Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Baarle-Nassau

Geldend van 21-03-2009 t/m heden

Intitulé

Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Baarle-Nassau

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BAARLE-NASSAU,

Gelet op het bepaalde in:

  • -

    titel 4.2 en 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht

  • -

    de artikelen 108, eerste lid, 147, eerste lid, en 149 van de Gemeentewet,

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende bepalingen voor de subsidiëring van de sloop van ongewenste bebouwing in het buitengebied van de gemeente:

Artikel 1 Begripsbepalingen

a)

Burgemeester en wethouders:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau.

b)

Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

c)

Glasopstanden:

constructie van staand glas of een staande constructie van met glas overeenkomend materiaal; voor de toepassing van deze verordening worden glasopstanden met een oppervlakte van 5.000 m² of meer buiten beschouwing gelaten.

d)

Kelderruimte:

een geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen overdekte ruimte, die geheel, gedeeltelijk of niet onder een gebouw is gelegen.

e)

Sleufsilo’s en voerplaten:

sleufsilo’s en voerplaten met één of meer rechtopstaande wanden.

f.)

Sloopperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing aanwezig is, die de rechthebbende geheel of gedeeltelijk wenst te slopen.

g)

Buitengebied:

het gebied buiten de op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom en het gebied dat op grond van een door de gemeenteraad vastgesteld ruimtelijk plan als toekomstig onderdeel van de bebouwde kom kan worden aangemerkt; kleine kernen, gehuchten en buurtschappen waarvoor geen bebouwde kom is vastgesteld, worden tot het buitengebied gerekend.

h)

Milieuvergunning:

vergunning verleend krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

i)

EHS:

de ecologische hoofdstructuur, zoals die is geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van het Rijk (1990) en voortgezet in de rijksnota “Natuur voor mensen, mensen voor natuur” (2000); voor de begrenzing op detailniveau zijn de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant krachtens de Subsidieregeling Natuurbeheer 20001 vastgestelde Natuurgebiedsplannen voor Noord-Brabant bepalend; de beheersgebieden blijven voor de onderhavige verordening buiten beschouwing.

j)

BBL:

het bureau beheer landbouwgronden als bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer.

Artikel 2 Aanwijzing gebieden

De gemeenteraad van Baarle-Nassau wijst de sloop van gebouwen en glasopstanden aan in het gehele buitengebied van Baarle-Nassau, met uitzondering van bouwwerken die zijn gelegen op gronden in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s), zoals begrensd en aangeduid op bijlage A van deze verordening

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

Burgemeester en wethouders verstrekken op aanvraag van een belanghebbende subsidie voor de gehele of gedeeltelijke sloop van gebouwen, glasopstanden, kelderruimten, sleufsilo’s en voerplaten, in de door hen op grond van artikel 2 aangewezen gedeelten van het buitengebied.

Artikel 4 Voorwaarden voor subsidie

  • 1) De subsidie wordt slechts volledig verstrekt indien:

    • a)

      alle op het sloopperceel aanwezige gebouwen, glasopstanden, kelderruimten, sleufsilo’s en voerplaten, met de bijbehorende fundamenten en de ondergrondse voorzieningen, van het sloopperceel zijn verwijderd op een wijze die verantwoord is uit een oogpunt van milieuzorg, en het sloopperceel is geëgaliseerd, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel;

    • b)

      aan het sloopperceel, voorzover nodig, een passende andere bestemming is verleend, dan wel de subsidieontvanger met de gemeente een overeenkomst heeft gesloten waarin is vastgelegd dat de subsidieontvanger geen bezwaar zal maken tegen het nemen van een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de herziening, wijziging, of vrijstelling van het ter plaatste geldende bestemmingsplan, strekkende tot het leggen van een passende andere bestemming, en in afwachting van de herziening, wijziging of vrijstelling van het bestemmingsplan geen bouwwerken zal oprichten op de betrokken kavel;

    • c)

      na de indiening van het verzoek om subsidieverlening geen aanvragen om een bouwvergunning zijn ingediend en ten tijde van de indiening van het verzoek om subsidieverlening aanhangige bouwaanvragen, dan wel nog niet gebruikte bouwvergunningen, op het sloopperceel zijn ingetrokken;

    • d)

      de milieuvergunning, indien verleend, voor een inrichting op het sloopperceel is ingetrokken;

    • e)

      bodemverontreiniging op het sloopperceel, indien aanwezig, is teruggebracht tot een niveau dat in verband met het te verwachten grondgebruik aanvaardbaar kan worden geacht;

    • f)

      de binnen de gemeente gelegen gronden van degene door of namens wie de subsidieaanvraag is ingediend, met uitzondering van de bij een woning op het sloopperceel behorende grond, waarvan de oppervlakte ten hoogste een hectare bedraagt, voorzover die in de EHS zijn gelegen, voorafgaand aan de subsidievaststelling in eigendom zijn overgedragen aan BBL, dan wel zijn onttrokken aan pacht (beëindiging pachtovereenkomst) voorzover deze gronden eigendom zijn van Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie, een en ander behoudens het bepaalde in lid 3 van dit artikel;

    • g)

      bij de aanvraag ten behoeve van BBL melding is gedaan van de gronden, die degene door of namens wie de subsidieaanvraag is ingediend, in eigendom heeft op het grondgebied van de gemeente.

  • 2) Het behoud van gebouwen, dan wel het terugbouwen van gebouwen, is toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m², mits er een woning aanwezig is op of bij de betrokken kavel en de afstand tot deze woning niet meer dan 25 meter bedraagt. Het behoud van gebouwen waarover het gemeentebestuur heeft verklaard dat sloop daarvan niet zal worden toegestaan is eveneens toegestaan, evenals het behoud van (voormalige) bedrijfsruimten die onlosmakelijk zijn verbonden met het woonhuis en daarmee architectonisch een geheel vormen.

  • 3) De in het eerste lid, onder g) genoemde voorwaarde geldt niet indien voor de bedoelde gronden ten tijde van de subsidieverlening een beheers- of inrichtingssubsidie wordt verstrekt met toepassing van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

Artikel 5 Uitsluiting of vermindering van subsidie

  • 1) Geen subsidie wordt verstekt indien:

    • a)

      de te slopen oppervlakte minder dan 100 m² bedraagt;

    • b)

      met de sloopwerkzaamheden is begonnen voordat een beschikking over de verlening van subsidie is verzonden aan de aanvrager; onder het beginnen met de uitvoering wordt mede verstaan het aangaan van verplichtingen betreffende de uitvoering van de sloopwerkzaamheden;

    • c)

      het sloopperceel is aangekocht door of in eigendom is van een overheidslichaam;

    • d)

      op het sloopperceel woningbouw is toegestaan volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of volgens een geldend besluit als bedoeld in artikel 19 van deze wet;

    • e)

      de te slopen gebouwen zijn ingebracht bij een verzoek om provinciale planologische medewerking aan een ruimte voor ruimtewoning, of een verbeterproject in het buitengebied, als bedoeld in paragraaf 3.6.2 van het Streekplan Noord-Brabant 2002 “Brabant in balans” en op het verzoek positief is beslist door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

    • f)

      de te slopen gebouwen plaats maken voor een nieuw landgoed of een nieuwe buitenplaats waaraan op de voet van de in het vorige onderdeel genoemde paragraaf van het Streekplan Noord-Brabant 2002 planologische medewerking is verleend door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

    • g)

      de oppervlakte van de in eigendom van de subsidieaanvrager zijnde gronden binnen de gemeente, voorzover deze in de EHS liggen, na de datum waarop deze verordening wordt bekendgemaakt, anders dan door eigendomsoverdracht aan BBL, Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie is verkleind, tenzij voor het gedeelte waarmee de oppervlakte is verkleind ten tijde van de subsidieverlening op grond van de onderhavige verordening een beheers- of inrichtingssubsidie wordt verstrekt met toepassing van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

  • 2) Indien voor de betrokken sloopactiviteiten eveneens subsidie wordt verstrekt door een of meer andere partijen wordt op grond van deze verordening slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend, dat de som van de subsidie en de andere geldelijke bijdrage(n) niet meer bedraagt dan het op grond van artikel 6 vast te stellen bedrag.

Artikel 6 Hoogte van de subsidie

  • 1) De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de oppervlakte van de te slopen of te verwijderen objecten, als volgt:

    Te slopen of te verwijderen object

    Subsidiebedrag per m²2

    a)

    Glasopstanden

    € 3,-

    b)

    Gebouw, niet zijnde glasopstanden

    € 15,-

    c)

    Asbestplaten

    € 7,50

    d)

    Kelderruimte

    € 2,50

    e)

    Sleufsilo’s en voerplaten

    € 3,-

  • 2) Indien op een sloopperceel subsidie wordt verleend voor de sloop van een of meer gebouwen als bedoeld onder b) en bovendien voor de sloop of verwijdering van een of meer van de objecten als bedoeld onder c) t/m e), dan mag de gezamenlijke subsidie voor de sloop of verwijdering van het gebouw (de gebouwen) en de andere objecten niet meer bedragen dan het aantal vierkante meters van de oppervlakte van het gebouw (de gebouwen), vermenigvuldigd met € 25,-.

Artikel 7 Openstelling, subsidieplafond

  • 1) Burgemeester en wethouders stellen de periode vast waarin een subsidie als bedoeld in artikel 3 kan worden aangevraagd; zij bepalen gelijktijdig de hoogte van het subsidieplafond dat zij voor deze aanvraagperiode hanteren.

  • 2) Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een of meer vervolgperioden aan te wijzen, waarbij zij telkens gelijktijdig het subsidieplafond aangeven en afwijkende subsidiebedragen kunnen vaststellen.

  • 3) De openstelling, het subsidieplafond en, indien van toepassing, afwijkende subsidiebedragen maken burgemeester en wethouders openbaar bekend in ‘Ons weekblad’ en de gemeentelijke website.

Artikel 8 Prioritering

  • 1) Voorafgaand aan de openstelling van de verordening stellen burgemeester en wethouders regels vast voor de bepaling van een rangorde voor de toewijzing van subsidieaanvragen. Daarbij betrekken zij in ieder geval de aanwijzing van categorieën van gebouwen op grond van artikel 2, tweede lid, indien zij een zodanige aanwijzing hebben gegeven. De regels voor de bepaling van de rangorde worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, derde lid, bekendgemaakt.

  • 2) Indien door toewijzing van alle subsidieaanvragen die zijn ingediend in een aanvraagperiode het subsidieplafond zou worden overschreden, dan stellen burgemeester en wethouders een rangorde vast met toepassing van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde regels.

  • 3) De subsidies worden in het in het tweede lid bedoelde geval slechts verstrekt voor die slooppercelen waarop sloop de hoogste prioriteit heeft, totdat het voor de aanvraagperiode vastgestelde plafond is bereikt.

Artikel 9 Subsidieverlening

  • 1) De aanvraag tot subsidieverlening wordt op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van de daarin aangegeven documenten, ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2) Indien de aanvraag onvolledig is, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving hiervan de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens.

  • 3) Burgemeester en wethouders nemen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of, indien deze onvolledig was, na ontvangst van de ontbrekende gegevens, een beslissing over de subsidieverlening.

  • 4) De termijn voor het nemen van de beslissing kan door burgemeester en wethouders worden verlengd met ten hoogste twaalf weken.

Artikel 10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1) De subsidieontvanger zorgt ervoor dat uiterlijk binnen één jaar na de verlening van de subsidie wordt voldaan aan de in artikel 3 genoemde voorwaarden. In geval van overmacht is het mogelijk om deze periode met maximaal zes maanden te verlengen.

  • 2) Indien niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn, of, ingeval van verlenging, verlengde termijn, is voldaan aan een van de in artikel 4, eerste lid, onder a), c), d), e), f), of g) genoemde voorwaarden, dan wordt het subsidiebedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 5 gekort met 10%. Indien aan twee of meer van deze voorwaarden niet tijdig is voldaan, dan bedraagt het kortingspercentage 20%.

  • 3) De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan fysieke en administratieve controle door de door burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouders.

Artikel 11 Subsidievaststelling

  • 1) De aanvraag tot subsidievaststelling wordt op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van de daarin aangegeven documenten, ingediend bij het college van burgemeester en wethouders, binnen drie maanden nadat is voldaan aan de in artikel 4 genoemde voorwaarden.

  • 2) Indien de aanvraag onvolledig is, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving hiervan de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens.

  • 3) Burgemeester en wethouders nemen binnen acht weken na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag een beslissing over de subsidievaststelling.

Artikel 12 Bevoorschotting, intrekking en terugvordering

  • 1) Burgemeester en wethouders kunnen de subsidieontvanger op diens verzoek een voorschot betalen van ten hoogste 50% van al gemaakte sloopkosten onder overlegging van facturen. Het voorschot wordt op verzoek van de subsidieontvanger verstrekt na de voltooiing van de in artikel 4, eerste lid, onder a) bedoelde werkzaamheden.

  • 2) Een beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling wordt ingetrokken indien binnen vijf jaren nadat deze is genomen, voor het sloopperceel een bestemmingsplan of een besluit als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand komt op basis waarvan woningbouw is toegelaten, tenzij de subsidieontvanger het sloopperceel heeft vervreemd en ten genoege van burgemeester en wethouders aannemelijk kan maken:

    • a)

      dat hij noch zijn wederpartij op het tijdstip waarop de vervreemding plaatsvond op de hoogte waren of konden zijn van het feit dat een zodanig bestemmingsplan of besluit werd of zou worden voorbereid, alsmede

    • b)

      dat de voorwaarden waaronder de vervreemding heeft plaatsgevonden zodanig zijn dat daaruit blijkt dat daarbij geen rol heeft gespeeld de verwachting dat het gemeentebestuur nadien zou kunnen besluiten een zodanig bestemmingsplan of besluit te gaan voorbereiden of vaststellen.

  • 3) Indien de beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling is ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger is gewijzigd, is de subsidieontvanger verplicht de subsidiebedragen en voorschotten terug te betalen op eerste vordering van burgemeester en wethouders, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode van de datum van uitbetaling van de subsidie tot het tijdstip van voldoening.

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1) Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af te wijken van vorenstaande bepalingen in gevallen waarin de onverkorte toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze bepalingen te dienen doelen.

  • 2) In de in het eerste lid bedoelde gevallen, evenals in gevallen die niet zijn voorzien in deze beleidsregels, beslissen burgemeester en wethouders naar redelijkheid en billijkheid.

Artikel 14 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze verordening en de daarvan onderdeel uitmakende bijlage en toelichting wordt bekendgemaakt door publicatie in ‘Ons weekblad’ en op de gemeentelijke website. Zij treedt in werking op de dag na de datum van de publicatie in ‘Ons weekblad’.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Baarle-Nassau.

Bijlage 1: Aanvraagformulier subsidieverlening op grond van artikel 9 van de Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Baarle-Nassau

Ondergetekende,

Gegevens aanvrager:

Naam en voorletters

:

………………………………………...

Adres

:

………………………………………...

Postcode en Plaats

:

…………………...……………………

Telefoonnummer(s)

:

…………………...……………………

E-mailadres

:

…………………...……………………

Giro/bankrekeningnummer

:

………………………………………...

BTW-nummer

:

………………………………………...

verzoekt hierbij in verband met de sloop van ongewenste bebouwing in het buitengebied van de gemeente Baarle-Nassau om subsidie op grond van artikel 9 van de Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied van de gemeente Baarle-Nassau.

Bijlagen

  • 1)

    Positie aanvrager t.o.v. sloopperceel (eigenaar, mede-eigenaar, etc.)

  • 2)

    Kadastrale gegevens sloopperceel

  • 3)

    Situatieschets sloopperceel met bebouwing aan de hand van een kopie van de originele bouwtekening (schaal 1:1.000)

  • 4)

    Ligging sloopperceel en overige gronden van de aanvrager binnen de gemeente op topografische kaart (schaal 1:25.000)

  • 5)

    Oppervlakten sloopobjecten, zoals bepaald door een door de gemeente aangewezen deskundige;

  • 6)

    Indien sprake is van een vermoeden van een geval van bodemverontreiniging, een rapport oriënterend onderzoek als bedoeld in de Wet bodembscherming en indien hieruit volgt dat nader onderzoek vereist is, een nader onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval van ernstige verontreiniging is (rapport verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740) en indien de locatie verdacht is van asbestverontreiniging een asbestonderzoek volgens NEN 5705 of NEN 5897

  • 7)

    Uittreksel vigerend bestemmingsplan (of wijziging art. 11 WRO of vrijstelling art. 19 WRO) bestaande uit kaart en relevante voorschriften

  • 8)

    Indien van toepassing: kopie subsidiebeschikking op grond van Subsidieregeling Natuurbeheer 2000

  • 9)

    Verklaring dat geen andere subsidies zijn of zullen worden aangevraagd voor de sloop van de gebouwen

  • 10)

    Een kopie van een eventuele aanwezige milieuvergunning

Ondertekening

Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) dat geen andere geldelijke bijdragen zijn of zullen worden aangevraagd, danwel ontvangen, voor de sloop- en verwijderingswerkzaamheden van de in dit formulier vermelde locatie, hieronder mede te rekenen de aankoop door een particuliere partij in het kader van de ontwikkeling van een woningbouwlocatie of een bedrijventerrein).

Ik (wij) verkla(a)r(en) dit formulier en de bijlagen naar waarheid te hebben ingevuld c.q. toegevoegd.

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Indien u deel uitmaakt van een samenwerkingsverband dan dienen ook de andere vennoten/maten te ondertekenen.

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Indien eigenaar en gebruiker van de aangeboden locatie(s) niet dezelfde (rechts)perso(o)n(en) zijn dan dienen zij gezamenlijk het verzoek in te dienen en te ondertekenen.

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

In te vullen door de gemeente Baarle-Nassau.

Datum/tijdstip ontvangst

:

…………………...……………………

Paraaf

:

…………………...……………………

Aanvraagnummer

:

…………………...……………………

Opmerkingen

:

…………………...……………..

Bijlage 2: Aanvraagformulier subsidievaststelling op grond van artikel 11 van de Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied gemeente Baarle-Nassau

Ondergetekende,

Naam en voorletters

:

………………………………………...

Adres

:

………………………………………...

Postcode / Woonplaats

:

…………………...……………………

Giro/bankrekeningnummer

:

………………………………………...

verzoekt hierbij in verband met de sloop van ongewenste bebouwing in het buitengebied van de gemeente Baarle-Nassau om vaststelling en betaling van het subsidiebedrag op grond van artikel 11 van de Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied van de gemeente [naam gemeente].

Bijlagen

  • 1)

    Gemeentelijke sloopvergunning

  • 2)

    Verklaring van het gemeentebestuur dat alle sloop- en verwijderingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a) en b) van de verordening zijn verricht en dat het perceel is geëgaliseerd

  • 3)

    Bewijsstukken dat puin en afval in gescheiden fracties (ten minste de fracties gevaarlijke afvalstoffen, asbest en overige afval) zijn gestort op een legale stortplaats (stortbonnen)

  • 4)

    Asbestinventarisatierapport opgemaakt door een BRL 5052 gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, indien een of meer van de te slopen bouwwerken is gebouwd vóór 1 juli 1993

  • 5)

    Indien asbest aanwezig was, verklaring van een BRL 5050 gecertificeerd astbestverwijderingsbedrijf dat het asbest overeenkomstig de regelgeving voor astbestverwijdering is verwijderd

  • 6)

    Verklaring van de subsidieontvanger dat het sloopperceel niet is aangekocht door of in eigendom is van een overheidslichaam

  • 7)

    Bewijsstukken herziening bestemmingsplan (of wijziging art. 11 WRO of ontheffing uit WRO), dan wel een verklaring van het gemeentebestuur dat het bestemmingsplan niet behoeft te worden herzien, dan wel een kopie van een overeenkomst waarvan in artikel 3 lid d sprake is

  • 8)

    Verklaring van de gemeente dat geen bouwvergunning voor bebouwing op het sloopperceel is aangevraagd, dan wel dat aanvragen om een bouwvergunning of nog niet gebruikte bouwvergunningen voor het sloopperceel zijn ingetrokken

  • 9)

    Indien van toepassing: een kopie van de beschikking tot intrekking van de milieuvergunning voor een inrichting op het sloopperceel

  • 10)

    Indien van toepassing: een kopie van de melding van het voornemen tot bodemsanering aan Gedeputeerde Staten op de voet van artikel 27 of 28 van de Wet bodembescherming (art. 27 voor verontreinigingen die zijn ontstaan na 1 januari 1987, art. 28 voor eerdere verontreinigingen)

  • 11)

    Indien van toepassing: het evaluatierapport betreffende de bodemsanering volgens protocol VKB 6001 of 6002 of een daarmee vergelijkbaar evaluatierapport dat voldoet aan het bepaalde in artikel 6.7.2 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant

  • 12)

    Indien van toepassing: bewijsstukken verkoop EHS-natuurgebieden aan BBL of beëindiging pachtovereenkomst.

Ondertekening

Met de ondertekening van dit aanvraagformulier verklaart ondergetekende dat het sloopperceel niet is aangekocht door of in eigendom is van een overheidslichaam (artikel 5, eerste lid, onder c Subsidieverordening).

Ik (wij) verkla(a)r(en) dit formulier en de bijlagen naar waarheid te hebben ingevuld c.q. toegevoegd.

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Handtekening ………...……………..

Indien u deel uitmaakt van een samenwerkingsverband dan dienen ook de andere vennoten/maten te ondertekenen.

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Indien eigenaar en gebruiker van de aangeboden locatie(s) niet dezelfde (rechts)perso(o)n(en) zijn dan dienen zij gezamenlijk het verzoek in te dienen en te ondertekenen.

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Datum ………...……………..

Naam ….……...……………..

Handtekening ………...……………..

Toelichting per artikel

Artikel 1

Onderdeel b): De definitie van het begrip “gebouw” is gelijkluidend aan die van art. 1, aanhef en onder c. van de Woningwet. Voor de sloop van kassen van tenminste 5.000 m² kan subsidie worden verleend op grond van de in het algemene gedeelte van deze toelichting genoemde provinciale Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden. Vandaar dat kassen met een oppervlakte van 5.000 m²of meerzijn uitgesloten van de onderhavige verordening.

Onderdeel c): deze begripsomschrijving is ontleend aan de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 20026.

Onderdeel d): in deze begripsomschrijving is tot uitdrukking gebracht dat kelders niet noodzakelijk geheel of gedeeltelijk onder een gebouw behoeven te liggen, zodat ook de sloop van apart gelegen gierkelders e.d. voor subsidie in aanmerking komt.

Onderdeel g): deze begripsomschrijving is ontleend aan het Streekplan Noord-Brabant 2002 (pag. 155).

Onderdeel i): De EHS omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen bos- en natuurgebieden, ecologische verbindingszones en beheersgebieden. In de beheersgebieden blijft de uitoefening van landbouwactiviteiten voorop staan. Voor de onderhavige subsidieverordening zijn alleen de bestaande en te ontwikkelen bos- en natuurgebieden en de ecologische verbindingszones van belang. De provincie heeft deze gebieden en zones op 2 juli 2002 begrensd in 11 natuurgebiedsplannen, op een schaal van 1:25.000. De natuurdoeltypen die in deze plannen zijn aangegeven zijn bepalend voor de subsidiemogelijkheden op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 20007.

Artikel 2

De aanwijzing van gebieden dient op perceelsniveau te gebeuren, zodat duidelijk is of een sloopperceel wel of niet onder de verordening valt. Hier wordt aan tegemoet gekomen door naar de kaarten van het reconstructieplan te verwijzen. De verordening is immers van toepassing op alle percelen in het buitengebied die buiten het LOG vallen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de aangewezen gebieden een prioriteitsvolgorde toekennen; zie de toelichting bij artikel 8, eerste lid.

In de verordening van de gemeente Baarle-Nassau is het aanwijzen van categorieën achterwege gelaten om zo de verordening op een zo breed mogelijke manier in te zetten. Als deze aanwijzing achterwege wordt gelaten, dan kunnen zodanige categorieën nog een rol spelen bij de regels voor de bepaling van de rangorde, zie de toelichting bij artikel 8, eerste lid.

Artikel 3

Dit artikel bevat de basisbepaling: subsidie kan worden verleend voor de sloop van gebouwen, glasopstanden, kelders, sleufsilo’s en voerplaten in de door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van het buitengebied, eventueel beperkt tot die percelen waarop de door burgemeester en wethouders aangewezen categorieën van gebouwen voorkomen. De artikelen 4 en 5 bevatten de nadere voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, terwijl in artikel 8 is aangegeven hoe zal worden beslist ingeval het subsidieplafond dreigt te worden overschreden.

Artikel 4

Lid 1, onder a): Door de voorwaarde dat alle bebouwing van het perceel moet worden verwijderd wordt verzekerd dat een sloopperceel in zijn geheel wordt ontdaan van bebouwing, afgezien van de woning met bijgebouwen en sommige andere gebouwen (zie artikel 4, lid 2). Op deze wijze wordt beoogd om tot een maximale winst aan ruimtelijke kwaliteit te komen.

Het slopen en verwijderen van de daarbij vrijkomende materialen moet op milieuverantwoorde wijze gebeuren. Om aannemelijk te maken dat aan dit vereiste is voldaan, moeten bij de indiening van het verzoek om subsidievaststelling of een voorschot worden overgelegd:

  • -

    een kopie van de gemeentelijke sloopvergunning;

  • -

    een asbestinventarisatierapport van een BRL 5052 gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, indien de te slopen bouwwerken na 1 juli 1993 zijn gebouwd;

  • -

    indien asbest aanwezig was, bewijsstukken waaruit blijkt dat dit overeenkomstig de regelgeving voor asbestverwijdering is verwijderd door een BRL 5050 gecertificeerd astbestverwijderingsbedrijf;

  • -

    bewijsstukken waaruit blijkt dat puin en afval op een legale stortplaats in gescheiden fracties zijn gestort (stortbonnen).

De sloopvergunning is geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. In deze verordening staan ook bepalingen omtrent asbestverwijdering, die zijn gebaseerd op het Asbestverwijderingsbesluit (AmvB van 28 mei 1993, Stb. 290, nadien enkele malen gewijzigd). De onderhavige regeling voegt inhoudelijk niets toe aan deze bepalingen. Door echter een aantal documenten te vereisen waaruit blijkt dat bij het slopen en verwijderen van afval aandacht is besteed aan het milieu, wordt een extra waarborg gegeven dat de betreffende bepalingen juist worden toegepast. Deze waarborg is naar verwachting effectief, omdat de sanctie is gelegen in het niet uitkeren van de subsidie of een voorschot.

Lid 1, onder b): Ter bevordering van gewenste en ter voorkoming van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen geldt als eis dat op het sloopperceel een passende bestemming komt te rusten. Dit betekent in ieder geval dat de bouwmogelijkheden voor het sloopperceel moeten worden geschrapt, afgezien van de mogelijkheden die de bebouwing dekken die met toepassing van artikel 4, tweede lid, wordt behouden. In voorkomende gevallen zal de agrarische bestemming moeten worden gewijzigd in een (burger)woonbestemming.

De hoofdregel is dat aan de betrokken kavel een passende bestemming moet zijn verleend alvorens tot de uitkering van de subsidie wordt overgegaan. Indien ten tijde van de indiening van de aanvraag om subsidievaststelling nog geen passende bestemming geldt, dan moet er een subsidieovereenkomst zijn gesloten die erop is gericht bebouwing te voorkomen totdat de bestemming aangepast is.

Een bepaling, gericht op de totstandkoming van een passende bestemming na de sloop van stallen, is eveneens opgenomen in de ruimte voor ruimteregeling van het Streekplan Noord-Brabant 2002 (paragraaf 3.6.2) en uitgewerkt in artikel 8 van de “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006” (vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 20 december 2005).

Lid 1, onder c): Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er na de aanpassing van het bestemmingsplan nog vergunningen van kracht zijn op grond waarvan op het sloopperceel zou kunnen worden gebouwd. De subsidieaanvrager moet een verklaring van de gemeente overleggen waaruit blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan.

Lid 1, onder d): Als er een milieuvergunning geldt voor een inrichting op het sloopperceel, dan moet deze worden ingetrokken op de voet van artikel 8:26 van de Wet milieubeheer.

Lid 1, onder e): In artikel 13 van de Wet bodembescherming (Wbb) is de algemene zorgplicht tot het voorkomen en ongedaan maken van bodemverontreiniging neergelegd. Ook los van deze bepaling spreekt vanzelf dat de grond van het te saneren sloopperceel schoon moet worden opgeleverd. Dit wil zeggen: schoon genoeg voor het in de toekomst te verwachten gebruik. Het in de toekomst te verwachten gebruik zal moeten worden gedekt door de nieuwe bestemming (zie toelichting bij artikelonderdeel b)). In veel gevallen zal het om gebruik als tuin bij een burgerwoning gaan.

Uit een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 - aangevuld met een asbestonderzoek volgens NEN 5705 of NEN 5897 indien de locatie verdacht is van asbestverontreiniging - zal moeten blijken of er sprake is van niet aanvaardbare bodemverontreiniging. Indien dit het geval is, dan moet de bodem, eventueel na nadere onderzoeken, volgens een saneringsplan worden gesaneerd. Het saneringsplan moet voldoen aan het bepaalde in artikel 38 van de Wbb en hoofdstuk 6 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant of een gemeentelijke milieuverordening, indien de gemeente bevoegd gezag is als bedoeld in de Wbb.

Ingeval van ernstige verontreiniging (door bijvoorbeeld zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs), olie of asbest) dient de voorgenomen sanering te worden gemeld bij het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van artikel 28 Wbb indien de verontreiniging is ontstaan vóór 1 januari 1987 en op grond van artikel 27 Wbb indien de verontreiniging later is ontstaan. Bij de melding moet onder meer een saneringsplan worden overgelegd, waarmee Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant moeten instemmen.

In sommige gevallen kan de saneringsplicht overigens ook voortvloeien uit een milieuvergunning, zelfs nadat deze is ingetrokken. In die gevallen zijn burgemeester en wethouders het bevoegde gezag voor minder ernstige verontreinigingen en zijn Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het bevoegde gezag voor gevallen van ernstige verontreiniging.

Indien bodemsanering noodzakelijk was en deze is uitgevoerd, dan dient daarvan een evaluatierapport te worden opgesteld volgens het VKB Protocol 6001 of 6002 of een daarmee vergelijkbaar evaluatierapport dat voldoet aan het bepaalde in artikel 6.7.2 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant of een gemeentelijke milieuverordening, indien de gemeente bevoegd gezag is als bedoeld in de Wbb. Aan de hand van dit rapport moet worden beoordeeld – al dan niet in het kader van de Wbb - of het te beogen resultaat is bereikt.

Lid 1, onder f): Deze bepaling is ontleend aan de Rbv. Zij beoogt een stimulans te geven aan de realisering van de EHS. Volgens de artikelen 94 t/m 97 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 is BBL verplicht om aangeboden grond te verwerven tegen de getaxeerde waarde.

Lid 1, onder g): Ook deze bepaling is ontleend aan de Rbv. Zij beoogt BBL de kans te geven om landbouwgronden buiten de EHS aan te kopen; zulke gronden kunnen dan onder meer worden ingezet als ruilgrond.

Lid 2: Zoals hiervoor is vermeld bij lid 1, onder b), zal na de sloop veelal een bestemming tot burgerbewoning als passend moeten worden beschouwd. Voor deze bestemming worden in bestemmingsplannen buitengebied doorgaans bijgebouwen toegestaan tot 200 m² indien er sprake is van substantiële sloop op het betrokken perceel. Lid 2 sluit aan bij deze praktijk. Indien een passende bestemming het gewenst maakt dat een groter gedeelte van de gebouwen wordt gehandhaafd, dan kan de hardheidsclausule (artikel 12) uitkomst brengen.

In sommige situaties zal er behoefte bestaan aan het behoud van een zekere oppervlakte aan gebouwen, maar op een andere plek dan de bestaande. Voor die situaties voorziet dit artikellid in de mogelijkheid dat tot een oppervlakte van 200 m²wordt teruggebouwd. Uiteraard moet dit wel gebeuren in overeenstemming met het bestemmingsplan dat ten tijde van het terugbouwen van kracht is.

Burgemeester en wethouders moeten de sloop van een gebouw op grond van de gemeentelijke bouwverordening onder meer weigeren, als voor de sloop een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.

Ook mogen (voormalige) bedrijfsruimten worden behouden die onlosmakelijk zijn verbonden met het woonhuis en daarmee architectonisch een geheel vormen. Op deze wijze wordt voorkomen dat de subsidieverordening verplicht tot gedeeltelijke sloop van karakteristieke panden, zoals langgevelboerderijen, voorzover deze niet onder de monumentenbescherming vallen. Dit onderdeel van lid 2 is ontleend aan de Rbv.

Lid 3: De in lid 1, onder f) opgenomen verplichting om EHS-gronden te verkopen aan BBL of pachtvrij te maken ten gunste van Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie geldt niet, indien de subsidieontvanger deze gronden beheert met toepassing van een beheers- of inrichtingssubsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000. In de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde Natuurgebiedsplannen voor Noord-Brabant is aangegeven waar dit particuliere natuurbeheer mogelijk is. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan het particuliere natuurbeheer.

Artikel 5

Lid 1, onder a): door het stellen van een minimum aan de te slopen oppervlakte wordt beoogd dat slechts subsidie wordt verstrekt indien de sloop een substantiële bijdrage levert aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied waarin de gebouwen zijn gelegen. De Rbv kent een soortgelijke voorwaarde. In dat geval wordt afgeweken van het model door het minimum op 100 m2 in plaats van 200 m2 te stellen. Op deze wijze komt meer bebouwing in aanmerking om te worden verwijderd.

Lid 1, onder d): Zoals vermeld in het algemene gedeelte van deze toelichting is dit onderdeel ontleend aan de Rbv. Indien er sprake is van een bestemming die woningbouw toelaat op de plaats van de glasopstanden en bedrijfsgebouwen, dan kunnen de saneringskosten worden gedekt uit de bestemmingswinst die wordt behaald door de ontwikkeling van de woningbouwkavel.

Lid 1, onder e) en f): Indien gebouwen worden gesloopt in ruil voor de bouw van woningen of bedrijfsopstallen in het kader van een verbeterproject in het buitengebied of in het kader van de ontwikkeling van een nieuw landgoed of nieuwe buitenplaats (paragraaf 3.6.2. Streekplan Noord-Brabant 2002), dan moeten de verleende bouwmogelijkheden als een voldoende stimulans voor de sloop worden gezien. Indien de sloop daarnaast ook nog zou worden gesubsidieerd, dan zou dat een overdreven extra stimulans zijn. De rechthebbende van het sloopperceel heeft in dergelijke gevallen de keuze tussen ofwel het verkrijgen van planologische medewerking aan de bouw van woningen of bedrijfsopstallen ofwel het verkrijgen van subsidie.

Lid 1, onder g:) Deze bepaling is eveneens ontleend aan de Rbv. Zij beoogt ontwijking van de verkoopplicht van EHS-gronden aan BBL, dan wel de verplichting tot het pachtvrij maken van de gronden, te voorkomen.

Lid 2: Deze bepaling beoogt dubbele subsidiëring te voorkomen. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd over andere subsidies.

Artikel 6

Lid 1: Bij een glasoppervlakte van minder dan 5.000 m²2 kan worden verwacht dat de winst die gepaard gaat met een wijziging van de bestemming na de sloop in veel gevallen (ruim) voldoende is om de sanering te betalen. Vandaar dat het subsidiebedrag per m²betrekkelijk laag is gesteld.

Lid 2: Deze bepaling stelt een limiet aan het totale subsidiebedrag als er een gebouw, niet zijnde een kas, aanwezig is op het sloopperceel. In die situatie kan de totale subsidie niet meer bedragen dan het aantal m²2 van het gebouw maal € 25,-. Deze limiet is gesteld om te voorkomen dat het subsidiebedrag te hoog wordt in verhouding tot de landschappelijke winst die kan worden geboekt. De landschappelijke winst wordt immers vooral behaald door de sloop van gebouwen.

Artikel 7 en 8

In deze bepalingen is de tenderprocedure neergelegd; deze is in het algemene gedeelte van de toelichting ter sprake gekomen. De regels voor de prioritering (artikel 8, eerste lid) kunnen voorzien in voorrang voor slooppercelen in bepaalde gebieden, of voor slooppercelen met bepaalde categorieën van gebouwen. Het spreekt voor zich dat gebieden die in de EHS zijn gelegen voorrang hebben op percelen die niet in de EHS zijn gelegen. Gebieden die in de AHS landschap zijn gelegen hebben voorrang op gebieden die tot de AHS landbouw behoren. Ook het aantal m2’s dat gesloopt wordt is subsidiair van belang voor de prioritering. Omdat uit ervaring bij andere gemeenten, met betrekking tot deze verordening, blijkt dat het plafond van 400.000 bij lange na niet gehaald wordt, hoeft geen uitgebreide prioriteringsvolgorde te worden gegeven.

Artikel 10

Lid 1: De subsidieontvanger krijgt een jaar de tijd om te voldoen aan alle voorwaarden. Met name de aanpassing van het bestemmingsplan pleegt de nodige tijd in beslag te nemen. Van een overmachtsituatie kan onder meer sprake zijn als de aanpassing van het bestemmingsplan vertraging ondervindt; in een dergelijk geval kan de termijn van een jaar met een half jaar worden verlengd of een subsidieovereenkomst worden gesloten.

Lid 2: In dit artikellid is de sanctie bepaald op overschrijding van de (verlengde) termijn, genoemd in het eerste lid. Deze bepaling is ontleend aan de Beleidsregels uitvoering Regeling beëindiging veehouderijtakken (Minister van LNV, 15 juli 2004, Stcrt. 136). In de ministeriële beleidsregels is ook aangegeven welke sancties worden toegepast indien de subsidieaanvrager in het geheel niet voldoet aan een of meer voorwaarden van de Rbv. Vooralsnog wordt het niet nodig geacht gelijksoortige beleidsregels vast te stellen. Indien dit toch nodig mocht blijken, dan zullen regels omtrent sancties in een afzonderlijk document worden vastgelegd.

Artikel 12

Lid 1: Het voorschot wordt pas uitbetaald na de voltooiing van alle sloopwerkzaamheden op milieuverantwoorde wijze. Voor de verstrekking van het voorschot zullen dan ook de documenten moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat de sloop op deze wijze heeft plaatsgevonden.

Lid 2: Deze bepaling is ontleend aan de Rbv, zoals vermeld in het algemene gedeelte van de toelichting. Zij is het complement van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d). Indien er na de sanering (extra) woningbouwmogelijkheden ontstaan op het sloopperceel, dan kunnen de saneringskosten ruimschoots worden terugbetaald uit de bestemmingswinst die wordt behaald door de ontwikkeling van de woningbouwkavel.

Artikel 13

Lid 1: Deze bepaling is ontleend aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij is voor het gemak van de lezer opgenomen; strikt genomen is zij overbodig naast de wettelijke regeling. De bepaling biedt een grondslag voor de verzachting van onbedoelde effecten die in de uitvoeringspraktijk kunnen optreden bij een strikte toepassing van de regeling.

Lid 2: In het tweede lid is bepaald dat naar redelijkheid en billijkheid moet worden besloten indien wordt afgeweken van de beleidsregels, of indien een beslissing moet worden genomen over een onderwerp dat onmiskenbaar tot het domein van de beleidsregels behoort, maar daarin niet met zoveel woorden is geregeld.

Toelichting algemeen

Terugdringen verstening buitengebied

Het tegengaan en terugdringen van verspreide bebouwing in het buitengebied (‘verstening van het buitengebied’) is een van de doelstellingen van het gemeentelijke ruimtelijke beleid. De doelstelling om overtollige bebouwing terug te dringen is de laatste jaren in gewicht toegenomen, ook omdat steeds meer agrarische bedrijven worden beëindigd. Als gevolg hiervan komt er steeds meer leegstaande bebouwing, waaronder stallen, met de bijbehorende risico’s van verloedering en ongewenst gebruik. Dit bovenop andere vaak al langer leegstaande bebouwing in het buitengebied

Het weren van ongewenste bebouwing gebeurt vooral door de toepassing en de handhaving van het bestemmingsplan buitengebied. Voor het terugdringen van ongewenste bebouwing zijn echter andere instrumenten nodig, waarbij met name moet worden gedacht aan financiële prikkels. De onderhavige subsidieverordening voorziet hierin. Op grond van deze verordening kan subsidie worden verstrekt van maximaal € 25,- per m² voor de sloop van gebouwen op een sloopperceel in de natuur- en landschappelijk waardevolle gedeelten van het buitengebied, waarbij woningen, bijgebouwen en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen mogen worden behouden.

Modelverordening, financiële bijdrage van en uitvoering door provincie Noord-Brabant

De onderhavige verordening is opgesteld op grond van een modelverordening van de provincie Noord-Brabant. De provincie stelt financiën beschikbaar voor de uitvoering van deze verordening. Jaarlijks stellen Gedeputeerde Staten vast welk budget voor de uitvoering van de verordening beschikbaar komt en aan welke gemeenten financiën beschikbaar worden gesteld. Uiteindelijk is het doel dat voor onze gemeente een bedrag van minstens € 400.000,- beschikbaar komt voor de uitvoering van de verordening.

De provincie stelt de financiële middelen beschikbaar uit de kavelontwikkeling die plaatsvindt in het kader van de verbrede inzet van de aanpak ruimte voor ruimte. De beleidsregels die hiervoor van toepassing zijn hebben Gedeputeerde Staten vastgesteld op 27 juni 2006. Volgens de verbrede aanpak ruimte voor ruimte wordt woningbouw toegestaan in ruil voor een, uit de bestemmingswinst te betalen, financiële bijdrage aan een fonds voor de sloop van overtollige bebouwing in het buitengebied.

Bij het beschikbaar stellen van de financiële middelen geven Gedeputeerde Staten gemeenten die medewerking verlenen aan de ontwikkeling van ruimte voor ruimtekavels voorrang. Dit omdat de provincie de financiële middelen voor de sloop van overtollige bebouwing in het buitengebied moet financieren uit de verbrede aanpak ruimte voor ruimte. Gemeenten waar de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte al 30 ruimte voor ruimtekavels heeft ontwikkeld, krijgen vooruitlopend op het definitief beschikbaar komen van de financiële middelen uit de verbrede inzet van de aanpak ruimte voor ruimte, een bedrag van € 400.000,- voorgefinancierd om de verordening uit te voeren, voorzover dit valt binnen de budgettaire ruimte die Gedeputeerden Staten jaarlijks vaststellen.

Aanwijzing gebieden

Het terugdringen van verspreide bebouwing is het meest gewenst in gebieden die vanuit een oogpunt van natuur en landschap als waardevol moeten worden aangemerkt. In de verordening is daarom voorzien in een aanwijzing van deze gebieden (artikel 2, eerste lid). Voor de aanwijzing kunnen aanknopingspunten worden gezocht in het Reconstructieplan, dat in april 2005 is vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant.

Slooppercelen

Het terugdringen van verspreide bebouwing heeft alleen zin wanneer de te slopen gebouwen enige betekenis hebben voor natuur en landschap. Daarom moet alle bebouwing van een sloopperceel worden verwijderd, afgezien van de woning, bijgebouwen en, kortgezegd, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 4, tweede lid).

De te slopen bebouwing moet verder een oppervlakte hebben van tenminste 200 m². (artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a))

Tenderprocedure, prioritering

De onderhavige subsidieverordening wordt opengesteld door middel van een tenderprocedure, zie de artikelen 7 en 8. Daarin wordt gedurende een bepaalde tijd (bijvoorbeeld een maand) de mogelijkheid geboden om subsidieaanvragen in te dienen, waarna alle aanvragen worden geprioriteerd. De criteria voor prioritering moeten nader worden vastgesteld. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de bijdrage aan de kwaliteit van natuur- en landschap; ook kan ervoor worden gekozen om aan bepaalde gebieden voorrang te geven, waarbij binnen een gebied zonodig wordt geloot.

Europese aspecten

Verwacht kan worden dat subsidies op grond van de onderhavige verordening onder meer terecht komen bij landbouwbedrijven, bijvoorbeeld in het geval dat een tweede locatie wordt afgestoten. In dergelijke situaties rijst de vraag of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Om hierover zekerheid te verkrijgen heeft de provincie Noord-Brabant een eerdere versie van de modelverordening aangemeld bij de Europese Commissie, op grond van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag. Bij beschikking van 6 december 20024, heeft de Commissie laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen de aangemelde steunmaatregel. Gezien deze beslissing kan de subsidieverordening in overeenstemming worden geacht met het EG-Verdrag.

Rbv als voorbeeld

Voor de onderhavige verordening heeft onder meer model gestaan de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv)5. Aan deze regeling is onder meer ontleend dat subsidie is uitgesloten indien woningbouwmogelijkheden aanwezig zijn op het sloopperceel, of indien daar naderhand woningbouwmogelijkheden ontstaan (zie artikel 5 , eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 12, lid 2). Door zelf een woning te bouwen of de grond als woningbouwperceel te verkopen moet de rechthebbende op het perceel immers in voldoende mate in staat worden geacht om de sloopkosten van ongewenste bebouwing zelf te kunnen dragen.

Landelijke en provinciale sloopregelingen buitengebied

Op landelijk niveau was de belangrijkste subsidieregeling voor de sloop van gebouwen in het buitengebied de zojuist genoemde Regeling beëindiging veehouderijtakken. In deze regeling is een subsidiemogelijkheid opgenomen voor de sloop van beëindigde intensieve veehouderijen, gelegen in een van de twee Nederlandse reconstructiegebieden (concentratiegebieden voor de intensieve veehouderij; het concentratiegebied Zuid omvat een gedeelte van de provincies Noord-Brabant en Limburg). Tot op heden zijn twee tranches van de Rbv opengesteld (maart 2000, respectievelijk oktober 2001). Op dit moment is er geen zicht op een derde tranche.

De provincie Noord-Brabant kent drie regelingen die voorzien in sloop van gebouwen in het buitengebied, namelijk de:

  • -

    Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij (VIV)

  • -

    Beëindigingsregeling Intensieve Veehouderij (BIV)

  • -

    Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden

De VIV voorziet in de aankoop van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden die zich willen verplaatsen naar een duurzame locatie elders in Nederland. Extensiveringsgebieden zijn aangewezen in de reconstructieplannen en gebiedsplannen voor het landelijk gebied. Bij de aankoop verplicht de veehouder zich tot sloop van de betrokken bedrijfsgebouwen. In de aankoopsom is een bijdrage in de sloopkosten op de uitplaatsingslocatie begrepen. In een afzonderlijke subsidieregeling is een mogelijkheid tot vergoeding van de verplaatsingskosten en eventuele sloopkosten op de inplaatsingslocatie opgenomen. De regeling wordt gefinancierd uit de algemene middelen van de provincie, met uitzondering van de sloopbijdrage, die wordt bekostigd uit de opbrengsten die worden verkregen uit de aanpak ruimte voor ruimte.

De BIV zal naar verwachting medio 2007 worden opengesteld. Deze regeling voorziet in de aankoop van intensieve veehouderijen die in extensieveringsgebieden in of rondom natuurgebieden zijn gelegen, maar niet elders zullen worden voortgezet. De veehouder verplicht zich tot sloop van de betrokken bedrijfsgebouwen. Ook deze regeling zal voorzien in een vergoeding voor de sloopkosten die wordt gefinancierd uit de algemene middelen van de provincie.

De subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden zal naar verwachting in het najaar van 2006 worden opengesteld. Zij voorziet in subsidie voor de beëindiging en sloop van glastuinbouwbedrijven met een glasopstand van ten minste 5.000 m², gelegen in de Groene hoofdstructuur landbouw en in de Agrarische hoofdstructuur landschap, zoals die zijn begrensd in het Streekplan Noord-Brabant 2002. De regeling wordt eveneens bekostigd uit de opbrengsten die worden verkregen uit de verbrede inzet van de aanpak ruimte voor ruimte.

De drie provinciale regelingen worden, evenals de onderhavige subsidieverordening, door de provincie gezien als uitvoeringsinstrumenten van het provinciale beleid voor de revitalisering van het landelijk gebied van Noord-Brabant.


Noot
1

Vastgesteld door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 20 december 1999, Stcrt. 1999, nr. 252, nadien enkele malen gewijzigd.

Noot
6

Vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 16 april 2002, Stcrt. 2002, nr. 73, nadien enkele malen gewijzigd.

Noot
7

Vastgesteld door de Staatssecretaris van LNV op 20 december 1999, Stcrt 1999, nr. 252, nadien gewijzigd.

Noot
4

C(2002) 4854, steunmaatregel nr. N 210/02

Noot
5

Vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 17 maart 2000, Stcrt. 2000, nr. 55, nadien gewijzigd.