules worden toegevoegd en het aantal deelnemers daaraan sterk verschilt dan kan het een optie zijn om bestuurscommissies voor (bepaalde) samenwerkingsmodules in te stellen, waarin vertegenwoordigers van de aan die samenwerkingsmodules deelnemende gemeenten zitten .

Het algemeen bestuur draagt dan haar bevoegdheden ten aanzien van die samenwerkingsmodule over aan de bestuurscommissie. Om bestuurlijke drukte te voorkomen zou je in de bestuurscommissie de leden van het algemeen bestuur kunnen benoemen, die de deelnemers vertegenwoordigen die aan de samenwerkingsmodule meedoen. Vervolgens plan je de vergadering van een bestuurscommissie achter de vergadering van het algemeen bestuur. Dit zou je -voor zover gewenst- ook submoduleniveau kunnen doen.

Een andere mogelijkheid is een gentlemens agreement dat de leden van het algemeen bestuur van de deelnemers die niet deelnemen aan een samenwerkingsmodule, zich onthouden van stemrecht.

Dat is echter niet geheel in lijn met hetgeen hiervoor uiteen is gezet over het onthouden van stemrecht.

HOOFDSTUK 4 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 12 Taken en bevoegdheden

Dit artikel regelt de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur.

Artikel 13 Samenstelling en zittingsduur

De wet bevat geen bepalingen over het benoemen van plaatsvervangers voor de leden van het dagelijks bestuur. Bij vervanging met een tijdelijk of incidenteel karakter kan worden volstaan met een interne vervangingsregeling binnen het dagelijks bestuur, zoals gebruikelijk is bij het college.

Artikel 14 Werkwijze en vergaderorde

Op grond van artikel 14 van de wet bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en ten minste twee andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen. Er is in de regio afgesproken dat het dagelijks bestuur uit drie leden bestaat.

De wet bevat geen bepalingen over de besluitvorming en vergaderorde van het dagelijks bestuur, zoals bij het algemeen bestuur. Dat is vrij te regelen in de regeling of in het door het dagelijks bestuur vast te stellen reglement van orde. Het ligt voor de hand daarbij aan te sluiten bij de bepalingen over het college: artikel 52-54, 56, 58, 59 en 59a Gemeentewet. Het is niet mogelijk om geheimhouding (vergelijk artikel 55 Gemeentewet) of immuniteit (vergelijk artikel 57 Gemeentewet) te regelen, omdat daarvoor een expliciete grondslag in een wet in formele zin is vereist omdat daarbij wordt afgeweken van algemene wettelijke normen.

HOOFDSTUK 5 DE VOORZITTER

Artikel 15 Taken en bevoegdheden

Dit artikel regelt de aanwijzing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Op grond van artikel 13, negende lid, van de wet moet de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen worden. De voorzitter is een eenhoofdig bestuursorgaan (artikel 12, eerste lid, van de wet) en is voorzitter van zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur (artikel 12, derde lid, van de wet). De voorzitter beschikt over één stem in beide bestuursorganen. De aanwijzing van de voorzitter kan niet aan het dagelijks bestuur worden gedelegeerd.

De plaatsvervangend voorzitter vervangt de voorzitter zowel in het algemeen bestuur als in het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 6 DE COMMISSIES

Artikel 16 Adviescommissies

Dit artikel is gebaseerd op artikel 24 van de wet. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en samenstelling van deze commissies van advies. Er kunnen eventueel raadsleden in een adviescommissie worden benoemd.

Artikel 17 Bestuurscommissies

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van het algemeen bestuur om bestuurscommissies in te stellen (op grond van artikel 25, eerste lid, van de wet). Het is aan het algemeen bestuur om bestuurscommissies in te stellen. Het algemeen bestuur regelt de samenstelling van de bestuurscommissie, zijn taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties jegens het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet gaat het algemeen bestuur niet over tot de instelling van de in het eerste lid bedoelde commissies, dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de raden van de deelnemende gemeenten.

Het is denkbaar dat als er een nieuwe samenwerkingsmodule onder de MGR wordt gebracht het algemeen bestuur een bestuurscommissie instelt waarin alleen vertegenwoordigers van het desbetreffende bestuursorgaan van de gemeenten zitting hebben die voor een bepaalde samenwerkingsmodule hebben gekozen. Op deze manier realiseer je dat alleen de gemeenten zeggenschap hebben over een samenwerkingsmodule als ze deelnemen aan die module.

Er is bewust voor gekozen om geen bepaling in de regeling op te nemen over een eventuele vergoeding aan leden van een advies- of bestuurscommissie, omdat burgemeester, wethouders, raadsleden, ambtenaren en gemeentesecretarissen reeds uit hoofde van hun functie een vergoeding, ontvangen.

HOOFDSTUK 7 INLICHTINGEN, VERANTWOORDING EN ONTSLAG

Artikel 18 Het dagelijks bestuur ten opzichte van het algemeen bestuur (inlichtingenplicht)

Dit artikel is slechts beperkt van omvang omdat artikel 19a, eerste lid van de wet reeds bepalingen bevat over de verantwoordings- en inlichtingenplicht, almede het ontslag.

Artikel 19a, eerste lid, van de wet regelt de verantwoording van de (leden van het) dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur. Het tweede lid gaat over het verstrekken van inlichtingen die het algemeen bestuur nodig heeft voor het uitoefenen van zijn taak. Het derde lid gaat over het ontslag van een lid van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur bij een gebrek aan vertrouwen. Een ontslagen lid van het dagelijks bestuur blijft wel lid van het algemeen bestuur. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van het lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

Het informatierecht voor individuele leden van het algemeen bestuur ontbreekt echter in artikel 19a, van de wet. Vandaar dat dit in dit artikel is opgenomen.

Als één of meer leden van het algemeen bestuur inlichtingen vragen aan het dagelijks bestuur dan verstrekt het dagelijks bestuur deze inlichtingen niet alleen aan degenen die inlichtingen vragen, maar ook aan de overige leden van het algemeen bestuur. Hiermee wordt bewerkstelligd dat alle leden van het algemeen bestuur over dezelfde inlichtingen beschikken.

Artikel 19 De voorzitter ten opzichte van het algemene bestuur (inlichtingen- en verantwoordingsplicht en ontslag)

De voorzitter is een apart orgaan. De wet zwijgt over de verantwoordingsplicht van de voorzitter, maar dat wil niet zeggen dat de voorzitter geen verantwoordingsplicht heeft. Het ligt voor de hand dit te regelen in de regeling analoog aan artikel 180 Gemeentewet. Daarmee zijn deelnemende gemeentebesturen vrij om te bepalen of de voorzitter kan worden ontslagen, door wie en op welke gronden. Het ligt voor de hand aan te sluiten bij artikel 13, negende lid, van de wet en het algemeen bestuur die bevoegdheid te verlenen. Volgens de Memorie van Toelichting bij de wet wordt het ontslagrecht van de leden van het dagelijks bestuur ook van toepassing geacht op de voorzitter. Dit past echter niet in de systematiek dat de voorzitter een apart orgaan is. Hij wordt benoemd als voorzitter en is als zodanig lid van het dagelijks bestuur en wordt niet benoemd als lid van het dagelijks bestuur en zou dus ook niet als zodanig ontslagen moeten worden.

Artikel 20 Het dagelijks bestuur, algemeen bestuur, bestuurscommissies en de voorzitter ten opzichte van de raden (inlichtingenplicht)

Net als bij artikel 19 worden de inlichtingen niet alleen verstrekt aan degenen die inlichtingen vragen, maar aan de voltallige raad. Hiermee wordt bewerkstelligd dat alle leden van de raad over dezelfde inlichtingen beschikken.

Het verstrekken van inlichtingen door het algemeen bestuur aan de raad is al geregeld in artikel 18, eerste lid van de wet.

Er geldt geen verantwoordingsplicht van leden van het dagelijks bestuur jegens raden of colleges, zodat het artikel hierover niets bepaalt. Dit zou de collegialiteit van het dagelijks bestuur doorbreken. Zie ook artikel van Rob de Greef in de Gemeentestem van 14 november 2013, nr. 7395/13, nr. 110 “Wet gemeenschappelijke regelingen en de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur; De wijziging van de Wet gemeenschappelijk regelingen en aanverwante regelgeving onder de loep genomen (deel 1)”..

Artikel 21 Leden algemeen bestuur ten opzichte van hun college en hun raden (inlichtingen, en verantwoordingsplicht en ontslag)

Op grond van artikel 19, eerste lid van de wet is bij een collegeregeling artikel 16, eerste lid (verantwoordingsplicht), tweede lid (inlichtingenplicht) en vijfde lid (geheimhouding) van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden respectievelijk één of meer leden van die raden. Artikel 16 spreekt over het lid van het algemeen bestuur dat door de raad is aangewezen en daarvoor moet worden gelezen het lid van het algemeen bestuur dat door het college is aangewezen. Dit betekent dat op grond van artikel 16 de regeling nadere bepalingen moet bevatten. Die komen in dit artikel terug.

De opgenomen verantwoordingsplicht van het lid van het algemeen bestuur jegens de raad laat onverlet dat leden van het algemeen bestuur in hun hoedanigheid van collegelid tevens ter verantwoording kunnen worden geroepen op grond van artikel 169 Gemeentewet. Ook het enquêterecht van de raad is van toepassing op het lid van het algemeen bestuur en de raad kan de rekenkamer verzoeken een onderzoek in te stellen naar het bestuur van het samenwerkingsverband. De raad heeft geen ontslagrecht, maar als de wethouder of burgemeester het vertrouwen van de raad verliest kan de raad hem ontslaan of een aanbeveling tot ontslag doen (art. 61b, tweede lid Gemeentewet). Dit ontslag leidt automatisch tot ontslag als lid van het algemeen bestuur.

HOOFDSTUK 8 HET PERSONEEL

Artikel 22 Personeel

Dit artikel beschrijft de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om personeel in dienst te nemen, te schorsen en te ontslaan. Daarnaast bepaalt het tweede lid van dit artikel dat het algemeen bestuur een arbeidsvoorwaardenregeling vaststelt en de daarbij horende algemene voorschriften en bepalingen. Dit mag een bestaande arbeidsvoorwaardenregeling van een bepaalde deelnemer zijn, zoals de CAR-UWO. Uit artikel 33 van de wet vloeit voort dat deze bevoegdheid bij het algemeen bestuur berust; er is niet voor gekozen deze bevoegdheid bij het dagelijks bestuur te beleggen.

Naast het aanstellen van ambtenaren kan het dagelijks bestuur ook personeel in dienst nemen op basis naar een (arbeids)overeenkomst naar burgerlijk recht. Denk hierbij aan inhuur van personeel.

Artikel 23 Directie

Er is gekozen voor de term directie, zonder een uitbreiding met bepalingen over aantal, taken en bevoegdheden van de directieleden. De directie kan uit één lid (bijv. een secretaris-directeur) of meerdere leden (bijv. secretaris en directeur) bestaan. In het organisatiebesluit kunnen het aantal leden worden opgenomen, en de taken en bevoegdheden van de directieleden. Zo voorkom je bij eventuele uitbreiding van het aantal directieleden en daardoor wijziging van de bevoegdheidsverdeling dan wel bij wijziging van bevoegdheden dat de regeling moet worden aangepast.

HOOFDSTUK 9 HET UITVOERINGSPLAN EN HET UITVOERINGSPROGRAMMA

Artikel 24 Uitvoeringsplan

Het algemeen bestuur stelt een uitvoeringsplan voor een periode van vier jaren vast.

Het uitvoeringsplan kan jaarlijks worden bijgesteld.

Artikel 25 Uitvoeringsprogramma

Het algemeen bestuur stelt voor ieder jaar een uitvoeringsprogramma vast, waarin de activiteiten van het samenwerkingsverband worden aangegeven, met daarbij een overzicht van de benodigde financiële en personele middelen.

Artikel 26 Totstandkoming

Het uitvoeringsplan en het uitvoeringsprogramma komen op een zelfde wijze tot stand als de begroting, zoals vermeld in artikel 27, eerste tot en met het vijfde lid van deze regeling.

HOOFDSTUK 10 FINANCIËLE BEPALINGEN

De artikelen van hoofdstuk 10 van de regeling hebben betrekking op de financiële administratie, de termijnen en de totstandkoming van de begroting en jaarrekening op grond van de artikelen 34, 34b en 35 van de wet.

Artikel 27 Begrotingsprocedure

In de regeling is in artikel 27, eerste lid en artikel 30, eerste lid afgeweken van de uiterste termijnen die in de wet staan. Begin 2016 hebben de griffiers van de regio Centraal Gelderland alle gemeenschappelijke regelingen waarin hun gemeente deelneemt verzocht om deze termijnen te hanteren bij het aanleveren van de stukken aan de raden om een tijdige en zorgvuldige behandeling door de raad te waarborgen, waarbij de stukken zoveel mogelijk op één moment binnen komen. Hierdoor is de raad beter in de gelegenheid het proces van zienswijze te organiseren. Tevens loopt het proces van de begroting en de jaarrekening tegelijk. Overigens is in de regio Rijk van Nijmegen en regio Rivierenland eenzelfde verzoek richting gemeenschappelijke regelingen gegaan.

Als het algemeen bestuur voor de samenwerkingsmodule een bestuurscommissie heeft ingesteld, dan zenden de bestuurscommissies van die module een ontwerpbegroting van de samenwerkingsmodules toe aan het dagelijks bestuur van de MGR.

Niet de bestuurscommissies, maar het dagelijks bestuur stelt de ontwerpbegroting vervolgens vast en stuurt deze voor een zienswijze naar de raden van de deelnemende gemeenten.

Uit de artikelen 212-213 van de Gemeentewet volgt dat er een financiële verordeningen moet worden opgesteld. Dit is daarom niet apart opgenomen in de regeling.

Artikel 28 Bijdragen van de gemeenten

Het exacte bedrag voor de basistaken en de samenwerkingsmodules wordt jaarlijks in de begroting opgenomen.

Daarnaast omschrijft artikel 28, tweede lid, de kostenverdeelsleutel voor de basistaken (de samenwerkingsmodule-overstijgende kosten) die het openbaar lichaam uitvoert. In de regio is afgesproken dat de verrekening van deze kosten plaatsvindt naar rato van het aantal inwoners. Daarnaast wordt de kostenverdeelsystematiek van elke individuele samenwerkingsmodule en/of submodule vastgelegd in bijlage bij de regeling).

Artikel 29 Jaarrekening

Uit het wettelijk systeem vloeit voort, dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling er te allen tijden voor moeten zorgen dat het gemeenschappelijk openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen.

HOOFDSTUK 11 HET ARCHIEF

Artikel 30 Archivering

Op grond van artikel 40 van de Archiefwet 1995 (Archiefwet) moet de gemeenschappelijke regeling bepalingen bevatten over het archief. Deze moeten zoveel mogelijk overeenkomstig de Archiefwet worden vormgegeven. Om die reden is aansluiting gezocht bij de bepalingen zoals die op grond van de Archiefwet voor de gemeenten gelden.

In het vijfde lid is bepaald dat met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden bij gedelegeerde taken is belast de archivaris, voor zover deze is benoemd. De uiteindelijke keuze voor het al of niet benoemen van een archivaris kan in een later stadium worden gemaakt, als bepaald wordt welke archiefbewaarplaats wordt aangewezen. Aan de keuze voor een archiefbewaarplaats kan dan gekoppeld worden de keuze voor een archivaris, die aldaar in dienst is, bijvoorbeeld een archivaris van het Gelders Archief.

Waar de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor archiefzorg berust is afhankelijk van de wijze van bevoegdheidstoekenning. Bij delegatie en attributie is dit het bestuur van het openbaar lichaam. Bij mandaat blijven de deelnemende gemeentebesturen verantwoordelijk. Als niet is bepaald welk college zorgdrager is dan is dat het college van de vestigingsplaats. De verantwoordelijkheidsverdeling heeft gevolgen voor het informatiebeheer. Zie voor meer informatie de Notitie inrichting archiefbeheer en informatievoorziening bij samenwerkingsverbanden, ofwel Verbonden Partijen (ook wel kortweg de Notitie Verbonden Partijen) van de werkgroep LOPAI / sectie Inspectie BRAIN van 1 oktober 2013.

HOOFDSTUK 12 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING REGELING

Deze gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en moet om die reden op grond van artikel 9, eerste lid, van de wet bepalingen bevatten over toe- en uittreding, wijziging en opheffing van de regeling. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de wet bevat de regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld bepaling over de vereffening van het vermogen ingeval het openbaar lichaam wordt ontbonden.

Besluiten over toetreding tot en uittreding uit de regeling, alsook wijziging van en opheffing van de regeling worden niet door het algemeen bestuur genomen, maar door de deelnemers zelf na verkregen toestemming van hun raden. De laatstgenoemde toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Uitgangspunt van de wet is dat ten aanzien van toetreding tot, wijziging en opheffing van de regeling (let op niet uittreding uit de regeling) bij unanimiteit wordt besloten (dus alle deelnemers moeten een positief besluit nemen), tenzij de regeling anders bepaald. In deze regeling is van dit uitgangspunt afgeweken.

De bepalingen van de wet over toe- en uittreding zien niet op deelname aan of beëindiging van deelname aan samenwerkingsmodules. Derhalve is gekozen voor een andere terminologie en zijn er aparte bepalingen over opgenomen.

Artikel 31 Toetreding tot regeling

Een gemeente kan tot de regeling toetreden krachtens een daartoe strekkend besluit van het college en na verkregen toestemming van de gemeenteraad. Vervolgens moet een meerderheid van alle deelnemers instemmen met de toetreding. Het algemeen bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding van een gemeente tot de regeling. Denk aan een bijdrage aan een eventuele reserve die de andere deelnemers hebben opgebouwd of het moment van toetreding. Daardoor worden eventuele risico’s van toetreding voor de overige deelnemers beperkt. Gelet hierop en de gewenste flexibiliteit hoeft slechts een meerderheid van de deelnemers in te stemmen met toetreding van een nieuwe deelnemer.

Artikel 32 Uittreding uit regeling

Een besluit tot uittreding is een eenzijdig besluit van de deelnemer die besluit uit de regeling te treden. Andere deelnemers kunnen een besluit tot uittreding niet blokkeren. Op grond van artikel 9, eerste lid van de wet houdt dit artikel bepalingen in over de gevolgen van uittreding, namelijk de uittreedsom.

De uittreedsom is gerelateerd aan de bijdrage van artikel 28, tweede lid, de zogenaamde samenwerkingsmodule-overstijgende kosten. Daarmee staat op voorhand vast welk bedrag moet worden betaald. Daarmee wordt onduidelijkheid voorkomen over wat onder directe en indirecte kosten van uittreding moet worden verstaan.

De uittreedsom is gebaseerd op de bijdrage van het jaar voorafgaand aan het uittredingsbesluit omdat de bijdrage voor dat jaar vaststaat en voor het lopende jaar middels een begrotingswijziging nog gewijzigd kan worden.

De uittreedsom is gebaseerd op de bijdrage van de deelnemer aan de kosten voor de basistaken zoals die golden in het jaar voorafgaand aan het uittredingsbesluit. Omdat de verwachting is dat kosten voor de basistaken gelet op de aard van deze taken niet snel zullen veranderen zal de uittreedsom niet aan grote fluctuaties onderhevig zijn en strategisch uittreden niet in de hand werken.

De uittreedsom staat los van de kosten die samenhangen met de beëindiging van de deelname aan een samenwerkingsmodule.

Uittreding uit de regeling is mogelijk nadat eerst de deelname aan de samenwerkings- of submodules is beëindigd. Bijna alle kosten worden gemaakt in de samenwerkingsmodules of submodules, welke kosten sneller aan verandering onderhevig kunnen zijn. De afrekenmethodiek is als volgt. Bij uittreding zal eerst de deelname aan de samenwerkingsmodules worden beëindigd en de kosten daarvan worden afgerekend op de wijze zoals bepaald in artikel 35. Daarmee zijn de kosten die samenhangen met de samenwerkingsmodule gedekt. De kosten voor de “algemeenheid” (bijv. overhead) die dan overblijven om over af te rekenen bij uittreding uit de regeling zullen relatief beperkt zijn.

Artikel 33 Aansprakelijkheid

Geen toelichting nodig.

Artikel 34 Deelname aan een bestaande samenwerkingsmodule

In lijn met artikel 34 besluit een deelnemer tot deelname aan een bestaande samenwerkingsmodule en kan het algemeen bestuur de gevolgen van dit besluit regelen of nadere voorwaarden aan deelname verbinden. Uitgangspunt is dat eenmalige kosten bij de start worden gedragen door de nieuwe deelnemer. Structurele kosten worden gedeeld door alle deelnemers aan de module. Voor de nieuwe deelnemer zullen de kosten bekend zijn voordat wordt besloten deel te nemen aan een samenwerkingsmodule, zodat men hierdoor niet verrast kan worden.

Artikel 35 Beëindigen van deelname aan een samenwerkingsmodule

In een vaststellingsovereenkomst tussen de gemeente die de deelname beëindigt en het dagelijks bestuur van de MGR worden afspraken gemaakt over het beëindigen van de deelname aan de samenwerkingsmodule en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Denk aan (de wijze waarop) de kosten van beëindiging van de deelname aan een samenwerkingsmodule wordt bepaald. Omdat per samenwerkingsmodule dan wel submodule een andere berekenmethodiek gewenst kan zijn, is hierover niets concreter bepaald in de regeling.

Een overeenkomst is wederkerig dus er moet eerst overeenstemming zijn over de voorwaarden van beëindiging van een module voordat beëindiging plaats kan vinden. Het dagelijks bestuur en het betreffende college zullen het dus eens moeten worden. Daarbij is dit artikel en zijn de regels van het algemeen bestuur (derde lid) weliswaar van toepassing,. maar het gaat om de concrete invulling van de voorwaarden (bijv. wat is toerekenbaar, wat is het definitieve bedrag; wat wordt in natura overgenomen e.d.) en overeenstemming van de gevolgen daarvan.

Ten behoeve van de samenwerkingsmodules worden door het openbaar lichaam de MGR meerjarige contracten aangegaan (bijvoorbeeld een huurcontract of arbeidscontracten). De verplichtingen uit deze contracten lopen soms door tot na beëindiging van deelname van een gemeente aan een samenwerkings- of submodule. Het is daarom onwenselijk dat gemeenten, ondanks de opzegtermijn als bedoeld in artikelen 5 in de BIJLAGE 1, 2, en 3 bij het beëindigen van een samenwerkingsmodule (waarin een gemeente nog betaalt voor deelname en aansprakelijk blijft), zonder verdergaande consequenties uit die module kunnen stappen. Daarom is er in lid vijf een bepaling opgenomen op grond waarvan gemeenten ook na beëindiging van deelname aansprakelijk zijn voor de rechtshandelingen die zijn aangegaan door het openbaar lichaam de MGR voor de uitvoering van een samenwerkingsmodule. Die aansprakelijkheid ziet alleen op de rechtshandelingen uit de periode dat een deelnemende gemeente nog afnemer was van de samenwerkingsmodule. De aansprakelijkheidstermijn waarop deze bepaling van toepassing is, is vijf jaar en komt in de vaststellingsovereenkomst te staan.. Daarbij is aangesloten bij de algemene verjaringstermijn van vorderingen tot schadevergoeding in het Burgerlijk Wetboek van vijf jaar Hiermee is zo veel mogelijk rekening houden met het belang van de deelnemende gemeente die uit een samenwerkingsmodule stapt als met het belang van de deelnemende gemeenten die achterblijven in een samenwerkingsmodule..

Artikel 36 Wijziging van de regeling

De regeling kan worden gewijzigd na een daartoe strekkend besluit van tweederde van het aantal deelnemers na verkregen toestemming van de raden van deze deelnemers. De toestemming door de raden kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Besluiten wat betreft de wijziging en opheffing van de ‘overkoepelende’ regeling kunnen dus alleen worden genomen wanneer er tweederde meerderheid daartoe besloten heeft.

Onder wijziging van een regeling valt ook de toevoeging, wijziging of opheffing van een samenwerkingsmodule. Daarvoor is derhalve toestemming van de raad nodig.

Artikel 37 Liquidatie van de regeling

Opheffing van de regeling betekent dat er geen regeling meer is en dat er dus geen bevoegdheden meer zijn, maar het openbaar lichaam is er dan nog. Daarvoor is ontbinding van het openbaar lichaam nodig. Het openbaar lichaam houdt pas op te bestaan als deze qua personeel leeg is. Derhalve moet na opheffing van de regeling het openbaar lichaam worden ontbonden en het vermogen vereffend. Op grond van artikel 9, tweede lid van de wet bevat de regeling bepalingen over de vereffening van het vermogen ingeval het openbaar lichaam wordt ontbonden.

De regeling kan worden opgeheven na een daartoe strekkend besluit van tweederde van het aantal deelnemers na verkregen toestemming van de raden van deze deelnemers. Er is gekozen voor een tweederde meerderheid en geen gewone meerderheid, omdat in het laatste geval er nog voldoende deelnemers kunnen zijn om de regeling voort te zetten. De andere deelnemers kunnen dan uittreden.

In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en regelt het de financiële en andere gevolgen van de opheffing in een liquidatieplan. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken. Met een onafhankelijke registeraccountant wordt een accountant bedoeld die niet werkzaam is bij en geen opdrachten verricht voor één van de deelnemende gemeenten.

Uit artikel 9, derde lid van de wet volgt dat het openbaar lichaam na zijn ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van zijn vermogen nodig is. De organen van het openbaar lichaam blijven in functie totdat de liquidatie is voltooid om eventuele beslissingen te kunnen nemen. Tot de taak vereffenen van vermogen kan ook het inroepen van de geschillenregeling behoren.

HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN

Artikel 38 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 39 Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.

Artikel 40 Intrekking oude regeling

Geen toelichting nodig.

Artikel 41 Citeertitel

Geen toelichting nodig

Artikel 42 Toezending aan Gedeputeerde staten

Dit volgt uit artikel 26 van de wet.

BIJLAGE 1 Samenwerkingsmodule Inkoop

Artikel 3 en 7 Samenwerkingsmodule Inkoop en submodules Inkoop

Met deze bepaling worden de taken die de samenwerkingsmodule Inkoop bevat omschreven en wordt de samenhang met de submodules verduidelijkt. Daarnaast is omschreven welke submodules er zijn bij aanvang van de regeling en welk orgaan bevoegd is de submodules Inkoop te wijzigen. De bevoegdheid tot wijziging van de submodules Inkoop is bij het algemeen bestuur gelegd, omdat hiervoor anders een wijziging van de regeling op grond van artikel 36 van de regeling nodig zou zijn. De colleges zouden dan tot wijziging moeten besluiten na ontvangen toestemming van de raden. De verwachting is dat de huidige indeling van submodules geen vaststaand gegeven is en doorontwikkeld moet worden. Onder meer door ervaring die wordt opgedaan in de praktijk dan wel door verschuiving van taken dan wel door innovatie. In dat geval is het van belang dat op deze situaties snel, eenvoudig en adequaat kan worden gereageerd. De procedure als bedoeld in artikel 36 staat daaraan in de weg gelet op het tijdsbestek van die procedure en flexibel kunnen reageren wordt van hoger belang geacht.

Artikel 8 Financiële bijdragen

Indien er restkosten ontstaan bij het verrekenen van de submodules dan worden deze verrekend over de aan de module deelnemende gemeenten naar rato van het inwonertal, zoals bekend op 1 januari op basis van de meest recente CBS cijfers.

BIJLAGE 2 Samenwerkingsmodule Onderwijszaken

De taken als bedoeld in artikel 3 van BIJLAGE 2 waren ondergebracht in de gemeenschappelijke regeling het GRO. Omdat het GRO geen rechtspersoonlijkheid had en personeel in dienst moet kunnen nemen, zijn die taken onder de regeling van de MGR gebracht. Ook deze submodules kan het AB wijzigen.

BIJLAGE 3 Samenwerkingsmodule Werkgeversservicepunt

Voor de taken als bedoeld in artikel 3 van BIJLAGE 3 werd samengewerkt op grond van samenwerkingsovereenkomsten tussen verschillende gemeenten en het UWV. Vanuit de deelnemende gemeenten bestond de wens om het WSP onder te brengen in een constructie met rechtspersoonlijkheid, zodat het voor het WSP mogelijk is om zelfstandig rechtshandelingen (zoals zelfstandig inkopen en het aannemen van personeel) te verrichten. Daarom zijn genoemde taken onder de regeling van de MGR gebracht.

TOT SLOT

Klachtrecht

Als er niets in de regeling staat sluit je automatisch aan bij de ombudsman. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet je klachten afhandelen als bestuursorgaan (dat is ook een openbaar lichaam op grond van de wet). In dit geval zal het niet om klachten van burgers gaan, maar om medewerkers van de zorgaanbieders over bejegening door de medewerkers van het openbaar lichaam.

Geschillenregeling

De geschillenregeling van artikel 28 van de wet is van toepassing. Deze heeft uitsluitend betrekking op geschillen over de toepassing van de regeling en niet over het al dan niet treffen van een regeling of over de inhoud van een te treffen regeling. Hetzelfde geldt voor geschillen over wijziging, opheffing van of uittreding uit een regeling, tenzij het geschil betrekking heeft op de toepassing van in de regeling opgenomen regels ter zake. Meestal gaat het om het al dan niet nemen van besluiten.

Voor zover het geschil betrekking heeft op een besluit of een handeling die daarmee gelijk te stellen is, gaat het om een procedure van administratief beroep. Tegen het in administratief beroep genomen besluit van gedeputeerde staten, staat beroep open bij de bestuursrechter. Gaat het niet om een besluit of handeling die daarmee gelijk te stellen is, dan heeft het besluit van gedeputeerde staten het karakter van een primair besluit waartegen bezwaar openstaat gevolgd door beroep bij de rechtbank.