Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009

Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009

Raadsbesluit

Voorstelnummer: 08RV000128

Onderwerp: Declaratiefonds welzijns-en sportactiviteiten

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2008;

  • -

    gehoord de commissie Samenleving, Bestuur & Financiën d.d. 2 december 2008;

  • -

    overwegende dat het wenselijk is de vergoeding van het declaratiefonds te verhogen en de sportvergoeding mogelijk te maken voor kinderen vanaf 4 jaar en daarnaast de verhoogde vergoeding voor kinderen naast sportactiviteiten ook te bestemmen voor cultuuractiviteiten ;

  • -

    gelet –voor zover nodig- op artikel 149 van de gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

    • b e s l u i t :

    • 1.

      De "Verordening Declaratiefonds welzijns-en sportactiviteiten 2009" vaststellen;

    • 2.

      De ingangsdatum van de verordening vaststellen op 1 januari 2009;

    • 3.

      De "Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2008" per 1 januari 2009 intrekken.

    VERORDENING DECLARATIEFONDS WELZIJNS- EN SPORTACTIVITEITEN 2009

    Artikel 1 Doelstelling van het declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten en status regeling

    Het declaratiefonds heeft tot doel het bevorderen en het bereikbaar houden van sociale participatie door het toekennen van een gemeentelijke tegemoetkoming/bijdrage voor het kunnen deelnemen aan welzijns- en sportactiviteiten. Door de verstrekking wordt tevens getracht een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Voor de burgers betekent de regeling een stuk waaraan ze rechten kunnen ontlenen.

    Artikel 2 Begripsbepaling

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Welzijns- en sportactiviteiten: het geheel van activiteiten dat rechtstreeks bijdraagt aan de bevordering van sociale participatie en ligt op het gebied van maatschappelijke activiteiten, sport en recreatie, onderwijs en educatie en (sociaal) culturele activiteiten, zoals deze verder uitgewerkt zijn in de bijlage bij deze verordening;

    • b.

      Persoon: inwoner van de gemeente Baarn, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op de datum van aanvraagindiening;

    • c.

      Kind: het eigen kind of stiefkind;

    • d.

      Ten laste komende kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • e.

      Huishouden:

      • 1.

        Twee personen die, gehuwd of samenwonend (of daarmee gelijkgesteld ingevolge de bepalingen van de WWB) een gezamenlijke en zelfstandige huishouding voeren, al dan niet met hun ten laste komende kinderen;

      • 2.

        Een alleenstaande ouder, zijnde de persoon, die een zelfstandige huishouding voert met zijn/haar ten laste komende kinderen;

      • 3.

        Een alleenstaande persoon met een leeftijd van 18 jaar of ouder, die op het moment van aanvraag een zelfstandige huishouding voert;

      • 4.

        De persoon, zijnde een niet ten laste komend kind, die woont bij een of beide ouders;

    • f.

      College: het college van burgemeester en wethouders van Baarn;

    • g.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    Artikel 3 Aanspraak op tegemoetkoming

    Het college verstrekt op aanvraag aan een huishouden een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan welzijns- en sportactiviteiten, voor zover deze vallen onder de toegestane kosten ingevolge deze verordening en voor zover:

    • -

      voldaan wordt aan de voorwaarden van toekenning;

    • -

      en het netto inkomen van het huishouden lager dan wel gelijk is aan het toetsingsinkomen, zoals genoemd in artikel 5;

    • -

      en het vermogen lager dan wel gelijk is aan de geldende vermogensgrens, zoals genoemd in artikel 6.

    Artikel 4 De aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag om een tegemoetkoming ingevolge deze verordening kan eenmaal per kalenderjaar worden ingediend en wel in de periode van 1 februari van het kalenderjaar tot en met 31 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

    • 2.

      Een aanvraag dient ingediend te worden via een daartoe door het college vastgesteld aanvraagformulier.

    • 3.

      Bij de aanvraag dienen de gegevens en bewijsstukken te worden geleverd die aangegeven staan op het aanvraagformulier.

    Artikel 5 Inkomensgrens

    • 1.

      De inkomensgrens bedraagt 115% van de geldende basisnorm, zoals genoemd in de artikelen 20, 21 en 22 WWB, verhoogd met de maximum toeslag, zoals genoemd in artikel 25 WWB, in de situaties van een alleenstaande vanaf 21 jaar en een alleenstaande ouder.

    • 2.

      De hoogte van het inkomen van het huishouden wordt vastgesteld op het moment van indiening van de aanvraag.

    • 3.

      Voor wat betreft de vaststelling van het inkomen van het huishouden zijn de bepalingen van de WWB van toepassing. Dit wil zeggen dat bepaalde inkomensbestanddelen en middelen wel en bepaalde inkomensbestanddelen en middelen niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen.

    Artikel 6 Vermogensgrens

    • 1.

      De vermogensgrens voor het huishouden is de voor het huishouden toepasselijke grens, die genoemd wordt in artikel 34 van de WWB.

    • 2.

      De hoogte van het vermogen van het huishouden wordt vastgesteld op het moment van indiening van de aanvraag.

    • 3.

      Voor wat betreft de vaststelling van het vermogen van het huishouden zijn de bepalingen van de WWB van toepassing. Dit wil zeggen dat bepaalde vermogensbestanddelen en middelen wel en bepaalde vermogensbestanddelen en middelen niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen. Een uitzondering op de WWB-bepalingen is dat vermogen in de vorm van een eigen woning die zelf bewoond wordt niet meetelt als vermogen ingevolge deze verordening.

    Artikel 7 De hoogte van de tegemoetkoming

    De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten met als maximum € 130,- per rechtgevende persoon uit het huishouden. In de situaties waar ten laste komende kinderen tot het huishouden behoren zijn deze kinderen ook rechtgevenden. Voor kinderen van 4 tot 18 jaar bedraagt de tegemoetkoming een maximumbedrag van € 355,-. Het bedrag dat uitgaat boven de normale vergoeding van maximaal € 130,- dient volledig aangewend te worden voor sport- en/of cultuuractiviteiten van het rechtgevende kind en dit dient aangetoond te worden. De tegemoetkoming geschiedt bij wijze van bevoorschotting. Uiteindelijk dienen de bewijsstukken van alle kosten over het kalenderjaar overgelegd te zijn voor 1 februari van het volgende jaar.

    Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden en nadere regels

    In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college en het college is ook bevoegd nadere regels vast te stellen.

    Artikel 9 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

    Artikel 10 Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009.

    Vastgesteld in de openbare vergadering,

    op 17 december 2008

    griffier voorzitter

    TOELICHTING “VERORDENING DECLARATIEFONDS WELZIJNS- EN SPORTACTIVITEITEN 2009”

    Algemeen

    Via het declaratiefonds wordt aan de inwoners van de gemeente Baarn met een laag inkomen de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan welzijns- en sportactiviteiten in ruime zin. Een laag inkomen kan namelijk als ongewenst neveneffect hebben dat de betrokkenen in een sociaal isolement dreigen te raken. Door middel van het declaratiefonds kan voor een belangrijk deel de budgettaire drempel worden verlaagd, zodat welzijns- en sportactiviteiten voor mensen met een laag inkomen toegankelijk blijven. Dit draagt weer mede bij aan een gezonde(re) levensstijl met alle gunstige gevolgen die daarbij horen.

    Bij het instellen van een declaratiefonds hebben de volgende punten centraal gestaan:

    • 1.

      een nuttige en rechtvaardige regeling afgestemd op het doel waarvoor deze in het leven geroepen is. Dit is het daadwerkelijk vergroten van de mogelijkheden tot deelname aan welzijns- en sportactiviteiten;

    • 2.

      een zo eenvoudig mogelijke aanvraag en afhandelingsprocedure. Enerzijds om de cliënt een laagdrempelige voorziening te bieden. Anderzijds een regeling voor de gemeente met lage uitvoeringskosten.

    Artikelsgewijze toelichting.

    Artikel 1

    Van een zelfstandige huishouding is bij wijze van uitzondering ook sprake bij bewoners van een woon-zorgcentrum, zoals bijvoorbeeld Santvoorde en Schoonoord, mits voldaan wordt aan de inkomens en vermogensbepalingen. Personen die verblijven in AWBZ bekostigde verpleeginrichtingen, zoals bijvoorbeeld bewoners van de Amerpoort ASVZ of Sherpa worden niet geacht een zelfstandige huishouding te voeren voor deze regeling.

    Artikel 2

    De begripsbepaling van welzijns- en sportactiviteiten is heel ruim. Zie voor een totaalbeschrijving de bij deze verordening behorende bijlage. De bedoeling is om zoveel mogelijk activiteiten te stimuleren en voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Niet alleen is dat voor de cliënt plezierig maar ook is dat voor de uitvoering eenvoudiger. De term rechtstreeks in de omschrijving houdt in dat het moet gaan om de kosten van de welzijns- en/of sportactiviteit zelf en niet om de bijkomende kosten, zoals bijvoorbeeld reiskosten die gemaakt moeten worden om een activiteit te bezoeken, kledingkosten voor een sportactiviteit of aanschaf van een (mobiel) telefoontoestel. Voor de doelgroep kinderen van 4 tot 18 jaar waarvoor een verhoogde vergoeding geldt (zie artikel 7 plus toelichting) geldt dat het bedrag van de vergoeding dat uitgaat boven de normale € 130,- volledig aangewend moet worden voor sport bij een sportvereniging en of cultuuractiviteiten. Desgewenst kan het volledige bedrag van € 355,- aangewend worden voor sport- en cultuuractiviteiten. Anders dan de algemene regel mag de vergoeding naast de betaling van contributie aan de sportvereniging ook aangewend worden voor aanschaf van sportkleding en sportattributen die nodig zijn voor de sportactiviteiten.

    Artikel 3

    Voor de doelgroep is de aard van het inkomen niet bepalend en daarmee is de voorziening niet beperkt tot uitkeringsgerechtigden. Ook personen, die bijvoorbeeld een inkomen uit arbeid of studiebeurs ontvangen komen in beginsel in aanmerking. Indien het inkomen of vermogen hoger is dan de geldende grenzen is een tegemoetkoming niet mogelijk. Om de regeling niet onnodig bewerkelijker te maken is niet gekozen voor gedeeltelijke vergoeding middels een draagkrachtberekening o.i.d. bij hogere inkomens dan het grensinkomen.

    Artikel 4

    In dit artikel is bepaald dat ieder huishouden slechts éénmaal per kalenderjaar een aanvraag kan indienen. Oorspronkelijk was dit bedoeld om te bewerkstelligen dat de kosten opgespaard zouden worden tot het maximum-bedrag en pas dan een aanvraag zou worden ingediend. Zonder deze bepaling zou er iedere keer een aanvraag ingediend kunnen worden gedurende het jaar als er weer wat kosten gemaakt zijn. De afhandeling van meerdere aanvragen per jaar zou teveel tijd in de uitvoering kosten. Hoewel er inmiddels sprake is van een bevoorschottingssysteem en dat systeem niet langer noodzaakt tot het opsparen van kosten (zie de toelichting op artikel 7) is de bepaling toch nog van belang omdat het niet ondenkbaar is dat klanten het makkelijker vinden iedere keer een deeltegemoetkoming aan te vragen tot de kosten die al gemaakt zijn.

    Nota’s en aanvragen kunnen tot en met de maand januari van het daarop volgende kalenderjaar worden ingediend. Om verwarring te voorkomen is voor wat betreft de aanvraagtermijn hierop aangesloten.

    Gevraagde inkomens- en vermogensgegevens/bewijzen zoals aangegeven op het aanvraagformulier en bestedingsbewijzen dienen aangeleverd te worden door de aanvrager. Er is bij het declaratiefonds sprake van een doelverstrekking, dat houdt in dat bewijzen omtrent de volledige besteding van de tegemoetkoming overgelegd moeten worden. Zie voor de wijze en tijdstip hiervoor ook artikel 7 en de toelichting daarop.

    Artikel 5

    In dit artikel staat aangegeven waar beneden het inkomen van het huishouden moet blijven. Dit is gerelateerd aan de bijstandsnormen. Bijstand wordt echter afgestemd op het wel of niet kunnen delen van kosten met anderen. Dit kan tot gevolg hebben dat er op de bijstandsnorm voor echtparen een verlaging wordt toegepast en op de bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders een toeslag wordt verleend. Voor afhandeling van aanvragen van het declaratiefonds zou het te ver gaan en te ingewikkeld worden om vast te stellen welke verlaging c.q. toeslag van toepassing zou zijn. Om die reden is er voor gekozen het inkomen te toetsen aan (115% van) de basisnorm zonder verlaging bij echtparen en inclusief de maximum toeslag bij alleenstaanden en alleenstaande ouders, conform de wettelijke bepalingen ingevolge de WWB.

    Artikel 6

    Als het vermogen te hoog is, is er geen recht op een vergoeding ingevolge het declaratiefonds. Voor wat betreft de hoogte van het vrij te laten vermogen is aansluiting gezocht bij de vermogensbepalingen in de WWB. In artikel 34 van de WWB staat aangegeven met welke vermogensbestanddelen wel of geen rekening gehouden moet worden. Tevens staat in dit artikel de vermogensgrens aangegeven. Uitzondering is dat er bij de bepaling van het vermogen voor het declaratiefonds geen rekening hoeft te worden gehouden met vermogen in de vorm van een eigen en bovendien zelf bewoonde woning.

    Artikel 7

    In dit artikel wordt de maximum tegemoetkoming per rechtgevend persoon uit het huishouden bepaald. Er is geen begrenzing naar het aantal gezinsleden. De maximumtegemoetkoming is het aantal rechtgevende gezinsleden maal 130 euro. Voor kinderen van 4 tot 18 jaar bedraagt de maximumvergoeding € 355,-. Het bedrag dat uitgaat boven de normale € 130, moet aantoonbaar aangewend worden voor sport- en/of cultuuractiviteiten van dat kind. Voor wat betreft de leeftijdsgrens kan een eerste vergoeding verleend worden over het jaar waarin het kind 4 jaar wordt. Een laatste vergoeding kan worden verleend over het jaar waarin het kind 18 jaar wordt. De bedragen moeten wel naar de afzonderlijke gezinsleden toegerekend kunnen worden. Als voor het ene gezinslid minder is besteed of voor het ene gezinslid wel en voor het andere niet dan zal de tegemoetkoming lager uitvallen dan het voor het huishouden geldende maximumbedrag. Overschrijding van de maximumkosten door het ene gezinslid mogen niet verrekend worden met een onderbesteding van een ander gezinslid. Zie voor de kostenverantwoording ook de toelichting bij artikel 2.

    De tegemoetkoming geschiedt bij wijze van bevoorschotting. Er hoeft bij de aanvraag slechts één rekening/betaalbewijs overgelegd te worden en de hoogte daarvan maakt niet uit. Op dit betaalbewijs wordt meteen het maximum vergoedingsbedrag uitbetaald. De klant dient later in het jaar tot en met uiterlijk 31 januari van het volgende jaar aan te tonen dat kosten gemaakt zijn tot de maximumbedragen. Indien de klant dit niet doet dan zal het niet aangetoonde bedrag van het aan te tonen kalenderjaar in mindering worden gebracht op de vergoeding voor het volgende kalenderjaar. Door voor dit bevoorschottingsstelsel te kiezen wordt voorkomen dat de aanvrager van te voren hoge kosten dient te maken, waardoor de aanvrager wellicht genoodzaakt wordt van een aanvraag voor vergoeding af te zien omdat de kosten niet voorgeschoten kunnen worden.

    Artikel 8

    Het is niet mogelijk de zaken uitputtend te regelen. In die gevallen waarbij de verordening geen uitsluitsel biedt beslist het college. Hierbij zal het voornamelijk gaan om individuele situaties. Tevens kan het college als de uitvoering van de verordening dat nodig maakt nadere regels vaststellen. Hierbij zal veelal gaan om het regelen van algemene(r)e zaken.

    Artikel 9

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

    Artikel 10

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

    Bijlage behorende bij de Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009.

    De volgende categorieën van activiteiten en voorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking.

    • 1.

      Algemeen (ondersteunende) maatschappelijke activiteiten:

      • a.

        Lidmaatschap van belangenorganisaties;

      • b.

        Lidmaatschap vak-/ ouderenbond;

      • c.

        Lidmaatschap consumentenorganisaties;

      • d.

        Lidmaatschap ideële organisaties;

      • e.

        Lidmaatschap organisatie van minderheden;

      • f.

        Abonnement op een krant/tijdschrift;

      • g.

        Abonnementskosten telefoon, gesprekskosten telefoon, telefoonkaart mobiele telefoon;

      • h.

        Kinderopvang, peuterspeelzaalopvang.

    • 2.

      Sport en recreatie:

      • a.

        Zwemkaartjes, -abonnement;

      • b.

        Zwemles;

      • c.

        Lidmaatschap sport- en hobbyvereniging;

      • d.

        Toegangskaarten/abonnementen voor sportverenigingen*;

      • e.

        Sportieve recreatie-activiteiten;

      • f.

        Lidmaatschap speeltuin- en tuindersvereniging;

      • g.

        Deelname aan fitness-, sportcentra etc.

    *Voor kinderen van 4 tot 18 jaar die een verhoogde vergoeding krijgen voor sportactiviteiten (artikel 7 van de verordening) mag de vergoeding naast de betaling van contributie ook worden aangewend voor de aanschaf van sportkleding en sportattributen die nodig zijn voor de desbetreffende sport, alsmede voor cultuuractiviteiten.

    • 3.

      (Sociaal-) culturele activiteiten:

      • a.

        Museumjaarkaart;

      • b.

        Cultureel jongerenpaspoort;

      • c.

        Educatieve tijdschriften of boeken op het gebied van cultuur

      • d.

        Kortingspassen/ voordeelurenkaart NS

      • e.

        Toegangsbewijs/abonnement voor culturele voorstellingen (muziek, toneel, dans, cabaret etc.);

      • f.

        Entreebewijs/abonnement voor evenementen;

      • g.

        Deelname aan cursussen en/of activiteiten op cultureel terrein;

      • h.

        Deelname aan cursussen en/of activiteiten op sportief terrein;

      • i.

        Lidmaatschap bibliotheek;

      • j.

        Deelname kunstzinnige/creatieve vorming;

      • k.

        Lidmaatschap buurt-/wijkvereniging;

      • l.

        Lidmaatschap jeugdclub, scouting etc.;

    • 4.

      Onderwijs/educatie:

      • a.

        Bijkomende kosten basis/voortgezet onderwijs (schoolreisje e.d.);

      • b.

        Deelname aan cursussen en/of activiteiten op educatief terrein;

      • c.

        Deelname vormingswerk;

      • d.

        Deelname natuur/milieu-educatie.