Regeling vervallen per 01-01-2020

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010

Geldend van 09-03-2010 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2010

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010

Voorstelnummer: 10RV000003

Onderwerp: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren.

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 januari 2010;

  • -

    gehoord de commissie Samenleving, Bestuur & Financiën d.d. 2 februari 2010;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

  • -

    gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel e, en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

    • b e s l u i t :

    • 1.

      vast te stellen de “Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010” en de ingangsdatum vast te stellen op 1 maart 2010;

TOESLAGENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN 2010

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

  • c.

    verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

  • d.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm;

  • e Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn.

Artikel 2

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 35, vierde lid van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de WIJ-norm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn of haar hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die een woning bewoont als onderhuurder/kamerbewoner, kostganger of kind.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel worden verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

Artikel 4 Maximum toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar wordt afwijkend aan artikel 3 vastgesteld. De toeslag voor deze leeftijdscategorieën bedraagt maximaal 10% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de WIJ-norm of toeslag

Artikel 5 Verlaging gehuwden

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2.

    De verlaging bedraagt 10 % van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning bewonen als onderhuurders/kamerbewoners, kostgangers of als één van beiden een inwonend kind is.

  • 3.

    Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

a.20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor

de jongere geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

  • c.

    de verlagingen als genoemd onder a en b vinden bij voorrang op de toeslag plaats.

Artikel 7 Maximering verlaging/anti cumulatiebepaling

Bij toepassing van een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 of 4 en/of een of meer verlagingen op grond van de artikelen 5 en 6 dient de jongere minimaal te blijven beschikken over 45% van de gehuwdennorm, een alleenstaande ouder over minimaal 65% van de gehuwdennorm en gehuwden over minimaal 75% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 9 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010.

Artikel 10 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2010.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering,
op 17 februari 2010,
griffier voorzitter

ALGEMENE TOELICHTING

Relatie met de WWB

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van de norm en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest het inkomen voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de BaarnseToeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Evenals in de WWB heeft de wetgever in de WIJ het college en de gemeenteraad afzonderlijke taken toebedeeld. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WIJ, terwijl de gemeenteraad de opdracht heeft gekregen ondermeer regels vast te stellen tot het verhogen en verlagen van de normen die voor de inkomensvoorziening gelden.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

Normen

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen ook de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd. De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Voor de verlagingsmogelijkheden is in Baarn gekozen in zowel de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 als de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010.

Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Hiervoor is in Baarn niet gekozen in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 en dus ook niet in de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010. Ten slotte kan het college bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. Hiervoor is in Baarn gekozen in beide verordeningen.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening. Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de wet of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de wet of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm (in plaats van netto minimumloon) is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de wet zelf wordt gegeven in artikel 28, eerste lid onder d. Dit bedrag is gelijk aan het netto minimumloon.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij het ontbreken van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts.

Artikel 2

Hoewel de wet ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, wordt dat niet gedaan. De normen in de wet zijn voor deze leeftijden laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Bovendien zou het de verordening onnodig ingewikkeld maken.

In het tweede lid staat de wettelijke individualiseringsplicht van het college aangehaald. Op grond hiervan kan de hoogte van de norm afwijkend aan de Toeslagenverordening worden vastgesteld indien de omstandigheden dat vergen en rechtvaardigen. Dit geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

De toeslaghoogte van 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van de wet. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Het tweede lid bepaalt dat alleenstaanden en alleenstaande ouders die een woning bewonen als onderhuurder/kamerhuurder, kostganger dan wel als inwonend kind een toeslag van 10% van de gehuwdennorm krijgen. In het vierde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Deze bepaling werkt zowel voor de zorgbehoevende als degene die de zorgbehoevende verzorgt.

Artikel 4

Artikel 34 van de wet geeft het college de bevoegdheid om de toeslag afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Om deze reden wordt de toeslag voor deze leeftijden gemaximeerd op 10%. Bij combinatie van toeslag en verlaging moet bij de berekening van de uiteindelijke toeslag uitgegaan worden van de toeslag op basis van artikel 3 zonder rekening te houden met de leeftijd, waarna vervolgens uiteindelijk (en zo nodig) de toeslag wordt afgetopt op het maximum dat bij de leeftijd hoort. Wettelijk mag de verlaging voor 21- en 22-jarigen niet gelijktijdig worden toegepast met een schoolverlatersverlaging. Deze verordening kent echter geen schoolverlatersverlaging.

Artikel 5

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. In de toeslagenverordening is gekozen voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Het tweede lid bepaalt dat de norm voor gehuwden die een woning bewonen als onderhuurder/kamerhuurder, kostganger dan wel inwonend kind verlaagd wordt met 10% van de gehuwdennorm. Zorgbehoevenden worden niet meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een verlaging van de norm.

Artikel 6

Artikel 32 van de wet geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 35, vierde lid van de wet de inkomensvoorziening lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 32 van de wet. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Overigens kunnen jongeren zonder adres een aanvraag om een leerwerkaanbod doen bij een centrumgemeente die ook bijstandsaanvragen voor daklozen doet (artikel 13,derde lid van de wet. Onder c staat aangegeven dat een verlaging bij voorrang op de toeslag plaats vindt Formeel maakt het niet uit of de verlaging plaats vindt op de norm of toeslag maar dit is zo in deze verordening bepaald om de eenheid van uitvoering te bewaren.

Artikel 7

Er zijn situaties denkbaar bij een combinatie van het niet hebben van woonkosten en een kostendeling met anderen waarbij de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Om deze reden zijn minimumuitkeringen vastgesteld waarover personen in ieder geval dienen te beschikken.

Artikel 8

Evenals de uitvoering van de wet ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen toelichting.