Regeling vervallen per 28-03-2014

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Asten 2010 (APV) wijziging

Geldend van 31-05-2013 t/m 27-03-2014

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Asten 2010 (APV)

De raad van de gemeente Asten;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19-10-2010;

gehoord het advies van de d.d. 25-11-2010;

gelet op artikel 149 Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Asten 2010 (APV) en bijbehorende gewaarmerkte toelichting.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen

    de weg als bedoeld onder B;

  • b.

    Weg:weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet

    1994;

  • c.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze

    toegankelijk zijn;

  • d.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de

    grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de

    Wegenwet, bij hun besluit van 7 april 1997, nr. 435.112 en waarvan de

    gemeenteraad dezelfde grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a,

    eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, bij besluit van 2 september 1997, nr. 8;

  • e.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens

    een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot

    woning bestemd;

  • g.

    Bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • h.

    Gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • i.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee

    kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • j.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, 2:12, 4:11 en 4:15.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken

  • 3.

    voor grote evenementen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Vergunning van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor artikel 5:23 Vergunning organisatie snuffelmarkt.

Artikel 1:10 Geen vergunning van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • a.

    Artikel 2:25 Vergunning evenementen

  • b.

    Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • c.

    Artikel 2:39 Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • d.

    Artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

  • e.

    Artikel 4:18 Ontheffing verbod recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen, die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

3 Het in het eerste lid opgenomen verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg (vervallen)

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als:

  • a.

    het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b.

    het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen,tijdelijke aankondigingborden en spandoeken, en overige objecten op of aan de weg.

  • 3.

    Het aanbrengen van tijdelijke aankondigingborden of spandoeken is verboden, tenzij uiterlijk twee weken tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en deze niet van enig bezwaar heeft doen blijken.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor: a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant of de Landschapsverordening Noord-Brabant.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend

  • a.

    als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • b.

    door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Gemeente Asten.

Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

  • a.

    een uitweg te maken naar de weg;

  • b.

    van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

  • c.

    verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    a de bruikbaarheid van de weg;

    b het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    c de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    d de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

Afdeling 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen

  • 2.

    het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder 1 gestelde verbod ten behoeve van het als ijsbaan onder water zetten van parkeerterreinen, pleinen en open plaatsen.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer .

  • 3.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje, als bedoeld in het eerste lid, op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van die winkel of, indien de winkel gelegen is in een winkelcomplex, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcomplex. Als onmiddellijke omgeving van een winkel of een winkelcomplex wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan die winkel of dat winkelcomplex en tevens aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen, koekoeken, in diepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht .

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht .

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijke voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    a voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    b bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of het Provinciaal Vaarwegenreglement Noord-Brabant.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a bioscoopvoorstellingen;

    b markten als bedoeld in artikel 160, 1e lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    c kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    a een herdenkingsplechtigheid;

    b een braderie;

    c een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 op de weg;

    een feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg;

    d een circus of kermis.

  • 3.

    Onder een groot evenement wordt verstaan een evenement waarbij meer dan 500 mensen gelijktijdig aanwezig zijn.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor kleinschalige activiteiten, indien:

  • -

    de activiteit een barbecue, (straat)feest, muzikale rondwandelingen, buitenoptredens van toneelgezelschappen, fietstochten, muziek en of doorkomsten van wielerwedstrijden in de open lucht e.d. betreft;

  • -

    op een door de weekse dag niet langer dan tot 24.00 uur en op vrijdag, zaterdag of indien de daarop volgende dag een feestdag is tot 00.30 uur live en of versterkte muziek ten gehore wordt gebracht;

  • -

    er een organisator is;

  • -

    het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen;

  • -

    de organisator stelt de burgemeester ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan de activiteit in kennis door middel van een melding;

  • -

    indien er geen onoverkomelijke bezwaren zijn en er geen aanvullende besluiten genomen hoeven te worden, ontvangt de organisator na ontvangst van het meldingsformulier een akkoord kennisgeving;

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Onder houder wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28.

  • 4.

    Onder leidinggevenden wordt in deze afdeling verstaan: degene(n) die algemene en/of onmiddellijke leiding geeft/geven aan de exploitatie van een horecabedrijf, dan wel hetgeen daar onder in de Drank- en Horecawet wordt verstaan en als zodanig doorgaans gedurende de openingstijden in het horecabedrijf aanwezig dient te zijn.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal gelegen zijn, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. Voor zowel de winkel als het horecabedrijf gelden dezelfde sluitingstijden van de Winkeltijdenwet.

  • 6.

    Voorts geldt het eerste lid niet voor: a. een horecabedrijf in zorginstellingen; b. een horecabedrijf in musea;

  • 7.

    Een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, vervalt indien de leidinggevende van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:28a Aanvraag vergunning

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend volgens een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    a opgaaf gedaan van de personalia en het adres van de leidinggevende(n);

    b opgaaf gedaan van de personalia en het adres van de houder voor zover hij een natuurlijk persoon is en van de zetel en het adres ingeval de houder een rechtspersoon is;

    c opgaaf gedaan van het adres en de aard van het horecabedrijf;

    d een nauwkeurige omschrijving van de ruimte waarvoor de vergunning moet gelden, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van het horecabedrijf.

  • 3.

    De vergunning wordt schriftelijk aangevraagd door de natuurlijke perso(o)n(en) of rechtspersoon voor wiens rekening de exploitatie van het horecabedrijf geschiedt.

  • 4.

    De vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 2:28b Beslistermijn

  • 1.

    De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden zijn ontvangen.

  • 2.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf, waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

  • 2.

    Het is de houder van een horecabedrijf, waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet geen vergunning is vereist, verboden deze voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 05.00 uur.

  • 3.

    Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.4 kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 stelt het college gedifferentieerde sluitingstijden vast voor categorieën horecabedrijven, waaraan op grond van artikel 4 Drank- en Horecawet beperkende voorwaarden zijn opgelegd en welke uitsluitend of mede dienst doen voor sportactiviteiten, dan wel gelegen zijn op een terrein dat dienst doet of bestemd is voor sportactiviteiten

  • 5.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in lid 1, 2 en 4 van dit artikel vervatte verboden.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2:28 tot en met 2:30.

Afdeling 8.A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Schenktijden paracommerciele rechtspersonen

1. Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank onder de volgende voorwaarden:

voor de sportkantines gelden de volgende schenktijden:

voor alle kantines van voetbalverenigingen:

Deze vergunning geldt uitsluitend voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden en collectieve trainingen, alsmede clubavonden:

  • *

    op maandag t/m woensdag tussen 09.00 en 23.00 uur;

  • *

    op donderdag tussen 09.00 en 01.00 uur van de daaropvolgende dag;

  • *

    op vrijdag en zaterdag tussen 09.00 en 22.00 uur;

  • *

    op zondag tussen 09.00 en 21.00 uur;

 

voor de kantine van de hockeyvereniging:

Deze vergunning geldt uitsluitend voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden en collectieve trainingen, alsmede clubavonden:

  • *

    op maandag t/m donderdag tussen 09.00 en 23.00 uur;

  • *

    op vrijdag tussen 09.00 en 01.00 uur van de daaropvolgende dag;

  • *

    op zaterdag tussen 09.00 en 22.00 uur;

  • *

    op zondag tussen 09.00 en 21.00 uur.

 

voor de kantine van de korfbalvereniging:

Deze vergunning geldt uitsluitend voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden en collectieve trainingen, alsmede clubavonden:

  • *

    op maandag tussen 09.00 en 23.00 uur;

  • *

    op dinsdag tussen 09.00 uur en 00.00 uur van de daaropvolgende dag;

  • *

    op woensdag tussen 09.00 uur en 23.00 uur;

  • *

    op donderdag tussen 09.00 uur en 00.00 uur van de daaropvolgende dag;

  • *

    op vrijdag tussen 09.00 en 01.00 uur van de daaropvolgende dag;

  • *

    op zaterdag tussen 09.00 en 20.00 uur;

  • *

    op zondag tussen 09.00 en 19.00 uur.

voor de kantine van tennisvereniging De Meijvink:

Deze vergunning geldt uitsluitend voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden en collectieve trainingen, alsmede clubavonden:

  • *

    op maandag tot en met donderdag tussen 09.00 uur en 01.00 uur van de daaropvolgende dag;

  • *

    op vrijdag tot en met zondag tussen 09.00 uur en 23.00 uur;

 

voor tennisvereniging het Root, petanque- en handboogverenigingen:

Deze vergunning geldt uitsluitend voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden en collectieve trainingen, alsmede clubavonden:

  • *

    op maandag t/m zondag tussen 09.00 en 00.00 uur van de daaropvolgende dag.

 

 

De schenktijden van de diverse kantines zijn vastgesteld op basis van de hoofdactiviteiten van de desbetreffende verenigingen.

2. Overige paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van de georganiseerde activiteiten, welke vallen binnen de statutaire doelen c.q. de toegestane activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

 

Artikel 2:34b bijeenkomsten bij paracommerciele rechtspersonen

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

  • 1.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning verleend is;

  • b.

    speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

  • c.

    speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

  • a.

    indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    b indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

  • c.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

  • d.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

  • e.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten;

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste of tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant. .

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Uitjouwen, naschreeuwen, vechten etc.

  • 1.

    Het is verboden in het openbaar:

  • a.

    iemand uit te jouwen, toe- of na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, danwel op andere wijze overlast aan te doen;

  • b.

    te vechten.

  • 2.

    Het in lid 1 bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de artikelen 118, 119, 137c, 137d, 137e, 147, 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:47b Verplichte route

Het is door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik en openlijk drugsgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats binnen de bebouwde kom of een nader door het college aan te wijzen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid;

  • b.

    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, van de Drank- en Horecawet.

  • 3.

    Het is verboden op een openbare plaats binnen de bebouwde kom of een nader door het college aan te te wijzen gebied softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 4.

    Onder softdrugs wordt verstaan: de middelen, genoemd in lijst II, onderdeel b, behorende bij de Opiumwet.

Artikel 2:48a Glazen en drinkgerei

De houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen glas of flessen buiten de inrichting brengen.

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b.

    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen. 2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw of woonwagen op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw of woonwagen bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • d.

    op de weg zonder zichtbaar te zijn voorzien van een door de gemeente verstrekte hondenpenning.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1 De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet binnen de bebouwde kom van uitwerpselen ontdoet, uitgezonderd daartoe aangewezen hondenuitlaatstroken en/of hondentoiletten.

2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4.

    Ter uitvoering van het in het derde lid gestelde dient de eigenaar of houder van de hond een opruimmiddel bij zich te hebben.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  • a.

    anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

  • b.

    anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57 eerste lid en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    a muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

  • b.

    kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben; dan wel

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

  • c.

    aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Overlast van dieren

Ieder die de zorg voor een dier heeft, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Vernietiging van rupsen en rupsennesten

  • 1.

    Het college kan, hetzij bij openbare kennisgeving ten aanzien van het gehele gebied van de gemeente of van bepaalde delen daarvan, hetzij bij persoonlijke kennisgeving aan de rechthebbende van een of meer bepaalde percelen mededelen, dat zij het noodzakelijk achten, dat aldaar in bomen of ander houtgewas voorkomende rupsen en rupsennesten verwijderd en vernietigd worden vóór een bij die kennisgeving bepaalde datum.

  • 2.

    De rechthebbende op percelen binnen het bij die openbare kennisgeving aangewezen gebied of van de in de persoonlijke kennisgeving aangeduide percelen is verplicht vóór de door het college bepaalde datum te zorgen, dat de in bomen of ander houtgewas op zijn perceel voorkomende rupsen en rupsennesten verwijderd en vernietigd zijn.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

  • a.

    binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b.

    binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp is voorzien in het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • b.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk

ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:22, 2:26, 2:47, 2:47a, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid, als bedoeld in het eerste lid, eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seks-inrichting of escortbedrijf exploiteert,dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent,dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seks-inrichting, met uitzondering van:

    1 de exploitant;

    2 de beheerder;

    3 de prostituee;

    4 het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    5 toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze

    verordening;

    6 andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden geëxploiteerd;

  • b.

    door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden beheerd;

  • c.

    het aantal werkzame prostituee(é)s;

  • d.

    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • e.

    de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop tenminste twee straten staan aangegeven met een schaal van tenminste 1:1000:

  • f.

    de plattegrond(en) van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

  • g.

    bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • h.

    bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

  • i.

    verklaring omtrent gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 3.

    In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c.

    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

  • a.

    staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b.

    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c.

    heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • a.

    met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b.

    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c.

    binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,= of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    1 bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    2 de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    3 de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    4 de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    5 de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    6 de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,= bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b.

    bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a.

    op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 08.00 uur;

  • b.

    op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 08.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13 tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a.

    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b.

    van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen, dan wel aan te lokken en/of op deze aanlokking in te gaan: a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden.

  • b.

    gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:9a Ontuchtige handelingen

Het is verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat deze geschieden in het kader van prostitutie.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college van burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    a de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    b de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    c er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde b. het voorkomen of beperken van overlast c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefmilieu d. de veiligheid van personen of goederen e. de verkeersvrijheid of –veiligheid f. de gezondheid of zedelijkheid g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende delen: Asten-centrum, Heusden en Ommel.

  • 4.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet

    meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte

    van 1,5 meter.

  • 7

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet

    meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte

    van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens

    wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte

    van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 20 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluid en lichthinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten of lichtapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder en/of lichthinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het Vuurwerkbesluit, Wet milieugevaarlijke stoffen of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

  • b.

    hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c.

    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

  • e.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • f.

    iepenspintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • f.

    houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

  • g.

    houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6;

  • h.

    houtopstand, waarvan de gemeente de eigenares of de rechthebbende is, wanneer het gaat om het vellen van dode/afgestorven bomen en wanneer het gaat om gemeentelijke naaldbomen en -coniferen;

  • i.

    houtopstand in tuinen of erven behorende bij woningen gelegen binnen de bebouwde kom, voor zover er geen sprake is van een beschermwaardige boom zoals bedoeld in het raadsbesluit van 20 december 2005;

  • j.

    houtopstand gelegen buiten de bebouwde kom die is aangeplant in het kader van het Convenant van 28 februari 1996 tussen de gemeente Asten en de NCB-afdelingen Asten, Heusden en Ommel (later te noemen Z.L.T.O.) inzake de stimulering van erfbeplantingen en landschappelijke beplantingen, indien het voornemen om te (doen) vellen van voornoemde houtopstand tenminste drie weken voorafgaand aan de datum van velling schriftelijk aan het college wordt gemeld;

    mits het voornemen om te (doen) vellen tenminste drie weken voorafgaand aan de datum van velling wordt gemeld.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer het bureau LASER aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4:11b Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

  • g.

    andere redenen van milieubeheer.

Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:

  • a.

    de termijn om een bezwaarschrift in te dienen is verstreken zonder dat een bezwaarschrift is ingediend, of

  • b.

    beslist is op bezwaar of op een verzoek om voorlopige voorziening dat is ingediend tijdens de termijn om een bezwaarschrift in te dienen.

  • 4.

    Indien geen gehoor wordt gegeven aan het gestelde onder het 1e en 2e lid van dit artikel, kan het bevoegd gezag na het verstrijken van de gestelde termijn de uit te voeren plantwerkzaamheden met daarbij horende voorschriften door een derde laten uitvoeren, waarna de gemaakte kosten in deze worden verhaald op degene die ingevolge artikel 4:11a gerechtigd is tot het doen van een “aanvraag om vergunning”.

Artikel 4:11d Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:11e Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:11c of artikel 4:11d, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4:11f Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.

    of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    a het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

    b het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

    c Het college kan ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het niet voldoen aan de in het 1e lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d.

    mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hem aangeduide voorwerp of stof:

  • a.

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben;

  • b.

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening Noord Brabant of de Afvalstoffenverordening gemeente Asten van toepassing is.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

  • a.

    meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

  • b.

    emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II;

  • c.

    grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en algemeen erkende feest- en gedenkdagen en op dagen dat het warmer is dan 25° Celsius.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 4.

    Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

  • a.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

  • b.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, aangewezen door de overheid;

  • c.

    opschriften of aankondigingen kleiner dan 0.50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

    – openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    – het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

  • d.

    opschriften betrekking hebbend op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf , zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.

    van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag;

  • b.

    het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.

    deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

  • d.

    in het belang van de bescherming van het natuur- en/of landschapsschoon.

  • 6.

    a. het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant;

  • b.

    de weigeringsgrond van het vijfde lid onder a geldt niet voor bouwwerken;

  • c.

    de weigeringsgrond van het vijfde lid onder c geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4:15a Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van maximaal 2 kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein, mits het terrein niet is gelegen in bos- en natuurgebied.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van : a. de bescherming van natuur en landschap b. de bescherming van een stadsgezicht

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18 eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18 vierde lid.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer .

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhang of vouwwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

  • a.

    langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, op de weg binnen de bebouwde kom. waar dit naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.

    op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant of de Landschapsverordening Noord-Brabant of lokale verordening .

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren , waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer .

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op de weg;

  • b.

    op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c.

    op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.

    het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening;

  • c.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening.

Artikel 5:15 Ventvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

  • a.

    op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b.

    voor bepaalde dagen en uren

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a.

    vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

  • b.

    vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening;

  • c.

    vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgrond

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    b indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    Onder snuffelmarkt wordt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan: a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet; b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

Artikel 5:23 organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op of aan het water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant, de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant, de Keur oppervlaktewateren van waterschap de Dommel of van waterschap de AA, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a.

    nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    b beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant, de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant, het Reglement watergangen Noord-Brabant 1987 (P.B. nr 213), de Keur oppervlaktewateren 1996 van waterschap De Dommel of de Keur De Aa 1998.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant, de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant, de Verordening Waterhuishouding van de provincie Noord-Brabant (P.B. nr. 213), de Keur oppervlaktewateren 1996 van waterschap De Dommel of de Keur De Aa 1998 van toepassing is.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25, tweede lid en 5:26 bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water , havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant .

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant, de Verordening Waterhuishouding van de provincie Noord-Brabant (P.B. nr. 213), de Keur oppervlaktewateren 1996 van waterschap De Dommel of de Keur De Aa 1998 van toepassing is.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren .

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerst lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van het publiek.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld ;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld ;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a.

    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke; b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    begraafplaats: een bijzondere begraafplaats als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging. ncidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a.

    verharde delen van de weg;

  • b.

    gemeentelijke begraafplaatsen. 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 5:38 Tijdvak voor begraven e.d.

Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 09.00 uur tot 18.00 uur.

Artikel 5:39 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5:40 Aanwijzingen

Eenieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.

Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummering e.d.

Artikel 5:41 Gedoogplicht aanduidingen

1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college , straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2 Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

1 Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 en 142, 1e lid onder sub c van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de buitengewoon opsporingsambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van voorschriften bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 en de Parkeerverordening centrumgebied Asten 1996.

2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:2a Toezichthouders Prostitutie Controle Team

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze

    verordening bepaalde zijn belast ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

  • 2.

    De aanwijzing, mandatering en de registratie van leden van het Prostitutie Controle

    Team worden geregeld in de Centrale Mandaatregeling Prostitutie Controle Team.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Asten 2009 wordt ingetrokken met inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Asten 2010 (APV)

dict: b.vhappen@asten.nl

coll: RV.MO.10.tk.008

typ:

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten op 14-12-2010.
De raad voornoemd,
de griffier,
ir. C.W.J.B. Verborg
de voorzitter,
ir. J. Beenakker
1ste wijziging vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten op 21-05-2013.
De raad voornoemd,
de griffier,
mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans
de voorzitter,
mr. H.G. Vos

Nota-toelichting APV

Toelichting

 

Algemeen

Hierna zijn de wijzigingen aangegeven van de APV 2010.

De artikelsgewijze toelichting bij de APV 2009 -waarbij zowel de wijzigingen van de APV 2008 als de wijzigingen van de APV 2009 zijn aangegeven- blijft gehandhaafd. De wijzigingen van de APV 2010 worden hieraan toegevoegd.

Voor meer achtergrondinformatie en artikelsgewijze toelichting wordt verwezen naar de model-APV van de VNG.

 

Wijzigingen

 

A. Artikel 1.1        Begripsomschrijvingen

Het volgende lid wordt toegevoegd:

j.     bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

       I.v.m. Wabo.

Met ingang van 1 oktober 2010 treedt het wetsvoorstel Algemene Bepalingen Omgevingsvergunning (Wabo) in werking. De Wabo introduceert de omgevingsvergunning die in de plaats komt van een reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project. Gemeentelijke verordeningen, waaronder de APV, moeten worden aangepast aangezien hierin toestemmingsstelsels (=vergunning en ontheffing) zijn opgenomen die in de omgevingsvergunning integreren.

De aanpassing van de APV gemeente Asten 2010 aan de Wabo heeft betrekking op de navolgende toestemmingstelsels, te weten:

- het aanleggen en veranderen van een weg (2:11);

- het maken en veranderen van een uitweg (2:12);

- het vellen van een houtopstand (4:11);

- het op of aan een onroerende zaak maken of voeren van handelsreclame (4:15).

 

De centrale gedachte bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Eén aanvraag, één bevoegd gezag, één procedure.

Begripsbepaling Wabo (art. 1.1) bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.

 

B. Artikel 1.2        Beslistermijn

Het volgende lid wordt als volgt gewijzigd:

1.     Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Het volgende lid wordt toegevoegd:

3.     In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, 2:12, 4:11 en 4:15.

 

       I.v.m. Wabo.

De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.

Het derde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd.

 

         C. Artikel 1.8            Weigeringsgronden

Wordt als volgt gewijzigd:

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a.     de openbare orde;

b.     de openbare veiligheid;

c.     de volksgezondheid;

d.     de bescherming van het milieu.

 

       I.v.m. Wabo.

       Bevoegd gezag in de zin van de Wabo of bevoegd gezag in de zin van de APV; zie    ook voorgaande toelichting.

 

D. De volgende artikelen worden toegevoegd:

Artikel 1:9 Vergunning van rechtswege                                                Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor artikel 5:23 Vergunning organisatie snuffelmarkt.

 

Artikel 1:10        Geen vergunning van rechtswegeParagraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

a.     Artikel 2:25 Vergunning evenementen

b.     Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

c.     Artikel 2:39 Exploitatievergunning speelgelegenheid;

d.     Artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

e.     Artikel 4:18 Ontheffing verbod recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

 

I.v.m. Lex Silencio Positivo (LSP)

Voor vergunningen/ontheffingen die onder de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) vallen is het verplicht de Lex Silencio in te voeren, behalve als er dwingende reden van algemeen belang zijn om het niet te doen.

Dwingende redenen van algemeen belang zijn bijvoorbeeld: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, handhaving van de maatschappelijke orde en bescherming van het milieu.

 

De Dienstenrichtlijn is een richtlijn met een grote reikwijdte, de richtlijn biedt een algemeen rechtskader dat geschikt en bestemd is voor een grote verscheidenheid van diensten. Bij een dienst, zoals bedoeld in de Dienstenrichtlijn en het EG-Verdrag gaat het in beginsel om een activiteit die niet in loondienst plaatsvindt en waarbij de activiteit gewoonlijk tegen een vergoeding geschiedt.

Voorbeelden zijn organisatie van evenementen, diensten op het gebied van toerisme en vrije beroepen. Voor verder informatie wordt verwezen naar de ledenbrieven van de VNG van 4 september 2009 (Lbr. 09/104) en 4 november 2009 (Lbr. 09/123). De lijn van de VNG wordt door de gemeente Asten gevolgd.

 

Om mogelijke onduidelijkheden te voorkomen, verdient het de voorkeur om in de APV zowel aan te geven op welke bepalingen de lex silencio positivo wel van toepassing wordt verklaard, als voor welke bepalingen de lex silencio positivo om dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing wordt verklaard

 

Reden om de LSP niet in te voeren voor evenementenvergunningen, exploitatievergunningen horeca en speelgelegenheden, vergunning seksinrichting en ontheffing verbod recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen is bescherming van de openbare orde en volksgezondheid en natuur en milieu.

 

E. Artikel 2:1  Samenscholing en ongeregeldheden

De volgende artikelen worden als volgt gewijzigd:

1.     Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

3.     Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen, die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de open­bare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

 

Wanordelijkheden is vervangen door ongeregeldheden in overeenstemming met de model-APV van de VNG.

De term 'bevoegd gezag' vervangen door 'bevoegd bestuursorgaan'.

De wijziging heeft te maken met het definiëren van het bevoegd gezag i.v.m. de

Wabo.

 

F. Artikel 2:10  Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Het volgende artikel wordt als volgt gewijzigd:

2.     Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen, tijdelijke aankondigingborden en spandoeken, en overige objecten op of aan de weg.

 

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

3.     Het aanbrengen van tijdelijke aankondigingborden of spandoeken is verboden tenzij uiterlijk twee weken tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en deze niet van enig bezwaar heeft doen blijken.

 

De volgende artikelen worden vervolgens vernummerd:

4.     Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor: a.   evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b.   standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17

5.     Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinci­aal wegenreglement Noord-Brabant of de Landschapsverordening Noord-Brabant.

 

I.v.m. bijeenkomst Driehoek DAS 6-11-2009.

Afgesproken is om de driehoeksborden/tijdelijke aankondigingen te laten vallen onder artikel 2:10 “het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg”.

De gemeenteraad van Asten heeft t.a.v. art. 2:10 APV gekozen voor een algemene regel. Hiermee is een nadrukkelijke keuze gemaakt voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. De gedachte is dat een groot aantal voorwerpen die in de openbare ruimte worden geplaatst volstrekt geen overlast veroorzaken. Deze algemene regel kan middels de (niet uitputtende) nadere (beleids)regels worden gehandhaafd. Er doen zich in de praktijk momenteel weinig/geen problemen voor. Derhalve is het bestaande beleid en de bestaande praktijk geactualiseerd opgenomen in bovengenoemde nadere regels.

Om wildgroei van tijdelijke aankondigingen te voorkomen wordt wel voorgesteld de meldingsplicht te behouden (voorheen art. 4.4.2 lid 3 APV 2009).

 

G. Artikel 2:11  (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Het volgende lid wordt als volgt gewijzigd:

1.     Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

 

Het volgende lid wordt toegevoegd:

2.     De vergunning wordt verleend

        a.   als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn        verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

        b.   door het college in de overige gevallen.

 

De volgende artikelen worden vervolgens vernummerd:

3.     Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

4.     Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Straf­recht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegen­regle­ment Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecom­munica­tiever­or­dening Gemeente Asten.

 

I.v.m. Wabo.

Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 model-APV. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.

Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd.

 

H. Artikel 2:12  Maken en veranderen van een uitweg

Het volgende lid wordt als volgt gewijzigd:   

1.     Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

        a.   een uitweg te maken naar de weg;

        b.   van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

        c.   verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

 

I.v.m. Wabo.

 

I. Artikel 2:59  Gevaarlijke honden

Het volgende lid wordt als volgt gewijzigd:

3.     In het eerste lid wordt verstaan onder:

        a    muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

        b.   kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

 

Het volgende lid komt te vervallen:

4.     Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

 

       I.v.m. het intrekken van de Regeling agressieve dieren per 01-01-2009.

       De intrekking van de RAD maakt een kleine wijziging van de APV noodzakelijk. In       de model APV wordt op twee plaatsen verwezen naar de RAD (artikel 2:59 derde       lid onder a, en artikel 2:59 vierde lid). Artikel 2:59, vierde lid is door het        intrekken van de RAD betekenisloos geworden en kan zonder meer worden     geschrapt. In artikel 2:59 derde lid onder a wordt verwezen naar de definitie van   muilkorf in de RAD. Gemeenten die hun APV aanpassen kunnen de definitie uit de      RAD in hun APV op te nemen. De muilkorf werd in de RAD gedefinieerd als:een       muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide     stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is       aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die       zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten    ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

 

J. Afdeling 15 komt te luiden:

Afdeling 15          Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

 

K. Het volgende artikel wordt toegevoegd:

Artikel 2:75  Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:22, 2:26, 2:47, 2:47a, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 groepsgewijs niet naleven.

 

I.v.m. bijeenkomst Driehoek 6-11-2009.

Is in 2000 opgenomen in de model APV i.v.m. de Europese kampioenschappen, waarbij Eindhoven een van de speelsteden was. De ligging aan de A67 zou het mogelijk maken dat de gemeente groepen supporters over zich heen zou krijgen die voor ernstige verstoring van de OO zouden kunnen zorgen. De bestuurlijke ophouding is gericht op vrijheidsbeperking tot maximaal 12 uur voor voorzienbare gevallen. Noodbevoegdheden (noodbevel en verordening) zijn voor onvoorzienbare gevallen. Is destijds niet opgenomen (2003) omdat Asten geen reëel risicogebied was. In Deurne en Someren is het opgenomen als achtervang.

I.v.m. uniformiteit in DAS wordt het in Asten ook opgenomen als achtervang.   

L. Het volgende artikel wordt toegevoegd

Artikel 2:76  Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

I.v.m. bijeenkomst Driehoek 6-11-2009.

In 2002 is de wet preventief fouilleren in werking getreden. De wet beoogt terugdringing van het dragen van wapens en geweld met wapens. Op grond van deze wet kan de burgemeester een bepaald gebied voor een bepaalde tijd aanwijzen als veiligheidsrisicogebied i.v.m. (vrees) ernstige verstoring OO. Bijvoorbeeld bij sportevenementen of uitgaansgebieden. Afweging maken subsidiariteit / proportionaliteit van de maatregel. In Deurne en Someren is het opgenomen als achtervang. I.v.m. uniformiteit in DAS wordt het in Asten ook opgenomen als achtervang.   

 

M. Artikel 2:77  Cameratoezicht op openbare plaatsen

Het volgende lid wordt toegevoegd:

2.     De burgemeester heeft de bevoegdheid, als bedoeld in het eerste lid, eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

 

       I.v.m. uniformiteit DAS en model-APV.

       De invulling van het begrip openbare plaats uit artikel 151c Gemeentewet is   ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet openbare manifestaties (Wom). Op          grond van die wet omvat het begrip openbare plaats, zeer in het algemeen, de   plaatsen “waar men komt en gaat”. In eerste instantie gaat het hierbij om “de         straat” of “de weg” in de ruime zin des woords, ofwel de wegen die voor eenieder       vrij toegankelijk zijn. Maar het begrip omvat nog een aantal andere plaatsen die        een met de weg vergelijkbare functie vervullen en daarom als het “verlengde” van de weg kunnen worden aangemerkt.

       De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet de        bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de     reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals     parkeerterreinen, die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie      van openbare plaats uit de Wet Openbare Manifestaties (WOM) vallen. De    wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op        gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat het      cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de        openbare orde.

 

N. Artikel 4:11 komt te luiden:

Artikel 4:11  Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

 

Het volgende lid wordt als volgt gewijzigd:

1.     Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

 

O.Artikel 4:11c  Bijzondere vergunningsvoorschriften

De volgende leden worden als volgt gewijzigd:

1.     Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

3.     Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:

        a.   de termijn om een bezwaarschrift in te dienen is verstreken zonder dat een bezwaarschrift is ingediend, of

        b.   beslist is op bezwaar of op een verzoek om voorlopige voorziening dat is ingediend tijdens de termijn om een bezwaarschrift in te dienen.

4.     Indien geen gehoor wordt gegeven aan het gestelde onder het 1e en 2e lid van dit artikel, kan het bevoegd gezag na het verstrijken van de gestelde termijn de uit te voeren plantwerkzaamheden met daarbij horende voorschriften door een derde laten uitvoeren, waarna de gemaakte kosten in deze worden verhaald op degene die ingevolge artikel 4:11a gerechtigd is tot het doen van een “aanvraag om vergunning”.

 

Wijziging bevoegd gezag i.v.m. Wabo.

Tevens toevoeging van bezwaar aan lid 3b:feitelijk niet-gebruik van de vergunning (niet kappen) tot het moment dat beslist is op bezwaar of op het verzoek om voorlopige voorziening. Momenteel mag er na 6 weken gekapt worden (a) of in afwachting van de beslissing op de voorlopige voorziening (b). Wordt bezwaar ingediend en geen voorlopige voorziening aangevraagd, kan men overgaan tot kappen voordat beslist is op bezwaar. Aangezien de beslissing op bezwaar een heroverweging is voor het bestuursorgaan wordt het wenselijk geacht de beslissing op bezwaar eerst af te wachten alvorens over te gaan tot kappen.

De bezwaarschriftencommissie adviseert in haar jaarverslag over 2009, hst. 6, pag.45: de APV van Asten is niet duidelijk voor wat betreft het gebruik maken van de kapvergunning op het moment dat een bezwaarschrift is ingediend. Het is aan te bevelen de APV (op termijn) wat dit betreft aan te passen.

 

P. Artikel 4:11d  Herplant-/instandhoudingsplicht

De volgende leden worden als volgt gewijzigd:

 

1.     Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze    afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag  is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag     aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand       bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten       overeenkomstig de door hen te geven aan­wijzingen binnen een door hen te       stellen termijn.

3.     Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag  aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzien­in­gen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waar­door die bedreiging wordt weggenomen.

 

       I.v.m. Wabo.

 

Q. Artikel 4:11f  Bestrijding iepziekte

Het volgende lid wordt als volgt gewijzigd:

1.     Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag  is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aan­schrijving vast te stellen termijn:

        a.   indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

        b.   de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

        c.   of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te be­han­delen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

 

I.v.m. Wabo.

 

R.Artikel 4:15  Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

De volgende leden worden als volgt gewijzigd:

1.     Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren  met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

3.     Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

        a.   van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag;

        b.   het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

        c.   deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

 

I.v.m. Wabo.

 

S. Het volgende artikel wordt als volgt gewijzigd.

Artikel 5:21  Aanhoudingsplicht

Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist.

 

I.v.m. Wabo, een inrichting als bedoeld in de Wet Milieubeheer is opgenomen in artikel 2.1 eerste lid onder e van de Wabo.

Toelichting 1ste wijziging

Algemeen

 

Inleiding

Deze verordening bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op artikel 4 en artikel 25d lid 1 onder a van de Drank- en Horecawet (DHW). Een nieuwe afdeling 8A wordt ingevoegd in de APV. De APV bestaat voor het overgrote deel uit autonome bepalingen. Er is voor gekozen om deze medebewindbepalingen toch in de APV op te nemen, omdat dit voor veel gemeenten het meest praktisch is. Zij hebben al bepalingen over horeca in de APV opgenomen (horeca-exploitatievergunning, sluitingstijden en dergelijke) en op deze manier staan al deze bepalingen bij elkaar in één verordening.

De regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Het is niet de bedoeling dat de gemeente onnodige beperkingen oplegt, daar waar geen onverantwoorde alcoholverstrekking en/of oneerlijke mededinging plaatsvinden. Bij de invulling van de (model)verordening door de gemeenteraden is het van belang dat er alleen regels worden gesteld als er in de lokale situatie inderdaad sprake is van oneerlijke mededinging. Het is niet mogelijk om beperkingen op te leggen die iedere mededinging met de reguliere horeca tegengaan; dan zouden de raden buiten de bevoegdheidsgrondslag van de DHW treden.

 

Definities

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Met betrekking tot afdeling 8a van de APV zijn de volgende definities van belang.

  • 1.

    Alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • 2.

    Horecabedrijf: de activiteit die bestaat uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. In afdeling 8, art. 2:27, van deze APV wordt de term horecabedrijf verder gedefinieerd.

  • 3.

    Horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • 4.

    Inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • 5.

    Paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • 6.

    Sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumenprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • 7.

    Slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • 8.

    Zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2:34a: Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

De paracommerciële rechtspersonen zijn onderverdeeld in een categorie sportverenigingen en een categorie overige paracommerciële rechtspersonen.

Deze keuze is gemaakt omdat er al schenktijden voor sportverenigingen waren opgenomen in het Beleidsplan Horeca. Voor de bepaling voor overige paracommerciële rechtspersonen is aansluiting gezocht bij de wijziging van de model-APV van de VNG en de verordening van het SRE ‘Laat je niet flessen’: het betreft een algemene regel, 1 uur voor en na de paracommerciële activiteit.

 

Omdat voor de paracommerciële rechtspersonen niet altijd duidelijk is welke activiteiten passen binnen de voorschriften van de drank- en horecavergunning, staat in het Beleidsplan horeca sport en recreatie inrichtingen gemeente Asten (beleidsplan Horeca paragraaf 3.3.3) naar aard van de instelling, een (niet-limitatieve) opsomming gegeven, van activiteiten die men mag organiseren en waarbij men tevens alcoholhoudende drank mag verstrekken. Het gaat om activiteiten die onder de toegestane activiteiten/hoofddoelstelling van de vereniging vallen. Paracommerciële rechtspersonen richten zich op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. In de praktijk betreft dit (sport)verenigingen, stichtingen en kerkgenootschappen. Kenmerkend voor een paracommerciële rechtspersoon is dat een dergelijke instelling in concurrentie treedt met de reguliere horeca.

 

1. Sportverenigingen

De gedifferentieerde schenktijden van de sportverenigingen in het Beleidsplan Horeca zijn in 2008 besproken met alle betrokken partijen. De gemeente heeft destijds alle verenigingen bezocht, om tot de meest geschikte schenktijden te komen. In 2010 is dit beleidsplan met de belanghebbenden geëvalueerd. Er bleek  tevredenheid van alle belanghebbenden. In 2012 is het team vergunningverlening, het team handhaving en de horeca (nogmaals) geraadpleegd. Er blijken geen verzoeken tot aanpassing van het Beleidsplan Horeca. Daarom zijn de schenktijden zoals die in het Beleidsplan Horeca stonden, geconverteerd naar de verordening paracommercie.

2. Overige paracommerciële rechtspersonen Omdat de verschillende paracommerciële rechtspersonen naar aard verschillen, is er voor gekozen om deze onder te verdelen in een categorie sportverenigingen en de rest in overige paracommerciële rechtspersonen. De schenktijden worden gekoppeld aan de activiteiten waar deze paracommerciële rechtspersonen voor in het leven zijn geroepen. Het is twijfelachtig of hier veel concurrentie optreedt met de reguliere horeca. Bezoekers zullen na een activiteit meestal op de plaats van de activiteit iets drinken en dan naar een café of restaurant, dus de reguliere horeca gaan, of naar huis.

 

De overige paracommerciële rechtspersonen mogen uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken gedurende de periode beginnende met 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na de in de instellingen gehouden activiteiten, die passen binnen de statutaire doelstelling c.q de toegestane activiteiten van de instelling.

Artikel 2:34b: bijeenkomsten van persoonlijke aard

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op: bijeenkomsten, waarbij meestal alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële instelling, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Voor zover die bijeenkomsten ook een karakter hebben dat direct verband houdt met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen deze niet onder het bereik van deze bepaling.

 

Bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn kan worden gedacht aan: activiteiten die niet verenigingsgebonden zijn.

Deze situatie doet zich voor als een paracommerciële rechtspersoon zijn kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven (voor niet-leden van de vereniging of niet-betrokkenen bij de stichting). Als daarbij alcoholhoudende drank wordt geschonken kan er oneerlijke mededinging ontstaan met de reguliere horeca. Of dat het geval is hangt sterk af van de plaatselijke situatie; als de lokale horeca voor een te houden activiteit passende faciliteiten te bieden heeft, zal er sprake zijn van oneerlijke mededinging.

 

Door de formulering zijn alle bijeenkomsten die leiden tot oneerlijke mededinging verboden. Wanneer er geen sprake is of kan zijn van oneerlijke mededinging, is de bijeenkomst dus toegestaan.

 

Trouwlocaties

Bijeenkomsten van persoonlijke aard, die geen direct verband houden met de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon of bijeenkomsten gericht op personen die niet rechtstreeks bij de activiteiten van de rechtspersoon zijn betrokken, zijn niet toegestaan, wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

Indien paracommerciële horeca door het college van burgemeester en wethouders wordt aangewezen als tijdelijke trouwlocatie, betekent dit dat het trouwen op locatie op dat moment valt onder de (ondergeschikte) toegestane activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon. De regeling schenktijden overige paracommerciële rechtspersonen (1 uur voor en na) is dan van toepassing. Recepties en bruiloftsfeesten zijn niet toegestaan bij een paracommerciële rechtspersoon, omdat dit leidt tot oneerlijke mededinging met de reguliere horeca.

Bij de artikelen 2:34 a en 2:34 b: ontheffing door de burgemeester.

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste 12 aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit de bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen.

 

Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (art. 4:81 Awb). Het kan praktisch zijn als de burgemeester in zijn eventuele beleidsregel neerlegt dat het aantal ontheffingen dat per jaar verleend kan worden aan een maximum is gebonden.  De ontheffingsmogelijkheid (max. 10 maal per jaar) in het Beleidsplan Horeca blijft derhalve gehandhaafd.

 

Op deze ontheffing door de burgemeester is de lex silencio positivo (LSP) (stilzwijgend verleende vergunning/ontheffing) niet van toepassing. De DHW valt onder de Dienstenwet, en ingevolge artikel 28, eerste lid van die wet is de LSP van toepassing op vergunningen (daar zijn ontheffingen ook onder begrepen) tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 4, zesde lid van de DHW zoals die geldt tot 1 januari 2013 is de LSP niet van toepassing verklaard op deze ontheffing. In de gewijzigde DHW zoals die in Stb. 2012, is 237 is opgenomen ontbreekt een overeenkomstige bepaling; vóór de inwerkingtreding op 1 januari 2013 zal die echter toegevoegd zijn.

 

Verplichte en niet verplichte bepalingen

De regeling op grond van artikel 4 van de DHW, uitgewerkt in de artikelen 2:34a en 2:34b van de APV, is op grond van de nieuwe DHW verplicht.

 

De artikelen 25a, 25b, 25c en 25d van de DHW zijn facultatief, de raad kan bij verordening deze onderwerpen regelen. Voor deze artikelen geldt dat ze alleen opgenomen dienen te worden als een regeling lokaal echt nodig is.

Deze artikelen hebben niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

 

Bestuurlijke boete, strafbaarstelling, bestuursdwang

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 022) staat op pagina 51 vermeld dat aan de bestaande arrangementen niets verandert als het gaat om de afbakening tussen bestuursrechtelijke handhaving via bestuurlijke boeten en strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten (WED). “Uitgangspunt is en blijft dat de handhaving van de DHW zal geschieden door het opleggen van bestuurlijke boeten. Alleen indien de overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft of het door de wetsovertreder genoten economisch voordeel groter is dan de bestuurlijke boetes zal er behoefte kunnen zijn om de zaak voor te leggen aan het OM om via de WED af te doen: de WED voorziet namelijk in een breder arsenaal aan sancties, zoals hogere maxima voor boetes en de mogelijkheid tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zolang dit duale stelsel bestaat heeft deze situatie zich nog geen enkele keer voorgedaan. We mogen constateren dat tot op heden het duale stelsel in het kader van de DHW probleemloos functioneert. “, aldus de MvT.

 

De grondslag voor het opleggen door de burgemeester van een bestuurlijke boete voor overtreding van onder meer op deze modelbepalingen gebaseerde bepalingen is artikel 44a van de DHW. Op grond van datzelfde artikel 44a kan de burgemeester ook voor overtreding van een aantal andere bepalingen uit de DHW een bestuurlijke boete opleggen. Informatie over de toepassing van de bestuurlijke boete vindt u op de website van het Expertisecentrum handhaving DHW van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, http://www.handhavingdhw.nl, onder FAQ.

 

Overtredingen van de voorschriften uit afdeling 8a van de model-APV zijn strafbaar als overtredingen op grond van artikel 2, vierde lid, juncto artikel 1, onder 4º, van de WED. De desbetreffende artikelen van afdeling 8a van de model-APV dienen dus niet in de opsomming van overtredingen in hoofdstuk 6 van de APV te worden opgenomen.

 

In artikel 44 van de DHW is bepaald dat de Minister en de burgemeester bestuursdwang kunnen toepassen ter handhaving van de verplichting om een toezichthouder alle medewerking te verlenen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden (artikel 5:20, eerste lid, van de Awb).

 

Toezichthouders

De toezichthouders moeten worden benoemd door de burgemeester. Zij kunnen worden vermeld in artikel 6:2 van de model-APV. Op grond van artikel 42 van de DHW krijgen toezichthouders die belast zijn met toezicht op het bepaalde bij en krachtens die wet (het gaat hier om hoofdstuk 8a van de model-APV) eveneens  de bevoegdheid om woningen binnen te treden zonder toestemming van de bewoners als er bedrijfsmatig alcoholhoudende drank wordt verstrekt of een redelijk vermoeden bestaat. Tot 12 maanden na inwerkingtreding van artikel 41 van de gewijzigde DHW kan de burgemeester ook ambtenaren van de NVWA inzetten, naast de eigen gemeentelijke toezichthouders, voor het toezicht op de naleving van de artikelen 20 (verbod verstrekking < 16/18j.) en 45 (strafbaarstelling <16j.) van de DHW. Zie artikel V van de wijzigingswet (Stb. 2012, 237).

 

Voor meer achtergrondinformatie en artikelgewijze toelichting wordt verwezen naar de toelichting van de model APV.