Regeling vervallen per 01-10-2018

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Geldend van 26-04-2016 t/m 30-09-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten,

gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 18 b van de Participatiewet;

gelet op artikel 47c van de Participatiewet;

overwegende dat het om redenen van rechtszekerheid en doelmatigheid wenselijk is ombeleidsregels vast te stellen inzake het opleggen van een taaleis bij toepassing van de Participatiewet;

Besluit:

Vast te stellen de Beleidsregels Wet taaleis 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    Belanghebbende:

    • -

      elke persoon die een uitkering in het kader van de Participatiewet aanvraagt en/of ontvangt;

    • -

      onder belanghebbende wordt mede verstaan het gezin;

  • c.

    WEB: de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • d.

    Taalplan: plan waarin de afspraken over het taaltraject zijn opgenomen. Dit plan geeft aan op welke wijze het gekozen traject binnen een bepaalde en reële termijn leidt tot verbetering van beheersing van de Nederlandse taal.

  • e.

    Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

  • f.

    Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet

  • g.

    Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).

  • h.

    Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.

  • i.

    Referentieniveau: het niveau 1F of A2.

  • j.

    Inburgering: de Wet inburgering.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

Een belanghebbende kan op de volgende wijzen aantonen dat hij voldoende kennis van de Nederlandse taal bezit:

  • 1.

    Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Belanghebbende dient wel een eigen verklaring te overleggen dat hij tenminste acht jaar Nederlandstalig basis- en/of vervolgonderwijs heeft gevolgd.

  • 2.

    Met rapporten of diploma’s van erkende onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn. Voorbeelden staan in de toelichting.

  • 3.

    Een document waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal op een niveau 1F / A2 beheerst. Voorbeelden staan in de toelichting.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3 Geen taaltoets

Een belanghebbende is niet verplicht een taaltoets af te nemen, in de navolgende situaties:

1.Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan

de taaleis te voldoen ontbreekt. Zie hiervoor verder artikel 9.

  • 2.

    De Taaleis staat in direct verband met de arbeidsverplichting. Wie ontheven is van de arbeids-verplichting kan ook worden vrijgesteld van de taaltoets.

  • 3.

    Belanghebbende hoeft geen toets af te leggen indien hij bezig met een leertraject in het kader van de Wet Inburgering.

  • 4.

    Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst.

  • 5.

    Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F / A2 machtig te worden.

  • 6.

    Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid binnen over de actuele taalvaardigheid.

Artikel 4 Taaltoets

  • 1.

    Het college neemt de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, Participatiewet af binnen 8 weken na ontvangst van de uitkeringsaanvraag.

  • 2.

    Voor het afnemen van de taaltoets en de beoordeling van het resultaat van de toets, kan het college gebruik maken van externe partijen. In ieder geval dient de beoordeling door en de kwalificatie van de beoordelaar te voldoen aan het daaromtrent bepaalde in het Besluit taaleis Participatiewet.

  • 3.

    Het college bepaalt de omstandigheden waarin de toets wordt afgenomen. Dezeomstandigheden bestaan in ieder geval uit:

  • -

    het individueel dan wel groepsgewijs afnemen van de toets(onderdelen);

  • -

    de mogelijkheid om (onderdelen van) de toets digitaal af te nemen;

  • -

    de inzet van computers of andere hulpmiddelen bij (onderdelen van) de toets.

Het college houdt hierbij rekening met de individuele omstandigheden van de

uitkeringsgerechtigde .

Hoofdstuk IV Kennisgeving, (geen) bereidverklaring en aanleren van taalvaardigheden, verlaging

Artikel 5 Kennisgeving en bereidverklaring

  • 1.

    Het college stelt belanghebbende binnen 8 weken na het afleggen van de taaltoets op de hoogte van de uitkomst.

  • 2.

    Als de uitkomst van de toets als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onvoldoende is, stelt het college de belanghebbende gelijktijdig met het mededelen van de uitkomst de toets, in kennis van het redelijke vermoeden als bedoeld in artikel 18b, derde lid van de Participatiewet. De volgende procedure wordt daarbij gevolgd:

    • a.

      Belanghebbende krijgt een gesprek waarbij de uitslag van de taaltoets wordt besproken.

    • b.

      Belanghebbende ontvangt tevens de schriftelijke kennisgeving. Die kennisgeving gaat vergezeld met een besluit tot verlaging van de bijstand vanaf het moment van de kennisgeving. De verlaging bedraagt 20% van de bijstandsnorm die op dat moment geldt.

    • c.

      In afwijking van het bepaalde onder b, ziet het College af van het verlagen van de bijstand indien:

      • -

        belanghebbende zich in het gesprek bereid verklaart binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving een taaltraject te volgen en daarin vervolgens de nodige voortgang boekt die van hem mag worden verwacht bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal;

      • -

        belanghebbende alsnog documenten overlegt als bedoeld in artikel twee;

      • -

        elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of er dringende redenen zijn die

noodzaken tot het afzien van verlaging.

  • d.

    Als de belanghebbende zich bereid verklaart om binnen een maand met een taaltraject te starten, dan maakt de klantbegeleider samen met de belanghebbende een taalplan. (zie verder artikel zes; Aanleren van taalvaardigheden). Het taalplan beschrijft in ieder geval:

    • -

      de manier waarop de belanghebbende de vereiste taalvaardigheden gaat leren;

    • -

      de voortgang en inspanningen die van de belanghebbende worden verwacht.

    • -

      op welke momenten de voortgang en inspanningen worden gemonitord. Dit is minimaal iedere zes maanden.

      • 3.

        Als de belanghebbende is gestart met een inburgeringstraject in het kader van de Wet inburgering, dan wordt dit beschouwd als voldoende inspanningen van de uitkeringsgerechtigde om de vereiste taalvaardigheden te leren. Het college monitort de voortgang.

Artikel 6 Aanleren van de taalvaardigheid

  • 1. Uit het taalplan wordt duidelijk op welke manier de uitkeringsgerechtigde gaat werken aan de verbetering van de taalbeheersing. Dit kan bijvoorbeeld via (een combinatie van):

    • -

      zelfstudie;

    • -

      taalmaatje;

    • -

      inburgeringstraject

    • -

      leertraject via gemeente, bibliotheek, taalinstituut, kerk ,moskee, welzijnsorganisatie, vluchtelingenwerk, etc.;

    • -

      digitale leermiddelen.

  • 2. Leertraject via de gemeente

    • a.

      Het uitgangspunt van de wet taaleis is dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de (bekostiging van de) manier waarop hij de vereiste taalvaardigheden gaat beheersen.

    • b.

      Het college kan in individuele gevallen inventariseren of een leerwerktraject in het kader van de Wet educatie beroepsonderwijs of in het kader van de re-integratie mogelijk en wenselijk is. Per situatie wordt dan ook gekeken op welke manier de uitkeringsgerechtigde gaat werken aan de verbetering van de taalbeheersing en welke mogelijkheden er zijn (zie toelichting).

Artikel 7 Monitoring

  • 1. In het taalplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit taalplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

  • 2. De vorderingen bij het verwerven van de Nederlandse taal moeten worden gevolgd tenminste een keer per 6 maanden.

    Artikel 8 Verlaging

    • 1.

      Wanneer belanghebbende niet binnen een maand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, tweede lid een aanvang maakt met het volgen van een taaltraject of daarin naar het oordeel van het college onvoldoende voortgang boekt, gaat het college middels een herzieningsbeschikking over tot het daadwerkelijk verlagen van de uitkering met 20%. Basis is de oorspronkelijke taaltoets.

    • 2.

      Alvorens kan worden besloten tot het toepassen van een verdere verlaging van 40% na zes maanden onderscheidenlijk 100% na 12 maanden na de eerste kennisgeving, dient belanghebbende een taaltoets af te worden genomen. Alleen wanneer uit de taaltoets blijkt dat belanghebbende Nederlandse taal onvoldoende beheerst kan tot verdere verlaging worden overgegaan. Een weigering tot het afleggen van een taaltoets wordt gelijkgesteld aan het niet slagen voor de taaltoets. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      De periode van 6 maanden en 12 maanden neemt een aanvang vanaf het moment van de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

    • 4.

      Als de uitkering van de belanghebbende is verlaagd op grond van het gestelde in lid 1 of lid 2, en de belanghebbende aantoont weer voldoende inspanningen verricht om op het gewenste taalniveau te komen, kan het college dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 9 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • -

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • -

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • -

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • -

    De belanghebbende was vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat om te voldoen aan de inspanningsverplichting;

  • -

    De belanghebbende heeft ondanks voldoende inspanningen, (nog) niet het vereiste taalniveau bereikt.

In deze gevallen ziet het college bij het voortduren van deze omstandigheden af van het afleggen van een taaltoets c.q. verlagen van de bijstand.

Hoofdstuk VII Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 11 Onvoorziene situaties

In het geval waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergelijkbare situaties met in achtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2016, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

Besloten op 31 maart 2016

College van burgemeester en wethouders van Asten,

mr. W.M.A. Verberkt

secretaris

mr. H.G. Vos

burgemeester,

Toelichting op de beleidsregel Wet taaleis 2016

Algemeen

Op 1 januari 2016 is de Wet taaleis Participatiewet in werking getreden, die artikel 18b in de Participatiewet toevoegt. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat iedere bijstandsgerechtigde die niet kan aantonen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, zich moet inspannen om in voldoende mate de Nederlandse taal te gaan beheersen, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Als uit een toets blijkt dat de inspanning van de uitkeringsgerechtigde onvoldoende is in relatie tot de voortgang, wordt de uitkering verlaagd zoals voorgeschreven in artikel 18b van de Participatiewet. Het idee van deze verplichting is dat mensen sneller werk vinden als zij over voldoende vaardigheden in de Nederlandse taal beschikken. Doordat de inspanningsplicht is gekoppeld aan de arbeidsinschakeling, geldt deze inspanningsverplichting voor de uitkeringsgerechtigden waarvoor de arbeidsverplichting geldt.

Voor het bestaande bestand geldt de taaleis en daaraan verbonden verplichtingen vanaf juli 2016. Dit betekent dat zij vanaf juli 2016 ook een taaltoets moeten maken als zij niet kunnen aantonen dat ze de Nederlandse taal voldoende beheersen.

Met de invoering van de Taaleis wordt ook een nieuw maatregelregime ingevoerd: bij het niet voldoen aan de verplichtingen van de Taaleis blijft de korting op de uitkering (20, 40 of 100%) gehandhaafd zolang de verplichting niet wordt nagekomen. Doelstelling van het maatregelbeleid is gedragsverandering bewerkstelligen. De korting op de uitkering kan worden beëindigd na aantoonbare gedragsverbetering.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

Lid 1 Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2 Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • -

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst;

  • -

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst;

  • -

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • -

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

De hierboven genoemde documenten betreffen geen limitatieve lijst.

Lid 3 Voorbeelden van een ander document waaruit blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal op het referentieniveau beheerst zijn:

  • -

    (deel)certificaten van taalcursussen op het referentieniveau,

  • -

    een diploma inburgering,

  • -

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • -

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • -

    een certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • -

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • -

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007).

De hierboven genoemde documenten betreffen geen limitatieve lijst.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3 Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 4 Taaltoets

Het college kan (een deel van) de taaltoets laten afnemen door een externe partij. Hierbij is te denken aan een onderwijsinstelling die bekend is met het afnemen van taaltoetsen en daartoe bevoegde deskundigen in dienst heeft. Ook kunnen toetsen gebruikt worden die aansluiten bij toetsen van de vaardigheden Nederlandse taal die zijn ontwikkeld ter voorbereiding op of ter ondersteuning bij het inburgeringsexamen en die aan de voorwaarden voldoen.

Voor de beoordeling van de toets kan het college ambtenaren binnen de gemeente, dan wel deskundigen buiten de gemeenten benoemen om de resultaten van de toets te beoordelen. De beoordeling en kwalificatie van de beoordelaar dienen te voldoen aan de vereisten die het Besluit taaltoets Participatiewet hieraan verbindt.

Met het oog op doelmatigheid en doeltreffendheid wordt de taaltoets modulair afgenomen. In de praktijk betekent dit dat de modulen schrijfvaardigheid en leesvaardigheid als eerste worden getoetst, omdat dat de zwaarste onderdelen zijn.

Als de bijstandsgerechtigde niet slaagt voor deze modulen, worden de resterende modulen, te weten spreek-, gespreks- en luistervaardigheid, niet meer afgenomen omdat er geconcludeerd kan worden dat de uitkomst van de volledige toets ook negatief is.

Als de bijstandsgerechtigde slaagt voor deze modulen, worden de resterende modulen, te weten spreek-, gespreks- en luistervaardigheid, ook niet meer afgenomen omdat er geconcludeerd kan worden dat de bijstandsgerechtigde de overige vaardigheden voldoende beheerst. Uit ervaring blijkt dat de ontwikkeling van deze twee vaardigheden, schrijven en lezen, voor deelnemers onder A2-niveau langzamer verloopt dan de ontwikkeling van de andere vaardigheden. Een deelnemer die met schrijven en lezen boven A2 scoort zal vrijwel zeker aan de taaleis voldoen. Het bij voorbaat toetsen op alle taalonderdelen heeft in dat opzicht geen meerwaarde.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, (geen) bereidverklaring en aanleren van taalvaardigheden, verlaging

Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie.

Artikel 6 Aanleren van taalvaardigheden

Lid 1 Het is in de eerste plaats aan de belanghebbende, om te beslissen welke stappen hij gaat zetten om de Nederlandse taal te gaan beheersen. Op hem rust de verplichting daartoe. Er zijn veel manieren denkbaar om aan die verplichting te voldoen.

In overleg met de belanghebbende kan worden bepaald, voor welk leertraject wordt gekozen. Voor deze keuze kan aansluiting worden gezocht bij de verwachte loonwaarde van belanghebbende.

Lid 2 Het college is niet verplicht aan iedere belanghebbende een taalcursus aan te bieden. Dit behoort tot de beleidsvrijheid van het college. Zijn er echter geen geschikte alternatieven voorhanden, dan kan het college besluiten een taalcursus aan te bieden gelijk aan de bevoegdheid die het college nu al heeft op grond van de re-integratieverordeningen. De juridische grondslag voor een dergelijk traject kan worden gevormd door dit op te nemen in de re-integratieverordening.

Omdat de belanghebbende primair zelf verantwoordelijk is voor het verwerven van de nodige taalvaardigheden, zijn de kosten in beginsel ook voor hem. Dit kan echter anders worden als de kosten te zwaar gaan drukken. Per geval zal dit moeten worden beoordeeld In de afweging van het college zal de consequentie van schulden en isolement in het geval geen vergoeding van de kosten wordt verstrekt zorgvuldig worden meegenomen. Hierbij zal ook worden meegenomen dat onvoldoende beheersing en onvoldoende voortgang in het leren beheersen van de Nederlandse taal, de consequentie van een verlaging van de uitkering tot gevolg heeft.

Leertraject

Het college wil de Wet Taaleis toepassen in de bestaande ‘taaltraining-infrastructuur’. Dit bestaat uit samenhang en een optelsom tussen maatschappelijke organisaties, onderwijs en de gemeenten in de Peel regio.

Zo kan een belanghebbende die niet inburgeringsplichtig is bijvoorbeeld een taaltraject in het kader van de WEB gaan volgen.

Artikel 7 Monitoring

Er zijn veel mogelijkheden waarop de voortgang beoordeeld kan worden. Mogelijke beoordelingsinstrumenten zijn:

  • -

    Presentielijsten van aanbieders of van de werkplekken;

  • -

    Indrukken van de leerkracht/cursusleider/opleider etc;

  • -

    Taalmeter;

  • -

    Toetsen;

  • -

    Assessments;

  • -

    Zelfbeoordeling;

  • -

    Reguliere gesprekken met de klantmanager die op basis van het gesprek toetst of iemand voldoende inspanningen verricht.

De vorderingen bij het verwerven van de Nederlandse taal moeten worden gevolgd tenminste een keer per 6 maanden. Bij het beoordelen van de vorderingen gaat het om wat redelijkerwijs van iemand mag worden verwacht. Dat is sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden en capaciteiten van de persoon. Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op laagopgeleide volwassenen;

  • -

    zij hebben weinig schoolse leerstrategieën tot hun beschikking,

  • -

    zij leren ongericht,

  • -

    zij hebben moeite met het toepassen van het geleerde in het ene gebied, op een ander gebied,

  • -

    zij hebben weinig zelfvertrouwen,

  • -

    zij maken langzaam vorderingen,

  • -

    zij hebben veel herhaling nodig.

  • -

    Wil een laag opgeleide succesvol zijn in leren dan stelt dit bepaalde eisen aan de didactiek en aan de inhoud van de leertrajecten die zij volgen. Bij het opstellen van een taalplan moet met het bovenstaande rekening worden gehouden.

Artikel 8 Verlaging

De wet bepaalt dat Iedere zes maanden na de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het vierde Lid (art. 18b, lid 4, Participatiewet), een toetsing plaats vindt. Maakt belanghebbende alsnog aantoonbaar werk van het volgen van het taaltraject annex het taalplan, dan kan de verlaging tussentijds worden stopgezet.

De verlaging wordt afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar oordeel van het college, gelet op bijzondere omstandigheden dringende redenen daartoe noodzaken.

De bijzondere omstandigheden die tot dringende redenen leiden, kunnen gelegen zijn in het maatschappelijk belang en de zorgplicht van de overheid in relatie tot individuele omstandigheden en kinderen in het gezin. Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat sprake is van één van deze omstandigheden. Het is expliciet ter beoordeling aan het college om te bepalen of daarvan sprake is en of afgezien moet worden van een verlaging.

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 9 Ontbreken van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • -

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning;

  • -

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd;

  • -

    Bij een ontheffing om medische redenen.

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Hoofdstuk VII Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 11 Onvoorziene situaties

Behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere uitleg.