Regeling vervallen per 01-01-2023

Financiele verordening gemeente Assen 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2022

Intitulé

Financiele verordening gemeente Assen 2018 

 

De raad van de gemeente Assen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

24-11-2017;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de Accountantscommissie;

besluit vast te stellen de Financiële verordening Gemeente Assen 2018:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd; 

  • 2.

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;  

  • 3.

    BBV: Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten; 

  • 4.

    programma: een programma (zoals bedoeld in het Besluit Begroting en Verantwoording) is een samenhangende verzameling van beleidsproducten, activiteiten en geldmiddelen die gericht is op het bereiken van vooraf bepaalde maatschappelijke effecten, waaraan indicatoren zijn gekoppeld. 

  • 5.

    taakveld: taakvelden (zoals bedoeld in het Besluit Begroting en Verantwoording) zijn wettelijk benoemde eenheden die minimaal in een bijlage bij de begroting en verantwoording moeten worden opgenomen. De voorgeschreven eenheden hebben betrekking op de taken en daaraan gerelateerde activiteiten van gemeenten waar baten en lasten mee gemoeid zijn. Deze indeling dient ter ondersteuning en behoeft niet te worden gehanteerd bij de begrotingsuitvoering. Het college behoudt de vrijheid om de taakvelden in te delen en te ordenen naar de programma’s van de raad. 

  • 6.

    rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen. 

  • 7.

    doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen. 

  • 8.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald. 

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

 

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de beleidsproducten per programma vast welke af kunnen wijken van de wettelijk benoemde taakvelden die minimaal in een bijlage bij de begroting en verantwoording worden opgenomen.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. 

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Voor aanvang van het begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin ten minste de data voor het aanbieden aan en vaststellen door de raad van de begroting met de meerjarenbegroting, de jaarstukken, de kaderbrief en de voortgangsrapportage.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    In de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de geraamde respectievelijk gerealiseerde lasten en baten opgenomen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de algemene dekkingsmiddelen en de overhead.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen (inclusief vervangingsinvesteringen) per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten weergegeven.  

Artikel 5. Kaderbrief

  • 1.

    Het college biedt voor 1 juni van het lopende jaar de kaderbrief aan de raad aan. In de kaderbrief geeft de raad richting aan het beleid en de financiën voor de op te stellen begroting voor het volgende begrotingsjaar alsmede voor meerjarenramingen voor de drie daaropvolgende jaren. De raad stelt de kaderbrief in juni vast.

  • 2.

    Indien dat op grond van besluitvorming sinds de vaststelling begroting noodzakelijk is stelt de raad gelijktijdig met de kaderbrief de budgetten in de begroting voor het lopende jaar bij.

  • 3.

    In de begroting en de meerjarenramingen wordt een budget voor onvoorziene uitgaven opgenomen. De raad stelt de omvang van het budget vast. 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad stelt de begroting voor het volgende jaar in november van het lopende jaar vast.

  • 2.

    Het college biedt die begroting uiterlijk een maand voorafgaande aan de begrotingsvergadering ter behandeling en vaststelling aan de raad aan.

  • 3.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en lasten per programma.

  • 4.

    Het college voert het programma uit op basis van de tot het programma behorende producten en de daarbij bijbehorende budgetten.

  • 5.

    Het college draagt er zorg voor dat de door de raad per programma geautoriseerde lasten niet worden overschreden en dat de geraamde baten worden gerealiseerd.

  • 6.

    De raad autoriseert met de vaststelling de in de begroting de voor dat jaar geraamde investeringen. De raad kan daarbij aangeven van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • 7.

    Voor investeringen tijdens het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen legt het college een separaat voorstel ter besluitvorming en autorisatie aan de raad voor.

  • 8.

    Het college geeft in het voorstel aan hoe de uit de investering voortvloeiende lasten worden gedekt en, bij investeringen groter dan € 1 miljoen, wat de gevolgen daarvan zijn voor de gemeentelijke schuldpositie.

  • 9.

    Bij investeringen met een meerjarig karakter doet het college zo nodig jaarlijks bij de begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 10.

    Het college informeert de raad indien de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma, de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden.

  • 11

    De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 12

    De raad kan de budgetten in de lopende begroting bijstellen op de momenten dat de Kaderbrief en/of de Voortgangsrapportage in de raad aan de orde zijn.

  • 13

    Als er daarnaast aanleiding is om de budgetten in de begroting aan te passen stelt de raad daartoe op voorstel van het college een wijzigingsbesluit op die begroting vast.

  • 14

    Over-/ onderbesteding bij de budgetten einde boekjaar komen ten laste/gunste van het resultaat tenzij:

    a. door middel van een specifiek raadsbesluit een directe relatie is geautoriseerd met een specifieke bestemmingsreserve. Het college geeft in de jaarrekening een actueel overzicht van de reserves die het betreft:

    b. sprake is van niet of deels niet bestede budgetten die bestemd zijn voor realisatie van bestaande beleidsdoelen die voortvloeien uit een eerder door raad of college vastgesteld plan die in een volgend jaar weer beschikbaar moeten komen met het oog op verdere plan-/beleidsuitvoering.

    15. Indien sprake is van het gestelde in het vorige lid onder b is de procedure als volgt:

  • 1.

    het college informeert de raad, vooruitlopend op de formele besluitvorming over de resultaatsbestemming bij de vaststelling van de jaarrekening, over de verdere besteding van specifiek benoemde restantbudgetten;

  • 2.

    bij het vaststellen van de jaarrekening wordt de budgettaire ruimte via de resultaatbestemming gestort in een reserve jaarovergang;

  • 3.

    via een begrotingswijziging worden de restantbudgetten in het nieuwe jaar toegevoegd aan de begroting respectievelijk de programma’s door beschikking over de reserve jaarovergang. 

  • 1.

Artikel 7. Voortgangsrapportage

  • 1.

    Het college geeft de raad door middel van de voortgangsrapportage een tussenstand van de bereikte resultaten uit de begroting en een overzicht van en een toelichting op de voorziene financiële afwijkingen van de begroting.

  • 2.

    De rapportage is gebaseerd op de realisatie van de begroting over de eerste 6 maanden van het begrotingsjaar. De indeling van de voortgangsrapportage sluit aan bij de indeling van de begroting. De voortgangsrapportage bevat een prognose van het eindejaarresultaat.

  • 3.

    Het college biedt de voortgangsrapportage voor 1 oktober van het lopende jaar aan de raad aan. De raad stelt de voortgangsrapportage in oktober vast.

  • 4.

    In de voortgangsrapportage informeert het college de raad over voorziene afwijkingen in:

  • 1.

    de uitvoering van het beleid en de daarmee te bereiken resultaten;

  • 2.

    de geraamde baten en de lasten per programma;

  • 3.

    de geraamde algemene dekkingsmiddelen;

  • 4.

    de geraamde overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

  • 5.

    de geraamde toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

  • 6.

    de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 1.

    De informatie over de uitkering uit het gemeentefonds uit de meicirculaire is onderdeel van de voortgangsrapportage en van de eindejaarprognose.

  • 2.

    In de tussenrapportage worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten per beleidsproduct van 10% met een minimum van € 25.000, en bij investeringskredieten van groter dan 10% toegelicht. 

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

 

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota waardering en afschrijving vaste activa aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld.

  • 2.

    Die nota bevat de kaders waar langs kan worden bepaald hoe binnen de gemeente dient te worden omgegaan met de waardering van investeringen in activa en afschrijvingen. 

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandeld:

  • 1.

    de vorming en besteding van reserves;

  • 2.

    de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 1.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

  • 1.

    het specifieke doel van de reserve;

  • 2.

    de voeding van de reserve;

  • 3.

    de maximale hoogte van de reserve; en

  • 4.

    de maximale looptijd. 

Artikel 11. Kostprijsberekening.

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. De grondslagen en methodiek bij deze kostentoerekening is in de basis dat naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa worden betrokken. In de paragraaf lokale heffingen wordt een toelichting opgenomen op de geraamde kostprijs van rechten en heffingen.

  • 2.

    Bij de kosten worden betrokken de bijdragen reserves en / of bijdragen aan en onttrekkingen voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging / onderhoud van de betrokken activa, de kosten voor algemene overhead, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en aanvullend voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten. Het totaal van de geraamde overheadkosten wordt gedeeld door het totale aantal direct begrote fte’s vermenigvuldigd met het aandeel direct begrote fte’s.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen leningen, kortlopende leningen en kredieten evenals de berekende rente over het eigen vermogen en de voorzieningen. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen en de afvalstoffenheffing.

  • 2.

    Het college stelt de overige privaat rechtelijke prijzen vast.

  • 1.

 

Artikel 13. Financieringsfunctie

Het college neemt bij het uitzetten en aantrekken van middelen de kaders in acht zoals die zijn opgenomen in het door de raad vastgestelde treasurystatuut.

 

Hoofdstuk 4. Paragrafen

 

Artikel 14. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de verplichte onderdelen uit artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 15. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen uit artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 16. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen uit artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota aan met de kaders voor weerstandsvermogen en risicomanagement.  

  • 1.

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen uit artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar onderhoudsplannen openbare ruimte aan. De plannen geven de kaders weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt de plannen vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een water- en rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

  • 5.

    Het college biedt de raad jaarlijks, bij de behandeling van de begroting, een meerjarenprognose vastgoed aan.

 

Artikel 18. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen uit artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 19. Verbonden partijen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen uit artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota aan met de kaders voor verbonden partijen. 

Artikel 20. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen uit artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

 

Artikel 21. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • 1.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel, in de verschillende organisatieonderdelen en bij samenwerkingsverbanden;

  • 2.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten.

  • 3.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • 4.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • 5.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • 6.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving. 

Artikel 22. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • 1.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatieonderdelen;

  • 2.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • 3.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • 4.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • 5.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • 6.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de beleidsproducten en/of de taakvelden;

  • 7.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • 8.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • 9.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.  

Artikel 23. Beheersing en Interne controle

  • 1.

    Het college draagt o.a. ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor het geheel van elkaar ondersteunende beheersmaatregelen door of namens de leiding van de organisatie.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor interne beheersmaatregelen en beoogt het voorkomen van onvolkomenheden, dan wel het tijdig ontdekken ervan zodat correctie mogelijk is.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor adequate maatregelen die ertoe leiden dat de geautomatiseerde gegevensverwerking is gewaarborgd.

  • 4.

    Het interne beheerssysteem wordt o.a. gevormd door: functiescheidingen, taak- en verantwoordelijkheden en fysieke en digitale beveiligingsmaatregelen.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor de jaarlijkse verbijzonderde interne controle buiten de primaire processen om. Deze vorm van controle richt zich in eerste instantie op: een adequaat opzet/bestaan en werking van de getroffen interne beheersmaatregelen. Daarnaast kunnen (aanvullende) gegevensgerichte werkzaamheden worden uitgevoerd. 

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

 

Artikel 24. Intrekken oude verordening

De Financiële verordening gemeente Assen 2013 wordt ingetrokken.

  

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018. Deze verordening wordt aangehaald    

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 21 december 2017

   

De voorzitter,

   

De griffier,

     

Toelichting op de artikelen

 

Er worden enkel bepalingen / artikelen behandeld voor zover die verdere toelichting behoeven.

 

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

 

Het tweede lid regelt, dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld. Daarbij kan het college afwijken van de wettelijk benoemde taakvelden en (aanvullende) beleidsproducten benoemen. De wettelijk voorgeschreven taakvelden worden minimaal in een bijlage bij de begroting en verantwoording opgenomen.

 

Het derde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

 

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.

 

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

 

Het derde lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

 

In het vierde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.

 

Artikel 5. Kaderbrief

Artikel 5 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van de kaderbrief in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

 

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een kaderbrief vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

 

Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het derde lid van artikel 5 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichting gegeven.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 6 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad.

 

De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting.

 

De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma (eerste lid).

 

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (zesde lid).

 

Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel.

 

Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het zevende lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt lid acht aan het college op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.

 

Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het negende lid ook, dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringskredieten.

 

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.

 

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de kaderbrief en voortgangsrapportage (twaalfde lid).

 

In lid 14 en 15 is geregeld hoe om te gaan met over- / onderbesteding van budgetten einde boekjaar.

 

Artikel 7. Voortgangsrapportage

De voortgangsrapportage is een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van de voortgangsrapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

 

Het vierde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten. Waarbij het vijfde lid bepaalt dat de informatie over de uitkering uit het gemeentefonds in de voortgangsrapportage is verwerkt.

 

Het zesde lid bepaalt, welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten.

 

Artikel 8. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

 

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

 

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

In de artikelen 9 waardering en afschrijving vaste activa, artikel 10 reserves en voorzieningen en artikel 13 financieringsfunctie is bepaalt dat het college afzonderlijke nota’s aanbiedt voor genoemde onderwerpen. Met het vaststellen van deze nota’s stelt de raad de kaders vast.

 

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaald dat het college eens in de vier jaar een nota over de reserves en de voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vast stellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming en de besteding van reserves en voorzieningen.

 

In het tweede lid van artikel 10 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een voorstel tot vorming van een bestemmingsreserve voor een specifieke beleids- c.q. investeringsdoel minimaal moet voldoen.

 

Om te voorkomen dat er bestemmingsreserves in stand worden gehouden waar tegenover geen beleids- c.q. investeringsdoelen meer staan wordt, naast het te realiseren doel, de voeding en de benodigde omvang, tevens de maximale looptijd van de betreffende bestemmingsreserve in het voorstel opgenomen. De niet langer voor het oorspronkelijk beleidsdoel benodigde reservemiddelen vloeien terug naar de algemene reserve.

 

Artikel 11.Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

 

De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

 

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

 

Artikel 11 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

 

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 12 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

 

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

 

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, financiering, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan.

 

In de financiële verordening kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd of waarvoor afzonderlijke kaderstellende nota’s moeten worden vastgesteld. Hoofdstuk 4 van de financiële verordening geeft hier invulling aan.

Artikel 21. Administratie

Onder artikel 23 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

 

Artikel 22. Financiële organisatie

Artikel 22 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie.

 

Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

 

Artikel 22 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

 

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

 

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

 

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 23. Beheersing en Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen.

 

Het artikel draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen. Dit door de getroffen beheersmaatregelen in de processen (lid 1 t/m 4) en daarnaast de toetsing door de verbijzonderde interne controle (lid 5).

 

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De financiële verordening moet worden gepubliceerd.

 

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).