Beleidsregels uitwegen

Geldend van 09-09-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitwegen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen;

gelet op Artikel 2.12. Algemene plaatselijke verordening Assen

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende:

Artkel 1. Reikwijdte

Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle woongebieden en industriegebieden binnen en buiten de bebouwde kom waarvoor ten aanzien van uitwegen niets is geregeld in gemeentelijke plannen of andere documenten. Dit geldt zowel voor uitwegen voor motorvoertuigen als ook uitwegen voor fiets/voetgangers vanuit tuinen op de openbare weg.

Artikel 2. Aanleg

De aanleg van een uitweg wordt uitgevoerd door de gemeente, of door een aannemer in opdracht van de gemeente. Het is de aanvrager niet toegestaan zelf een uitweg aan te (laten) leggen.

Artikel 3. Kosten

De aanleg-, aanpassings-, en verwijderkosten van de uitweg zijn voor de aanvrager. Dit geldt tevens voor alle kosten die met de aanleg samenhangen, bijvoorbeeld het aanpassen van groenvakken of kabels en leidingen of het verplaatsen van straatmeubilair of lichtmasten.

Kosten worden in rekening gebracht volgens vaste tarieven. Deze worden jaarlijks door het college vastgesteld.

Artikel 4 - Relatie onderdelen omgevingsvergunning

Wanneer een omgevingsvergunning aangevraagd wordt voor de bouw van een garage of carport, dan is het te verwachten dat in de aanvraag ook een uitweg aangevraagd zal worden om de garage of carport te ontsluiten. Een aanvraag voor het bouwdeel wordt getoetst aan het bestemmingsplan, Woningwet en welstandseisen. De omgevingsvergunning onderdeel bouw kan niet geweigerd worden omdat het bouwwerk niet kan worden ontsloten. In de praktijk kan dit betekenen dat het onderdeel bouw van de vergunning verleend moet worden, terwijl al bekend is dat de gemeente wellicht geen toestemming voor de uitweg zal verlenen. Bestaat er bij de behandeling van een aanvraag voor het bouwen van een carport of garage reeds twijfel over het verlenen van een uitweg, dan wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld, ook als er formeel nog geen omgevingsvergunning aan gevraagd is. Het onderdeel bouw van de omgevingsvergunning zal wel verleend worden.

Artikel 5 - Ondergrond eigendom van derden

Mogelijk moet voor de aanleg van een uitweg gemeentelijke eigendom doorkruist worden. Geeft de gemeente in een dergelijke situatie de omgevingsvergunning af, dan wordt daarmee impliciet ook privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik van de grond gegeven. Een afgegeven omgevingsvergunning mag niet gefrustreerd worden door het weigeren van een privaatrechtelijke toestemming van de gemeente.

Het is ook mogelijk dat eigendom van derden doorkruist moet worden. Dit kan evenmin reden zijn om een omgevingsvergunning te weigeren. Wel zal de gemeente de aanvrager erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke toestemming van een derde (dit betekent ook overige bestuursorganen) nodig heeft.

Artikel 6 – Toetsingscriterium art, 2:12 APV: Indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

De aanleg van een uitweg kan de veiligheid van het verkeer op de weg nadelig beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het verkeer geremd wordt, de doorstroming, de parkeer mogelijkheden of de vrije ruimte beperkt wordt. Om de veiligheid van de weg te waarborgen worden de volgende criteria aangehouden.

  • Een omgevingsvergunning voor een uitweg op een weg die deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur wordt altijd geweigerd

  • Het is ongewenst om uitwegen aan te sluiten op gebiedsontsluitingswegen. Uitwegen moeten, indien mogelijk, aangesloten worden op parallelwegen. Een uitwegvergunning wordt alleen verleend als er geen andere mogelijkheid is om het betreffende perceel te ontsluiten.

  • Op erftoegangswegen bestaat geen bezwaar tegen de aanleg van een uitweg. Daarnaast wordt een vergunning geweigerd als:

    • a.

      er sprake is van een verzamelpunt voor afvalcontainers en hiervoor geen alternatieve locatie in de nabijheid voorhanden is;

    • b.

      de uitweg aangelegd moet worden over een watergang of sloot waarop keur of schouw van toepassing is en hiervoor geen vergunning/toestemming van het waterschap is verkregen;

    • c.

      de aangevraagde uitweg nu geen belemmering oplevert voor de bruikbaarheid van de weg, maar naar verwachting in de toekomst wel, bijvoorbeeld door een geplande wijziging van de omstandigheden ter plekke;

    • d.

      als het zicht vanaf de uitweg op de openbare weg wordt belemmerd door bijvoorbeeld een onoverzichtelijke bocht, een bomenrij, hoge struiken of andere zichtbelemmerende objecten. Dit geldt eveneens voor het zicht vanaf de weg op de uitweg;

    • e.

      als de uitweg een fietspad kruist. Het verkeer op dit fietspad moet zowel vanaf de weg als vanaf de uitweg voldoende zichtbaar zijn. In dergelijke situaties wordt altijd ter plaatste de zichtbaarheid gecontroleerd;

    • f.

      als de aanleg van een uitweg de mogelijkheden om lichtmasten op de gewenste regelmatige afstanden te plaatsen beperkt;

    • g.

      op een plaats waar de ruimte voor het plaatsen van een personenauto op de grond van de aanvrager minder dan 5 meter zou bedragen (auto steekt over op bv. voetpad, fietspad rijbaan);

    • h.

      ter hoogte en over de lengte van op de rijbaan aangebrachte opstelstroken, voorsorteervakken, middengeleiders en verdrijvingsvlakken;

  • Als de uitweg aangevraagd wordt voor een weg met een blok rijwoningen geldt het volgende:

    • a.

      in de situatie waarbij een eerste uitweg wordt aangevraagd voor een perceel behorend tot een blok rijwoningen verleent het college geen vergunning voor een eerste uitweg ten behoeve van een tussenwoning. Naar het oordeel van het college is dit schadelijk voor het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • b.

      een vergunning voor een eerste uitweg kan uitsluitend worden verleend ten behoeve van een eindwoning waarbij het hele voertuig achter de voorgevel kan worden geparkeerd of ten behoeve van een woning, waarbij de garage met toestemming van het college vóór de voorgevel is gebouwd én er geen weigeringsgronden zijn op grond van artikel 2.12, lid 2 van de APV.

  • Als een aanvrager die oproepbaar moet zijn vanuit zijn functie voor het verlenen van spoedeisende hulp (bv ambulancedienst, brandweer, huisarts) kan dat een reden zijn om af te wijken van de regels in dit artikel voor de afmeting, vorm en ligging van de uitweg. Deze persoon moet met een eenvoudige manoeuvre de uitweg kunnen verlaten om zo snel mogelijk de gevraagde hulp te kunnen verlenen. Dit belang weegt nog zwaarder wanneer het gaat om een ambulancevoertuig of dienstwagen van de brandweer die op de uitweg geparkeerd moet worden. De vergunning wordt in dat geval verleend onder de voorwaarde dat de vergunning wordt ingetrokken zodra de genoemde activiteiten worden beëindigd of de vergunninghouder verhuisd.De uitweg wordt dan verwijdert.

Artikel 7 - Toetsingscriterium art. 2:12 APV: indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats

Voor het parkeren op openbare grond worden verschillende parkeernormen aangehouden van 1,2 tot 2 parkeerplaats per woning. Dit verschilt per woongebied. Een deel van deze parkeerruimte moet op openbare grond worden gerealiseerd. Bij het aanleggen van uitwegen moet daarom voldoende ruimte overblijven voor het volgens de norm benodigde aantal parkeerplaatsen. Om te beoordelen of er voldoende parkeerruimte is wordt er een parkeerdruk onderzoek uitgevoerd. Om de parkeermogelijkheid van de weg/straat/gebied te waarborgen worden de volgende criteria aangehouden.

  • .

    Als door de aanleg van de uitweg één of meer openbare parkeerplaatsen verloren zouden gaan en de parkeerdruk in het gebied/straat te hoog is wordt geweigerd;

Parkeerdruk:

Waarneming op drie momenten, vrijdagavond, zaterdagochtend en een doordeweekse dag(buiten de reguliere etenstijden). Er wordt dan bijgehouden hoeveel parkeerplaatsen zijn bezet. Hierdoor ontstaat een redelijk beeld van de parkeerdruk omdat dit de pieken zijn voor het parkeren. Als de parkeerdruk < 85% dan is er geen bezwaar tegen het opheffen van een parkeerplaats ten behoeve van een uitweg.

Artikel 8 - Toetsingscriterium art. 2:12 APV: indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

De gemeentelijke groenvoorzieningen hebben veelal een afschermende functie en een hoge belevingswaarde voor de buurtbewoners.Het doorsnijden van gemeentelijke groenstroken wordt ongewenst geacht. Door versnippering van aaneensluitende plantsoenstroken wordt de afschermende functie teniet gedaan en de belevingswaarde van het groen verminderd. Voorts wordt de mogelijkheid tot een adequaat beheer van het groen beperkt. Per situatie zal een afweging gemaakt worden, waarbij de groenstructuurvisie een belangrijke rol speelt. Om de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente te waarborgen worden de volgende criteria aangehouden.

  • ·

    Bij openbaar groen dat onderdeel is van een groenstructuur of een speelvoorziening weegt een aantasting van dit groen extra zwaar. Deze groenvoorziening mag niet doorsneden worden door een uitweg;

  • ·

    Als voor de aanleg van een uitweg een boom verwijderd moet worden, zal op basis van de APV een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De uitweg zal worden geweigerd als de aanvrager niet in het bezit is van de vereiste omgevingsvergunning onderdeel kap;

Artikel 9 - Toetsingscriterium art. 2:12 APV:

indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.

De bestemming van een perceel voor woning of bedrijf wordt bepaald door middel van het geldend bestemmingsplan en/of milieuvergunning. Het college verleent slechts een vergunning voor maximaal één uitweg per woningperceel tenzij een vergunning wordt aangevraagd voor meerdere uitwegen in het geval:

  • ·

    er bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden uitgevoerd;

  • ·

    én het algemeen belang baat heeft bij een extra uitweg (bijvoorbeeld vermindering parkeerdruk);

  • ·

    én onder de voorwaarde dat deze vergunning wordt ingetrokken zodra de bedrijfsmatige activiteiten worden beëindigd;

Artikel 10 - Toetsingscriterium art. 2:12 APV:

indien de inrit onder de kroonprojectie van een boom komt en of de groeiplaats van de boom een oppervlakte heeft van minder dan 25 m².

Bomen vragen voor een goede en gezonde ontwikkeling om voldoende doorwortelbare (ondergrondse) ruimte. Van nature stellen bomen specifieke eisen aan hun groeiplaats. Vooral in verharde situaties komen bomen onnodig vaak niet tot ontwikkeling. Ze sterven of zorgen voor de nodige overlast en schades aan verhardingen. De ideale open grond situaties en borders zijn in binnenstedelijke gebieden schaars en duur. Om de bescherming van de bomen in de gemeente te waarborgen wordt het volgende criterium aangehouden.

  • .

    de inrit komt onder de kroonprojectie van een boom en of de groeiplaats van de boom een oppervlakte heeft van minder dan 25 m².

Artikel 11 Toetsingscriterium art. 2:12 APV:

indien het uiterlijk aanzien van de omgeving daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

  • 1.

    Als de uitweg aangevraagd wordt voor een weg met een blok rijwoningen geldt het volgende:

    a. in de situatie waarbij een eerste uitweg wordt aangevraagd voor een perceel behorend tot een blok rijwoningen verleent het college geen vergunning voor een eerste uitweg ten behoeve van een tussenwoning. Naar het oordeel van het college is dit schadelijk voor het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    b. een vergunning voor een eerste uitweg kan uitsluitend worden verleend ten behoeve van een eindwoning waarbij het hele voertuig achter de voorgevel kan worden geparkeerd of ten behoeve van een woning, waarbij de garage met toestemming van het college vóór de voorgevel is gebouwd én er geen weigeringsgronden zijn op grond van artikel 2.12, lid 2 van de APV.

  • 2.

    In afwijking van het genoemde onder lid 1 a en b van dit artikel kan worden afgeweken van deze regels als uit de stedenbouwkundige en/of planologische opzet van een wijk of buurt duidelijk is gekozen voor de mogelijkheid om voor de voorgevel van een (rij)woning te kunnen parkeren.

Artikel 12 - Afmetingen

Voor de uitwegen naar woningen en bedrijven gelden de volgende afmetingen:

  • voor een uitweg naar één woning is in principe één uitweg toegestaan van maximaal 3,50 meter breed, tenzij in het bestemmingsplan of beeldkwaliteitsplan een afwijkende maat is aangegeven;

  • op een plaats waar de aanliggende rijbaan van de weg zodanig smal is dat de uitweg wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden opgereden kan afgeweken worden van de maximale breedte va 3,50 meter;

  • bij een dubbele uitweg naar twee woningen is de maximale breedte 6.50 meter. Het samenvoegen van twee aparte uitwegen tot één uitweg is dus alleen mogelijk als de totale breedte maximaal 6,50 meter wordt;

  • bij twee enkele uitwegen naar woningen bedraagt de minimale afstand tussen elke uitweg en de perceelsgrens (haaks op de openbare weg) 0,50 meter;

  • bij een bedrijf op een bedrijventerrein is per 50 meter frontbreedte een uitweg van maximaal twaalf meter breed toegestaan. Hierbij bedraagt de onderlinge afstand tussen de diverse uitwegen van maximaal 12 meter breed ten minste 50 meter;

  • bedrijven met een frontbreedte van maximaal 50 meter kunnen volgens de bovenstaande richtlijnen maximaal één uitweg hebben van twaalf meter breed. Twee uitwegen, welke samen een breedte van maximaal 12 meter hebben, wordt toegestaan, mits er minimaal zes meter tussen beide uitwegen aanwezig is en de frontbreedte van het perceel tenminste 30 meter bedraagt. Als het uitwegen betreft die alleen voor het inrijden of uitrijden gebruikt worden (beide éénrichtingsverkeer), dan mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. Uit de uitvoering moet echter wel duidelijk blijken dat het twee aparte uitwegen zijn;

  • om dubbele uitwegen met naastgelegen percelen te voorkomen, moeten uitwegen naar bedrijven minimaal 0,50 meter van de perceelsgrens afliggen;

  • voor uitwegen op Peelerpark, Messchenveld is in afwijking van het beeldkwaliteits- plan gekozen voor het volgende. Op percelen groter dan 2000 m2 kunnen twee uitwegen worden toegestaan met een breedte van maximaal 9 meter. Op grote bedrijfspercelen worden meerdere uitwegen toegestaan, waarbij geldt dat per 50 meter frontbreedte maximaal 1 uitweg van 12 meter breed wordt toegestaan. Als wetgeving in bepaalde bedrijfssectoren meerdere uitwegen vereist, wordt hier aan meegewerkt.

Artikel 13 - Materiaal

De materiaaltoepassing en uitvoeringswijze van de uitweg wordt in nieuwbouw- of bestaande situaties afgestemd met de voor dat bepaalde gebied gemaakte afspraken. Daarbij wordt aangesloten bij de uitvoering van nabijgelegen uitwegen en eventuele voorschriften van het bestemmingsplan of beeldkwaliteitsplan.

Artikel 14 - Intrekking oude regeling

De beleidsregels genaamd ‘Beleidsregels in- en uitritten Assen 2007’ vastgesteld door burgemeester en wethouders op 2 maart 2007 worden ingetrokken.

Artikel 15 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Ondertekening

Assen, 16-04-2012
 
Burgemeester  en  wethouders  van  Assen,
 
de secretaris,                            de burgemeester,