Regeling vervallen per 01-01-2017

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015

Geldend van 25-11-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015

Burgemeester en wethouders van Assen,

Overwegende dat op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015 het college bevoegd is om nadere regels te stellen ten aanzien van in de verordening genoemde onderwerpen;

dat deze nadere regels zijn uitgewerkt in dit Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015;

besluit;

Vast te stellen het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015;

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a. adviesinstantie: door het college gecontracteerde adviesinstantie;

  • b. bovengebruikelijke hulp: alle hulp die gebruikelijke hulp als bedoeld onder artikel 1.1 sub e overstijgt;

  • c. centrumgemeente: de gemeente Assen die als centrumgemeente de regierol heeft voor Beschermd wonen en maatschappelijke opvang en namens de gemeenten Aa en Hunze, Tynaarlo, Noordenveld, Midden-Drenthe, Meppel, Hoogeveen, De Wolden, Westerveld het mandaat heeft op grond hiervan besluiten te nemen;

  • d. formele hulp: hulp die geboden wordt door een professional die voor deze hulp wordt betaald en een erkende kwalificatie heeft;

  • e. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • f. gespreksverslag: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek;

  • g. het besluit : Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad;

  • h. HHT: Huishoudelijke Hulp Toelage;

  • i. informele hulp: hulp op vrijwillige basis en zonder erkende kwalificaties;

  • j. ingezetene: ingezetene volgens de BRP van de gemeente Assen;

  • k. mantelzorger: persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in de artikel 1.1.1, onder van de wet;

  • l. onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • m. persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2. van de wet;

  • n. verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Assen als laatstelijk vastgesteld door de gemeenteraad;

  • o. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • p. ZRM: De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is het instrument waarmee behandelaars, beleidsmakers en onderzoekers in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden, de mate van zelfredzaamheid en participatie van hun cliënten eenvoudig en volledig kunnen beoordelen;

Artikel 1.2. Overige begrippen

Voor zover in dit besluit begrippen voorkomen die niet in het vorige artikel zijn omschreven gelden de begripsbepalingen uit de wet.

HOOFDSTUK 2. TOEGANG

Artikel 2.1 Melding

  • 1. Door of namens ingezetene wordt de hulpvraag gemeld bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de ingezetene een onderzoek instellen of doen instellen.

Artikel 2.2 Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de ingezetene bij bevestiging van de melding over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2.3 Informatie en identificatie

  • 1. De ingezetene of zijn vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2. Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.4, stelt het college de identiteit van de ingezetene vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.4 Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de ingezetene of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De factoren, als genoemd in artikel 2.3.2., vierde lid van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning.

  • 4. Het college wijst de ingezetene en zijn mantelzorger tijdens het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning.

  • 5. Tijdens het gesprek wordt aan de ingezetene of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen meegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 6. Het college wijst de ingezetene dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid in een spoedeisende situatie om een aanvraag als bedoeld in artikel 2.7 in te dienen.

  • 7. Het college verstrekt de ingezetene dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder het gespreksverslag als bedoeld in het eerste lid.

  • 8. Als de ingezetene een aanvraag wil doen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek.

Artikel 2.5 Nader onderzoek

  • 1. De ingezetene is verplicht om, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van het onderzoek, medewerking te verlenen. Deze medewerking omvat in ieder geval:

    • a.

      het voldoen aan een oproep om in persoon te verschijnen op een aangegeven tijdstip en plaats om de ingezetene te kunnen bevragen.

    • b.

      het voldoen aan een oproep van één of meer door het college aangewezen deskundigen om in persoon te verschijnen op een aangegeven tijdstip en plaats voor bevraging en/of onderzoek.

    • c.

      het verlenen van toegang tot zijn of haar woning op een van te voren aangegeven moment.

  • 2. Het college vraag als zij dit nodig acht om advies bij één of meerdere adviesinstanties.

Artikel 2.6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat hetonderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 3.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan ook een ondertekend verslag van het gesprek, als de cliënt dit wenst, worden beschouwd als aanvraagformulier. Als cliënt het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

  • 5.

    Het college neemt alleen een aanvraag in behandeling als een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening en een dagtekening door cliënt (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd.

  • 6.

    De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

  • 7.

    Als de aanvraag als bedoeld in artikel 2.4 lid 8 niet wordt gedaan geldt dat na 6 maanden na het afsluiten van het onderzoek de ingezetene een nieuwe melding doet.

Artikel 2.7 Spoedprocedure

  • 1. Als er sprake is van een spoedeisend geval wordt als volgt afgeweken van de aanvraagprocedure als bedoeld in dit hoofdstuk:

    • a.

      de spoedeisendheid wordt beoordeeld en bepaald door de zorgaanbieder;

    • b.

      als sprake is van spoedeisendheid levert de zorgaanbieder zorg zonder beschikking en

    • c.

      de zorgaanbieder meldt de cliënt bij het college op de eerstvolgende werkdag;

  • 2. Er is tevens sprake van spoedeisendheid als de aanvraag voor ondersteuning bij het huishouden via de transferverpleegkundige van het Wilhelmina ziekenhuis Assen is ingediend.

Artikel 2.8 Beslistermijn

  • 1. Ingezetene ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond 2.3.5. van de wet binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking.

  • 2. Het college kan deze beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

Artikel 2.9 Gewijzigde omstandigheden na toekenning

Als sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.8. (gewijzigde omstandigheden die cliënt verplicht is te melden) en 2.3.9 (gewijzigde omstandigheden op grond van onderzoek van het college) van de wet, wijzigt het college de beschikking (ambtshalve ) na onderzoek als bedoeld in artikel 2.4 van dit besluit.

Artikel 2:10 Beëindiging

Onverminderd het bepaalde in de wet en in de Vmo 2015 beëindigt het college het recht op een maatwerkvoorziening als:

  • a.

    cliënt verhuist naar een andere gemeente,

  • b.

    cliënt beschermd wonen verhuisd naar een gemeente buiten de regio;

  • c.

    cliënt overlijdt;

  • d.

    er sprake is van fraude;

  • e.

    er naar oordeel van het college sprake is van onvoldoende doelmatigheid;

  • f.

    cliënt aangeeft dat zijn situatie is veranderd en het college vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • g.

    als cliënt een indicatie heeft in het kader van de Wet langdurige zorg;

  • h.

    als cliënt langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling;

  • i.

    cliënt de hulp binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Voorwaarden

Het college verbindt in elke geval de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening:

  • a.

    enkel de cliënt mag de voorziening gebruiken;

  • b.

    de cliënt is verplicht om, voor zover van toepassing, de bijgeleverde gebruiksaanwijzingen na te leven;

  • c.

    de cliënt mag geen wijzigingen of aanpassingen in de voorziening aanbrengen zonder toestemming van het college;

  • d.

    de cliënt is verplicht om mee te werken aan controles op of handelingen aan de voorziening door of namens de gemeente;

  • e.

    bij verstrekking van een voorziening in eigendom is de cliënt verantwoordelijk voor verzekering van de voorziening als onderdeel van zijn inboedel;

Artikel 3.2 Vorm maatwerkvoorziening

Voorzieningen in natura worden in eigendom of in bruikleen verstrekt.

Artikel 3.3 Toepassing zelfredzaamheidmatrix (ZRM)

  • 1. Het college maakt bij de toekenning van een maatwerkvoorziening gebruik van het afwegingskader ZRM, zoals opgenomen in bijlage A, om de zelfredzaamheid en participatie te bepalen en zo tot een passende bijdrage als bedoeld in artikel 3 van de verordening te komen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van hulpmiddelen en woonvoorzieningen.

Artikel 3.4 Bovengebruikelijke hulp

  • 1. Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de zorg door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan een voorziening worden ingezet.

  • 2. Het college verstaat onder een langdurige situatie zoals bedoeld in het eerste lid, tenminste een periode van 3 aaneengesloten kalendermaanden.

Artikel 3.5 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura zoals bedoeld wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, is de kostprijs gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening verschuldigd is aan de verhuurder van de voorziening;

    • b.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt of zou worden ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op het tarief dat de gemeente hiervoor verschuldigd is of zou zijn als hij deze had ingekocht.

  • 2. De kostprijs voor de overige maatwerkvoorzieningen in natura is gelijk aan het tarief dat de gemeente voor de maatwerkvoorziening verschuldigd is.

  • 3. De kostprijs van een PGB is gelijk aan het verstrekte bedrag.

HOOFDSTUK 4. REGELS VOOR EEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) BIJ EEN MAATWERKVOORZIENING

Artikel 4.1 Hoogte PGB

  • 1. Het college maakt een onderscheid tussen formele hulp en hulp vanuit het sociaal netwerk.

  • 2. Tarieven voor hulp uit het sociaal netwerk zijn lager dan voor formele zorg.

  • 3. Voor voorzieningen die genoemd zijn in de bij dit uitvoeringsbesluit horende Financiële bijlage stelt het college de hoogte van het persoonsgebonden budget vast volgens de vermelde bedragen.

Artikel 4.2 Voorwaarden PGB

  • 1.

    • Het college verbindt de volgende voorwaarden aan een aanvraag voor een verstrekking van een PGB:

      • a.

        de aanvraag is schriftelijk;

      • b.

        cliënt geeft argumenten waarom een PGB de voorkeur heeft boven een voorziening van zorg in natura;

      • c.

        cliënt geeft argumenten waarom een PGB tenminste het doelbereik heeft van zorg in natura en daarmee de kwaliteit van de zorg te waarborgen.

  • 2. Voor de beoordeling van deze voorwaarden hanteert het college de volgende richtlijnen, die worden getoetst in een persoonlijk gesprek.

    • a.

      Bekwaamheid van de aanvrager

    Om na te gaan of de PGB aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt de bekwaamheid van de PGB aanvrager beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn:

    Is de aanvrager in staat de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen;

    • -

      Is de aanvrager goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij/zij hiermee omgaan;

    • -

      Is de aanvrager in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, bijvoorbeeld een aanbieder uitzoeken, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen, bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp.

    • -

      Bij aanvragers die niet in staat zijn volledig de eigen regie te voeren, maar niet handelingsonbekwaam zijn, kan een (wettelijk) vertegenwoordiger uit naam van de aanvrager de regie voeren. Aangezien de aanvrager als het ware in de rol van budgethouder wordt vervangen door de vertegenwoordiger, toetst het college laatstgenoemde persoon op dezelfde aspecten als genoemd in dit artikel als de aanvrager.

    • b.

      Motivering door de aanvrager

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt indien dit gemotiveerd wordt aangevraagd aan de hand van een opgesteld budget en ondersteuningsplan. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de kwaliteit van de verstrekking van een PGB tenminste gelijk is aan zorg in natura. Ook dient de cliënt aan te tonen dat de doelmatigheid van de ondersteuning door middel van een PGB tenminste gelijk is aan zorg in natura. Het college beoordeelt of dit plan voldoet.

    • c.

      Het college beoordeelt de kwaliteit van de dienstverlening bij toekenning van een PGB op:

    • -

      veiligheid;

    • -

      doeltreffendheid;

    • -

      cliëntgerichtheid.

  • 3. Het college weigert onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6., lid 5 van de wet een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB als naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 4.2 en 4.3.

  • 4. Een PGB kan niet worden afgenomen bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

Artikel 4.3 Voorwaarden uitvoerder PGB

  • 1. De uitvoerder van een PGB is:

    • a.

      een organisatie of natuurlijk persoon met inschrijving in de Kvk die formele hulp biedt als bedoeld in artikel 1 van dit besluit;

    • b.

      een persoon uit het eigen netwerk van cliënt;

  • 2. De beloning van het sociale netwerk blijft in elk geval beperkt tot die gevallen waarin de gebruikelijke zorg overstijgt en de effectiviteit en doelmatigheid van de ondersteuning tenminste gelijk is aan zorg in natura.

  • 3. Bij de beoordeling van inzet vanuit het sociale netwerk moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De kwaliteit van de inzet van het sociaal netwerk is tenminste gelijk aan de kwaliteit van zorg in natura;

    • b.

      De geboden hulp is passend, adequaat en veilig;

    • c.

      Het gaat niet om gebruikelijke zorg;

    • d.

      Er moet sprake zijn van inkomstenderving van de hulpverlener. Iemand moet bijvoorbeeld (deels) zijn baan opzeggen om de ondersteuning te kunnen bieden;

    • e.

      Er is sprake van zorg en ondersteuning gericht op participatie en zelfredzaamheid;

    • f.

      De persoon die behoort tot het sociale netwerk heeft aangegeven dat het bieden van de ondersteuning voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 4. In aanvulling op het tweede en derde lid, wordt inzet van het sociaal netwerk met een PGB in ieder geval aantoonbaar van hetzelfde niveau geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de cliënt vertrouwd is en goed contact heeft.

  • 5. De cliënt en/of zijn vertegenwoordiger dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de hulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

Artikel 4.4 Verantwoordelijkheden van de cliënt

De cliënt aan wie een PGB is toegekend is verantwoordelijk voor:

  • a.

    het inkopen van de maatwerkvoorziening;

  • b.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel;

  • c.

    het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst;

  • d.

    dat de voorziening blijft voldoen aan de eisen zoals die in de beschikking zijn vermeld voor de volledige looptijd van de voorziening.

  • e.

    het college in kennis stellen van alle informatie die van invloed is op het PGB.

Artikel 4.5 (Tussentijdse) beëindiging PGB

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.10 gelden voor een PGB de volgende redenen om het PGB te beëindigen:

  • a.

    cliënt geen of foutieve declaraties inlevert;

  • b.

    cliënt zijn PGB laat omzetten in ZIN;

Artikel 4.6 Besteding PGB

  • 1. Het PGB kan alleen worden besteed voor de daadwerkelijk ondersteuning in de vorm van gedeclareerde uren, een vast maandloon en daadwerkelijk en aantoonbaar gemaakte kosten.

  • 2. Uitgesloten van besteding van het PGB zijn in elk geval bemiddelingskosten, administratiekosten, reiskosten, feestdagenuitkering. Nadere toelichting schrijven voor wat betreft we hieronder verstaan.

  • 3. Er vindt geen doorbetaling van het PGB plaats bij tussentijdse beëindiging als bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.7 De zorgovereenkomst

  • 1. De cliënt aan wie een PGB is verleend komt met de aanbieder een PGB zorgovereenkomst overeen. In de zorgovereenkomst zijn tenminste afspraken opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de in te zetten hulp/begeleiding, de inschakeling van het type hulpverlener (medewerker van cao zorgorganisatie, zzp’er/andere zorgorganisatie of sociaal netwerk) en de wijze van declareren.

  • 2. De toetsing van de zorgovereenkomst op arbeidsrechtelijke zaken wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De gemeente Assen is verantwoordelijk voor de goedkeuring van de zorgovereenkomst. Daarbij worden zowel de inhoud als de financiën beoordeeld. De tarieven in de zorgovereenkomst worden getoetst aan de hoogte van de tariefstelling voor PGB diensten.

HOOFDSTUK 5. REGELS VOOR BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van een algemene voorzieningen

De aanbieder van de algemene voorziening stelt de bijdrage in de kosten vast die ten hoogste kostendekkend is.

Artikel 5.2 Hoogte eigen bijdrage maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt betaalt een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening gelijk aan het bedrag in artikel 3 van het besluit.

  • 2. Maatwerkvoorzieningen waarvoor het gestelde in het eerste lid niet van toepassing is zijn :

    • a.

      collectief vervoer en vervoerskosten;

    • b.

      huurderving;

    • c.

      tijdelijke huisvesting;

    • d.

      onderhoud, reparatie en keuring van woon-en vervoervoorzieningen in natura

    • e.

      rolstoel.

Artikel 5.3 De duur van de eigen bijdrage

  • 1. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is de periode waarvoor cliënt een eigen bijdrage is verschuldigd gelijk aan de looptijd van de toegekende maatwerkvoorziening.

  • 2. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiële ondersteuning die wordt gehuurd en/ of in bruikleen, is de periode waarvoor cliënt een eigen bijdrage is verschuldigd gelijk aan de looptijd van de toegekende maatwerkvoorziening.

  • 3. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiele ondersteuning in eigendom van de cliënt geldt dat de duur van de afschrijvingsperiode gelijk is aan de afschrijvingsperiode als aangeven door de leverancier.

  • 4. Onder dienstverlening als genoemd in het eerste lid verstaat het college begeleiding, ondersteuning bij het huishouden, beschermd wonen, logeren, dagbesteding.

  • 5. Onder materiële ondersteuning als genoemd in het tweede lid verstaat het college rolstoel, woonvoorzieningen, vervoer.

Artikel 5.4 Eigen bijdrage maatschappelijke opvang.

  • 1. Het college bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang aan de hand van de richtlijn als genoemd in artikel 3:20 van het besluit.

  • 2. Het college wijkt af van het bepaalde in het eerste lid als:

    • a.

      het netto-inkomen hoger is dan de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben wordt de hoogte van de eigen bijdrage vastgesteld op de bijstandsnorm, respectievelijk inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben, vermeerderd met 15% van het verschil tussen het netto inkomen en de betreffende uitkering, onder aftrek van de norm persoonlijke uitgaven.

    • b.

      als cliënt gebruik maakt van crisisopvang en kosten moet dragen voor een zelfstandige woonruimte, wordt de bijdrage gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm respectievelijk inkomensvoorzieningsnorm.

  • 3. De gecontracteerde partners voor de kortdurende opvang innen de eigen bijdrage.

HOOFDSTUK 6 MAATWERKVOORZIENINGEN

AFDELING 1. ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 6.1 Ondersteuning bij het huishouden

  • 1. Het college verstaat onder ondersteuning bij het huishouden de organisatie van het huishouden in combinatie met de overname van huishoudelijk werk.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de te verstrekken ondersteuning bij het huishouden in uren en minuten.

  • 3. Het college bepaalt de omvang van het recht op ondersteuning bij het huishouden aan de hand van het afwegingskader ZRM en de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden zoals laatstelijk bekendgemaakt door de MO-zaak.

Artikel 6.2 Voortzetten hulp bij het huishouden na overlijden huisgenoot

Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achterblijft, zal de ondersteuning bij het huishouden maximaal twee weken worden voortgezet.

AFDELING 2 ROLSTOEL EN VERVOER

Artikel 6.3. Rolstoel en vervoer

  • 1. Het college verstaat onder een rolstoel:

    • a.

      een handbewogen-, elektrische- of duwrolstoel;

  • 2. Het college kent een voorziening in de vorm van een rolstoel of vervoer toe om de cliënt in staat te stellen om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zich zoveel mogelijk zelfstandig te bewegen in zijn woonomgeving.

Artikel 6.4 Termijn

Een indicatie voor een rolstoelvoorziening wordt voor onbepaalde tijd afgegeven. Tussentijdse wet- en beleidswijzigingen kunnen van invloed zijn op de lopende indicatie. Cliënt wordt daarvan tijdig op de hoogte gesteld.

Artikel 6.5 Verzekeringsplicht

Voorzieningen, zoals een elektrische rolstoel, die buiten de eigen woon- en leefomgeving worden gebruikt voor bijvoorbeeld vakantie in binnen of buitenland, dienen door cliënt zelf voldoende verzekerd te worden voor diefstal, schade, noodzakelijk onderhoud en pech.

Artikel 6.6 Accessoires

Het college vergoedt geen accessoires, zoals bijvoorbeeld een boodschappenmand en een extra spiegel.

Artikel 6.7 Vervoer

  • 1.

    Het college verstaat onder een lokale verplaatsing een verplaatsing binnen een straal van maximaal 25 kilometer rond de woning.

  • 2.

    Voor verplaatsingen boven het bereik als genoemd onder het tweede lid maakt cliënt gebruik van de mogelijkheden van het bovenregionaal vervoer.

  • 3.

    Het college verstrekt de volgende collectieve vervoersvoorziening:

Voorziening in collectief aanvullend vervoer.

  • 4.

    Het college verstrekt de volgende individuele vervoersvoorzieningen:

    • a.

      voorziening in een al dan niet aangepaste auto;

    • b.

      voorziening in een aanpassing van een eigen auto;

    • c.

      voorziening in het gebruik van een eigen auto;

    • d.

      voorziening in een al dan niet aangepast gesloten gehandicaptenvoertuig;

    • e.

      voorziening in een scootmobiel;

    • f.

      voorziening in een taxi voor verplaatsingen met een omvang tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar;

    • g.

      voorziening in een rolstoeltaxi voor verplaatsingen met een omvang tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar;

    • h.

      voorziening in een ander verplaatsingsmiddel;

    • i.

      rijvaardigheidstraining t.b.v. gehandicaptenvoertuig en scootmobiel;

  • 5.

    Het college verstrekt een voorziening in het gebruik van een eigen auto, in een taxi of rolstoeltaxi niet in natura.

  • 6.

    Het college kan in aanvulling op collectief vervoer een voorziening verstrekken in:

    • a.

      een scootmobiel.

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in dit artikel onder lid 4 sub h.

  • 7.

    Het college bepaalt de omvang van het recht aan de hand van het afwegingskader rolstoel en vervoer en de ZRM.

Artikel 6.8 Hoogte persoonsgebonden budgetten voor vervoer

  • 1. Als cliënten partners zijn zoals bedoeld in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en beide in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als hierboven bedoeld in artikel 6.7 lid 5 onder a, b, c, d, f en g bedraagt de hoogte van het PGB per persoon maximaal 75% van de bedragen zoals opgenomen in de financiële bijlage bij dit besluit.

  • 2. Als een cliënt over een vervoersvoorziening in natura beschikt, stelt het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.7 lid 5 a, b, c, d, f en g van de verordening vast op 75% van de bedragen zoals opgenomen in de financiële bijlage bij dit besluit.

Artikel 6.9 Reizigersbijdrage

De cliënt met recht op een voorziening in collectief aanvullend vervoer betaalt als algemeen gebruikelijke kosten per rit een reizigersbijdrage die gelijk is aan het voltarief voor reizen met de

OV-chipkaart in de bus in Drenthe en Groningen.

Artikel 6.10 Bijzondere beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een cliënt komt alleen voor de in artikel 6.7 lid 5 sub a, b, c, f en g van dit besluit genoemde maatwerkvoorzieningen in aanmerking als zijn beperkingen het gebruik van de voorziening genoemd in artikel 6.7 lid 4 onmogelijk maken.

  • 2. Een cliënt komt alleen voor de in artikel 6.7 lid 5 sub a en b van dit besluit genoemde maatwerkvoorzieningen in aanmerking als zijn beperkingen het gebruik van de overige in artikel 6.7 lid 5 van dit besluit genoemde voorzieningen onmogelijk maken.

  • 3. De cliënt die in aanmerking komt voor een voorziening in een scootmobiel en een andere uitvoering wenst dan de voor hem goedkoopst compenserende voorziening draagt zelf de meerkosten.

Artikel 6.11 Aanschaf auto

  • 1. Het college verstrekt een PGB voor de aanschaf van een eigen auto toe als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van cliënt en als een eigen auto niet als algemeen gebruikelijk gezien kan worden.

  • 2. De hoogte van het PGB voor de aanschaf van een eigen auto wordt vastgesteld aan de hand van een goedgekeurde offerte voor de aanschaf van een auto, waarbij rekening gehouden wordt met de volgende voorwaarden:

    • a.

      de auto is niet ouder dan 7 jaar;

    • b.

      de verwachte technische levensduur is nog minimaal 7 jaar.

  • 3. Cliënt is zelf verantwoordelijk voor aanschaf, onderhoud, reparatie, wegenbelasting en verzekering van de auto.

  • 4. Het PGB voor een autoaanpassing wordt éénmalig verstrekt voor een periode van minimaal 7 jaar.

  • 5. Cliënt kan na deze periode van 7 jaar opnieuw in aanmerking komen voor een PGB voor een autoaanpassing als:

    • a.

      de auto technisch is afgeschreven én:

    • b.

      cliënt voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking.

Artikel 6.12 Eigen verantwoordelijkheid cliënt

Kosten voor vervanging van accu’s behorend bij een verstrekte voorziening vanwege het niet of niet voldoende opladen door cliënt, kunnen in rekening gebracht worden bij cliënt.

Artikel 6.13 Verzekering voorziening

Voorzieningen, zoals een scootmobiel, die buiten de eigen woon- en leefomgeving worden gebruikt voor bijvoorbeeld vakantie in binnen of buitenland, dienen door cliënt zelf voldoende verzekerd te worden voor diefstal, schade, noodzakelijk onderhoud en pech.

AFDELING 3 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 6.14 Algemeen

Het college verstaat onder een woonvoorziening een verstrekking aan ingezetene ter stimulering van:

  • a.

    het zelfstandig gebruik kunnen maken van de woning waarin hij hoofdverblijf houdt;

  • b.

    het bezoekbaar maken van woningen als dit noodzakelijk is om sociale relaties te kunnen onderhouden.

Artikel 6.15 Afwegingskader

Het college bepaalt de omvang van het recht aan de hand van het afwegingskader woonvoorzieningen en de ZRM.

Artikel 6.16 Soorten woonvoorzieningen

  • 1. Het college kan de volgende soorten woonvoorzieningen verstrekken:

    • a.

      voorziening in verhuizing en/of herinrichting;

    • b.

      voorziening in huurderving;

    • c.

      voorziening in tijdelijke huisvesting;

    • d.

      een bouwkundige of woontechnische voorziening;

    • e.

      een niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening;

    • f.

      voorziening in uitraasruimte;

    • g.

      voorziening in het op verzoek van het college ontruimen van woonruimte voor cliënt;

    • h.

      het verwijderen van woonvoorzieningen;

    • i.

      een voorziening in het bezoekbaar maken van woonruimte;

    • j.

      een voorziening in de vorm van woningsanering.

  • 2. Het college stelt het PGB voor woonvoorzieningen genoemd onder b, d, f en i betaalbaar aan de eigenaar van de woonruimte waarvoor de woonvoorziening bestemd is.

  • 3. Een minderjarige cliënt van wie de ouders zijn gescheiden en ieder afzonderlijk woonruimte bewonen, komt voor woonvoorzieningen aan deze beide woonruimten in aanmerking als:

    • a.

      de ouders hun co-ouderschap schriftelijk vastgelegd hebben;

    • b.

      het kind evenredig in tijd verdeeld in beide woonruimten bij de ouders inwoont;

    • c.

      de beide woonruimten op het grondgebied van de gemeente Assen liggen.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid geldt niet voor woonvoorzieningen genoemd in artikel 6.16 lid 1 sub a tot en met c en e.

  • 5. Bij woningvoorzieningen wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen van bijv. keukens en badkamers.

Artikel 6.17 Verhuizing en/of herinrichting

  • 1. Als de kosten van een verbouwing aan de woning meer dan € 5.000,-- bedragen beoordeelt het college of het doel als bedoeld in 6.16 lid 1 sub a te bereiken is via een verhuizing.

  • 2. Het college verstrekt verhuis-en inrichtingskosten uitsluitend in de vorm van een PGB.

  • 3. Het college stelt de hoogte van het PGB vast in de Financiële Bijlage PGB.

  • 4. Het college verstrekt het PGB voor verhuiskosten vooraf en verantwoording vindt plaats op basis van declaraties.

Artikel 6.18 Huurderving

  • 1. Het college verstrekt uitsluitend in de volgende situaties een financiële bijdrage in de kosten van huurderving:

    • a.

      als de aanvrager om medisch objectiveerbare redenen de nieuw te betrekken woning niet kan betrekken totdat de aanpassingswerkzaamheden afgerond zijn, is een bijdrage in de dubbele huur mogelijk of

    • b.

      als het college er voor kiest om in samenspraak met een verhuurder een aangepaste woning te reserveren voor hergebruik kunnen de gederfde huurkosten aan de verhuurder vergoed worden.

  • 2. Het college verstrekt financiële bijdrage uitsluitend in de vorm van een PGB.

  • 3. Het college stelt de hoogte van het PGB vast in de Financiële Bijlage PGB.

Artikel 6.19 Terugbetaling bij verkoop woning

  • 1. Bij verkoop van de aangepaste woning kan het college verzoeken om terugbetaling van (een gedeelte van) de kosten van aanpassingen.

  • 2. Als bij woningaanpassingen sprake is van waardevermeerdering van de woning, kan de terugbetalingsregeling van toepassing zijn. Dit wordt besproken met cliënt en vastgelegd in de beschikking.

  • 3. Eventuele waardevermindering van de woning door woningaanpassingen kunnen niet verhaald worden het college.

Artikel 6.20 Voorziening bezoekbaar maken woonruimte

  • 1. Het bezoekbaar maken van woonruimte is het bereikbaar maken van de woonkamer en één toilet in de woonruimte.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een voorziening in het bezoekbaar maken van woonruimte als:

    • a.

      hij zijn hoofdverblijf heeft in op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling;

    • b.

      deze voorziening betrekking heeft op woonruimte gelegen op grondgebied van de gemeente Assen.

Artikel 6.21 Uitraaskamer

  • 1. Het college verstaat onder een uitraaskamer een verblijfsruimte waarin een cliënt, die vanwege een gedragsstoornis, ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

  • 2. Het college verstrekt een voorziening voor een uitraaskamer als:

    • a.

      cliënt vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont;

    • b.

      het gaat om een verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een psychische component in de handicap;

    • c.

      het ontremde gedrag ernstig is, dat wil zeggen het gedrag is te rangschikken binnen de reikwijdte van indicatie voor een opname in een inrichting;

    • d.

      het risico van fysiek letsel kan niet worden beheerst door oppas- en/of andere maatregelen.

  • 3. De uitraaskamer is uitsluitend bedoeld voor de gehandicapte en dus niet om de hinder voor andere (inwonende) personen weg te nemen.

Artikel 6.22 Woningsanering

  • 1. Het college verstaat onder woningsanering het vervangen van de in de slaapkamer aanwezige vloerbedekking door glad, afneembaar materiaal.

  • 2. Het college verstrekt deze voorziening als:

    • a.

      de vloerbedekking in de slaapkamer niet van glad, afneembaar materiaal zijn;

    • b.

      de vloerbedekking in de slaapkamer niet afgeschreven zijn;

    • c.

      de cliënt een rapport heeft waarin een positief saneringsadvies is opgenomen van een Cara-verpleegkundige;

    • d.

      de aanvraag niet het gevolg is van verhuizing;

    • e.

      de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs niet kon weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert én

    • f.

      de vloerbedekking niet ouder is dan 7 jaar.

  • 3. Bij een cliënt in de leeftijd van één tot vier jaar wordt ook vloerbedekking van de woonkamer vervangen.

Artikel 6.23 Bijzondere weigeringsgronden voor een woonvoorziening

Het college weigert een woonvoorziening als:

  • a.

    de cliënt geen hoofdverblijf houdt in de woonruimte waarop een woonvoorziening betrekking heeft tenzij deze voorziening het bezoekbaar maken van een woning betreft.

  • b.

    de cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen en de aanvraag een voorziening in verhuizing en/of herinrichting betreft.

  • c.

    de cliënt verhuisd is uit óf naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden.

  • d.

    de cliënt verhuisd is naar een Wlz-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg.

Artikel 6.24 Onderhoud en reparatie

Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een woonvoorziening:

  • a.

    de cliënt zorgt als een goed huisvader voor de voorziening:

  • b.

    kosten van onderhoud en reparaties ten gevolge van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid komen voor rekening van de cliënt;

  • c.

    het college wijst aan door welk bedrijf of welke persoon reparaties en onderhoud verricht worden.

Artikel 6.25 Bijzondere voorwaarde bruikleen traplift

Het college verbindt de volgende voorwaarden aan het in bruikleen geven van een traplift:

  • a.

    verplaatsing of verwijdering van de traplift vindt plaats door of namens de gemeente met toestemming van het college;

  • b.

    de cliënt is verplicht om de traplift te verzekeren als onderdeel van zijn inboedel.

Artikel 6.26 Teruggave

  • 1. Cliënt of zijn rechtsopvolgers onder algemene titel zijn verplicht om de voorziening die in bruikleen is verstrekt terug te leveren aan de gemeente indien het recht op de voorziening is geëindigd

  • 2. Cliënt of zijn rechtsopvolgers dragen de kosten voor het terugbrengen van de woning in de oorspronkelijke staat na verwijdering van de voorzieningen.

AFDELING 4 BEGELEIDING

Artikel 6.27 Begeleiding

  • 1. Het college verstaat onder begeleiding:

    • a.

      toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;

    • b.

      ondersteuning bij het aanbrengen van structuur cq. het voeren van regie;

    • c.

      oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;

    • d.

      ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.); dan wordt het vaak “thuisbegeleiding “genoemd.

  • 2. Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren met een maximum van 20 uur per week.

  • 3. Het college bepaalt de omvang van het recht op begeleiding aan de hand van het afwegingskader ZRM en de CIZ indicatiewijzer versie 7.0 januari 2014.

Artikel 6.28 Dagbesteding

  • 1. Het college verstaat onder dagbesteding begeleiding in groepsvorm met de volgende kenmerken:

    • a.

      programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

    • b.

      methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;

    • c.

      is gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen;

    • d.

      waarbij het vervoer door de zorgaanbieder wordt verzorgd.

  • 2. Dagbesteding wordt vastgesteld in dagdelen tot een maximum van 10 dagdelen per week.

  • 3. De omvang van het recht in uren wordt bepaald aan de hand van het afwegingskader ZRM.

Artikel 6.29 Logeren

  • 1. Het college verstaat onder logeren:

    • a.

      een voorziening om de mantelzorger te ontlasten;

    • b.

      met een maximale duur van 3 etmalen per week en

    • c.

      voor personen die permanent zorg en /of toezicht nodig hebben.

  • 2. De onder b toegekende duur mag ook worden opgespaard, zolang die de totale duur per jaar niet overschrijdt.

  • 3. Naast logeren mogen maximaal twee dagdelen dagbesteding per etmaal worden toegekend.

  • 4. Een voorziening als bedoeld in het eerste lid is exclusief een kostencomponent voor dagbesteding. De maximale toekenning voor logeren is twee dagdelen.

  • 5. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor logeren.

  • 6. De omvang van het recht in uren wordt bepaald aan de hand van het afwegingskader ZRM.

  • 7. Als de ondersteuning van de mantelzorger acuut wegvalt geldt de spoedprocedure als genoemd in artikel 2.7.

Artikel 6.30 Maatschappelijke opvang

  • 1. Het college verstaat onder kortdurende opvang een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dak- of thuisloos zijn gedurende maximaal 6 maanden.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kan ambtshalve worden verlengd op advies van de uitvoerende instanties voor kortdurende opvang.

  • 3. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening kortdurende opvang in de vorm van:

    • a.

      onderdak;

    • b.

      slaapgelegenheid;

    • c.

      voeding;

    • d.

      begeleiding.

  • 4. Het college bepaalt het recht op een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid aan de hand van de volgende criteria:

    • a.

      de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden);

    • b.

      voorwaarden voor een succesvol traject zoals bijvoorbeeld: actieve schuldhulpverlening, bestaande relatie met GGZ, CJG, MO e.a. in de betreffende centrumgemeente;

    • c.

      gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van de cliënt om in de centrumgemeente te worden opgevangen. Deze redenen moeten voor alle betrokken partijen aanvaardbaar zijn

    • d.

      bekendheid bij de politie in de centrumgemeente;

    • e.

      de cliënt heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaaltwee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de regio van de centrumgemeente gehad. Ditmoet blijken uit inschrijving in de basisregistratie personen of het bekend en geregistreerd zijnbij zorginstellingen;

    • f.

      als contra-indicatie om een cliënt te plaatsen in een andere centrumgemeente gelden redenen om de cliënt uit zijn oude sociale netwerk te halen, of agressie tegen medewerkers van betrokken partijen in de betreffende centrumgemeente.

  • 5. Het college bepaalt het recht op een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid tevens aan de hand van de mate van zelfredzaamheid van cliënt en doet dit aan de hand van de Afwegingskader ZRM Wonen en Zorg.

  • 6. Het college beëindigt het recht op kortdurende opvang als:

    • a.

      cliënt zelfstandige woonruimte heeft betrokken of

    • b.

      een vorm van beschermd wonen heeft geaccepteerd.

Artikel 6.31 Beschermd wonen

  • 1. Het college verstaat onder beschermd wonen het bepaalde in artikel 1.1.1. van de wet.

  • 2. Onder beschermd wonen verstaat het college hulp binnen een 24-uurs setting. De 24 uurs-setting kent twee verschillende vormen:

    • a.

      24- uurs toezicht;

    • b.

      24- uurs achterwacht.

  • 3. Het college biedt de volgende voorzieningen in natura voor beschermd wonen:

    • a.

      onderdak en

    • b.

      begeleiding en/of

    • c.

      dagbesteding.

  • 4. Het college verstrekt geen PGB voor onderdak als genoemd in het derde lid onder a.

  • 5. Het recht op een voorziening voor beschermd wonen bepaalt het college aan de hand van Afwegingskader beschermd wonen en het afwegingskader ZRM.

Artikel 6.32 Beëindiging van het recht

Het college beëindigt het recht op een maatwerkvoorziening beschermd wonen als naar zijn oordeel cliënt:

  • a.

    onvoldoende meewerkt aan de doelen die zijn gesteld;

  • b.

    zich dusdanig misdraagt dat hij niet te handhaven is binnen de woonvorm.

Artikel 6.33 Vergoeding wooninitiatieven beschermd wonen

  • 1. Het college verstaat onder kleinschalig wooninitiatief een woonsituatie waarbij:

    • a.

      minimaal 3 en maximaal 26 bewoners een persoonsgebonden budget ontvangen voor ten minste de functies persoonlijke verzorging en begeleiding individueel en hiervoor door bundeling van persoonsgebonden budgetten gezamenlijk de zorg inkopen, en

    • b.

      de bewoners verblijven op één woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, of op meerdere woonadressen binnen een straal van 100 meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten;

  • 2. Het college kent een voorziening toe onder de voorwaarde dat cliënt tevens een voorziening voor begeleiding is toegekend.

  • 3. De omvang van het recht wordt bepaald door de totale kosten van de gemeenschappelijke verblijfsruimte te delen door het aantal inwoners van het initiatief.

HOOFDSTUK 7 BIJZONDERE ONDERSTEUNING

Artikel 7.1 Tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Cliënt kan een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning bij het college.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning moet cliënt aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      Er bestaat een (medische) noodzaak tot gebruik maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning. De medische noodzaak wordt bepaald door het inwonersplein, buurtteam of door zorgaanbieder.

    • b.

      Het (gezamenlijk) inkomen bedraagt ten hoogste 120 % van de bijstandsnorm.

    • c.

      De vermogensgrens van cliënt(n) bedraagt ten hoogste de maximale vermogensgrenzen van de Wwb. (vrijgesteld vermogen).

    • d.

      De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van het (gezamenlijk) inkomen en vermogen. Deze criteria zijn opgenomen in het ‘Financiële Bijlage’ bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015.

  • 3. Het college bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming als volgt:

    • a.

      De tegemoetkoming is nooit hoger dan de werkelijke kosten en/of het vastgestelde maximaal te vergoeden uurtarief voor de voorziening zoals opgenomen in de ‘Financiële bijlage’ behorend bij dit besluit.

    • b.

      De tegemoetkoming is tevens gebaseerd op het aantal noodzakelijke uren per week waarbij rekening gehouden is met de mate van zelfredzaamheid als vastgesteld in de ZRM.

HOOFDSTUK 8. WAARDERING EN ONDERSTEUNING MANTELZORGERS.

Artikel 8.1 Algemeen

  • 1. De uitvoering van de waardering en ondersteuning van mantelzorgers als bedoeld in artikel 12 van de verordening, gebeurt via de nieuwe welzijnspraktijk en de buurtteams.

  • 2. Onder waardering en ondersteuning van mantelzorgers wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      in beeld brengen van de mantelzorger en daarmee de specifieke doelgroepen (jong, dementie, psychiatrie);

    • b.

      deskundigheidsbevordering;

    • c.

      respijtzorg;

    • d.

      informatie en advies;

    • e.

      voorlichting;

    • f.

      lotgenotencontact;

    • g.

      samenwerking door en met organisaties.

Artikel 8.2 Jaarlijkse waardering

Elk jaar biedt de gemeente de dag van de mantelzorg aan als blijk van waardering aan de mantelzorgers een verwendag met een cadeautje. Daarnaast worden er ook uitjes en activiteiten georganiseerd voor jonge mantelzorgers, veelal aangeboden door serviceclubs of via ondernemers aangeboden in het kader van maatschappelijk ondernemen.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 9.1. Overgangsrecht

  • 1. Voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming op jaar- of declaratiebasis die toegekend zijn met toepassing van het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 of een eerder besluit lopen door tot einde van de indicatie.

  • 2. Ten aanzien van de eigen bijdrage voor lopende voorzieningen verstrekt op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 geldt dat deze van kracht blijven tot 1 januari 2016.

  • 3. Voor cliënten waarvoor het overgangsrecht geldt volgens artikel 8 van de wet en waar het onderzoek na 1 oktober 2015 start worden beoordeeld krachtens dit besluit.

HOOFDSTUK 10. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 10.1 Inwerkingtreding en intrekking en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015, zoals laatst vastgesteld op 9 december 2014, inclusief alle bijlagen wordt ingetrokken.

  • 3.

    Dit besluit kan worden aangehaald als Bmo 2015.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 19 november 2015

M.L.J. Out, voorzitter

T.Dijkstra, secretaris

Bijlagen behorend bij dit besluit: