Regeling vervallen per 20-10-2010

Monumentenverordening 1997

Geldend van 06-12-2008 t/m 19-10-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2008

Intitulé

Monumentenverordening 1997

De raad van de gemeente Baarle-Nassau,

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 augustus1997, gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 12 en 48 van de Woningwet,

Besluit vast te stellen de volgende:

Monumentenverordening 1997

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEAPLINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a

monument:

1

zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2

terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

b

beschermd gemeentelijk monument:

onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

c

gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

d

beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

e

kerkelijk monument:

onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

f

beschermd stads- of dorpsgezicht:

groepen van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden;

g

monumentencommissie:

de door de raad ingestelde commissie op grond van de “verordening monumentencommissie”, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de monumentenverordening, de subsidieverordening gemeentelijke monumenten 1996 en het monumentenbeleid;

h

bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie en horen de eigenaar. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, dat voor de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2 Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

  • 1 De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale leggen staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 2 Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing op de in gemeente gebruikelijke wijze bekend.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1 Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzingen van de aanwijzing

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2 Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijzing.

  • 3 Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ongeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4 De inhoud en datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2 Artikel 3, tweede en derde lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3 De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan de Monumentenwet 1988 of de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 4 De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De aanvraag

De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en moet de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    naam en adres van de aanvrager;

  • b.

    tekeningen of foto’s van de bestaande situatie;

  • c.

    tekeningen of foto’s van de beoogde situatie.

Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag nadere gegeven van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek.

Artikel 11 Advies van de monumentencommissie en beslissing op de aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen op grond van de Monumentenverordening, de bouwverordening en de artikelen 12 en 48 van de Woningwet advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen op de aanvraag als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 3. Voordat de beslissing wordt genomen op de aanvraag, wordt de procedure gevolgd, die is vervat in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande, dat de terinzagelegging twee weken bedraagt.

  • 4. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag van de vergunning.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen de in het vierde lid genoemde termijn van 13 weken met ten hoogste dertien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het tweede lid genoemde termijn van vier weken.

  • 6. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het vierde of vijfde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 12 kerkelijk monument

Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 intrekking van de vergunning

  • 1 De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien;

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 9. tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 26 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2 De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift. Indien een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogte vier weken worden verlengd.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijnen wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4 MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 15

  • 1. De leden van de monumentencommissie worden door de raad benoemd, de voorzitter wordt in functie benoemd. De monumentencommissie telt minimaal 3 en maximaal 9 leden.

  • 2. Burgemeester en wethouders doen een voordracht, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de binding van de kandidaten met op het terrein van de monumentenzorg actieve particuliere instellingen en met hun deskundigheid.

  • 3. Burgemeester en wethouders benoemen een ambtelijke secretaris en kunnen adviseurs aanwijzen.

  • 4. De leden van de monumentencommissie treden na afloop van een periode van 4 jaar af en kunnen 1x worden herbenoemd volgens een nader vast te stellen schema.

  • 5. Een lid, dat ter invulling van een – anders dan ten gevolge van een periodieke aftreding – opengevallen plaats wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden.

  • 6. Een lidmaatschap vervalt bij het niet langer bekleden van de functie waarin de benoeming heeft plaatsgevonden.

  • 7. De commissie werkt naar de bepalingen van een door haarzelf te maken reglement dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd.

  • 8. De commissie beraadslaagt in het openbaar.

HOOFDSTUK 5 BESCHERMDE STADS OF DORPSGEZICHTEN

Artikel 16

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2 Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3 De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezichten betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 17

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2 Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 18

  • 1 Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 19

De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 8, derde lid, nog wordt toegevoegd artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20

  • 1 De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd.

  • 2 Bij besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door burgemeester en wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermd plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3 Alvorens burgemeester en wethouders de gemeenteraad ter zake een voorstel doen, wordt de monumentencommissie gehoord.

  • 4 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

Artikel 21

  • 1 In beschermde stads- of dropsgezichten is het verboden een bouwwerk ingevolge de bepalingen van de woningwet en de bouwverordening geheel of gedeeltelijk af te breken zonder in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 2 Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

  • 3 Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermd bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

  • 1 Het is verboden bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a

      bouwwerken te verstoren, te plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b

      bouwwerken te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads- of dropsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfscheidingen – niet zijnde een bouwwerk – te wijzigen.

  • 3 Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het tweede lid zijn, totdat een beschermd bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikel 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 SCHADEVERGOEDING

Artikel 23 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Ten aanzien van de behandeling van de verzoeken geldt de volgende regeling:

    • a.

      Indien een belanghebbende meent, dat het in artikel 22 lid 1 bepaalde op hem van toepassing is, kan hij zich voor het bepalen van de in genoemd artikel bedoelde schade en van de vergoeding daarvan bij gemotiveerd verzoekschrift tot de gemeenteraad wenden.

    • b.

      De gemeenteraad kan binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek, schadevergoeding weigeren zonder toepassing te geven aan het gestelde onder artikel 22, lid 2.c en volgende.

    • c.

      De in het voorgaande lid genoemde termijn kan door de gemeenteraad eenmaal met ten hoogste twee maanden worden verlengd. Een afschrift van het besluit, als bedoeld in artikel 22. lid 2.b.1 wordt de verzoeker zo spoedig mogelijk bij aangetekende brief toegezonden.

  • 3. Indien geen toepassing heeft plaatsgevonden van het gestelde onder artikel 22. lid 2.b. geeft de gemeenteraad aam de schadebeoordelingscommissie onder toezending van het verzoekschrift opdracht ter zake advies uit te brengen. De in het voorgaande lid bedoelde opdracht geschiedt binnen een maand na het verstrijken van de –eventueel verlengde- termijn, bedoeld in het gestelde onder artikel 22. lid 2.b.

  • 4. Als schadebeoordelingscommissie treedt op de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam.

  • 5. De schadebeoordelingscommissie stelt zowel de verzoeker of zijn gemachtigde als een of meer vertegenwoordigers van de gemeente in de gelegenheid hun standpunt uiteen te zetten.

    • a

      De schadebeoordelingscommissie gaat allereerst na of naar haar mening de verzoeker ten gevolge van het toepassen van deze verordening schade lijdt, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Zij vermeldt het resultaat van dit verzoek met de beweegredenen in haar rapport. Leidt dit onderzoek tot een bevestigende beantwoording, dan berekent de schadebeoordelingscommissie de ten laste van de verzoeker blijvende schade en de billijke schadevergoeding.

    • b

      De schadebeoordelingscommissie brengt schriftelijk advies uit aan de gemeenteraad binnen vier maanden na de beslissing van de raad het verzoekschrift in handen van de schadebeoordelingscommissie te stellen. Gelijktijdig zendt de schadebeoordelingscommissie een afschrift van het advies aan de verzoeker.

    • c

      Binnen drie maanden nadat de schadebeoordelingscommissie het advies, genoemd in het vorige lid heeft uitgebracht, beslist de gemeenteraad. Indien de raad een schadevergoeding vaststelt, bepaalt hij of deze in geld dan wel op andere wijze zal worden geregeld. Tevens bepaalt hij de datum voor welke de vergoeding moet zijn uitbetaald of geregeld.

HOOFDSTUK 7 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 24 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9 en/of 21 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 25 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 9 en/of 21 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 26 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 27 Inwerkingtreding

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op de beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 juni 1998.

  • 2 De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 29 juni 1995 voor zover het betreft de bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op 1 juni 1998.

  • 3 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4 De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 29 juni 1995 voor zover het betreft de bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5 De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6 Aanvragen om vergunning als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening, die zijn ingediend voor de inwerking treding van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening 1997”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 september 1997.

secretaris

J. Pekaar

voorzitter

Drs. J.P.M.M. Hendrikx