Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening werkleeaanbod Wet investeren in jongeren 2010

Geldend van 09-03-2010 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2010

Intitulé

Verordening werkleeaanbod Wet investeren in jongeren 2010

Raadsbesluit

Voorstelnummer: 10RV000003

Onderwerp: Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren.

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 januari 2010;

  • -

    gehoord de commissie Samenleving, Bestuur & Financiën d.d. 2 februari 2010;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren;

  • -

    gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de Wet investeren in jongeren;

b e s l u i t :

  • 1.

    vast te stellen de “Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2010” en de ingangsdatum vast te stellen op 1 maart 2010.

VERORDENING WERKLEERAANBOD WET INVESTEREN IN JONGEREN 2010

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • c.

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn.

HOOFDSTUK 2: Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2.

    Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4.

    Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken

  • 5.

    Regelmatig wordt er door het college een beleidsplan participatie en re-integratie vastgesteld. In dit beleidsplan zullen ook zaken opgenomen worden die betrekking hebben op de uitvoering van deze verordening.

Artikel 3 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meerdere budget- of subsidieplafonds vaststellen voor verschillende in te zetten voorzieningen en subsidies. Een door het college ingesteld budget- of subsidieplafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 5. Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

Artikel 6. De voorzieningen

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, ondermeer de volgende voorzieningen aanbieden al dan niet in combinatie:

    • -

      onderzoek naar individuele mogelijkheden,waaronder diagnose-instrumenten;

    • -

      arbeidsactivering en –toeleiding, waaronder individuele trajectbegeleiding;

    • -

      hulp bij solliciteren, bijvoorbeeld via een sollicitatietrainer of inzet van een jobhunter;

    • -

      aanbodversterkende instrumenten waaronder, leerwerkstages bij bedrijven of instellingen;

    • -

      proefplaatsingen met tijdelijk behoud van uitkering;

    • -

      opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

    • -

      ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

    • -

      ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

    • -

      sociale activering;

    • -

      voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

    • -

      nazorg bij arbeidsinschakeling;

    • -

      ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing.

  • 2.

    Niet ingezet kunnen worden: premies voor werkaanvaarding of scholing, (onkosten)vergoeding voor vrijwilligerswerk (met uitzondering voor aantoonbaar en noodzakelijk gemaakte kosten), vrijlating van inkomsten en onbeloonde additionele arbeid.

Artikel 7 Inzet van de voorzieningen

  • 1.

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid. Op grond hiervan is het aannemelijk dat voor jongeren die zich richten op arbeid in zelfstandig bedrijf of beroep in beginsel een voorbereidingstraject voor zelfstandige arbeid wordt ingezet. Dat voor jongeren met een taalachterstand in beginsel mede een taalscholing wordt ingezet. En dat voor jongeren zonder startkwalificatie vooral ingezet zal worden op opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen.

Artikel 8 Combinatie arbeid en zorg

Onverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 9 Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 11 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

HOOFDSTUK 3: Subsidie en vergoedingen

Artikel 12 Subsidies

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten, als tegemoetkoming in de loonkosten en in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband met de jongere.

  • 2.

    De duur van de subsidie is voor bepaalde tijd en wordt door het college vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende belanghebbende.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is.

  • 4.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal een bedrag ter compensatie van de non-productiviteit van de jongere en maximaal 80% van het voor de jongere geldende wettelijk minimumloon.

  • 5.

    De non-productiviteit wordt door het college vastgesteld.

Artikel 13 Vergoedingen

Het college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod naar het oordeel van het college, noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

HOOFDSTUK 4: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Artikel 14 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2010.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2010.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering,
op 17 februari 2010,
griffier voorzitter

ALGEMENE TOELICHTING

Algemeen

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als:

  • -

    het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is;

  • -

    het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert;

  • -

    er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan.

De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg. Uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod.

Jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Gelet op dit uitgangspunt past het niet jongeren te belonen als dat lukt. Er is dus geen aanleiding een vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid toe te passen of een premie te geven bij arbeidsinschakeling. Dat geldt evenzeer voor het betalen van een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Als er sprake is van een startkwalificatie zal werken de hoogste prioriteit hebben indien de jongere daartoe ook in staat is. Zijn er echter belemmeringen dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om het uiteindelijk einddoel te weten duurzame arbeidsparticipatie te bereiken.

Maatwerk

Uitgangspunt is dat er maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.

Werken en leren niet direct mogelijk

Wanneer een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, moet er een andere voorziening worden aangeboden die op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie.

Is de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard uitvoering te geven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.

Zelfstandigen

Jongeren die werkzaam zijn als zelfstandige maar onvoldoende inkomsten hebben kunnen geen werkleeraanbod krijgen. De categorie zelfstandigen is namelijk uitgezonderd in de WIJ. Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige.

Voor de jongere die als zelfstandige wil beginnen staat de WIJ in beginsel wel open. Het college heeft de mogelijkheid (niet de verplichting) een werkleeraanbod te doen aan de jongere die wil starten als zelfstandige. Het werkleeraanbod bestaat daarbij uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod kan maximaal twaalf maanden duren en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING.

Artikel 1

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

Artikel 2

In het eerste lid staat de algemene ondersteuningsverplichting van het college aan de jongere.

In het tweede lid is verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. ‘kan’-bepaling is:het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep.

De gemeente heeft een onderzoeksplicht en moet daarbij de wensen van de jongere bij de invulling betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. De jongere heeft niet automatisch recht op een bepaalde specifieke voorziening. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Artikel 3.

Om financiële risico’s te beheersen kan het college per voorziening een budget- of subsidieplafond vaststellen. Hierdoor is het mogelijk naar een andere voorziening uit te wijken als het budget of subsidieplafond wordt bereikt.

Artikel 4.

Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf.Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ, want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar.

Artikel 5.

De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is het doel van het in te zetten werkleeraanbod. Uitgangspunt is dat aan jongeren die direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangeboden, of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, als bijvoorbeeld arbeid niet direct beschikbaar is.

Artikel 6.

Eerste lid

Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kunnen in een krimpende arbeidsmarkt wellicht ook moeten worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen.

In dit artikel zijn de meest belangrijke voorzieningen opgesomd die het college ter beschikking staan. Het college kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn. Bij de leerwerkstage ligt het accent op leren door te werken. Het betreft een kortdurende stage van maximaal zes maanden waar geen arbeidsovereenkomst aan ten grondslag ligt. De jongere loopt stage/werkt met behoud van uitkering. Een proefplaatsing kan voorafgaan aan een arbeidsovereenkomst. Om beide partijen de gelegenheid te bieden aan elkaar te wennen alvorens over te gaan tot de overeenkomst, is het mogelijk voor een beperkte periode op proef te gaan werken. De maximumduur is zes maanden. Een en ander ter beoordeling van het college. Wanneer de arbeidsovereenkomst gepaard gaat met een loonkostensubsidie kan de proefplaatsing maximaal drie maanden duren. Beoordeling van de noodzaak en duur van een en ander gebeurt door het college.

Tweede lid

Premies voor werkaanvaarding of scholing, (onkosten)vergoeding voor vrijwilligerswerk (met uitzondering voor aantoonbaar en noodzakelijk gemaakte kosten), vrijlating van inkomsten en onbeloonde additionele arbeid kunnen niet ingezet kunnen worden. Voor wat betreft de premies voor werkaanvaarding en scholing en een (onkosten)vergoeding voor vrijwilligerswerk volgt dit rechtstreeks uit de WIJ (artikel 7). Er wordt vanuit de gemeente alles aan gedaan om de jongere te helpen bij het vinden van een reguliere baan. Tot dat moment krijgt de jongere via de gemeente een leerwerkaanbod zo mogelijk met een daarbij behorend salaris. In dat systeem past het toekennen van premies of het verstrekken van een (onkosten)vergoeding voor vrijwilligerswerk of het vrijlaten van een gedeelte van inkomsten niet. Het inzetten van onbeloonde additionele arbeid bij jongeren is niet wenselijk want de afstand van een jongere tot de arbeidsmarkt kan nog niet dusdanig groot zijn dat gesubsidieerde arbeid dient te worden ingezet.

Artikel 7

In dit artikel is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het einddoel duurzame arbeidsparticipatie te bereiken.

Artikel 8

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Daaraan wordt in artikel 7 van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Evt. kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 14 worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden gebracht.

Artikel 9

De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot de mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid, WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.

Artikel 10

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod. Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Zo kan bijvoorbeeld bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Artikel 11

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening.

Artikel 12

Het doel van het subsidiëren van arbeidsplaatsen is om werkgelegenheid te bevorderen voor die jongeren die niet zonder meer werk kunnen vinden. Om de drempel tot indienstname voor de werkgever te verlagen kan een loonkostensubidie worden ingezet. De (in aanvang) minder dan normale arbeidsproductiviteit kan zo worden gecompenseerd. De duur van de subsidie wordt individueel bepaald en is in beginsel tijdelijk van aard. Hierin zit de voorwaarde dat er toegewerkt wordt naar overname door de werkgever. Daar waar dat nog niet kan is het mogelijk de subsidie voor de tijd dat dat nodig is te verlengen ter compensatie van de non-productiviteit van de werknemer.

Artikel 13

Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorliggende voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

Artikel 14

Het college is belast met de uitvoering van de verordening. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 15

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.