Regeling vervallen per 01-01-2015

Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz

Geldend van 11-05-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2013

Intitulé

Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz

§ 1. Algemene bepalingen

Verzamelverordening

WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2013

Artikel 1 Definities

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB;

    • f.

      Bijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB;

    • g.

      Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB;

    • h.

      Grondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;

    • i.

      Belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin dat recht heeft op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wetten zoals bedoeld in de leden a t/m d van dit artikel;

    • j.

      Uitkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsuitkering of de grondslag IOAW / IOAZ;

    • k.

      Re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen begeleiding naar maatschappelijke participatie; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/ of de geschiktheid voor scholing/ opleiding ;

    • l.

      Inlichtingenplicht: de verplichtingom op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;

    • m.

      Medewerkingsverplichting: de verplichting ommee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, eventueel via een huisbezoek als ook aan de voortgang van het re-integratietraject;

    • n.

      Benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenplicht of vanwege ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid ten onrechte is of wordt verleend als uitkering;

    • o.

      Recidiveperiode: de belanghebbende maakt zich binnen 24 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging zoals die genoemd wordt in één zelfde artikel van deze verordening. Alleen bij de boete is de recidiveperiode vastgesteld op 5 jaar.

    • p.

      Maatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18 tweede lid van de WWB resp. 20 lid 2 IOAW/ IOAZ;

    • q.

      Zeer ernstig misdragen: het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf verbaal of fysiek agressief gedragen, met betrekking tot het uitvoeren van de WWB of IOAW of een re-integratievoorziening;

    • r.

      Waarschuwing: het besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel of boete, maar wel wordt bevestigd dat er sprake is van het niet nakomen van verplichtingen;

    • s.

      Voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en de noodzaak tot inzet van loondispensatie;

    • t.

      Doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de WWB of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

    • u.

      Participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door o.a. het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk, het volgen van scholing, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of een tegenprestatie;

    • v.

      Loondispensatie: de toestemming die het college geeft aan een werkgever om een werknemer met een arbeidshandicap minder dan het wettelijk minimumloon te betalen. Naast het loon ontvangt de werknemer dan een aanvullende uitkering van de gemeente;

    • w.

      Loonkostensubsidie: de subsidie op de loonsom die het college kan verstrekken aan een werkgever om een werknemer vanuit een uitkeringspositie al dan niet tijdelijk in dienst te nemen;

    • x.

      Plan van aanpak: de met een belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;

    • y.

      Tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht, eventueel naast of in aanvulling op beloonde arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief, maar zijn bedoeld als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;

    • z.

      Wachttijd: de eerste periode van vier weken waarin de jongere tot 27 jaar, verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en / of om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken. Pas hierna wordt het recht op inkomensondersteuning en ondersteuning naar participatie onderzocht;

    • aa.

      Duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie of loondispensatie;

    • bb.

      Bestuurlijke boete: een boete die door een daartoe bevoegde overheidsdienst zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie of een rechter kan worden opgelegd. Deze boete heeft een straffend karakter;

    • cc.

      Beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • dd.

      Recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

    • ee.

      Bezit : waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wet werk en bijstand;

    • ff.

      Verrekenen : de verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand.

    • gg.

      Fraudewet: wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de WWB, Bbz, IOAW, IOAZ.

§ 2. Re-integratie

Artikel 2 Opdracht en taak van het college

  • 1. Het college biedt personen behorend tot de doelgroep, die dit naar het oordeel van het college nodig hebben, ondersteuning bij arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of op (economisch zelfstandige) participatie.

  • 2. Het college zorgt voor een gevarieerd aanbod aan voorzieningen.

  • 3. Het college stemt de ondersteuning tot inschakeling in de arbeid en het bepalen en aanbieden van noodzakelijke voorzieningen af op de kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling en houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de persoon en / of het gezin.

  • 4. Het college stelt bij het ondersteunen en/of het bepalen en aanbieden van voorzieningen prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen

  • 5. In afwijking van de leden 2 en 3 kan het college besluiten een tegenprestatie te vragen voor de verstrekte uitkering zonder dat hier de aansluiting op de arbeidsmarkt bij betrokken is.

  • 6. Het college werkt bij de uitvoering van de re-integratie onder andere samen met het UWV, re-integratiebedrijven en werkgevers.

  • 7. Het college legt het individuele aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in een beschikking dan wel in een plan van aanpak bij de beschikking.

  • 8. Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen.

Artikel 3 Aanspraak

  • 1. Jongeren tot 27 jaar krijgen de eerste vier weken na melding (zoektijd) geen enkele ondersteuning gericht op re-integratie. Als de jongere WW ontvangt gelden de laatste vier weken van de WW-periode als zoektijd, voor zover de jongere zich tijdig meldt.

  • 2. Het college biedt ondersteuning krachtens deze verordening ten behoeve van de persoon die behoort tot de doelgroep en die dit naar het oordeel van het college nodig heeft bij de arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie. Deze ondersteuning kan bestaan uit een voorziening verstrekt aan belanghebbende dan wel de werkgever ten behoeve van belanghebbende.

  • 3. Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 4. Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk.

  • 5. Een niet-uitkeringsgerechtigde (nugger) heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:

    • a.

      Het gezinsinkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en/of het vermogen hoger dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de WWB;

    • b.

      hij / zij betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week;

    • c.

      hij / zij niet bereid is om gedurende tenminste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

Artikel 4 Voorzieningen aan de belanghebbende

  • 1. Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep:

  • a. (laten) bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b. begeleiden bij het zoeken naar en verkrijgen van arbeid waaronder ook begrepen het verstrekken van loonkostensubsidie en het diagnosticeren van loondispensatie zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening;

  • c. ondersteunen bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;

  • d. verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan maatschappelijke participatie;

  • e. indien het college dit noodzakelijk acht kan besloten worden tot het laten leveren van een maatschappelijke nuttige tegenprestatie voor de verleende uitkering.

  • 2. Het college kan de aard van de voorzieningen uitwerken in nadere regels.

Artikel 5 Voorzieningen aan de werkgevers

  • 1. Het college kan aan een werkgever:

    • a.

      Loondispensatie geven ten behoeve van een belanghebbende die behoort tot de doelgroep;

    • b.

      Loonkostensubsidie verstrekken ten behoeve van een belanghebbende die behoort tot de doelgroep;

    • c.

      Anderszins subsidie verstrekken ten behoeve van een belanghebbende die behoort tot de doelgroep.

  • 2. Het college kan ten aanzien van de verstrekking van (loonkosten)subsidie nadere regels stellen voor wat betreft de hoogte en duur hiervan en de voorwaarden waaronder deze worden verstrekt.

Artikel 6 Handhaven participatie en beëindigen ondersteuning

  • 1. Bij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichtingen gericht op participatie geeft het college uitvoering aan de regels m.b.t. het verlagen van een WWB, IOAW, IOAZ uitkering, zoals opgenomen in paragraaf 3 van deze verordening.

  • 2. Het college kan de ondersteuning of voorziening van een niet-uitkeringsgerechtigde beëindigen als deze:

  • a. de arbeids-, re-integratieverplichting en/ of medewerkingsverplichting bij voortduring niet of niet tijdig nakomt;

  • b. niet meer tot de doelgroep behoort;

  • c. een andere voorziening wordt aangeboden;

  • d. gebruik maakt van een voorziening en inkomsten heeft, die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 3. Het beëindigen van een voorziening kan inhouden het opzeggen van een gesubsidieerde dienstbetrekking, een dienstbetrekking bedoeld in artikel 14 van de Invoeringswet WWB of het beëindigen van de subsidie aan de werkgever daarvoor.

  • 4. Het college kan besluiten enige tijd geen voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening (voortijdig) is beëindigd.

Artikel 7 Premie en bijdrage participatie(plaats) voor personen ouder dan 27 jaar

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 10a WWB verricht ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de WWB een premie.

  • 2. De duur van de participatieplaats is minimaal zes maanden en maximaal twee jaar. Ieder jaar wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats de meest geschikte voorziening is.

  • 3. Als de belanghebbende meer dan zes maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage gevraagd.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de participatieplaats, de hoogte van de premie en van de bijdrage zoals bedoeld in lid 3 en de voorwaarden en de verplichtingen die aan de participatieplaats en de premie zijn verbonden.

§ 3. Maatregelen / Afstemming

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 8 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/ of de wet niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 9 Besluit

In het besluit tot het opleggen van de maatregel of de waarschuwing wordt in ieder geval vermeld:

de reden van de maatregel, de eventuele duur en hoogte van de verlaging als ook de afweging van de individuele belangen zoals bedoeld in deze verordening.

Artikel 10 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      door het niet (volledig) nakomen van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting een reeds eerder toegekende uitkering is of wordt beëindigd en er geen sprake is van financiële benadeling.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 11 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de datum van aanvraag dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4. De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:

    • a.

      samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen inhouden. Hierbij wordt de hoogte en duur van de maatregel vastgesteld op de gedraging met de hoogste maatregel;

    • b.

      wanneer sprake is van recidive wordt in beginsel de duur van de maatregel verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van deze verordening;

    • c.

      verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

  • 5. Indien door beëindiging van de uitkering de verlaging niet of niet volledig kan worden toegepast, kan bij een eventuele nieuwe aanvraag binnen de termijn van de originele verlaging alsnog rekening gehouden worden met de verwijtbare gedraging

Artikel 12 De berekeningsgrondslag van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm zoals bedoeld in de WWB of de grondslag als bedoeld in de IOAW en IOAZ.

  • 2. De maatregel bestaat uit een percentage van de bijstandsnorm of grondslag dan wel uit een percentage van het benadelingsbedrag, zoals opgenomen in deze verordening.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot het recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft;

    • c.

      het betreft bijzondere bijstand voor woonkosten en premie voor arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die een uitkering voor levensonderhoud (hebben) ontvangen krachtens het Bbz of IOAZ.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in vorige leden kan afstemming plaatsvinden door de bijstand bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan te verstrekken als geldlening op basis van artikel 48 tweede lid onder b van de WWB.

Artikel 13 Waarschuwing

Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in die situaties zoals vermeld in deze verordening. Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd is gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing

Artikel 14 Horen van de belanghebbende(n)

Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Hiervan kan afgezien worden als:

  • a.

    de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden; of

  • b.

    binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenplicht; of

  • c.

    het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

§ 3.2 Gedragingen en bijbehorende maatregelen

Artikel 15 Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Er wordt een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:

  • a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b. het weigeren van een passend re-integratie aanbod en/of het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan van aanpak;

  • c. het weigeren of onvoldoende meewerken aan de diagnose en / of het arbeidsbemiddelingsprogramma bij de aanvang van de uitkering;

  • d. het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie;

  • e. het onvoldoende aantoonbaar trachten arbeid te vinden en te aanvaarden gedurende de wachttijd van 4 weken.

  • 2. Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1 van deze bepaling de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.

  • 3. Er wordt een maatregel opgelegd van 50% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:

  • a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen na de wachttijd van vier weken;

  • b. het niet naar vermogen meewerken aan een passende re-integratievoorziening;

  • c. het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van de WWB, IOAW en IOAZ een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend. De ontheffing wordt dan ook ingetrokken;

  • d. bij andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

  • 4. Er wordt een maatregel opgelegd van 5% voor de duur van 1 maand indien belanghebbende zich niet (tijdig) laat registreren als werkzoekende bij het UWV of deze registratie niet (tijdig) laat verlengen’.

  • 5. Als er sprake is van een situatie als bedoeld in lid 3 en er is sprake van een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt de helft van het in lid 3 genoemde percentage opgelegd.

  • 6. De duur van de maatregel als bedoeld in de leden 1 t/m 4 van dit artikel wordt verdubbeld indien er sprake is van recidive.

  • 7. Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen zoals bedoeld in lid 4 van deze bepaling, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 16. Niet nakomen van overige verplichtingen

Indien een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 WWB niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    40% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Artikel 17 Inburgering

  • 1. Voor de uitkeringsgerechtigde die niet, niet tijdig of onvolledig voldoet aan de verplichting tot inburgering wordt het verlagen van de uitkering afgestemd op de Verordening Wet Inburgering gemeente Baarle-Nassau, te weten:

  • a. 20% van de bijstandsnorm als geen gehoor wordt gegeven aan de oproep van het college of onvoldoende medewerking wordt verleend aan het onderzoek tot inburgering;

  • b. 40% van de bijstandsnorm als geen of onvoldoende medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening;

  • c. 40% van de bijstandsnorm als niet binnen de wettelijk vastgestelde basistermijn het inburgerings-examen is behaald;

  • d. 80% van de bijstandsnorm als niet binnen de verlengde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald.

  • 2. Het college kan de bijstandsnorm minder of meer verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De verlaging bedraagt maximaal:

  • a. € 250,- voor handelen in strijd onder punt 1a,

  • b. € 500,- voor handelen in strijd onder punt 1b,

  • c. € 500,- voor het niet naleven van punt 1c,

  • d. € 1.000,- voor het niet naleven van punt 1d.

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien de belanghebbende door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid, niet heeft behouden wordt de uitkering gedurende 1 maand verlaagd met 100%. Bij het niet behouden van arbeid van geringe omvang wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren.

  • 2. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in lid 1 en 5 van dit artikel en artikel 19 van deze verordening, dan wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. De maatregel als bedoeld in lid 2 wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. 10% van het benadelingbedrag als dit lager of gelijk is dan € 4.000

  • b. 20% van het benadelingbedrag als dit hoger is dan € 4.000.

  • 4. Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de maatregel 20% van de uitkering gedurende één maand.

  • 5. Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een maatregel worden opgelegd van 100%. Deze maatregel geldt alleen voor de WWB.

  • 6. Als toepassing van lid 5 leidt tot onbillijkheden wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48 tweede lid onder b van de WWB en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

Artikel 19.Verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening wegens recidive boete

Er wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van de fraudewet, gerekend vanaf de start van de verrekening.

Artikel 20 Zeer ernstig misdragen

  • 1. Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein / UWV of ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van de WWB, IOAW of IOAZ, een re-integratievoorziening inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking.

  • 2. Het college legt in de gevallen als bedoeld in lid 1 een maatregel op van 100% gedurende 1 maand.

  • 3. Bij recidive legt het college een maatregel op van 100% gedurende 3 maanden.

§ 4 Bestuurlijke boete

§ 4.1 Schending inlichtingenplicht

Artikel 21 Niet nakomen van de inlichtingenplicht en boete

  • 1. Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht op grond van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend wordt er een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Indien het benadelingsbedrag lager is dan de minimale boete zoals opgenomen in het boetebesluit, wordt deze minimale boete opgelegd.

  • 3. Indien het niet, niet tijdig, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz niet heeft geleid tot een benadelingbedrag dan wordt de minimale boete opgelegd zoals opgenomen in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten 2013.

  • 4. Als er sprake is van een situatie zoals genoemd onder lid 3 kan het college besluiten tot het geven van een waarschuwing, tenzij er sprake is van recidive.

  • 5. De boete wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

Artikel 22 Matigen en afzien van opleggen bestuurlijke boete

  • a. Het college kan de bestuurlijke boete matigen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • b. Het college kan afzien van het opleggen van een boete als er sprake is van zeer dringende redenen.

§ 4.2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive (alleen WWB)

Artikel 23 Verrekenen zonder beslagvrije voet bij voldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete de eerste drie maanden zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf de eerste van de maand volgend op de dagtekening van het besluit waarmee de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 24 Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf de eerste van de maand volgend op de dagtekening waarmee de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 25 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 22 en 23 van deze verordening kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 22 of 23, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • b.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 26 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen in deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

§ 5. Bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 27 Hoogwaardig handhaven

  • 1. Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude dan wel van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz, is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven.

  • 2. Het college stelt regels met betrekking tot hoogwaardig handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt het volgende geregeld:

  • a. de voorlichting over de regelgeving alsmede de daaraan verbonden gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • b. de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling met derden;

  • c. de wijze waarop controles worden uitgevoerd;

  • d. de wijze waarop fraude wordt opgespoord en afgehandeld.

Artikel 28 Controle

  • 1. Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.

  • 2. Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de uitkering en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 29 Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Indien een schending van de inlichtingenplicht leidt tot benadeling van de gemeente, doet het College aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude.

Artikel 30 Terug- en invorderen opgespoorde fraudebedragen

Het college stelt regels met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij tenminste het volgende wordt geregeld:

  • a.

    op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot herziening, de verplichting tot terugvordering en invordering van een verstrekte voorziening;

  • b.

    op welke wijze en wanneer er kan worden afgezien van het nemen van een herzieningsbesluit;

  • c.

    op welke wijze en volgorde de boete en terugvordering worden ingevorderd.

Artikel 31 Verhaal

Het college stelt regels op met betrekking tot verhaal op de onderhoudsplicht waarin tenminste het volgende wordt geregeld:

  • a.

    op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot verhaal;

  • b.

    wanneer en op welke wijze er wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit of van het invorderen van een te verhalen voorziening;

  • c.

    met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.

§ 6. Toeslagen WWB

§ 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 32 aanvullende definities voor deze paragraaf

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    normbedrag: het toepasselijke naar leefvorm vastgestelde bedrag als bedoeld in artikel 20 en 21 van de wet;

  • c.

    gehuwdennorm: het normbedrag zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de wet;

  • d.

    toeslag: het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met een percentage (ten hoogste 20%)van het normbedrag voor gehuwden;

  • e.

    verlagen: het verlagen van het normbedrag voor gezinnen met een percentage (ten hoogste 20%) van het normbedrag voor gehuwde;

  • f.

    c ommerciële kamerbewoner: de persoon die onderhuurt op commerciële basis en wiens woonsituatie voldoet aan het volgende:

  • 1.

    er is sprake van huur op contractbasis en

  • 2.

    het onder te huren deel van de woning is zelfstandig geschikt voor bewoning en

  • 3.

    de kale huurprijs (excl. o.a. servicekosten) is hoger dan de basishuur zoals gebruikt bij de huurtoeslag en

  • 4.

    de kamerbewoner staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente op het onderhuuradres;

  • g.

    kostganger: Hieronder wordt een persoon verstaan die (op commerciële basis) inwoont en tevens bij de verhuurder de maaltijden gebruikt.

    De woonsituatie moet voldoen aan het volgende:

  • 1.

    er is sprake van een vergoeding op contractbasis en

  • 2.

    er is sprake van een commerciële relatie

  • 3.

    de woning is geschikt voor inwoning en er is toestemming verleend door de eigenaar van het pand en

  • 4.

    de kostganger staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente op het onderhuuradres;

  • h.

    hoofdbewoner: een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft;

  • i.

    verzorgingsbehoevende: de persoon die:

  • a.

    volgens een AWBZ-indicatie is aangewezen op tien of meer uren zorg per week;

  • b.

    geen persoonsgebonden budget ontvangt of geen zorg door een zorgaanbieder zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontvangt, voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen; en

  • c.

    zorg ontvangt van de verzorgende voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen;

  • j.

    verzorgende: de persoon die de zorg verleent aan de verzorgingsbehoevende gedurende tien of meer uren per week;

  • k.

    woonkosten:

    • a.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals gebruikt voor de huurtoeslag;

    • b.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • l.

    woonlasten: hetgeen in geld verschuldigd is voor het (mede)gebruik van voorzieningen, aanwezig in de woonruimte, waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.

Artikel 33 De rechtsgronden

De rechtsgronden voor het verhogen of het verlagen van het normbedrag zijn:

  • a.

    het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een of meer anderen;

  • b.

    de woonsituatie.

Artikel 34 leeftijdsbegrenzing

De bepalingen van deze paragraaf gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 35 Indeling categorieën

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden als volgt aangeduid:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwden.

§ 6.2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 36 Toeslag alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet indien de alleenstaande van 23 jaar of alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% voor de alleenstaande en alleenstaande ouder:

  • a. in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en waarvoor woonkosten en -lasten worden betaald;

  • b. die commerciële kamerbewoner is en geen bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner;

  • c. als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met elk een inkomen van 50% of minder van het netto minimumloon en hij voor die woning ook woonkosten en -lasten verschuldigd is.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder:

  • a. die niet commerciële kamerbewoner of kostganger is en niet een bloedverwant is in de eerste graad van de hoofdbewoner;

  • b. als deze hoofdbewoner is van de woning, voor deze woning woonkosten en woonlasten is verschuldigd en deze kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad

  • c. als hoofdbewoner hoofdverblijf heeft in de woning met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met een inkomen hoger dan 50% van het netto minimumloon en hij voor die woning ook woonkosten en -lasten verschuldigd is.

  • d. als er een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonlasten verschuldigd zijn.

  • e. als er een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonkosten verschuldigd zijn

    4.Er wordt geen toeslag toegekend:

  • a. als een woning wordt bewoond waarvoor geen woonkosten en geen woonlasten verschuldigd zijn.

  • b. aan inwonende bloedverwanten in de eerste graad.

  • c. als de hoofdbewoner de woning kan delen met meer dan twee inwonenden. Dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder. Eventuele inkomsten hoger dan de maximale toeslag zullen op de uitkering in mindering worden gebracht.

    5.Voor de toepassing van dit artikel worden gehuwden aangemerkt als één inwonende.

Artikel 37 Afwijkende toeslag bij personen van 21 of 22 jaar

  • 1. Een alleenstaande van 21 jaar heeft geen recht op een toeslag.

  • 2. Een alleenstaande van 22 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 34, recht op een toeslag van 5% als hij alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten of woonlasten verschuldigd is.

§ 6.3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 38 Verlagen bijstandsnorm gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet vindt plaats indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. Het normbedrag voor de gehuwden wordt niet verlaagd:

    • a.

      in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en voor die woning woonkosten en -lasten worden betaald;

    • b.

      zij commerciële kamerbewoner en geen bloedverwant zijn in de eerste graad van de hoofdbewoner;

    • c.

      als de gehuwden als hoofdbewoner hoofdverblijf hebben in de woning met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met elk een inkomen van 50% of lager dan het netto minimumloon en men voor die woning ook woonkosten en –lasten verschuldigd is.

  • 3. Het normbedrag voor het gezin wordt verlaagd met 10%als de gehuwden:

    • a.

      hoofdbewoner van de woning zijn en woonkosten en –lasten verschuldigd zijn en deze kunnen delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad;

    • b.

      als hoofdbewoner hoofdverblijf hebben in de woning met uitsluitend één of meer bloedverwanten in de eerste graad met een inkomen hoger dan 50% van het netto minimumloon en voor die woning ook woonkosten verschuldigd zijn;

    • c.

      als er een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonlasten verschuldigd zijn;

    • d.

      als er een woning wordt bewoond waarvoor alleen woonkosten verschuldigd zijn;

    • e.

      kostganger of niet commerciële kamerbewoner en niet een bloedverwant in de eerste graad van de hoofdbewoner zijn.

  • 4. De verlaging bedraagt 20% van de gehuwdennorm

    • a.

      als een woning wordt bewoond waarvoor geen woonkosten en -lasten verschuldigd zijn;

    • b.

      als de gehuwden inwonende bloedverwanten zijn in de eerste graad;

    • c.

      als de gehuwden als hoofdbewoner de woning delen met meer dan twee inwonenden. Dan worden zij gezien als beroepsmatig verhuurder. Eventuele inkomsten hoger dan de maximale verlaging zullen op de uitkering in mindering worden gebracht

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden gehuwden aangemerkt als één inwonende.

§ 6.4 Slotbepalingen toeslagen

Artikel 39 Verhogen of verlagen van het normbedrag bij zorgbehoevendheid

Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 33 van deze verordening (inzake het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk de woonsituatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.

Artikel 40 Anti-cumulatiebepaling

Bij samenloop van toepasselijke rechtsgronden wordt het verhogen dan wel het verlagen van.het normbedrag vastgesteld op maximaal 20%van het normbedrag voor gehuwden.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 41 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 42 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2013”.

Artikel 43 Inwerkingtreding

  • 1. De verordening treedt in werking op 1 mei 2013.

  • 2. De “Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2012” wordt op dat moment ingetrokken.

Artikel 44 Overgangsbepaling

De artikelen 36 lid 4 onder b, en 38 lid 4 onder b van deze verordening treden voor belanghebbenden die op de dag voor inwerkingtreding van deze verordening een uitkering op grond van de WWB ontvangen na 6 maanden na de in artikel 43 eerste lid genoemde datum in werking.