Regeling vervallen per 01-01-2020

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN BELASTINGEN OP ROERENDE WOON- EN BEDRIJFSRUIMTEN 2019

Geldend van 20-12-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN BELASTINGEN OP ROERENDE WOON- EN BEDRIJFSRUIMTEN 2019

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM:

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 september 2018, Bedrijfsvoering, nummer 292640;

Gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN BELASTINGEN OP ROERENDE WOON- EN BEDRIJFSRUIMTEN 2019

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, die duurzaam aan een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent gebruik;

  • b. woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;

  • c. bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als woonruimte.

Artikel 2. Belastingplicht

  • 1. Onder de naam “belastingen op de roerende woon- en bedrijfsruimten” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een bedrijfsruimte, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld.

  • 3. Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of deel daarvan in gebruik is gegeven of ter beschikking is gesteld.

Artikel 3. Belastingobject

Als één ruimte wordt aangemerkt:

  • a. een binnen de gemeente gelegen ruimte;

  • b. een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

  • c. een samenstel van twee of meer onder a bedoelde ruimten of in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

  • d. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel c bedoeld samenstel.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de waarde van een bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde, indien die leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de bestemming van die ruimte;

    • b.

      de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.

  • 3. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een woonruimte dat deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden bepaald met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te maken van die woonruimte.

  • 4. Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.

  • 5. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden blijft buiten aanmerking de waarde-verhogende invloed van de bouw, daaronder begrepen verbouwing of verbetering van een roerende woon- of bedrijfsruimte, zolang die bouw nog niet is voltooid of geen voltooiingverklaring is afgegeven, dan wel zolang die roerende woon- of bedrijfsruimte nog niet is gereedgekomen voor gebruik overeenkomstig de bestemming die met de bouw wordt beoogd.

  • 6. Indien een roerende woon- of bedrijfsruimte geheel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met herbouw, een en ander van een zodanige omvang dat naar maatschappelijke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuwe of een nagenoeg geheel nieuwe roerende woon- of bedrijfsruimte wordt beoogd, wordt voor de duur van de verbouwing de waarde van die woon- of bedrijfsruimte buiten aanmerking gelaten.

  • 7. Indien de bouw, verbouwing of verbetering zover is gevorderd dat een gedeelte daarvan is gereedgekomen voor gebruik overeenkomstig de bestemming, is het bepaalde in het vijfde onderscheidenlijk het zesde lid met betrekking tot dat gedeelte niet van toepassing.

Artikel 5. Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerkinggelaten de waarde van:

    • a.

      glasopstanden, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw. Onder cultuurgrond wordt mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;¬

    • b.

      ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als woning;

    • c.

      ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als woning;

    • d.

      ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als woning;

    • e.

      werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten zijn aan te merken;

    • f.

      bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zoda¬nige bedrijfsruimten die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onder¬wijs;

    • g.

      ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als woning.

  • 2. De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel f, bedoelde ruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting voor zover de gemeente van die ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 6. Waardepeildatum

  • 1. De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op 1 januari 2017 heeft.

  • 2. De heffingsmaatstaf vindt toepassing voor kalenderjaar 2018.

  • 3. De waarde van de ruimte wordt bepaald naar de staat waarin de ruimte op de waardepeildatum verkeert.

Artikel 7. Belastingtarieven

  • 1. Het belastingbedrag is een percentage van de heffingsmaatstaf (WOZ-waarde). Het percentage bedraagt voor:

    • a.

      de gebruikersbelasting 0,1887%

    • b.

      de eigenarenbelasting

      • 1°.

        voor roerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1699%

      • 2°.

        voor roerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,5661%

  • 2. Belastingbedragen van minder dan € 9,00 worden niet opgelegd.

  • 3. Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen roerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op die waarin de dagtekening van het aanslagbiljet is gesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de aanslagen in acht gelijke termijnen worden betaald, indien aan het navolgende wordt voldaan:

    • a.

      het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen belastingen op roerende woon- of bedrijfsruimten of andere belastingen/heffingen moet niet meer zijn dan € 5.000,00;

    • b.

      de verschuldigde bedragen moeten door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven.

De eerste termijn vervalt dan op de laatste dag van de maand volgend op die waarin de dagtekening van het aanslagbiljet is gesteld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

Artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2018' van 13 november 2017 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2019’.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 14 november 2018.

Ondertekening

De griffier, De voorzitter,