Regeling vervallen per 25-11-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 24-11-2015

Intitulé

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ASSEN 2015

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a. ingezetene: ingezetene volgens de BRP van de gemeente Assen;

  • b. belanghebbende: belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • c. hulpvraag: de hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet;

  • d. gebruikelijke zorg: ondersteuning die huisgenoten worden geacht elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • e. bovengebruikelijke zorg: alle zorg die gebruikelijke zorg als bedoeld onder artikel 1.1 sub d overstijgt;

  • f. ZRM: De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is het instrument waarmee behandelaars, beleidsmakers en onderzoekers in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden, de mate van zelfredzaamheid en participatie van hun belanghebbenden eenvoudig en volledig kunnen beoordelen;

  • g. bemoeizorg: hulp die min of meer aan mensen met ernstige en veelal langdurige psychiatrische problemen opgedrongen wordt;

  • h. HHT: Huishoudelijke Hulp Toelage;

  • i. budgethouder: belanghebbende aan wie een PGB is toegekend;

  • j. formele zorg: zorg die geboden wordt door professionals die werkzaam zijn in de zorg;

  • k. informele zorg: zorg die geboden wordt door mantelzorgers en (zorg)vrijwilligers;

  • l. het besluit : Besluit maatschappelijke ondersteuning zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad;

  • m. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • n. cliëntondersteuning: ondersteuning gericht op het versterken van de eigen kracht en het versterken van het netwerk, onder andere door mantelzorgers te ondersteunen en vrijwilligers in te zetten;

  • o. mantelzorger: persoon die zorgt als bedoeld in de artikel 1.1.1, onder van de wet;

  • p. maatwerkvoorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2.3.1. van de wet;

  • q. onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • r. persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2. van de wet.

HOOFDSTUK 2. TOEGANG

Artikel 2.1 Melding

  • 1. De ingezetene of zijn vertegenwoordiger meldt de hulpvraag bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de belanghebbende een onderzoek (laten) instellen.

  • 4. Voor beschermd wonen geldt in afwijking van het eerste lid dat de melding wordt gedaan door een erkend GGZ-verwijzer.

Artikel 2.2 Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de ingezetene bij bevestiging van de melding over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in dit artikel van het uitvoeringsbesluit.

Artikel 2.3 Informatie en identificatie

  • 1. De ingezetene of zijn vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2. Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.4, stelt het college de identiteit van de ingezetene vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.4 Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de ingezetene of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De factoren, als genoemd in artikel 2.3.2., vierde lid van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning.

  • 4. Het college wijst de ingezetene en zijn mantelzorger tijdens het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning.

  • 5. Tijdens het gesprek wordt aan de ingezetene of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen meegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 6. Het college wijst de ingezetene dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 2.7 in te dienen.

  • 7. Het college verstrekt de ingezetene dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 8. Als de ingezetene in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

  • 9. Tijdens het gesprek is tenminste aandacht voor:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de ingezetene;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

    • c.

      de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

    • d.

      de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de ingezetene;

    • e.

      de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

    • f.

      welke eigen bijdrage voor de ingezetene van toepassing is.

Artikel 2.5 Nader onderzoek

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit in het belang van het onderzoek is, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp zijn relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een in overleg te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      op een in overleg te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt als zij dit nodig acht om advies bij een adviesinstantie.

Artikel 2.6 Aanvraag

1.Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het

onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een belanghebbende schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 3.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld

aanvraagformulier.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan ook een ondertekend verslag van het gesprek, als de belanghebbende dit wenst, worden beschouwd als aanvraagformulier. Als belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

  • 5.

    Het college neemt alleen een aanvraag in behandeling als een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening en een dagtekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd.

  • 6.

    De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Artikel 2.7 Spoedprocedure

Als er sprake is van een spoedeisende situatie wordt als volgt afgeweken van de procedure als bedoeld in dit hoofdstuk:

  • a.

    de spoedeisendheid wordt beoordeeld en bepaald door de zorgaanbieder;

  • b.

    als sprake is van spoedeisendheid levert de zorgaanbieder zorg zonder beschikking;

  • c.

    de zorgaanbieder meldt de belanghebbende bij het college op de eerstvolgende werkdag;

  • d.

    wanneer de aanvraag voor ondersteuning bij het huishouden via de transferverpleegkundige van het Wilhelmina ziekenhuis Assen is ingediend.

Artikel 2.8 Toegang beschermd wonen

Een melding voor toegang tot een voorziening beschermd wonen kan uitsluitend worden gedaan door de zorgaanbieder.

Artikel 2.9 Beslistermijn

  • 1. Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking.

  • 2. Het college kan deze beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Voorwaarden

Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening:

  • a.

    enkel de belanghebbende mag de voorziening gebruiken;

  • b.

    de belanghebbende is verplicht om de bijgeleverde gebruiksaanwijzingen na te leven;

  • c.

    de belanghebbende mag geen wijzigingen of aanpassingen in de voorziening aanbrengen zonder toestemming van het college;

  • d.

    de belanghebbende is verplicht om mee te werken aan controles op of handelingen aan de voorziening door of namens de gemeente;

  • e.

    bij verstrekking van een voorziening in eigendom is de belanghebbende verantwoordelijk voor verzekering van de voorziening als onderdeel van zijn inboedel.

  • f.

    voorzieningen in natura worden in eigendom of in bruikleen verstrekt;

Artikel 3.2 Toepassing zelfredzaamheidmatrix (ZRM)

  • 1. Het college kan bij de toekenning van een maatwerkvoorziening gebruik maken van het afwegingskader ZRM, zoals opgenomen in bijlage A, om de zelfredzaamheid en participatie te bepalen en zo tot een passende bijdrage als bedoeld in artikel 3 van de verordening te komen. Het afwegingskader ZRM is gebaseerd op de ZRM van de GGD Amsterdam.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van hulpmiddelen en woningaanpassingen.

Artikel 3.3 Gebruikmaking van voorziening op andere basis

Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor zover belanghebbende met gebruikmaking van voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving de beperkingen kan wegnemen.

Artikel 3.4 Bovengebruikelijke zorg

  • 1. Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de zorg door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan een voorziening worden ingezet.

  • 2. Het college verstaat onder een langdurige situatie zoals hierboven genoemd, tenminste een periode van 3 aaneengesloten maanden.

HOOFDSTUK 4. REGELS VOOR EEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) BIJ EEN MAATWERKVOORZIENING

Artikel 4.1 Voorwaarden PGB

  • 1. Het college verbindt de volgende voorwaarden aan een aanvraag voor een verstrekking van een PGB:

    • a.

      de aanvraag is schriftelijk;

    • b.

      cliënt geeft argumenten waarom een PGB de voorkeur heeft boven een voorziening van zorg in natura;

    • c.

      cliënt geeft argumenten waarom een PGB tenminste het doelbereik heeft van zorg in natura en daarmee de kwaliteit van de zorg te waarborgen.

  • 2. Het college beoordeelt de bekwaamheid van de belanghebbende bij toekenning van een PGB als bedoeld in artikel 2.3.6 tweede lid van de wet, op de volgende gronden:

    • a.

      er is geen sprake van handelingsonbekwaamheid op grond van geldend recht of door een rechterlijke uitspraak;

    • b.

      er is geen sprake van onvoldoende inzicht in eigen situatie van belanghebbende gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen;

    • c.

      er is geen sprake van verslavingsproblematiek;

    • d.

      er is geen sprake van schuldenproblematiek;

    • e.

      de belanghebbende is niet dak-en thuisloos;

    • f.

      er is eerder geen sprake van eerder misbruik van het PGB is vastgesteld;

    • g.

      er is eerder geen sprake geweest van fraude.

  • 3. Het college beoordeelt de kwaliteit van de dienstverlening bij toekenning van een PGB op:

    • a.

      veiligheid;

    • b.

      doeltreffendheid;

    • c.

      cliëntgerichtheid.

  • 4. Het college kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB weigeren als naar oordeel van het college niet wordt voldaan aan het gestelde in dit artikel.

Artikel 4.2 Verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is verantwoordelijk voor:

  • a.

    het inkopen van de maatwerkvoorziening;

  • b.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel;

  • c.

    het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst;

  • d.

    dat de voorziening blijft voldoen aan de eisen zoals die in de beschikking zijn vermeld voor de volledige looptijd van de voorziening.

Artikel 4.3 Tussentijdse beëindiging PGB

De toekenning van het PGB eindigt in ieder geval wanneer:

  • a.

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • b.

    de budgethouder overlijdt;

  • c.

    er sprake is van fraude;

  • d.

    er naar oordeel van het college sprake is van onvoldoende doelmatigheid;

  • e.

    de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en het college vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • f.

    de budgethouder geen of foutieve declaraties inlevert;

  • g.

    de budgethouder zijn PGB laat omzetten in ZIN;

  • h.

    als de budgethouder een indicatie heeft in het kader van de Wet langdurige zorg;

  • i.

    als de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling of

  • j.

    als de budgethouder niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel 6.4 van de verordening.

Artikel 4.4 Besteding PGB

  • 1. Het PGB kan alleen worden besteed voor de daadwerkelijk ondersteuning in de vorm van gedeclareerde uren, een vast maandloon daadwerkelijk en aantoonbaar gemaakte kosten.

  • 2. Uitgesloten zijn in elk geval bemiddelingskosten, administratiekosten, reiskosten, feestdagenuitkering.

  • 3. Er vindt geen doorbetaling van het PGB plaats bij tussentijdse beëindiging als bedoeld in het vorige artikel.

  • 4. Als het PGB niet binnen 6 maanden is aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt neemt het college dit gegeven mee in de beoordeling van een nieuwe melding.

Artikel 4.5 Hoogte PGB

  • 1.

    Het college maakt een onderscheid tussen formele en informele zorg.

  • 2.

    Ondersteuning die bij een aanbieder of zelfstandig werkende hulp wordt afgenomen geldt een hoger tarief dan de ondersteuning die informeel wordt georganiseerd.

  • 3.

    Het college hanteert de volgende normen bij de bepaling van de hoogte van het PGB:

    • a.

      De pgb-budgetten worden afgeleid van de tarieven die voor volwassenen voor zorg

in natura (zin) worden gehanteerd.

  • b.

    Voor de normering van ondersteuning bij het huishouden, rolstoel en vervoer en woonvoorzieningen hanteert het college de tarieven en normbedragen in het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 als basis.

  • c.

    Voor de normering van begeleiding, dagbesteding en logeren en beschermd wonen hanteert het college de tarieventabellen persoonsgebonden budget 2014 van het College voor zorgverzekeringen als basis.

  • d.

    Voor overgangscliënten vanuit de AWBZ als ook de huidige Wmo geldt het tarief 2014 ook voor 2015.

  • e.

    Voor begeleiding, dagbesteding en logeren geldt dat nieuwe cliënten die professionals willen inzetten het nieuwe tarief 85% van het tarief in 2014 is.

  • f.

    Voor beschermd wonen geldt dat nieuwe cliënten die professionals willen inzetten het nieuwe tarief 95 % van het tarief in 2014 is.

    • 4.

      Het college bepaalt de hoogte van het PGB vast aan de hand van de Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015.

HOOFDSTUK 5. REGELS VOOR BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van een algemene voorzieningen

De aanbieder van de algemene voorziening stelt de bijdrage in de kosten vast die ten hoogste kostendekkend is.

Artikel 5.2 Hoogte eigen bijdrage maatwerkvoorziening

  • 1. De belanghebbende betaalt een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening gelijk aan het bedrag in artikel 3 van het besluit.

  • 2. Maatwerkvoorzieningen waarvoor het gestelde in het eerste lid niet van toepassing is zijn :

    • a.

      collectief vervoer en vervoerskosten;

    • b.

      huurderving;

    • c.

      tijdelijke huisvesting;

    • d.

      onderhoud, reparatie en keuring van woon-en vervoervoorzieningen in natura.

Artikel 5.3 Parameters

  • 1. Het college bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage conform artikel 3 van het besluit als volgt:

    • -

      de hoogte van het jaarinkomen, deze is gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan door belanghebbende;

    • -

      de samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

    • -

      de leeftijd van belanghebbende;

    • -

      de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB;

    • -

      reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo, Zvw als Wlz).

  • 2. Parameters als genoemd in het eerste lid worden toegepast door het CAK.

Artikel 5.4 De duur van de eigen bijdrage

  • 1. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is de periode die de belanghebbende een eigen bijdrage is verschuldigd gelijk aan de looptijd van de toegekende maatwerkvoorziening.

  • 2. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiële ondersteuning die wordt gehuurd en/ of in bruikleen, is de periode die de belanghebbende een eigen bijdrage is verschuldigd gelijk aan de looptijd van de toegekende maatwerkvoorziening.

  • 3. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiele ondersteuning in eigendom van de belanghebbende geldt dat de duur van de afschrijvingsperiode gelijk is aan de afschrijvingsperiode als aangeven door de leverancier.

  • 4. Onder dienstverlening als genoemd in het eerste lid verstaat het college begeleiding, ondersteuning bij het huishouden, beschermd wonen, logeren, dagbesteding.

  • 5. Onder materiële ondersteuning als genoemd in het tweede lid verstaat het college rolstoel, woonvoorzieningen, vervoer.

HOOFDSTUK 6 MAATWERKVOORZIENINGEN

AFDELING 1. ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Ondersteuning bij het huishouden

  • 1. Het college verstaat onder ondersteuning bij het huishouden de organisatie van het huishouden in combinatie met de overname van huishoudelijk werk.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de te verstrekken ondersteuning bij het huishouden in uren en minuten.

  • 3. Het college bepaalt de omvang van het recht op ondersteuning bij het huishouden aan de hand van het afwegingskader ZRM en de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden zoals laatstelijk bekendgemaakt door de MO-zaak.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het derde lid indiceert het college 120 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk voor een eenpersoonswoning met drie kamers.

  • 5. Bij verblijf van een belanghebbende in een hospice in de gemeente Assen kent het college maximaal zes uur per week toe zonder indicering.

  • 6. Het college past de richtlijnen als genoemd in het derde lid niet toe voor personen van 75 jaar en ouder.

  • 7. Als de ingezetene na ziekenhuisopname ondersteuning bij het huishouden geïndiceerd krijgt door een transferverpleegkundige verstrekt het college in afwijking van het eerste lid gedurende maximaal 3 maanden deze ondersteuning.

Artikel 6.2 Voortzetten hulp bij het huishouden na overlijden huisgenoot

Wanneer belanghebbende overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achterblijft, zal de ondersteuning bij het huishouden maximaal twee weken worden voortgezet.

AFDELING 2 ROLSTOEL EN VERVOER

Artikel 6.3. Rolstoel en vervoer

  • 1. Het college verstaat onder een rolstoel:

    • a.

      een handbewogen, elektrische of duwrolstoel;

  • 2. Het college kent een voorziening in de vorm van een rolstoel of vervoer toe om de belanghebbende in staat te stellen om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zich zoveel mogelijk zelfstandig te bewegen in zijn woonomgeving.

Artikel 6.4 Termijn

Een indicatie voor een rolstoelvoorziening wordt voor onbepaalde tijd afgegeven. Tussentijdse wet- en beleidswijzigingen kunnen van invloed zijn op de lopende indicatie. Belanghebbenden worden daarvan tijdig op de hoogte gesteld.

Artikel 6.5 Verzekeringsplicht

Voorzieningen, zoals een elektrische rolstoel, die buiten de eigen woon- en leefomgeving worden gebruikt voor bijvoorbeeld vakantie in binnen of buitenland, dienen door belanghebbende zelf voldoende verzekerd te worden voor diefstal, schade, noodzakelijk onderhoud en pech.

Artikel 6.6 Accessoires

Het college vergoedt geen accessoires, zoals bijvoorbeeld een boodschappenmand en een extra spiegel.

Artikel 6.7 Vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt een vervoersvoorzieningen ter compensatie van problemen op het gebied van het zelfstandig lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het kunnen ontmoeten van mensen en het op basis daarvan aangaan en onderhouden van sociale relaties.

  • 2.

    Het college verstaat onder lokaal verplaatsingen in een straal van maximaal 25 kilometer rond de woning.

  • 3.

    Voor verplaatsingen boven het bereik als genoemd onder het tweede lid maakt belanghebbende gebruik van de mogelijkheden van het bovenregionaal vervoer.

  • 4.

    Het college verstrekt de volgende collectieve vervoersvoorziening:

Voorziening in collectief aanvullend vervoer.

  • 5.

    Het college verstrekt de volgende individuele vervoersvoorzieningen:

    • a.

      voorziening in een al dan niet aangepaste auto;

    • b.

      voorziening in een aanpassing van een eigen auto;

    • c.

      voorziening in het gebruik van een eigen auto;

    • d.

      voorziening in een al dan niet aangepast gesloten gehandicaptenvoertuig;

    • e.

      voorziening in een scootmobiel;

    • f.

      voorziening in een taxi voor verplaatsingen met een omvang tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar;

    • g.

      voorziening in een rolstoeltaxi voor verplaatsingen met een omvang tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar;

    • h.

      voorziening in een ander verplaatsingsmiddel;

    • i.

      rijvaardigheidstraining t.b.v. gehandicaptenvoertuig en scootmobiel;

  • 6.

    Het college verstrekt de een voorziening in het gebruik van een eigen auto, in een taxi of rolstoeltaxi niet in natura.

  • 7.

    Het college kan in aanvulling op collectief vervoer een voorziening verstrekken in:

    • a.

      een scootmobiel

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in dit artikel onder lid 5 sub h.

  • 8.

    Het college bepaalt de omvang van het recht aan de hand van het afwegingskader vervoer en de ZRM.

Artikel 6.8 Hoogte persoonsgebonden budgetten voor vervoer

  • 1. Als belanghebbenden partners zijn zoals bedoeld in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en beide in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als hierboven bedoeld in artikel 6.7 lid 5 onder a, b, c, d, f en g bedraagt de hoogte van het PGB per persoon maximaal 75% van de bedragen zoals opgenomen in de Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015 bij dit besluit.

  • 2. Als een belanghebbende over een vervoersvoorziening in natura beschikt, stelt het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.7 lid 5 a, b, c, d, f en g van de verordening vast op 75% van de bedragen zoals opgenomen in de Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015 bij dit besluit.

Artikel 6.9 Reizigersbijdrage

De belanghebbende op een voorziening in collectief aanvullend vervoer betaalt als algemeen gebruikelijke kosten per rit een reizigersbijdrage die gelijk is aan het voltarief voor reizen met de

OV-chipkaart in de bus in Drenthe en Groningen.

Artikel 6.10 Bijzondere beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een belanghebbende komt alleen voor de in artikel 6.7 lid 5 sub a, b, c, f en g van dit besluit genoemde maatwerkvoorzieningen in aanmerking als zijn beperkingen het gebruik van de voorziening genoemd in artikel 6.7 lid 4 onmogelijk maken.

  • 2. Een belanghebbende komt alleen voor de in artikel 6.7 lid 5 sub a en b van dit besluit genoemde maatwerkvoorzieningen in aanmerking als zijn beperkingen het gebruik van de overige in artikel 6.7 lid 5 van dit besluit genoemde voorzieningen onmogelijk maken.

  • 3. De belanghebbende die in aanmerking komt voor een voorziening in een scootmobiel en een andere uitvoering wenst dan de voor hem goedkoopst compenserende voorziening draagt zelf de meerkosten.

Artikel 6.11 Aanschaf auto

  • 1. Het college verstrekt een PGB voor de aanschaf van een eigen auto toe als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van belanghebbende en als een eigen auto niet als algemeen gebruikelijk gezien kan worden.

  • 2. De hoogte van het PGB voor de aanschaf van een eigen auto wordt vastgesteld aan de hand van een goedgekeurde offerte voor de aanschaf van een auto, waarbij rekening gehouden wordt met de volgende voorwaarden:

    • a.

      de auto is niet ouder dan 7 jaar;

    • b.

      de verwachte technische levensduur is nog minimaal 7 jaar;

  • 3. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor aanschaf, onderhoud, reparatie wegenbelasting en verzekering van de auto.

  • 4. Het PGB voor een autoaanpassing wordt éénmalig verstrekt voor een periode van minimaal 7 jaar.

  • 5. Belanghebbende kan na deze periode van 7 jaar opnieuw in aanmerking komen voor een PGB voor een autoaanpassing als:

    • a.

      de auto technisch is afgeschreven én:

    • b.

      belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking.

Artikel 6.12 Eigen verantwoordelijkheid belanghebbende

Kosten voor vervanging van accu’s behorend bij een verstrekte voorziening vanwege het niet of niet voldoende opladen door belanghebbende, kunnen in rekening gebracht worden bij belanghebbende van de voorziening.

Artikel 6.13 Verzekering voorziening

Voorzieningen, zoals een scootmobiel, die buiten de eigen woon- en leefomgeving worden gebruikt voor bijvoorbeeld vakantie in binnen of buitenland, dienen door belanghebbende zelf voldoende verzekerd te worden voor diefstal, schade, noodzakelijk onderhoud en pech.

AFDELING 3 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 6.14 Algemeen

Het college verstaat onder een woonvoorziening een verstrekking aan ingezetene ter stimulering van:

  • a.

    het zelfstandig gebruik kunnen maken van de woning waarin hij hoofdverblijf houdt;

  • b.

    het bezoekbaar maken van woningen als dit noodzakelijk is om sociale relaties te kunnen onderhouden.

Artikel 6.15 Afwegingskader

Het college bepaalt de omvang van het recht aan de hand van het afwegingskader woonvoorzieningen en de ZRM.

Artikel 6.16 Soorten woonvoorzieningen

  • 1. Het college kan de volgende soorten woonvoorzieningen verstrekken:

    • a.

      voorziening in verhuizing en/of herinrichting;

    • b.

      voorziening in huurderving

    • c.

      voorziening in tijdelijke huisvesting

    • d.

      een bouwkundige of woontechnische voorziening

    • e.

      een niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening

    • f.

      voorziening in uitraasruimte

    • g.

      voorziening in het op verzoek van het college ontruimen van woonruimte voor een belanghebbende

    • h.

      het verwijderen van woonvoorzieningen

    • i.

      een voorziening in het bezoekbaar maken van woonruimte

    • j.

      een voorziening in de vorm van woningsanering

  • 2. Het college stelt het PGB voor woonvoorzieningen genoemd onder b, d, f en i betaalbaar aan de eigenaar van de woonruimte waarvoor de woonvoorziening bestemd is.

  • 3. Een minderjarige belanghebbende van wie de ouders zijn gescheiden en ieder afzonderlijk woonruimte bewonen, komt voor woonvoorzieningen aan deze beide woonruimten in aanmerking als:

    • a.

      de ouders hun co-ouderschap schriftelijk vastgelegd hebben;

    • b.

      het kind evenredig in tijd verdeeld in beide woonruimten bij de ouders inwoont;

    • c.

      de beide woonruimten op het grondgebied van de gemeente Assen liggen.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid geldt niet voor woonvoorzieningen genoemd in artikel 6.16 lid 1 sub a tot en met c en e.

  • 5. Bij woningvoorzieningen wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen van bijv. keukens en badkamers.

Artikel 6.17 Verhuizing en/of herinrichting

  • 1. Als de kosten van een verbouwing aan de woning meer dan € 5.000,-- bedragen beoordeelt het college of het doel als bedoeld in 6.16 lid 1 sub a te bereiken is via een verhuizing.

  • 2. Het college verstrekt verhuis-en inrichtingskosten uitsluitend in de vorm van een PGB.

  • 3. Het college stelt de hoogte van het PGB vast in de Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015 PGB.

  • 4. Het college verstrekt het PGB voor verhuiskosten vooraf en verantwoording vindt plaats op basis van declaraties.

Artikel 6.18 Huurderving

  • 1. Het college verstrekt uitsluitend in de volgende situaties een financiële bijdrage in de kosten van huurderving:

    • a.

      als de aanvrager om medisch objectiveerbare redenen de nieuw te betrekken woning niet kan betrekken totdat de aanpassingswerkzaamheden afgerond zijn, is een bijdrage in de dubbele huur mogelijk of

    • b.

      als het college er voor kiest om in samenspraak met een verhuurder een aangepaste woning te reserveren voor hergebruik kunnen de gederfde huurkosten aan de verhuurder vergoed worden.

  • 2. Het college verstrekt financiële bijdrage uitsluitend in de vorm van een PGB.

  • 3. Het college stelt de hoogte van het PGB vast in de Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015 PGB.

Artikel 6.19 Terugbetaling bij verkoop woning

  • 1. Bij verkoop van de aangepaste woning kan het college verzoeken om terugbetaling van (een gedeelte van) de kosten van aanpassingen.

  • 2. Als bij woningaanpassingen sprake is van waardevermeerdering van de woning, kan de terugbetalingsregeling van toepassing zijn. Dit wordt besproken met belanghebbende en vastgelegd in de beschikking.

  • 3. Eventuele waardevermindering van de woning door woningaanpassingen kunnen niet verhaald worden het college.

Artikel 6.20 Voorziening bezoekbaar maken woonruimte

  • 1. Het bezoekbaar maken van woonruimte is het bereikbaar maken van de woonkamer en één toilet in de woonruimte.

  • 2. Een belanghebbende komt in aanmerking voor een voorziening in het bezoekbaar maken van woonruimte als:

    • a.

      hij zijn hoofdverblijf heeft in op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling;

    • b.

      deze voorziening betrekking heeft op woonruimte gelegen op grondgebied van de gemeente Assen.

Artikel 6.21 Uitraaskamer

  • 1. Het college verstaat onder een uitraaskamer een verblijfsruimte waarin een belanghebbende, die vanwege een gedragsstoornis, ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

  • 2. Het college verstrekt een voorziening voor een uitraaskamer als:

    • a.

      belanghebbende vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont;

    • b.

      het gaat om een verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een psychische component in de handicap;

    • c.

      het ontremde gedrag ernstig is, dat wil zeggen het gedrag is te rangschikken binnen de reikwijdte van indicatie voor een opname in een inrichting;

    • d.

      het risico van fysiek letsel kan niet worden beheerst door oppas- en/of andere maatregelen.

  • 3. De uitraaskamer is uitsluitend bedoeld voor de gehandicapte en dus niet om de hinder voor andere (inwonende) personen weg te nemen.

Artikel 6.22 Woningsanering

  • 1. Het college verstaat onder woningsanering het vervangen van de in de slaapkamer aanwezige vloerbedekking door glad, afneembaar materiaal.

  • 2. Het college verstrekt deze voorziening als:

    • a.

      de vloerbedekking in de slaapkamer niet van glad, afneembaar materiaal zijn;

    • b.

      de vloerbedekking in de slaapkamer niet afgeschreven zijn;

    • c.

      de belanghebbende een rapport heeft waarin een positief saneringsadvies is opgenomen van een Cara-verpleegkundige;

    • d.

      de aanvraag niet het gevolg is van verhuizing;

    • e.

      de belanghebbende bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs niet kon weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert én

    • f.

      de vloerbedekking niet ouder is dan 7 jaar.

  • 3. Bij een belanghebbende in de leeftijd van één tot vier jaar wordt ook vloerbedekking van de woonkamer vervangen.

Artikel 6.23 Bijzondere weigeringsgronden voor een woonvoorziening

Het college weigert een woonvoorziening als:

  • a.

    de belanghebbende geen hoofdverblijf houdt in de woonruimte waarop een woonvoorziening betrekking heeft tenzij deze voorziening het bezoekbaar maken van een woning betreft.

  • b.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen en de aanvraag een voorziening in verhuizing en/of herinrichting betreft.

  • c.

    de belanghebbende verhuisd is uit óf naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden.

  • d.

    de belanghebbende verhuisd is naar een Wlz-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg.

Artikel 6.24 Onderhoud en reparatie

Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een woonvoorziening:

  • a.

    de belanghebbende zorgt als een goed huisvader voor de voorziening:

  • b.

    kosten van onderhoud en reparaties ten gevolge van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid komen voor rekening van de belanghebbende;

  • c.

    het college wijst aan door welk bedrijf of welke persoon reparaties en onderhoud verricht worden.

Artikel 6.25 Bijzondere voorwaarde bruikleen traplift

Het college verbindt de volgende voorwaarden aan het in bruikleen geven van een traplift:

  • a.

    verplaatsing of verwijdering van de traplift vindt plaats door of namens de gemeente met toestemming van het college;

  • b.

    de belanghebbende is verplicht om de traplift te verzekeren als onderdeel van zijn inboedel

Artikel 6.26 Teruggave

  • 1. Belanghebbende of zijn rechtsopvolgers onder algemene titel zijn verplicht om de voorziening die in bruikleen is verstrekt terug te leveren aan de gemeente indien het recht op de voorziening is geëindigd

  • 2. Belanghebbende of zijn rechtsopvolgers dragen de kosten voor het terugbrengen van de woning in de oorspronkelijke staat na verwijdering van de voorzieningen

AFDELING 4 BEGELEIDING

Artikel 6.27 Begeleiding

  • 1. Het college verstaat onder begeleiding:

    • a.

      toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;

    • b.

      ondersteuning bij het aanbrengen van structuur cq. het voeren van regie;

    • c.

      oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;

    • d.

      ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.); dan wordt het vaak “thuisbegeleiding “genoemd.

  • 2. Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren met een maximum van 20 uur per week.

  • 3. Het college bepaalt de omvang van het recht op begeleiding aan de hand van het afwegingskader ZRM en de CIZ indicatiewijzer versie 7.0 januari 2014.

Artikel 6.28 Dagbesteding

  • 1. Het college verstaat onder dagbesteding begeleiding in groepsvorm met de volgende kenmerken:

    • a.

      programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

    • b.

      methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;

    • c.

      is gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen;

    • d.

      waarbij het vervoer door de zorgaanbieder wordt verzorgd.

  • 2. Dagbesteding wordt vastgesteld in dagdelen tot een maximum van 10 dagdelen per week.

  • 3. De omvang van het recht in uren wordt bepaald aan de hand van het afwegingskader ZRM.

Artikel 6.29 Logeren

  • 1. Het college verstaat onder logeren:

    • a.

      een voorziening om de mantelzorger te ontlasten;

    • b.

      met een maximale duur van 3 etmalen per week en

    • c.

      voor personen die permanent zorg en /of toezicht nodig hebben.

  • 2. De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor logeren.

  • 3. De omvang van het recht in uren wordt bepaald aan de hand van het afwegingskader ZRM.

  • 4. Als de ondersteuning van de mantelzorger acuut wegvalt geldt de spoedprocedure als genoemd in artikel 2.7.

Artikel 6.30 Beschermd wonen

1.Het college verstaat onder beschermd wonen het bieden van een 24-uurs setting aan

personen met psychische of psychosociale problemen. Onder 24-uurs setting vallen:

  • a.

    onderdak

  • b.

    begeleiding en/of

  • c.

    dagbesteding.

    • 2.

      De omvang van het recht wordt bepaald aan de hand van het afwegingskader beschermd wonen en het afwegingskader ZRM.

HOOFDSTUK 7 BIJZONDERE ONDERSTEUNING

Artikel 7.1 Tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Belanghebbende kan een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning bij het college.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning moet belanghebbende aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      Er bestaat een (medische) noodzaak tot gebruik maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning. De medische noodzaak wordt bepaald door het inwonersplein, buurtteam of door zorgaanbieder.

    • b.

      Het (gezamenlijk) inkomen bedraagt ten hoogste 120 % van de bijstandsnorm.

    • c.

      De vermogensgrens van belanghebbende(n) bedraagt ten hoogste de maximale vermogensgrenzen van de Wwb. (vrijgesteld vermogen).

    • d.

      De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van het (gezamenlijk) inkomen en vermogen. Deze criteria zijn opgenomen in het ‘Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015’ bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015.

  • 3. Het college bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming als volgt:

    • a.

      De tegemoetkoming is nooit hoger dan de werkelijke kosten en/of het vastgestelde maximaal te vergoeden uurtarief voor de voorziening zoals opgenomen in het ‘Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015’ bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015.

    • b.

      De tegemoetkoming is tevens gebaseerd op het aantal noodzakelijke uren per week waarbij rekening gehouden is met de mate van zelfredzaamheid als vastgesteld in de ZRM.

HOOFDSTUK 8. WAARDERING EN ONDERSTEUNING MANTELZORGERS.

Artikel 8.1 Algemeen

  • 1. De uitvoering van de waardering en ondersteuning van mantelzorgers als bedoeld in artikel 12 van de Vmo, gebeurt via de nieuwe welzijnspraktijk en de buurtteams.

  • 2. Onder waardering en ondersteuning van mantelzorgers wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      in beeld brengen van de mantelzorger en daarmee de specifieke doelgroepen (jong, dementie, psychiatrie);

    • b.

      deskundigheidsbevordering;

    • c.

      respijtzorg;

    • d.

      informatie en advies;

    • e.

      voorlichting;

    • f.

      lotgenotencontact;

    • g.

      waardering;

    • h.

      ondersteuning;

    • i.

      samenwerking door en met organisaties.

Artikel 8.2 Jaarlijkse waardering

Elk jaar biedt de gemeente de dag van de mantelzorg aan als blijk van waardering aan de mantelzorgers een verwendag met een cadeautje. Daarnaast worden er ook uitjes en activiteiten georganiseerd voor jonge mantelzorgers, veelal aangeboden door serviceclubs of via ondernemers aangeboden in het kader van maatschappelijk ondernemen.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 9.1. Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen die zijn ingediend onder het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgehandeld krachtens het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012.

  • 2. Voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming op jaar- of declaratiebasis die toegekend zijn met toepassing van het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 of een eerder besluit lopen door tot einde van de indicatie.

  • 3. Ten aanzien van de eigen bijdrage voor lopende voorzieningen verstrekt op grond van de Verordening individuele Wmo 2012 geldt dat deze van kracht blijven tot 1 januari 2016.

HOOFDSTUK 10. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 10.1 Inwerkingtreding en intrekking en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015

  • 2.

    Het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 wordt ingetrokken.

  • 3.

    Dit besluit kan worden aangehaald als Bmo 2015

Bijlagen behorend bij dit besluit:

  • A.

    Afwegingskader ZRM

  • B.

    Afwegingskader rolstoel en vervoer

  • C.

    Afwegingskader woonvoorzieningen

  • D.

    Financiële bijlage PGB Maatwerkvoorzieningen 2015

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 9 december 2014
Mw. C. Abbenhues, voorzitter
Mw. I. Oostmeijer-Oosting, secretaris

Bijlage Financiële bijlage PGB maatwerkvoorzieningen

Financiële bijlage

Bijlage Afwegingskader rolstoel en vervoer en woonvoorzieningen

Afwegingskader rolstoel en vervoer en

Bijlage Afwegingskader ZRM

Afwegingskader ZRM