Regeling vervallen per 14-04-2012

Toeslagenverordening WWB

Geldend van 01-12-2004 t/m 13-04-2012

Intitulé

Toeslagenverordening WWB

artikel 1 Begripsomschrijving.

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    de wet:

    de Wet werk en bijstand.

    b.

    normbedrag:

    het toepasselijk naar leefvorm vastgestelde normbedrag voor personen van 21 tot 65 jaar als bedoeld in artikel 21 van de wet.

    c.

    toeslag:

    het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met ten hoogste 20% van het normbedrag voor gehuwden.

    d.

    verlagen:

    het verlagen van het normbedrag voor gehuwden met ten hoogste 20 % van het normbedrag voor gehuwden.

    e.

    woonkosten:

    hetgeen in geld verschuldigd is voor het enkele gebruik van woonruimte waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.

    f.

    woonlasten:

    hetgeen in geld verschuldigd is voor het (mede)gebruik van voorzieningen, aanwezig in de woonruimte, waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.

    g.

    onderhuur/medebewonen op commerciële basis:

    het onderhuren/medebewonen van woonruimte of een deel ervan op contractbasis, waarbij

    1.

    het te onderhuren/mede-te-bewonen deel zelfstandig geschikt is voor bewoning,

    2.

    de prijs per maand voor het medebewonen minstens gelijk is aan 15% van het normbedrag voor gehuwden en

    3.

    de onderhuurder/medebewoner staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente op het onderhuur-/medebewoonadres.

    h.

    hoofdbewoner:

    een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft.

    i.

    WSF-/WTOS-kind:

    een kind dat een basisbeurs ontvangt ingevolge de Wet op de Studie- financiering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    j.

    schoolverlater:

    de persoon die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding en die voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak had op studiefinanciering WSF of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage of schoolkosten op grond van de WTOS.

    k.

    zorgbehoevende:

    een belanghebbende die, als niet te samen met een ander de woning zou worden bewoond, op basis van een indicatiestelling zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden. Onder beroepsmatige hulp wordt mede begrepen een situatie waarin thuiszorg het alternatief is voor ambulante zorg of dagverpleging in een zorg-/verpleeginstelling.

  • 2. Een WSF-/WTOS-kind wordt voor de toepassing van deze verordening geacht een inkomen te hebben van minder dan 50% van het minimumloon.

artikel 2 De rechtsgronden.

De rechtsgronden voor het verhogen of het verlagen van het normbedrag zijn:

  • a.

    het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een of meer anderen;

  • b.

    de woonsituatie waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning;

  • c.

    het zijn van schoolverlater en

  • d.

    het zijn van 21– of 22-jarige alleenstaande voor wie, gezien de hoogte van het wettelijk minimumjeugdloon, de toeslag een belemmering kan vormen voor het aanvaarden van arbeid.

artikel 3. Toeslag voor een alleenstaande van 21 tot 65 jaar.

  • 1. Een alleenstaande van 21 jaar heeft geen recht op een toeslag.

  • 2. Een alleenstaande van 22 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 5% in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is;

    • b.

      onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met uitsluitend een of meer bloedverwanten in de eerste graad en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 3. Een alleenstaande van 23 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 20% in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is;

    • b.

      onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • c.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend een of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en/of van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is.

  • 4. Een alleenstaande van 23 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 15% in de hierna onder a en b genoemde gevallen als hij:

    • a.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in de woning op commerciële basis hoofdverblijf geeft aan uitsluitend een of meer onderhuurders of medebewoners, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is en

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend een of

      meer bloedverwanten in de eerste graad van 21 jaar of ouder van wie tenminste een bloedverwant een inkomen heeft van 50% of meer van het netto minimumloon, al dan niet in combinatie met een of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 5. Een alleenstaande van 23 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 10% in de hierna onder a tot en met d genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is;

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en/of van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is;

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met een of meer bloedverwanten in de eerste graad van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen van 50% of meer van het minimumloon en met een of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis en

    • d.

      is opgenomen in de woonvoorziening van Stichting Maatschappelijke Opvang, locatie ‘de Gaarshof’.

  • 6. Een alleenstaande van 23 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 5% als hij bij diens ouder(s) inwoont.

artikel 4. Toeslag voor een alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar.

  • 1. Een alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 20% in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is;

    • b.

      onderhuurder of medebewoner is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met uitsluitend één of meer eerste graads bloedverwanten van 18 tot 21 jaar en/of van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen tot 50% van het minimumloon, en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is.

  • 2. Een alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 15% in de hierna onder a en b genoemde gevallen als hij:

    • a.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning op commerciële basis hoofdverblijf

      geeft aan uitsluitend één of meer onderhuurders of medebewoners, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner, en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is en

    • b.

      hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 21 jaar of ouder van wie tenminste een bloedverwant een inkomen heeft van 50% of meer van het netto minimumloon, al dan niet in combinatie met een of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 3. Een alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 6, recht op een toeslag van 10% in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen als hij:

    • a.

      alleen een woning bewoont en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is;

      b hoofdbewoner is van de woning, hij in die woning hoofdverblijf heeft met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en/of van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd is en

    • c.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met een of meer bloedverwanten in

      de eerste graad van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen van 50% of meer van het minimumloon en met een of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.

artikel 5. Verlagen bijstandsnorm gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 tot 65 jaar zijn

  • 1. Het normbedrag voor gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 tot 65 jaar zijn, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 6, verlaagd met 5% in de hierna onder a en b genoemde gevallen als zij:

    • a.

      hoofdbewoners zijn van de woning, zij in die woning hoofdverblijf geven aan uitsluitend een of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis die geen bloedverwanten zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner of diens partner en zij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd zijn en

    • b.

      hoofdbewoners zijn van de woning, zij in die woning hoofdverblijf hebben met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 21 jaar of ouder van wie tenminste een bloedverwant een inkomen heeft van 50% of meer van het netto-minimumloon, al dan niet in combinatie met een of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

  • 2. Het normbedrag voor gehuwden, waarvan beide echtgenoten 21 tot 65 jaar zijn, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 6, verlaagd met 10% in de hierna onder a tot en met c genoemde gevallen, als zij:

    • a.

      alleen een woning bewonen en zij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd zijn;

    • b.

      hoofdbewoners zijn van de woning, zij in die woning hoofdverblijf hebben met uitsluitend een of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 tot 21 jaar en/of van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen tot 50% van het netto minimumloon, en hij voor die woning uitsluitend woonlasten verschuldigd zijn en

    • c.

      als hoofdbewoners hoofdverblijf hebben in de woning met één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 21 jaar of ouder met (elk) een inkomen van 50% of meer van het minimumloon, en met een of meer onderhuurders of medebewoners op commerciële basis.

  • 3. Het normbedrag voor gehuwden, waarvan beide echtgenoten 21 tot 65 jaar zijn, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 6, verlaagd met 15% als zij samen met een bloedverwant in de eerste graad hun hoofdverblijf hebben in de woning van die bloedverwant.

  • 4. Het normbedrag voor gehuwden, waarvan beide echtgenoten 21 tot 65 jaar zijn, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 6, verlaagd met 20% in de hierna onder a en b genoemde gevallen als zij:

    • a.

      geen woning aanhouden of geen woonkosten en geen woonlasten verschuldigd zijn en

    • b.

      in hun woning hoofdverblijf hebben met een onderhuurder of medebewoner, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, op niet commerciële basis.

artikel 6. Verhogen of verlagen van het normbedrag bij zorgbehoevendheid.

Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a en b van deze verordening (inzake het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk de woon-situatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.

artikel 7. Afstemmen toeslagbeleid op inkomstenkorting.

Bij samenloop van keuzemogelijkheid tussen het verhogen dan wel het verlagen van het normbedrag op grond van deze verordening of het in aanmerking nemen van het inkomen uit onderhuur/kostgangers ingevolge artikel 33, lid 4, van de wet prevaleert de toepassing van deze toeslagverordening.

artikel 8. Anti-cumulatiebepaling.

Bij samenloop van toepasselijke rechtsgronden wordt het verhogen dan wel het verlagen van het normbedrag vastgesteld op maximaal 20% van het normbedrag voor gehuwden in totaal.

artikel 9. Slotbepaling

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening WWB.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 november 2004.