VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ARNHEM 2019

Geldend van 01-04-2024 t/m heden

Intitulé

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ARNHEM 2019

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september 2018, nummer 278707,

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met derde lid en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, 2.2.6, eerste lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

besluit:

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2019 vast te stellen, conform bijgevoegd concept.

De griffier, De voorzitter,

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ARNHEM 2019

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • algemeen gebruikelijk: niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar en niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten;

    • bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm van de Participatiewet, inclusief eventuele verlagingen op grond van het Arnhems beleid, exclusief vakantietoeslag op 1 januari van het kalenderjaar;

    • collectief vraagafhankelijk vervoer: een vervoerssysteem voor gehandicapten in de regio Arnhem waarbij de deelnemers collectief van deur tot deur of van kamer tot kamer worden vervoerd;

    • bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • college: college van burgemeester en wethouders;

    • algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning: algemene voorziening ter realisering van een schoon en leefbaar huis voor inwoners van Arnhem die:

      • -

        18 tot en met 74 jaar zijn en bij wie sprake is van langdurige fysieke beperkingen (>6 weken)

        of

      • 75 jaar of ouder zijn en zelfstandig wonen en/of

      • mantelzorg verlenen en daardoor extra hulp in hun eigen huishouden kunnen gebruiken en/of

      • tijdelijk zorg nodig hebben;

    • inwoner: de cliënt als bedoeld in de wet;

    • instelling voor opvang: een rechtspersoon die een voorziening voor opvang exploiteert of trajecten voor opvang uitvoert in opdracht van de gemeente Arnhem. Stichting 'De Duif' en Stichting Kruispunt worden niet als instelling voor opvang aangemerkt;

    • opvang: de volgende voorzieningen:

      • a.

        voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24- uursvoorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding;

      • b.

        opvang huiselijk geweld: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor mensen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld;

      • c.

        crisisopvang: tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling voor opvang;

      • d.

        begeleid wonen: een woonvorm waarbij inwoners die (nog) geen regie hebben over een aantal aspecten van het wonen, in een woning van een instelling voor opvang zelfstandig of in een kleine gemeenschap wonen, begeleiding en/of dagbesteding krijgen, en een bijdrage of huur aan de instelling voor opvang betalen;

      • e.

        opvang dakloze jongeren: het bieden van dag- en nachtopvang aan dakloze jongeren;

      • f.

        dagopvang: het bieden van een verblijf voor de dag, al dan niet met voeding, door een instelling voor opvang;

      • g.

        nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht, al dan niet met voeding, door een instelling voor opvang;

    • pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in de wet

    • de wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • winterkoude opvang: bijzondere vorm van dag- en nachtopvang gedurende een afgebakende periode wanneer er sprake is van extreme koude

  • 2. Begrippen, die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 1.2 Klachtregeling en medezeggenschap bij aanbieders van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is verplicht een regeling te treffen voor medezeggenschap over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 3.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap en klachtbehandeling voldoende kenbaar is voor de cliënten van zijn organisatie.

Artikel 1.3 Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen gegevens betreffende een inwoner, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een inwoner zonder daartoe van de inwoner toestemming te verkrijgen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een inwoner verwerken zonder daartoe de toestemming van die inwoner te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de inwoner of een wettelijke plicht.

  • 4. Het college beveiligt de persoonsgegevens die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de wet deugdelijk en adequaat.

Hoofdstuk 2 Algemene uitvoeringsaspecten

Artikel 2.1 Toegang

  • 1. Het college bepaalt, met inachtneming van de artikelen 1.2.1 en 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet en de bepalingen in deze verordening, in samenspraak met de inwoner of deze in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en zo ja op welke wijze de inzet daarvan een passende bijdrage levert ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner dan wel ter voorziening in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.

  • 2. Ter beoordeling van de noodzaak om een maatwerkvoorziening in te zetten onderzoekt het college:

    • a.

      de hulpvraag van de inwoner;

    • b.

      welke problemen zich voordoen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • d.

      of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door anderen uit het sociale netwerk de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene voorziening of een andere voorziening.

  • 3. Indien het college ten behoeve van de beoordeling en het onderzoek bedoeld in het vorige lid, beleidsregels vaststelt of wijzigt, en tengevolge van toepassing van deze vastgestelde of gewijzigde beleidsregels bij een inwoner met een aflopende toewijzing van maatschappelijke ondersteuning een verandering in de daar direct op volgende toewijzing plaatsvindt, dan geeft het college hiervan minimaal drie weken voor afloop van de lopende ondersteuning een beschikking af.

  • 4. De in het vorige lid bedoelde termijn van drie weken geldt niet:

    a. indien de aflopende toewijzing voor een periode van zes weken of korter was afgegeven;

    b. indien door toedoen van de inwoner niet tijdig een beschikking kon worden afgegeven.

2.2 Begrenzing van het recht op een maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat geen recht op een maatwerkvoorziening of een pgb voor het inkopen van een dergelijke voorziening, indien:

    • a.

      het gevraagde voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de inwoner voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij:

      • 1°.

        het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

      • 2°.

        het college de noodzaak, de mate van compensatie en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

    • c.

      op grond van enige andere wettelijke of niet-wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      deze als gevolg van de beperking van de inwoner voor zichzelf of voor derden onveilig is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of niet bevorderlijk is voor de gezondheid, of het functioneren van de inwoner;

    • e.

      de inwoner door zijn gedrag een risico voor de hulpverlening is.

  • 2. Het college kan besluiten dat de inwoner niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie of een pgb voor de inkoop van een dergelijke voorziening als:

    • a.

      het college van oordeel is dat de inwoner zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen;

    • b.

      deze noodzakelijk is doordat de inwoner een eerder verstrekte maatwerkvoorziening heeft gebruikt op een wijze die niet voldeed aan de eisen die aan die verstrekking waren verbonden, dan wel die maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 2.3 Bruikleen

  • 1. Indien het college een voorziening in bruikleen verstrekt dient de inwoner met de gemeente een bruikleenovereenkomst te sluiten en zich te houden aan het in die overeenkomst bepaalde.

  • 2. Er bestaat geen recht op de voorziening, indien de bruikleenovereenkomst niet tot stand komt.

  • 3. Indien de bruikleenovereenkomst eindigt door inname van de voorziening omdat deze niet gebruikt wordt zoals overeengekomen in de bruikleenovereenkomst, kan het college het besluit tot toekenning van de voorziening intrekken.

Artikel 2.4 Pgb

  • 1. Het college verleent met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.6 van de wet op verzoek van de cliënt een pgb indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college al dan niet met hulp uit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat kan worden geacht om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt gebaseerd op een door de inwoner opgesteld plan waarin de wijze van besteding van het pgb wordt toegelicht;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, indien nodig aangevuld met een bedrag voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. De hoogte van het pgb-tarief wordt bepaald voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de inwoner zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, begeleiding, groepsbegeleiding en activerend werk: op het laagst toepasselijke tarief waarvoor deze hulp of ondersteuning in natura is gecontracteerd, minus 15 procent;

    • c.

      beschermd wonen: op het laagst toepasselijke tarief waarvoor deze voorziening in natura is gecontracteerd, minus de hotelmatige kosten en huisvestingskosten, minus 15 procent;

    • d.

      een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die de gemeente hiervoor zou betalen aan een door de gemeente gecontracteerde leverancier;

    • e.

      verhuis- en herinrichtingskosten: op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing en de herinrichting die hiervoor zou worden gehanteerd door door de gemeente geconsulteerde verhuizer en leveranciers, en rekening houdend met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

    • f.

      woningaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde of geconsulteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid onder b wordt de hoogte van het pgb-tarief voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning die wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de inwoner bepaald op het laagst toepasselijke tarief waarvoor de betreffende individuele voorziening in natura is gecontracteerd, minus 31 procent.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het derde lid onder b wordt de hoogte van het pgb-tarief voor begeleiding en groepsbegeleiding die wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de inwoner gebaseerd op het bedrag dat hiervoor op 1 januari 2015 onder de Wet langdurige zorg werd gehanteerd.

  • 6. Indien de persoon uit het sociaal netwerk als bedoeld in het vierde en vijfde lid de daar bedoelde hulp of ondersteuning bedrijfsmatig aan de inwoner verleent, geldt het tarief als bedoeld in het derde lid.

  • 7. Hulp of ondersteuning wordt bedrijfsmatig verleend door een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien de betreffende persoon:

    • a.

      aantoonbaar gekwalificeerd is;

    • b.

      de hulp of ondersteuning verleent met inachtneming van de kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 3.1, eerste en tweede lid van de wet, en;

    • c.

      de hulp of ondersteuning verleent ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht.

  • 8. Indien de hulp of ondersteuning wordt betrokken van een persoon buiten het sociale netwerk, die niet voldoet aan de eisen onder a en b in het vorige lid, geldt het tarief als bedoeld in het vierde of vijfde lid.

  • 9. Het college kan in of bij nadere regels de tarieven vastleggen die voortvloeien uit dit artikel en die gehanteerd worden bij het vaststellen van een pgb.

  • 10. Een pgb wordt niet besteed aan:

    • a.

      tussenpersonen en belangenbehartigers;

    • b.

      eenmalige uitkeringen;

    • c.

      feestdagenuitkeringen;

    • d.

      administratieve kosten van de zorgaanbieder;

    • e.

      hulp of ondersteuning die zonder toestemming van het college daartoe in het buitenland wordt afgenomen.

Artikel 2.5 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de inwoner van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de inwoner van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    De bij verordening aangewezen algemene voorzieningen zijn:

    a. algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning.

  • 4.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 20,60 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de volgende leden of artikel 2.6 geen of een andere bijdrage is verschuldigd.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    a. activerend werk;

    b. verblijf in de opvang van de Stichting 'De Duif' en Stichting Kruispunt en de winterkoude opvang;

    c. vervoer naar groepsbegeleiding en activerend werk;

    d. periodieke vergoedingen ten behoeve van de inzet van hulpmiddelen of woonvoorzieningen die op maandbasis lager zijn dan € 20,60.

  • 6.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is de inwoner voor het reizen met de regiotaxi of de zorgtaxi een ritbijdrage verschuldigd waarvan de hoogte is gebaseerd op de ritbijdrage die passagiers jonger dan 65 jaar moeten betalen bij deelname aan het regulier openbaar vervoer.

  • 7.

    De kostprijs van een:

    a. maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    b. pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 2.6 Eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening opvang

  • 1. In afwijking van artikel 2.5, vierde lid, wordt de hoogte van de bijdrage bepaald volgens artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, maar wordt, in afwijking van de daar gehanteerde berekening:

    • a.

      voor opvang met uitzondering van opvang huiselijk geweld:

      • als fictief bijdrageplichtig inkomen in aanmerking genomen een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm of, ten aanzien van alleenstaande ouders, de bijstandsnorm verhoogd met een bedrag van € 270,-;

      • de bijdrage verminderd met een bedrag voor voeding, gebaseerd op de NIBUD-normen;

    • b.

      voor opvang huiselijk geweld:

      • het bijdrageplichtig inkomen, indien dit inkomen uit arbeid is, gesteld op 90% van dat inkomen uit arbeid.

        • 2.

          Voor bewoners van de Opvang dakloze jongeren voor wie het normbedrag van artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet vanwege hun leeftijd niet van toepassing is, geldt een eigen bijdrage van € 100,- per maand.

        • 3.

          Bij afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang of de situatie bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, blijft de eigen bijdrage volledig verschuldigd.

        • 4.

          Indien de inwoner beschikt over eigen woonruimte waarvoor hij huur of hypotheek is verschuldigd wordt, in afwijking van het eerste lid, de eigen bijdrage gedurende maximaal zes maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm.

        • 5.

          De eigen bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de inwoner verblijft.

        • 6.

          In afwijking van het vorige lid wordt, indien de inwoner een bijstandsuitkering of andere uitkering van de gemeente ontvangt, de eigen bijdrage voor opvang door de gemeente vastgesteld en geïnd door deze op de uitkering in mindering te brengen.

        • 7.

          Het college kan in of bij nadere regels de bijdragen vastleggen die voortvloeien uit dit artikel.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

§ 3.1 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.1.1 Omvang van de huishoudelijke ondersteuning

  • 1. De omvang van de toe te kennen huishoudelijk ondersteuning wordt bepaald aan de hand van de activiteiten die op basis van de beoordeling als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, nodig zijn om een schoon en leefbaar huis te realiseren en de frequentie daarvan, uitgedrukt in uren per week.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het genoemde in het eerste lid.

§ 3.2 Woonvoorzieningen

Artikel 3.2.1 Soorten woonvoorzieningen

Een woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a. een pgb persoonsgebonden budget voor de verhuis- en inrichtingskosten;

  • b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, hierna: woningaanpassing;

  • c. een niet bouwkundige of niet woontechnische roerende voorziening, hierna: roerende woonvoorziening.

Artikel 3.2.2 Primaat van de verhuizing

  • 1. Indien een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.2.1 onder b of c is geïndiceerd en de kosten van die voorziening boven een bepaald grensbedrag uitstijgen, moet de inwoner in beginsel omzien naar andere adequate of op goedkopere wijze adequaat te maken woonruimte.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de hoogte van het grensbedrag en de wijze waarop het primaat van de verhuizing zoals omschreven in het eerste lid wordt toegepast.

  • 3. Wanneer het primaat van de verhuizing wordt toegepast, kan aan de inwoner een voorziening als bedoeld in artikel 3.2.1 onder a worden toegekend indien en voorzover een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2018 ontoereikend is.

Artikel 3.2.3 Verhuis- en herinrichtingskosten

Wanneer naar het oordeel van het college aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren kan aan een inwoner een voorziening als bedoeld in artikel 3.2.1 onder a worden toegekend indien en voorzover een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2018 ontoereikend is.

Artikel 3.2.4 Woningaanpassingen en roerende woonvoorzieningen

Een inwoner met aantoonbare beperkingen die het normale gebruik van de woning belemmeren kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.2.1 onder b en/of c in aanmerking komen wanneer toepassing van het primaat als bedoeld in artikel 3.2.2 niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 3.2.5 Begrenzing van het recht op een woonvoorziening

  • 1. Een woonvoorziening wordt geweigerd:

    • a.

      voor het verblijf in een hotel/pension, trekkerswoonwagen, klooster, tweede woning, vakantiewoning of recreatiewoning;

    • b.

      indien de beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte;

    • c.

      indien het woonruimte betreft die niet bestemd is om permanent bewoond te worden;

    • d.

      indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond, tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden;

    • e.

      indien de inwoner niet is verhuisd naar de op dat moment beschikbare, voor zijn of haar beperkingen meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 2. Een woningaanpassing kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      het een specifiek op mensen met beperkingen gericht woongebouw betreft, waarbij de aanpassingen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

    • b.

      het een niet zelfstandige woonruimte betreft;

    • c.

      het woonruimte betreft die de inwoner zonder recht of titel of op basis van een tijdelijke huurovereenkomst bewoont.

  • 3. Een pgb voor verhuis- en inrichtingskosten wordt niet verstrekt aan een inwoner die verhuist naar een Wlz-instelling of een andere instelling of locatie gericht op het verstrekken van zorg.

§ 3.3 Vervoer

Artikel 3.3.1 Voorwaarden

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor vervoer indien:

  • a. als gevolg van aantoonbare beperkingen in zijn situatie gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is en;

  • b. de onmogelijkheid om zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer ook met een hierop gerichte training niet op te lossen is en;

  • c. hij niet met beschikbare hulp van personen uit zijn sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier kan worden begeleid en;

  • d. in zijn vervoersbehoefte niet voorzien kan worden door gebruikmaking van een in het huishouden beschikbare auto.

Artikel 3.3.2 Collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 1. Indien een inwoner ingevolge artikel 3.3.1 is geïndiceerd voor een maatwerkvoorziening voor vervoer, bestaat de voorziening in beginsel uit een kortingspas voor de regiotaxi. De regiotaxi levert collectief deur tot deur vervoer.

  • 2. Indien een inwoner aantoonbare beperkingen heeft die het onmogelijk maken om gebruik te maken van de reguliere regiotaxi als bedoeld in het eerste lid, kan een extra indicatie voor kamer-tot-kamervervoer of individueel vervoer via taxi of rolstoeltaxi worden toegewezen.

  • 3. Voor het reizen met de regiotaxi is een ritbijdrage verschuldigd als bedoeld in artikel 2.5, zesde lid.

  • 4. Een inwoner die naar het oordeel van het college op medische gronden is aangewezen op begeleiding, kan gratis een begeleider laten meereizen.

Artikel 3.3.3 Individuele maatwerkvoorziening voor vervoer

Een inwoner die ingevolge artikel 3.3.1. is geindiceerd voor een maatwerkvoorziening voor vervoer en voor wie een voorziening als bedoeld in artikel 3.3.2 geen passende voorziening is, kan in aanmerking komen voor een op de persoon toegesneden oplossing voor zijn vervoersprobleem.

§ 3.4 Verplaatsingshulpmiddelen

Artikel 3.4.1 Rolstoelen

  • 1. Indien aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning of instelling noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Wet Langdurige Zorg of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden komt een inwoner in aanmerking voor een algemene voorziening in de vorm van de mogelijkheid gebruik te maken van een standaard rolstoel uit de rolstoelpool.

  • 2. Een individuele rolstoelvoorziening kan worden verstrekt aan een inwoner voor wie:

    • a.

      de standaardvoorziening bedoeld in het eerste lid geen adequate oplossing biedt of

    • b.

      aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning of instelling noodzakelijk maken.

§ 3.5 Begeleiding, groepsbegeleiding en activerend werk

Artikel 3.5.1 Begeleiding

  • 1. Een inwoner kan in aanmerking komen voor begeleiding indien hij:

    • niet in staat is zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren; of

    • niet in staat is de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren; en

    • zonder deze ondersteuning zou zijn aangewezen op verblijf in een instelling, zou verwaarlozen of sterk geïsoleerd zou raken.

  • 2. Begeleiding bestaat uit individuele begeleiding thuis of elders, niet zijnde op de locatie van de aanbieder, en/of persoonlijke verzorging die is gericht op:

    • het bevorderen en behouden van de zelfredzaamheid en de participatie van de inwoner opdat deze zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen;

    • ontlasting van de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert.

  • 3. Van persoonlijke verzorging als bedoeld in het vorige lid is sprake als de behoefte eraan samenvalt met de behoefte aan individuele begeleiding en geen verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop.

Artikel 3.5.2 Groepsbegeleiding

  • 1. Een inwoner met een verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke en/of psychische of geriatrische (dementie) beperking bij wie sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk kan in aanmerking komen voor groepsbegeleiding indien hij bovendien niet in staat is:

    • aangepast werk of vrijwilligerswerk te verrichten of

    • deel te nemen aan activerend werk.

  • 2. Groepsbegeleiding bestaat uit activiteiten in groepsverband die overdag plaatsvinden op een locatie buiten de woonsituatie, en die, afhankelijk van de persoonskenmerken van de inwoner en het in te zetten product, gericht zijn op:

    • a.

      het trainen/onderhouden van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • b.

      het bevorderen van de cognitieve en/of fysieke zelfredzaamheid of vertragen van de achteruitgang daarvan;

    • c.

      het ontlasten van de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert;

    • d.

      het bieden van structuur;

    • e.

      het bevorderen van het fysiek en mentaal welbevinden en een gezonde leefstijl.

Artikel 3.5.3 Activerend werk

  • 1. Een inwoner in de leeftijdscategorie van 16 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd kan in aanmerking komen voor activerend werk indien hij een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft en een arbeidsintegratietraject, regulier werk of vrijwilligerswerk niet voldoende passend is voor het bereiken van het beoogde resultaat.

  • 2. Activerend werk bestaat uit een aanbod van passende werkzaamheden buitenshuis inclusief de bijbehorende begeleiding. Afhankelijk van de persoonskenmerken van de inwoner en het in te zetten product is activerend werk gericht op:

    • a.

      het opdoen van werknemers- en vakvaardigheden;

    • b.

      maatschappelijke (her)integratie;

    • c.

      het naar vermogen leveren van een bijdrage aan de maatschappij.

Artikel 3.5.4 Vervoer naar groepsbegeleiding/activerend werk

  • 1. Het college draagt zorg voor het noodzakelijk vervoer zodat de inwoner gebruik kan maken van groepsbegeleiding of activerend werk op een door het college aangewezen locatie.

  • 2. De inwoner heeft geen recht op vervoer naar de locatie van de groepsbegeleiding of het activerend werk, indien:

    • a.

      hij zelfstandig lopend, al dan niet gebruik makend van een loophulpmiddel, de locatie van de groepsbegeleiding of het activerend werk kan bereiken of zelfstandig met een vervoermiddel of openbaar vervoer kan reizen; of

    • b.

      hij met beschikbare hulp van personen uit zijn sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier kan worden begeleid;

    • c.

      na een bepaalde periode van training blijkt, dat de inwoner, al dan niet gebruik makend van een hulpmiddel, kan deelnemen aan het reguliere openbaar vervoer;

    • d.

      de inwoner kiest voor een locatie groepsbegeleiding of activerend werk die niet de dichtstbijzijnde passende locatie is.

§ 3.6 Kortdurend verblijf

Artikel 3.6.1 Kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De inwoner kan in aanmerking komen voor een kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien:

    • de inwoner, om zelfstandig te kunnen blijven wonen, is aangewezen op ondersteuning die gepaard gaat met permanent toezicht; én

    • zonder de inzet van deze voorziening overbelasting dreigt van de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert; én

    • ondersteuning op locatie en/of ambulante ondersteuning geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Het kortdurend verblijf als bedoeld in het eerste lid, omvat maximaal drie etmalen per week.

§ 3.7 Beschermd wonen en opvang

Artikel 3.7.1 Maatwerkvoorzieningen voor beschermd wonen

  • 1. Een inwoner met ernstige psychische, psychiatrische of psychosociale problemen kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen indien hij naar het oordeel van het college niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving, ook niet met ambulante ondersteuning. Dit kan het geval zijn indien de inwoner:

    • a.

      een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormt of maatschappelijke overlast veroorzaakt; of

    • b.

      afhankelijk is van anderen als het gaat om oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan; of

    • c.

      de vaardigheden mist om zich staande te houden in een individuele, zelfstandige woonomgeving; en

    • d.

      niet of niet altijd in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen; en

    • e.

      tengevolge van de omstandigheden genoemd in de onderdelen a tot en met d noodzakelijkerwijs is aangewezen op verblijf in een beschermde woonomgeving.

  • 2. Onder een beschermde woonomgeving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt verstaan een woonomgeving waarin:

    • gegarandeerd is dat de inwoner 24 uur per dag, 7 dagen per week gebruik kan maken van ondersteuning en

    • de zorgaanbieder die deze ondersteuning levert een actieve rol speelt in het signaleren van de ondersteuningsnoodzaak dan wel -behoefte.

  • 3. Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen bestaat , afhankelijk van de noodzaak, behoefte van de inwoner en de gekozen wijze van invulling van de maatwerkvoorziening uit:

    • a.

      zorg in natura in de vorm van intramuraal beschermd wonen of;

    • b.

      zorg in natura in de vorm van groepswonen of;

    • c.

      zorg in natura in de vorm van intensieve begeleiding thuis of;

    • d.

      een pgb voor groepswonen of;

    • e.

      een pgb voor intensieve begeleiding thuis.

  • 4. Voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid onder a. kan een inwoner slechts in aanmerking komen indien het noodzakelijk is dat gekwalificeerde hulpverleners 24 uur per dag, 7 dagen per week, fysiek in de nabijheid zijn.

Artikel 3.7.2 Maatwerkvoorziening voor opvang

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor opvang indien hij naar het oordeel van het college niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven en:

  • a.

    slachtoffer is geworden of dreigt te worden van huiselijk geweld; of

  • b.

    dakloos is geworden.

Hoofdstuk 4 Andere maatregelen voor maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.1 Financiële tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de gevallen waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

Artikel 4.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor een mantelzorger bestaat uit een voorziening in natura of een geldbedrag.

  • 2. Het college bepaalt in nadere regels op welke wijze de jaarlijkse waardering voor een mantelzorger wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Met een pgb bekostigde bedrijfsmatig verleende hulp, ondersteuning of zorg moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als gecontracteerde hulp, ondersteuning of zorg.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan, onder verantwoording aan de gemeenteraad, het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 6 Fraudepreventie en -bestrijding

Artikel 6.1 Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college informeert inwoners of hun vertegenwoordiger over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2. Het college kan onderzoek doen naar het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de inwoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een inwoner een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6.1, derde lid.

  • 3. Het college stelt de inwoner schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 7 Overgangsbepalingen

Artikel 7.1 Overgangsrecht

  • 1. Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Arnhem, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Arnhem en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Arnhem, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening indien onverkorte toepassing daarvan leidt tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Arnhem wordt ingetrokken.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2019.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Arnhem van 28 november 2018,

Ondertekening

De griffier, De voorzitter,