Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen gemeente Assen 2019

Geldend van 29-02-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen gemeente Assen 2019

Gelet op de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Assen, overwegende dat:

  • -

    De gemeente openbare ruimte beschikbaar stelt voor de aanleg van kabels en/of leidingen;

  • -

    In bepaalde situaties ten behoeve van de oprichting van gebouwen, kunstwerken of de uitvoering van werken door de gemeente kabels en/of leidingen verlegd moeten worden;

  • -

    Het gewenst is een regeling vast te stellen over het toekennen van nadeelcompensatie en schadevergoeding in situaties waar kabels en/of leidingen, die aanwezig zijn in of nabij bestaande of nieuw aan te leggen gemeentelijke werken en die ten gevolge van werkzaamheden aan en rondom gemeentelijke werken moeten worden aangepast;

  • -

    Het vanwege meerdere samenwerkingsverbanden voor het realiseren van werken tussen de verschillende overheden binnen de provincies Drenthe en Groningen gewenst is een verleggingsregeling in samenwerkingsverband op te stellen;

  • -

    Bij het inwerking treden van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten) alle overeenkomsten en verordeningen aangaande nadeelcompensatie van rechtswege komen te vervallen, er dan enkel wet interpreterende beleidsregels kunnen bestaan en een definitieve regeling in de vorm van een beleidsregel dan ook niet langer uitgesteld kan worden.

  • -

    Er in deze beleidsregel wordt verwezen naar de vastgestelde tekst van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de duidelijkheid wordt de recente tekst van deze artikelen in bijlage 3 toegevoegd.  

INHOUD

  • 1.

    Algemene bepalingen

    Artikel 1: Toepassing en werkingssfeer

    Artikel 2: Begrippen en definities

  • 2.

    Recht op schadevergoeding

    Artikel 3: Schade ten gevolge van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak

    Artikel 4: Schade ten gevolge van de uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid of taak

  • 3.

    Kostentechnische bepalingen

    Artikel 5: Technische oplossing

    Artikel 6: Voordeeltoerekening

    Artikel 7: Kostencomponenten

    Artikel 8: Langsliggende leidingen

    Artikel 9: Kruisende leidingen

    Artikel 10: Buitenleidingen

    Artikel 11: Nieuw voor oud

    Artikel 12: Wettelijke rente en kosten voor deskundige bijstand

  • 4.

    Procedurele bepalingen

    Artikel 13: Verjaring bij nadeelcompensatie

    Artikel 14: Vereisten aanvraag

    Artikel 15: Besluitvorming

    Artikel 16: Adviseur/ Deskundige

    Artikel 17: Voorschot

  • 5.

    Slotbepalingen

    Artikel 18: Intrekking

    Artikel 19: Overgangsrecht

    Artikel 20: Inwerkingtreding

    Artikel 21: Citeertitel

Algemene toelichting

Artikelsgewijze toelichting 

Bijlage 1 Overzicht technische levensduur

Bijlage 2 Formulier aanvraag

Bijlage 3 Wetsartikelen titel 4.5 Awb

1. Algemene bepalingen

Artikel 1: Toepassingen en werkingssfeer

  • 1.

    Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen tot vergoeding van schade in verband met het aanpassen van kabels en leidingen, waarbij de aanpassing een gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid.

  • 2.

    Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen tot vergoeding van schade in verband met het aanpassen van kabels en leidingen, waarbij de aanpassing een gevolg is van een aan het privaatrecht ontleende taak of bevoegdheid.

  • 3.

    In projecten waarbij verschillende overheden samenwerken kunnen de overheden besluiten om deze beleidsregel van toepassing te verklaren op het gehele project (het gaat hier om overheden die tevens dit model gebruiken). Het verzoek tot aanpassing wordt door beide of meerdere bevoegde gezagen genomen. Daarmee wordt voorkomen dat er onduidelijkheden bestaan over beheersgebied en buitenleidingen. Voor het gehele beheersgebied geldt dan deze beleidsregel en wordt door een samenwerkingsbesluit van de bevoegde gezagen vergroot.

  • 4.

    Onder de werking van deze beleidsregel vallen niet:

    a. aanpassingen van kabels als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

    b. kabels en leidingen in eigendom of beheer van de gemeente.

Artikel 2: Begrippen en definities

  • a.

    Aanpassingen:

    werkzaamheden ten aanzien van een kabel of leiding, inhoudende verlegging of het anderszins wijzigen van de fysieke ligging, verwijdering of het aanbrengen van beschermende voorzieningen om de bestaande ligging te handhaven;

  • b.

    Aanpassingsverzoek:

    formele aanschrijvingsbrief (besluit) waarin het bevoegde gezag de leidingbeheerder verzoekt een kabel of leiding te verleggen en waarin eventueel een aankondiging wordt gemaakt van de intrekking of wijziging van de verleende ontheffing/vergunning of toestemming;

  • c.

    Aanvrager:

    indiener van een aanvraag om tegemoetkoming van geleden schade, doorgaans de netwerkbeheerder;

  • d.

    Beheergebied:

    gebied behorend tot werken en de bijbehorende werken waarvoor het bevoegd gezag krachtens de Wegenwet, Waterwet en relevante wetgeving een wettelijke zorgplicht draagt of met het beheer is belast en waarvoor in de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Assen nadere regels zijn gesteld in het belang van instandhouding, bruikbaarheid en bescherming. In een gemeenschappelijk project met een andere overheid kan het beheergebied worden uitgebreid;

  • e.

    Kabel:

    buigzame verbinding, bestaande uit één of meer geleiders, die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt zijn voor het transport van elektrische energie, elektrische signalen of optische signalen;

  • f.

    Leiding:

    holle buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal, zoals staal, beton of kunststof, geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

  • g.

    Buitenleiding:

    een kabel of leiding die buiten het beheergebied van de gemeente (of vergroot beheergebied d.m.v. samenwerkingsbesluit tussen overheden) is gelegd;

  • h.

    Langsliggende leiding:

    een kabel of leiding die, krachtens ontheffing/vergunning/toestemming, parallel is gelegd aan, boven, onder op of in een infrastructureel werk of andere werken in beheer van de gemeente of gezamenlijk project;

  • i.

    Kruisende leiding:

    een kabel of leiding die, krachtens ontheffing/vergunning/toestemming, kruisend door, op, boven, onder of in een infrastructureel werk of andere werken in beheer van de gemeente of gezamenlijk project is gelegd;.

  • j.

    Droge infrastructuur:

    infrastructuur (onder andere wegen en fietspaden) in beheer bij de gemeente of gezamenlijk project, met uitzondering van waterwegen en die dijken als hierna onder k genoemd;

  • k.

    Natte infrastructuur:

    waterwegen en waterkeringen in beheer bij de gemeente of gezamenlijk project, wat de laatste betreft slechts voor zover het gaat om de aanleg van of wijziging aan de dijk als waterkeringswerk;

  • l.

    Ontheffing/vergunning/toestemming/instemming:

    schriftelijke verklaring voor het mogen hebben van een kabel of leiding in gemeentelijk of gezamenlijk project (vaar)weggebied, als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Assen;

  • m.

    Schade:

    schade en/of nadeel die is geleden door rechtmatig handelen van de overheid;

  • n.

    Netwerkbeheerder:

    degene die kabel- en/of leidinginfrastructuur in eigendom heeft en/of beheert;

  • o.

    Gemeenschappelijke project:

    gemeenschappelijke project tussen overheden waarbij infrastructurele maatregelen in samenwerking met die overheid noodzakelijk worden geacht;

  • p.

    Overheid/overheden:

    bestuursorgaan c.q. bestuursorganen die met elkaar kunnen samenwerken in een vanuit de overheid gestart infrastructureel project;

  • q.

    (Advies)commissie:

    met de adviescommissie genoemd in artikel 15 van deze regeling, wordt bedoeld de Algemene commissie bezwaarschriften van de gemeente Assen;

  • r.

    Adviseur/ Deskundige:

    Op grond van artikel 3:5 van de Awb kan de gemeente een adviseur/deskundige aanstellen belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten. Deze adviseur/deskundige is niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders.

2. Recht op nadeelcompensatie/schadevergoeding

Artikel 3: Schade ten gevolge van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak

  • 1.

    Burgemeester en wethouders van de gemeente Assen zijn op grond van artikel 3:4 lid 2 van de Algemene wet Bestuursrecht, en op het moment dat de wet nadeelcompensatie in werking treedt op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd om desgevraagd een vergoeding toe te kennen aan diegene die ten gevolge van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid door burgemeester en wethouders inhoudende een verzoek tot aanpassing van een kabel of leiding, schade lijdt of zal lijden.

  • 2.

    Bij de beoordeling of de aanvrager een recht heeft op schadevergoeding als bedoeld in lid 1, moet in ieder geval aan de volgende vereisten worden voldaan:

    a. Er is sprake van schade die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico waarbij de benadeelde, in vergelijking met anderen, onevenredig zwaar wordt getroffen. Voor de beoordeling hiervan nemen burgemeester en wethouders van de gemeente Assen de artikelen 8 tot en met 11 van deze beleidsregel in aanmerking;

    b. Er is geen sprake van actieve risicoaanvaarding als bedoeld in artikel 4:126 lid 2 sub a van de Awb. Dit houdt in dat in de verleende ontheffing/vergunning/toestemming of instemming geen bepaling is opgenomen dat binnen een periode van 5 jaar een aanpassing is te voorzien. Ter bepaling van de periode van 5 jaar moet worden gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van de betreffende ontheffing/vergunning/toestemming of instemming tot het moment dat daadwerkelijk een aanpassingsverzoek wordt toegezonden.

    c. Er is geen sprake van aanvaarding van het risico van het ontstaan van de schade door de aanvrager;

    d. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4:126 lid 2, sub b tot en met d, van de Awb;

    e. De ligging van de kabel en/of leiding moet door burgemeester en wethouders als rechtmatig zijn aangewezen doordat er een ontheffing/vergunning/toestemming of instemming is verleend.

    f. Wanneer er geen ontheffing/vergunning/toestemming of instemming meer aanwezig is binnen de gemeentelijke archieven, dient voldoende aannemelijk te zijn dat de kabel en/of leiding legaal ligt.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van schadevergoeding worden de artikelen 5 tot en met 12 in aanmerking genomen.

Artikel 4: Schade ten gevolge van de uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid of taak

  • 1.

    De aanvrager die ten gevolge van een privaatrechtelijke handeling door of namens burgemeester en wethouders, inhoudende een verzoek tot aanpassing van een kabel of leiding, schade lijdt of zal lijden, zal desgevraagd een vergoeding worden toegekend.

  • 2.

    Bij de beoordeling of de aanvrager een recht heeft op schadevergoeding ingevolge lid 1 van dit artikel, moet in ieder geval aan de volgende vereisten worden voldaan:

    a. er bestaat causaal verband tussen het geleden nadeel en het schadeveroorzakende handelen door de gemeente;

    b. er is geen sprake van aanvaarding van het risico van het ontstaan van de schade door de aanvrager;

    c. aanvrager had de schade niet kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van het nadeel hadden kunnen leiden (passieve risicoaanvaarding);

    d. het ontstaan van het nadeel is niet anderszins het gevolg van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend;

    e. de vergoeding van het nadeel is door aanvrager niet anderszins verzekerd;

    f. de ligging van de kabel of leiding moet door de rechthebbende van de grond waarin deze is gelegen als rechtmatig zijn aangewezen, doordat er een ontheffing/vergunning/toestemming of instemming is verleend of een zakelijk recht is gevestigd.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van schadevergoeding wordt aangesloten bij de systematiek van het onteigeningsrecht en worden de artikelen 5 tot en met 8 en artikel 11 van deze beleidsregel in aanmerking genomen.

3. Kostentechnische bepalingen

Artikel 5: Technische oplossing

  • 1.

    Een aanpassing dient altijd op basis van een technisch adequaat alternatief tegen de maatschappelijk laagste kosten te worden gerealiseerd. Indien deze oplossing leidt tot extra schade bij de aanvrager ten opzichte van de meest voor de hand liggende oplossing, dan dient deze extra schade gecompenseerd te worden door toepassing van artikel 4:84 van de Awb.

  • 2.

    Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van het gestelde in de artikelen 3 t/m 4 voortvloeit, kan van het gestelde in die artikelen worden afgeweken.

Artikel 6: Voordeeltoerekening

Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze beleidsregel tevens voordeel voor de aanvrager heeft opgeleverd, wordt dit overeenkomstig artikel 3:4 lid 2 Awb en/of wanneer artikel 4:126 lid 3 van de Awb in werking is getreden bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen. Onder voordeel als hier bedoeld wordt in ieder geval begrepen:

  • a.

    Capaciteitstoename van de kabel of leiding

  • b.

    Verhoging van de drukklasse

  • c.

    Opheffen van een evident verkeerde ligging

  • d.

    Opheffen van constructiefouten

  • e.

    Opheffen van foutieve leidingmaterialen, voor zover deze de technische levensduur significant kunnen beïnvloeden

  • f.

    Reconstructie van oudere opstallen

  

Artikel 7: Kostencomponenten

1. Bij de schadeberekening wordt uitgegaan van de werkelijke kosten van de verlegging van een kabel of leiding. De daarbij meegenomen kostencomponenten zijn:

  • a.

    Uitvoeringskosten

    I. Kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen)

    II. Kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen.

    III. Kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen)

    IV. Kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en buiten bedrijf moet laten stellen in het kader van de door burgemeester en wethouders gevraagde of uitgevoerde verlegging

    V. De kosten van een CAR-verzekering

    VI. De eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van alle zakelijke rechten.

  • b.

    Kosten van ontwerp en begeleiding

    I. Onderzoek

    II. Voorontwerp

    III. Definitief ontwerp

    IV. Bestek

    V. Aanbesteding en gunning

    VI. Detaillering ten behoeve van de uitvoering

    VII. Directievoering

    VIII. Oplevering

    IX. Onderhouds- en garantietermijn

  • c.

    Materiaalkosten

    I. Kabel- en leidingcomponenten

    II. Kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies.

    III. Bouwmaterialen

    IV. Bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht

    V. Transport van materiaal naar de bouwplaats

  • d.

    Kosten van het uit en in bedrijf stellen van de kabel of leiding

    I. Kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding

    II. Kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, bijvoorbeeld extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

2. Kosten die niet vallen onder de in het eerste lid genoemde kostencomponenten, worden door burgemeester en wethouders geacht te behoren tot het normaal maatschappelijk risico en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Artikel 8: Langsliggende leidingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel bestaat de vergoeding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover betrekking hebbende op langsliggende leidingen, uit een vergoeding van de werkelijke kosten als bedoeld in artikel 7, eerste lid. Het aanpassingsverzoek moet dan zijn toegezonden of uitgereikt binnen vijf jaren na het van kracht worden van de door burgemeester en wethouders verleende ontheffing/vergunning/toestemming of instemming voor de kabel of leiding.

  • 2.

    Na het verstrijken van vijf jaren sinds het van kracht worden van de door burgemeester en wethouders verleende ontheffing/vergunning/toestemming of instemming, wordt een gedeelte van de nadeel/schade geacht te vallen binnen het normale maatschappelijke risico. Er vindt daarom een aftrek plaats die als volgt wordt berekend:

    a. Vergoedingspercentage langsleiding droge infrastructuur. Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80% naar 0% voor langsliggende leidingen waarbij de aanpassing wordt verzocht vanwege werken aan/langs droge infrastructuur.

    b. Vergoedingspercentage langsleiding natte infrastructuur. Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 20e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80% naar 0% voor langsliggende leidingen waarbij de aanpassing wordt verzocht vanwege werken aan natte infrastructuur.

  • 3.

    Indien aanpassing wordt verzocht vanwege werken aan/langs droge of natte infrastructuur, wordt na het verstrijken van tien respectievelijk twintig jaren sinds het van kracht worden van de door burgemeester en wethouders verleende ontheffing/vergunning/toestemming of instemming geen nadeelcompensatie toegekend. De volledige schade wordt geacht te vallen binnen het normale maatschappelijke risico.

 

Artikel 9: Kruisende leidingen

Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel bestaat de vergoeding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover betrekking hebbende op kruisende leidingen, uit een vergoeding van de werkelijke kosten van ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten. Materiaalkosten en de kosten van het in en uit bedrijf stellen (zie artikel 7 lid 1 onder c en d) behoren tot het normale maatschappelijke risico en komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Artikel 10: Buitenleidingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel bestaat de vergoeding als bedoeld in de artikelen 3 en 4, voor zover betrekking hebbende op buitenleidingen gelegen op grond van een zakelijk recht of een gedoogplicht ex Belemmeringenwet Privaatrecht, uit de werkelijke kosten conform artikel 7 van deze regeling.  

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel bestaat de vergoeding als bedoeld in de artikelen 3 en 4, voor zover betrekking hebbende op buitenleidingen gelegen op grond van een ander liggingsrecht of toestemming dan bedoeld in lid 1, uit een vergoeding van de werkelijke kosten van ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten. Materiaalkosten en de kosten van het in en uit bedrijf stellen behoren tot het normale maatschappelijke risico en komen niet voor vergoeding in aanmerking.

        

Artikel 11: Nieuw voor oud

  • 1.

    Indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast. Bij de berekening van het nadeel wordt daarbij uitgegaan van een technische levensduur, zoals beschreven in bijlage 1, met dien verstande dat leidingen met een technische levensduur van meer dan 100 jaar geacht worden niet aan veroudering onderhevig te zijn.

  • 2.

    De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.  

Artikel 12: Wettelijke rente en kosten voor deskundige bijstand

Indien een vergoeding voor de schade wordt uitgekeerd, worden tevens de kosten als bedoeld in artikel 4:129 Awb vergoed.

 

4. Bepalingen van procedurele aard

Artikel 13: Verjaring bij nadeelcompensatie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zullen de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de aanvrager bekend is geworden zowel met de schade als met het aanpassingsverzoek.

  • 2.

    Indien een aanvraag betrekking heeft op nadeel/schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 14: Vereisten aanvraag

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb bevat de aanvraag om een vergoeding, voor zover van toepassing, ten minste:

    a. Een aanduiding als bedoeld in artikel 4:127 lid 1 van de Awb;

    b. Een per kostensoort gespecificeerde opgave als bedoeld in artikel 4:127 lid 2 van de Awb, berekend conform de artikelen 5 tot en met 12 van deze beleidsregel en aan de hand van het model als opgenomen in bijlage 2;

    c. Een onderbouwing van de gemaakte kosten door middel van facturen van ingekochte goederen en diensten en (interne) urenstaten;

    d. Een motivatie waarom burgemeester en wethouders gehouden zijn een vergoeding toe te kennen;

    e. Een aanduiding van de ingetrokken of gewijzigde ontheffing/vergunning of van de aantasting van het eigendoms- of een ander zakelijk recht of de gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

  • 2.

    Indien de verwachte schade minder dan €50.000,- bedraagt, zal de schadevergoeding op basis van een vaste prijs worden afgehandeld, tenzij één van de partijen uitdrukkelijk vóór uitvoering van de aanpassing anders beslist.

  • 3.

    Indien de verwachte schade meer dan € 50.000,- bedraagt, kan de schadevergoeding op basis van een vaste prijs worden afgehandeld, mits partijen dit uitdrukkelijk vóór uitvoering van de aanpassing zijn overeen gekomen.

Artikel 15: Besluitvorming

  • 1.

    Burgemeester en wethouders besluiten binnen acht weken na indiening van de aanvraag:

    a. de aanvraag niet te behandelen indien deze naar het oordeel van burgemeester en wethouders onvoldoende is onderbouwd, maar pas nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag aan te vullen binnen een redelijke termijn;

    b. de aanvraag voor te leggen aan een adviescommissie, als bedoeld in artikel 4:130 Awb;

    c. de schadevergoeding geheel of gedeeltelijk toe te kennen;

    d. de aanvraag geheel af te wijzen vanwege afwezigheid van een recht op schadevergoeding.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen deze beslistermijn met acht weken of indien een adviescommissie wordt ingesteld zes maanden verlengen.

  • 3.

    Indien de aanvraag onvoldoende gegevens bevat voor een beoordeling zal de aanvrager een redelijke termijn worden gesteld om aanvullende informatie te verstrekken. De beslistermijn van acht weken wordt dan opgeschort met ingang van de dag waarop aanvullende informatie wordt gevraagd en tot de dag waarop de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt.

Artikel 16: Adviseur/Deskundige 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen advies vragen aan één of meer onafhankelijke deskundigen alvorens op de aanvraag om vergoeding te beslissen.

  • 2.

    De adviseur/deskundige kan zich rechtstreeks wenden tot de aanvrager die op diens verzoek alle relevante gegevens en bescheiden verstrekt die voor de advisering nodig is en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    Aanvrager of burgemeester en wethouders verlenen medewerking aan een bespreking van de aanvraag of een plaatsopneming indien de deskundige daartoe verzoekt.

  • 4.

    De deskundige brengt, voordat hij een definitief advies opstelt, eerst een conceptadvies uit, waarop de aanvrager en Burgemeester en wethouders schriftelijk en binnen een door de deskundige gestelde termijn kunnen reageren.

Artikel 17: Voorschot

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanvrager ambtshalve of op aanvraag een voorschot toekennen indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders aannemelijk is dat de aanvraag zal leiden tot het toekennen van een vergoeding en het belang van aanvrager een voorschot redelijkerwijs rechtvaardigt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet met toepassing van artikel 16, advies vragen aan één of meer onafhankelijk deskundigen over het nut en de noodzaak van het toekennen van een voorschot.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan de toekenning van een voorschot.

  • 4.

    Een voorschot geeft geen recht op toekenning van de schadevergoeding.

  • 5.

    Het voorschot wordt uitsluitend verleend als de aanvrager schriftelijk verklaart dat een ten onrechte uitbetaald voorschot geheel wordt terugbetaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van het voorschot tot aan de dag van de algehele voldoening. burgemeester en wethouders kunnen hiervoor een zekerheidsstelling vragen.

5. Slotbepalingen

Artikel 18: Overgangsrecht

Op verzoeken om nadeelcompensatie die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel blijft de verlegregeling voor gas-, water- of elektriciteitsleidingen van 4 juli 1983, opgenomen in artikel 10 van de ‘voorwaarden voor het aanbrengen, hebben, vervangen, onderhouden of verwijderen van leidingen met bijbehorende werken in gemeentegrond’ van toepassing.

Artikel 19: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 20: Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Nadeelcompensatie kabels en leidingen gemeente Assen 2019. Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Assen van 03/12/2019

ALGEMENE TOELICHTING

Burgemeester en wethouders van de gemeente Assen zijn als bestuursorgaan onder voorwaarden verplicht tot het vergoeden van onevenredige schade aan derden, veroorzaakt door rechtmatige handelingen of besluiten in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Een specifieke vorm van een dergelijk schade is financiële schade die geleden wordt door gedwongen aanpassingen (verlegging) van kabels en leidingen in beheer van derden, als gevolg van het intrekken van een ontheffing/vergunning/toestemming of instemming door de gemeente. De gemeente kan hiertoe overgaan indien aanpassing van de ligging van kabels en leidingen noodzakelijk is vanwege de reconstructie van een gemeentelijke (vaar)weg.

Ten tijde van invoering van deze beleidsregel vindt het nadeelcompensatierecht zijn grondslag in het ongeschreven recht, namelijk het beginsel ‘égalité devant les charges publiques’ (ook wel: gelijke verdeling van publieke lasten). Daarnaast is in het tweede lid van artikel 3:4 Awb vastgelegd dat de nadelige gevolgen van een besluit voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In jurisprudentie is bepaald dat aan bestuursorganen een grote mate van bestuurlijke vrijheid toekomt met betrekking tot interpretatie van de hierboven beschreven beginselen. Deze zogenaamde discretionaire bestuursbevoegdheid komt tot uiting in verschillende nadeelcompensatieregelingen die op alle landelijke bestuursniveaus tot stand zijn gekomen.

Op 15 februari 2013 is in het Staatsblad (Wns, Stb. 2013, 50 en 162) de Wet ‘nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten’ gepubliceerd. Daarbij is aangekondigd dat titel 4.5 Awb over nadeelcompensatie pas op een later, nog nader te besluiten tijdstip, in werking treedt. Net als in de situatie vóór inwerkingtreding van deze wet, laten ook de bepalingen in titel 4.5 een bepaalde mate van discretionaire ruimte over aan het bestuursorgaan om nadere regels vast te stellen, met name met betrekking tot de uitleg van welke schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort.

Deze beleidsregel is geheel afgestemd op titel 4.5 en regelt de invulling van deze wet door burgemeester en wethouders van de gemeente Assen voor wat betreft nadeelcompensatie bij aanpassing van kabels en leidingen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding zijn de bepalingen van titel 4.5 (nagenoeg) onverkort overgenomen in deze beleidsregel. Hierdoor behoeft deze beleidsregel geen inhoudelijke wijziging zodra titel 4.5 inwerking treedt.

Voor nadeelcompensatie bij de verlegging van kabels en leidingen is in de jaren ’90 van de vorige eeuw getracht overeenstemming te bereiken met de overkoepelende organisaties van de nutsbedrijven (Energiened, Velin en Vewin) over de inhoud van een regeling. Doordat dit niet is gelukt, is in overeenstemming met de nutsbedrijven in 1995 de (als tijdelijk bedoelde) Bevriezingsregeling tot stand gekomen. In de periode daarna zijn de meeste provincies alsnog overgegaan tot het vaststellen van definitieve nadeelcompensatieregelingen, zonder dat hierover per sé vooraf overeenstemming is bereikt met de koepelorganisaties. Hierbij hebben een aantal provincies gekozen voor de zogenaamde IPO-modelregeling, terwijl andere provincies hebben gekozen voor het voortzetten van het vergoedingsregiem van de Bevriezingsregeling. Door middel van deze beleidsregel wordt door de gemeente Assen gedeeltelijk aangesloten bij de provincies die de IPO-modelregeling 2006 hebben ingevoerd. Het vergoedingsregiem uit de IPO-modelregeling wordt voor een gedeelte overgenomen en aangevuld door nieuwe regels omdat deze, het meest recht doet aan verschillende situaties die zich kunnen voordoen bij werken aan gemeentelijke infrastructuur. Daarnaast sluit de regeling hiermee qua vergoedingssystematiek voor een gedeelte aan bij de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999).

Op grond van bovenstaande gelden voor deze beleidsregel de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Er wordt eerst vastgesteld of er recht op vergoeding van schade bestaat;

  • 2.

    Vervolgens wordt de omvang van de schade berekend;

  • 3.

    Vervolgens wordt bepaald welk gedeelte van de schade vergoed dient te worden;

  • 4.

    Er wordt bij de berekening van de vergoeding van de schade onderscheid gemaakt tussen langsliggende leidingen en kruisende leidingen:

    - bij langsliggende leidingen worden alle werkelijke verleggingskosten in aanmerking genomen;

    - bij kruisende leidingen worden slechts als verleggingskosten in aanmerking genomen de kosten van ontwerp en uitvoeringskosten. De materiaalkosten en de kosten van uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 5.

    Er wordt bij het vaststellen van de vergoeding voor langsliggende leidingen een onderscheid gemaakt tussen aanpassingen vanwege werkzaamheden aan natte en droge infrastructuur;

    - voor natte infrastructuur geldt daarbij dat bij intrekking van een ontheffing/vergunning/instemming die ouder is dan 20 jaar geen recht op vergoeding geldt;

    - voor droge infrastructuur geldt daarbij dat bij intrekking van een ontheffing/vergunning/instemming  die ouder is dan 10 jaar geen recht op vergoeding geldt.

  • 6.

    Bij aanpassing van buitenleidingen geldt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen leidingen met een zakelijk recht en met een niet-zakelijk recht.

    - Voor buitenleidingen met een zakelijk recht worden in principe alle werkelijke kosten vergoed, conform het onteigeningsrecht.

    - Voor buitenleidingen zonder zakelijk recht geldt dezelfde vergoedingssystematiek als voor kruisende leidingen. 

De vergoedingsnormen zijn gedeeltelijk overgenomen en/of aangevuld uit de IPO-modelregeling. Het IPO heeft op basis van een vergelijking in de dynamiek van de provinciale infrastructuur en de Rijks infrastructuur de vergoedingsperiodes voor verlegging van langsleidingen voor provinciale infrastructuur vastgesteld op 10 jaar voor droge en 20 jaar voor natte infrastructuur. Als gemeente sluiten wij hierbij aan.

Bovenstaande beweegredenen zijn gebaseerd op onder andere volgende uitspraak en uitwerkingen:

  • -

    De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de maximale vergoedingsperiode van 15 jaar voor droge Rijks infrastructuur als niet onredelijk bestempeld;

  • -

    De vergoedingstermijnen voor gemeentelijke infrastructuur dienen korter te zijn dan die voor Rijks infrastructuur, omdat bij gemeentelijke infrastructuur de dynamiek groter en de voorzienbaarheid kleiner is dan bij Rijks infrastructuur;

  • -

    Het onderzoeksrapport "Nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen" uit augustus 1996 van de Universiteit Twente over nadeelcompensatie kabels en leidingen stelt de voorzienbaarheidsperiode voor provincies op 5 jaar, waardoor vergoedingsperiodes van 10 jaar, respectievelijk 20 jaar zeker niet onredelijk zijn. Wij kunnen als gemeente hier dan ook bij aansluiten;  

    

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

 

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

 

Artikel 1: Toepassing en werkingssfeer

Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van de gemeente in verband met werkzaamheden in infrastructuur. In sommige gevallen zal de gemeente ter uitvoering van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak privaatrechtelijke handelingen verrichten, bijvoorbeeld het minnelijk verwerven van gronden van derden. Als gevolg hiervan kan reeds een recht op nadeelcompensatie/schadevergoeding ontstaan dat verband houdt met aanpassing van een kabel of leiding. Hoewel een dergelijke handeling mogelijk niet kan worden gezien als een schadeoorzaak waarop artikel 3:4 lid 2 en bij inwerkingtreding van artikel 4:126 Awb van toepassing is, wordt deze situatie wel beschouwd in deze beleidsregel.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op schade als gevolg van aanpassingen van kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet. Voor de kostenverdeling van dergelijke aanpassingen wordt verwezen naar artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet.

 

Door middel van een samenwerkingsbesluit tussen overheden in een gezamenlijk project, kan deze beleidsregel ervoor zorgen dat het beheersgebied wordt vergroot. Uiteraard dient ieder bevoegd gezag de voor haar noodzakelijke ontheffingen/vergunningen/instemmingen in te trekken. Dit samenwerkingsbesluit moet ook voordat het project is begonnen door de bevoegde gezagen zijn genomen.  

 

Artikel 2: Begrippen en definities

De in dit artikel genoemde begripsomschrijvingen spreken grotendeels voor zich. Waar nodig is hieronder een nadere toelichting gegeven.

 

a. Aanpassing: in beginsel vallen alle werkzaamheden aan (de ligging van) in gebruik zijnde kabels en leidingen onder de werking van deze beleidsregel, mits de werkzaamheden zijn gericht op het mogelijk maken van de uitvoering van infrastructurele werken die de gemeente beoogt en daarmee bovendien in direct causaal verband staan. Schade als gevolg van een verzoek van gemeentewege om over te gaan tot opruiming van definitief buiten gebruik gestelde kabels en leidingen gelegen binnen gemeentelijk (vaar)weggebied, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Immers wordt in een dergelijk verzoek gewezen op de opruimplicht die de houder van de ontheffing/vergunning/instemming heeft.

 

l. Ontheffing/vergunning/instemming: In dit geval gaat het om de publiekrechtelijke toestemming voor het mogen hebben liggen van kabels en leidingen in het(vaar)weggebied. In sommige gevallen is sprake van een algemene ontheffing/vergunning/instemming die van toepassing is op meerdere kabels en leidingen van eenzelfde kabel- en/of leidingbeheer in het totale gemeentelijke areaal. In die algemene ontheffing/vergunning/instemming kan zijn bepaald dat voorafgaand aan het aanleggen van een kabel of leiding met alleen een aanvullende melding kan worden volstaan. Indien de aanlegdatum niet kan worden achterhaald in verband met de hierboven beschreven systematiek, kan worden gekeken naar de liggingsduur van de kabel of leiding in gemeentelijk (vaar)weggebied of naar de leeftijd van de kabel of leiding.

 

Hoofdstuk 2 - Recht op schadevergoeding

 

Artikel 3: Schade ten gevolge van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak

Lid 2, sub a: Indien het schade buiten het normaal maatschappelijke risico valt is er sprake van een abnormale last. Bij het normaal maatschappelijke risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening behoort te houden, ook al kan nog niet worden voorzien in welke vorm, op welk moment en wat de duur van de schadeveroorzakende maatregelen zal zijn. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel en ook de aard van het getroffen belang.

 

Lid 2, sub b: Indien door de aanvrager een ontheffing/vergunning/instemming is verkregen van burgemeester en wethouders ondanks dat voorzienbaar was dat binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf de inwerkingtreding van de vergunning zou worden ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de aanvrager een beslissing tot investering in het geschade belang heeft genomen op een moment dat het risico op het ontstaan van de geleden schade voor aanvrager redelijkerwijs voorzienbaar was, is er sprake van actieve risicoaanvaarding. De risico’s die benadeelde hiermee aanvaardt behoren voor rekening van benadeelde te blijven.

Zo zal een investering in een belang dat wordt gedaan op het moment dat voorzienbaar was dat het betreffende belang mogelijk zou worden aangetast als een actieve risicoaanvaarding worden aangemerkt.

 

Bij de beantwoording van de vraag of een schade redelijkerwijs ten laste van aanvrager moet blijven wordt bij nadeelcompensatie gekeken naar de (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee aanvrager, voorafgaand aan de gebeurtenis waarop de eventuele aansprakelijkheid berust, redelijkerwijs rekening kon en moest houden. Belangrijk daarbij is welke eventuele risico’s aanvrager op het moment van investeren redelijkerwijs kon kennen of overzien (voorzienbaarheid).

Voorzienbaarheid kan betrekking hebben op onder meer de aard van de maatregelen, het tijdstip waarop de maatregelen genomen werden, de plaats waar de maatregel genomen werd, de wijze en duur van de uitvoering of de aard en omvang van het uit de maatregel voortvloeiende schade. In geval van actieve risicoaanvaarding wordt niet aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen. Om die reden vindt de beoordeling van een eventuele actieve risicoaanvaarding plaats voorafgaand aan de beoordeling van de inhoudelijke en financiële gegevens.

 

Lid 2, sub c: Hier wordt een verwijzing gemaakt naar de bepalingen in de Wet nadeelcompensatie bij onrechtmatige besluiten waarin passieve risicoaanvaarding, de schadebeperkingsplicht en het subsidiariteitsvereiste zijn vastgelegd.

 

Passieve risico-aanvaarding: Indien de aanvrager afziet van het nemen van passende maatregelen vanaf het moment dat in voldoende mate rekening kon worden gehouden met de mogelijkheid dat een belang in de toekomst door een bepaald overheidshandelen zou kunnen worden aangetast is er sprake van passieve risicoaanvaarding.

In het geval aanvrager geen passende maatregelen heeft getroffen terwijl hij hiermee redelijkerwijs het schade had kunnen voorkomen, dan wordt de benadeelde geacht het schade te hebben aanvaard en vindt een mindering plaats op de vergoeding. Het verzuimen schade te beperken of te voorkomen wordt aan benadeelde toegerekend.

 

Schadebeperkingsplicht:

Het leerstuk van de risicoaanvaarding hangt nauw samen met de vraag of de kabel- of leidingbeheerder, indien nodig, passende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming of beperking van schade. De schade die door het treffen van zodanige maatregelen had kunnen worden voorkomen of beperkt, moet ten laste blijven van de belanghebbende. Omgekeerd geldt dat de redelijke kosten van de maatregelen die ter voorkoming of beperking van schade zijn genomen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

 

Subsidiariteitvereiste: Benadeelde kan slechts aanspraak op vergoeding van schade kan maken voor zover het schade niet op een andere wijze vergoed kan worden. Dit vereiste voorkomt dat een benadeelde zich ongerechtvaardigd verrijkt doordat hetzelfde schade tweemaal vergoed wordt.

 

Lid 2, sub d: Indien een kabel/leiding is aangelegd in strijd met de voor die kabel/leiding verleende ontheffing/vergunning/instemming, ligt de kabel/leiding daar in beginsel onrechtmatig en moet (in theorie althans) op aanzegging van de eigenaar of beheerder van de grond en op kosten van belanghebbende worden aangepast of verwijderd. Dit kan betekenen dat een kabel/leiding, als deze wel in overeenstemming met de ontheffing/vergunning/instemming, zou zijn aangelegd, niet aangepast had hoeven worden. In dat geval blijft (een deel van) de schade voor belanghebbende. In sommige gevallen is geen ontheffing/vergunning/instemming verleend, maar kan er wel van worden uit gegaan dat er expliciete toestemming bestaat namens de gemeente voor de kabel/leiding. In de praktijk komt het geregeld voor dat gronden worden verworven waarin reeds kabels/leidingen zijn gelegen die in eerste instantie niet verlegd hoeven te worden. In dat geval kan de netbeheerder niet altijd worden verweten dat deze geen nieuwe ontheffing/vergunning/instemming bij de gemeente heeft aangevraagd. In dergelijke gevallen wordt een ontheffing/vergunning/instemming ‘verondersteld’ en is de kabel/leiding niet onrechtmatig in gemeentelijk beheergebied aanwezig.

 

Artikel 4: Schade ten gevolge van de uitoefening van een privaatrechtelijke bevoegdheid of taak

Het valt te betwijfelen of privaatrechtelijk handelen door of namens burgemeester en wethouders ter uitvoering van een publiekrechtelijke taak in alle gevallen dient te worden beschouwd als een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 3:4 lid 2 Awb en wanneer artikel 4:126 van de Awb (titel 4.5: Wet Nadeelcompensatie) in werking treedt. Hiermee wordt bijvoorbeeld bedoeld: het minnelijk verwerven van gronden door de gemeente ten behoeve van het uitvoeren van een werk aan gemeentelijke infrastructuur, waarbij reeds een aanpassingsverzoek wordt verstuurd aan de kabel- of leidingbeheerder voordat de grond is overgedragen naar de gemeente. In dat geval is het aanpassingsverzoek te beschouwen als een privaatrechtelijke handeling omdat geen ontheffing/vergunning/instemming kan worden ingetrokken. Om toch een (zelfstandige) bevoegdheidsgrondslag voor het toekennen van nadeelcompensatie te bieden is dit artikel opgenomen in de beleidsregel. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding wordt aangesloten bij het systeem van het onteigeningrecht. In het kader van rechtsgelijkheid zijn dezelfde beginselen van toepassing als bij een schadeoorzaak als beschreven in artikel 3.

 

Het woord ‘toestemming’ als bedoeld in het tweede lid onder f. kan vrij breed worden opgevat en in sommige situaties omvat het ook feitelijk gedogen van een kabel of leiding, mits aantoonbaar kan worden gemaakt dat de rechthebbende de ligging van de kabel of leiding willens en wetens heeft geaccepteerd.

Hoofdstuk 3 - Kostentechnische bepalingen

 

Artikel 5: Technische oplossing

Als uitgangspunt voor de te verrichten aanpassingen geldt het principe van ‘technisch adequate oplossing tegen de maatschappelijk laagste kosten’. Hierbij staat voorop dat de oplossing technisch moet voldoen. Daarnaast geldt dat gestreefd moet worden naar het minimaliseren van de totale schade (voor alle betrokken partijen) als gevolg van de uitvoering van het gemeentelijke werk en de aanpassing van de kabels en leidingen. Dat kan tot gevolg hebben dat een oplossing wordt vastgesteld die niet per definitie de laagste kosten bij de kabel of leidingbeheerder veroorzaakt, maar per saldo “de maatschappij” wel het minste kost. Het kan ook voor komen dat het werk van de gemeente wordt aangepast, zodat de leiding kan blijven liggen of minder ingrijpend hoeft te worden aangepast. Onder “maatschappelijke kosten” worden niet alleen de investeringskosten verstaan, maar ook toekomstige beheer- en onderhoudskosten en de kosten van vervanging op termijn en (voor zover kwantificeerbaar) de baten en lasten van andere partijen dan de gemeente of kabel- en/of leidingbeheerder. Vanzelfsprekend is het te allen tijde mogelijk, dat partijen alsdan nadere afspraken maken over de verdeling van de financiële gevolgen van de wijziging. Dit werkt als volgt: indien de plicht van partijen om schade beperkend op te treden onder omstandigheden voor een van de partijen nadelig uitpakt (bijvoorbeeld als een kabel- en/of leidingbeheerder dan wel de gemeente om die reden zou afzien van een andere dan de meest voor de hand liggende oplossing, die in totaal goedkoper is maar voor hem nadeliger uitpakt), dan mag geen van de partijen hiervan uiteindelijk nadeel ondervinden en moeten de meerkosten worden gecompenseerd.

 

Zoals gebruikelijk is ook in deze beleidsregel gewezen op naar de inherente afwijkingsbevoegdheid ex artikel 4:84 Awb, zodat de gelegenheid wordt geboden om van het bepaalde in de artikelen af te wijken, indien de redelijkheid daarom vraagt. Burgemeester en wethouders bepaalt de hoogte van de nadeelcompensatie in principe aan de hand van deze beleidsregel. Bij de voorbereiding van een besluit maakt het burgemeester en wethouders een belangenafweging aan de hand van de relevante omstandigheden van het geval. Deze belangenafweging kan leiden tot het afwijken van deze beleidsregel.

 

Artikel 6: Voordeeltoerekening

De hoogte van de vergoeding wordt gecorrigeerd als zich door de aanpassing een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de kabel/leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

 

Artikel 7: Kostencomponenten

In dit artikel is bepaald dat de werkelijk gemaakte kosten het uitgangspunt zijn en er wordt bepaald welke kostencomponenten bij een aanpassing aan een kabel of leiding voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Onder materiaalkosten worden in elk geval verstaan kosten van leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, evenals kosten van bouwmaterialen, evenals kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van leidingsystemen worden ondergebracht. Transportkosten en stortkosten van vrijgekomen leidingen vanaf de bouwlocatie naar een afvalstortplaats of afvalverwerkingslocatie behoren niet tot de materiaalkosten (hierbij is in aanmerking genomen dat deze kosten bij vervanging van de leiding op eigen initiatief ook ten laste komen van de kabel of leidingbeheerder). De materiaalkosten van constructieve en/of bijzondere voorzieningen die worden veroorzaakt door eisen van derden (en niet door de gemeente) vallen onder de materiaalkosten. De kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats dienen wel te worden begrepen onder het begrip "materiaalkosten". Bij de definiëring van het begrip "materiaalkosten" is uitgegaan van de gedachte dat in beginsel die materiaalkosten voor rekening van de leidingbeheerder komen, die - het infrawerk waarvoor moet worden verlegd, weggedacht - hoe dan ook gemaakt hadden moeten worden.

 

Onder kosten van uit- en in bedrijf stellen vallen kosten van tijdelijke voorzieningen van operationele aard, zoals extra kosten van personele aard t.b.v. bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten. Ook een stoppeloperatie valt onder kosten van uit- en inbedrijf stellen.

 

Voor de kosten van ontwerp en begeleiding wordt aangesloten bij de RVOI-2001 (Regeling van de verhouding tussen opdracht­gever en adviserend ingenieursbureau, zoals uitgegeven door het Konink­lijk Instituut van Ingenieurs). Inge­volge artikel 26 van die regeling kunnen de werkzaam­heden worden onder­scheiden die zijn opgesomd onder deze kostencomponent.

 

Uitvoeringskosten: Kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden zijn bijvoorbeeld werkputten en ondersteuningen. Alle tijdelijke voorzieningen van fysieke aard die nodig zijn tijdens de bouw vallen onder de uitvoeringskosten. Onder tijdelijke voorzieningen van fysieke aard worden alle tijdelijke fysieke leidingverbindingen verstaan die de belanghebbende moet aanleggen en later buiten bedrijf moet stellen. Deze kosten houden nauw verband met de noodzakelijke continuïteit van het bedrijfsproces van de betrokken belanghebbende. Het betreffen voorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd. De kosten die de aannemer moet maken om de leiding uit de grond te halen vallen onder uitvoeringskosten. Ook het opslaan in hanteerbare stukken en het transport op de bouwlocatie zijn uitvoeringskosten.

 

Artikel 8: Langsliggende leidingen

Van toepassing is een lineaire aftrek waarbij na tien jaren na verlening van de toestemming of ontheffing/vergunning/instemming geen recht op nadeelcompensatie bestaat bij aanpassingen vanwege werkzaamheden aan droge infrastructuur en na twintig jaar vanwege werkzaamheden aan natte infrastructuur. De achterliggende ratio is dat het normaal maatschappelijke risico toeneemt, naarmate de liggingsduur of de leeftijd van de ontheffing/vergunning/instemming vordert. De leeftijd wordt berekend vanaf de datum van inwerkingtreding van de ontheffing/vergunning/instemming tot en met de dag van toezending of uitreiking van het besluit tot intrekking of wijziging van de ontheffing/vergunning/instemming, waarbij niet voor elke dag een lager vergoedingspercentage wordt toegekend maar een lager percentage eerst van toepassing is na verloop van een heel jaar.

Door een ‘aftrek maatschappelijk risico’ toe te passen bij langsliggende leidingen wordt een gangbare praktijk gecodificeerd die wordt toegepast door bestuursorganen op verschillende bestuursniveaus. Een voorzienbaarheidsperiode van tien jaren respectievelijk twintig jaren is billijk voor infrastructuur in beheer van gemeenten. Wijzigingen in de droge infrastructuur komen vaker voor dan veranderingen of aanpassingen van natte infrastructurele werken. Met het oog daarop is het redelijk het tijdstip, waarop het normaal maatschappelijk risico voor de gevolgen van een wijziging in de droge infrastructuur voor rekening van een vergunninghouder behoort te komen, bij droge infrastructuur op een eerder moment te fixeren dan bij natte infrastructuur.

 

Artikel 9: Kruisende leidingen

In dit artikel is bepaald dat de hoogte van de vergoeding bij kruisende leidingen bepaald wordt aan de hand van de werkelijke verleggingskosten waarvan de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoering wel voor vergoeding in aanmerking komen en de materiaalkosten en de kosten van in en uit bedrijf stellen niet. De achterliggende ratio bij het gemaakte onderscheid tussen langsliggende en kruisende leidingen is dat bij kruisende leidingen er geen bewuste keuze is gemaakt door de aanlegger om ‘mee te liften’ met de gemeentelijke infrastructuur. De vergoeding zal hierdoor doorgaans hoger uitvallen dan die bij een langsligging. Dit wordt als billijk ervaren, daar kabel- en leidingbeheerders in het algemeen niet ontkomen aan het kruisen van waterstaatswerken.

 

Bij één en dezelfde aanpassing kan zich de situatie voordoen dat een enkele aan te passen kabel/ leiding bestaat uit zowel een kruisend, een langsliggend als een buiten beheergebied liggend gedeelte. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor het kruisende en het langsliggende gedeelte binnen het beheergebied van de gemeente moet gekeken worden naar het doel van de ligging van de kabel of leiding in het gehele infrastructuurwerk. Is de aanraking geschied met het oog om langs te gaan liggen of juist met het oog om te kruisen? Is er sprake van een leiding die gedeeltelijk kruist en gedeeltelijk langs ligt met het doel om langs te liggen dan moet de vergoeding voor de verlegging van de gehele leiding bepaald worden aan de hand van de systematiek voor het langs liggen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor kruisende leidingen. Is het doel van de ligging van de leiding niet eenduidig te bepalen dan dient in het kader van een dergelijke combiverlegging de vergoeding bepaald te worden aan de hand van de vergoedingssystematiek die voor het desbetreffende stuk leiding geldt. Dit leidt ertoe dat in de praktijk voor wat betreft de schadevergoeding zo’n combiverlegging als het ware opgeknipt wordt in stukken langsliggende en kruisende leidingen. De hoogte van de vergoeding wordt dan voor het stuk of de stukken langsliggende c.q. kruisende leiding bepaald aan de hand van artikel 8 respectievelijk 9. Wanneer sprake is van een verlegging van een leiding die zowel binnen het beheergebied van de gemeente ligt (een kruisende of een langsleiding) als buiten het beheergebied ligt (een buitenleiding) dan dient sowieso de vergoeding voor een dergelijke verlegging opgeknipt te worden in een gedeelte voor binnen het beheergebied van de gemeente en een gedeelte voor buiten het beheergebied van de gemeente. Dit komt voort uit de toepassing van de gebiedsbenadering.

 

Artikel 10: Buitenleidingen

Lid 1: Wanneer de kabel- of leidingbeheerder eigenaar is van de grond waarin de aan te passen leiding ligt, of ten behoeve van de aan te passen leiding een zakelijk recht (bijvoorbeeld een recht van opstal of erfdienstbaarheid) of een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht is gevestigd, kan ingevolge het onteigeningsrecht aanspraak worden gemaakt op volledige schadeloosstelling.

Lid 2: Voor kabels en leidingen die weliswaar buiten beheergebied van de gemeente Assen liggen, maar waarop geen recht als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, zouden publiekrechtelijke regels geen directe toepassing vinden indien aanpassing wordt verzocht vanwege werken aan gemeentelijke infrastructuur. Immers liggen deze kabels en leidingen per definitie zonder ontheffing/vergunning van de gemeente in de uitvoering van een project. Wanneer de gemeente over zou gaan tot onteigening van deze gronden, zou een formele toepassing van het onteigeningsrecht kunnen meebrengen dat de kabel- of leidingbeheerder geen kosten vergoed zou krijgen. Door de vergoeding van de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten wordt in ieder geval een reëel deel van de schade vergoed.

 

Artikel 11: Nieuw voor oud

Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn. Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waarde berekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel.

De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald. Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud.

 

Artikel 12: Wettelijke rente en kosten voor deskundige bijstand

Dit volgt uit artikel 4:129 van de Awb (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie).

 

Hoofdstuk 4 - Procedurele bepalingen

 

Artikel 13: Verjaring bij nadeelcompensatie

De in dit artikel opgenomen termijn van 5 jaar komt overeen met de verjaringstermijn uit artikel 4:131 van de Awb (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie).

 

Artikel 14: Vereisten aanvraag

Lid 1: Deze bepaling is een nadere uitwerking van artikel 4:127 van de Awb (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie) en een uitbreiding hiervan.

Lid 1 onder c: Slechts in gevallen waarbij niet is gewerkt met een (fysieke) factuurstroom maar met een digitaal afroepsysteem, volstaat een schermafdruk van het gehanteerde boekhoudsysteem.

Lid 2: Aanpassingen waarbij de hoogte van het te verwachten bedrag aan nadeelcompensatie vóór uitvoering van de aanpassingen wordt berekend op minder dan €50.000,-, zullen in beginsel op basis van een vaste prijs worden verrekend. Op deze manier blijven de administratieve lasten beperkt omdat nacalculatie van de werkelijke kosten achterwege kan blijven. Indien één van de partijen van mening is dat toepassing van een vaste prijs in een concreet geval niet wenselijk is, bijvoorbeeld omdat er een grote mate van onzekerheid gemoeid is met de kosten van de aanpassing, dan zal de hoogte van nadeelcompensatie alsnog op nacalculatiebasis berekend worden.

Lid 2: Aanpassingen waarbij de hoogte van het te verwachten bedrag aan nadeelcompensatie vóór uitvoering van de aanpassingen wordt berekend op meer dan €50.000,-, kunnen op basis van een vaste prijs worden verrekend mits beide partijen dit voorafgaand aan de uitvoering van de aanpassing nadrukkelijk overeenkomen, bijvoorbeeld in een Projectovereenstemming. Op deze manier blijven de administratieve lasten beperkt omdat nacalculatie van de werkelijke kosten achterwege kan blijven.

 

Artikel 15: Besluitvorming

Deze bepalingen zijn een nadere uitwerking van artikel 4:130 van de Awb (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie).

Lid 1: Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken na indiening van de aanvraag een besluit inhoudende één van de in het eerste lid opgesomde mogelijkheden. De aanvraag kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend of geheel afgewezen worden. In complexe gevallen kan Burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag eerst aan een onafhankelijk deskundige voor te leggen. Het besluit op de aanvraag is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen staat bezwaar en beroep open.

Lid 2: De gemeente kan de beslistermijn met acht weken of indien een (advies)commissie wordt ingesteld zes maanden verlengen. Dit zal schriftelijk aan de aanvrager worden meegedeeld.

Lid 3: Indien de aanvraag onvoldoende gegevens bevat voor een beoordeling zal de aanvrager een redelijke termijn worden gesteld om aanvullende informatie te verstrekken. De beslistermijn van acht weken wordt dan opgeschort met ingang van de dag waarop aanvullende informatie wordt gevraagd en tot de dag waarop de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt.

 

Artikel 16: Adviseur/Deskundige

Indien burgemeester en wethouders behoefte hebben aan advies, kan de aanvraag aan een onafhankelijk adviseur/deskundige worden voorgelegd conform artikel 4:130 van de Awb. Burgemeester en wethouders houden bij het besluit op de aanvraag dan rekening met het uitgebrachte advies van deze deskundige. In eenvoudige gevallen kunnen burgemeester en wethouders direct een besluit nemen en kan het vragen van een onafhankelijk advies achterwege blijven. Het uitgebrachte advies vormt in beginsel de basis voor het te nemen besluit, maar de gemeente kan gemotiveerd afwijken van het advies.

 

Artikel 17: Voorschot

De regeling biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de uiteindelijke beslissing op de aanvraag, aan burgemeester en wethouders een voorschot te vragen. Het toekennen daarvan mag echter niet worden uitgelegd als een erkenning van een recht op financiële vergoeding. Dergelijke voorschotten kunnen in principe slechts worden verleend nadat de verzoeker schriftelijk de verplichting heeft aanvaard om ten onrechte betaalde voorschotten geheel en onvoorwaardelijk te restitueren. Burgemeester en wethouders kunnen daartoe een vorm van zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Een voorschot kan worden verleend op verzoek, maar burgemeester en wethouders kunnen ook ambtshalve daartoe besluiten. Daarmee kunnen onnodig hoge rentelasten worden voorkomen. Deze kunnen ontstaan wanneer op voorhand vaststaat dat de aanvrager recht heeft op vergoeding maar de hoogte daarvan niet vaststaat. Betaling van voorschotten, in afwachting van de vaststelling van de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, brengt met zich mee dat niet achteraf over het totaal verschuldigde bedrag ook nog eens forse rente betaald moet worden.

 

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

 

Deze artikelen behoeven geen toelichting.