Regeling vervallen per 31-12-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 30-12-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2019

De Raad van de gemeente Baarn;

gelet op

- het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van datum en jaartal;

- de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 149 van de Gemeentewet;

overweegt het volgende:

- De inwoners van Baarn hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van inwoners wordt verwacht dat zij elkaar daarbij helpen.

- Er zijn inwoners die onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende kunnen deelnemen aan de samenleving of begeleiding nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen. Zij kunnen ondersteuning krijgen van de gemeente.

- De eerste verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van kinderen ligt bij de ouders en het kind zelf. De gemeente regelt een goede en toegankelijke jeugdhulp.

- Het is belangrijk voor de rechtszekerheid en duidelijkheid om regels vast te stellen over voorzieningen die het college kan toekennen.

- Bij elk besluit volgens deze verordening wordt rekening gehouden met de volgende visie:

Er wordt uitgegaan van de geldende wetten en regels, maar daarbij wordt gekeken naar het doel daarvan.

De ontplooiing en het welzijn van inwoners is belangrijk. Zij verdienen bescherming en bijstand. Op die manier kunnen inwoners hun eigen verantwoordelijkheden binnen de samenleving dragen.

Het is belangrijk dat kinderen opgroeien in een liefde- en begripsvolle gezinsomgeving.

Inwoners met een beperking of een chronische ziekte hebben goede toegang tot de fysieke omgeving, vervoer, informatie, communicatie en andere voorzieningen en diensten nodig.

De eigen verantwoordelijkheid van de inwoners staat centraal. Zij doen zelf wat mogelijk is voor hun zelfredzaamheid, meedoen aan het sociale leven en hun inkomen. Hierbij zetten zij personen uit hun sociale netwerk in.

Inwoners proberen zelf of met hulp van hun sociale netwerk knelpunten op te lossen. De gemeente, samen met partners, helpt hen de juiste weg te vinden of biedt ondersteuning. De ondersteuning is gericht op het zoveel mogelijk versterken van de eigen kracht van de inwoners, het gezin of het sociale netwerk.

Ondersteuningsvragen worden integraal benaderd. De resultaten die de inwoner of het gezin wil bereiken staan centraal. Er wordt goed gekeken naar het effect van een besluit.

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2019

Hoofdstuk : Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Toepassing en begrippen

1. Deze verordening is van toepassing op het (integrale) proces rond de uitvoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

2. In deze verordening wordt onder de niet-gedefinieerde begrippen verstaan, wat daarmee in de Jeugdwet of de Wmo 2015 wordt bedoeld.

3. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verder verstaan onder:

a) aanvraag:

a. een verzoek tot toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet;

b. een verzoek tot toekenning van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015.

b) algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

c) andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

d) bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015;

e) gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht mag worden van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

f) hulpvraag:

a. behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei – en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.

b. behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015

g) individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3.2.

h) particulier: zelfstandig werkende hulp bij het huishouden die niet in dienst is van een professionele instelling.

i) professionele instelling: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en die voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteitseisen voor onder meer de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn.

j) voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoet gekomen.

k) zelfstandig werkend ondernemer: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:

a. zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan

b. het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden

c. beroepsmatig gekwalificeerd zijn voor de betreffende ondersteuning, blijkend uit een diploma van een erkende Nederlandse instelling voor beroepsonderwijs.

4. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de wet), de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

1. Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Baarn.

2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Baarn.

3. In afwijking van het eerste lid geldt voor de maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang voor iedere ingezetene van Nederland die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt.

Hoofdstuk 2: Procedure en criteria

Artikel 2.1 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp via de gemeente

1. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, en jeugdhulp in aanmerking komt. Hierin komen de melding van de hulpvraag, de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren aan bod.

2. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3. van de Wmo 2015 treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 2.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 2.5.

Artikel 2.3 Cliëntondersteuning

1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.4 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 2.5 Inhoud beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en een individuele voorziening jeugdhulp wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget (pgb) wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a) welke de te verstrekken maatwerkvoorziening of individuele voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b) wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c) hoe de maatwerkvoorziening of individuele voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

d) welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a) voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b) welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c) wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d) wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld.

e) de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

4. Als er sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 2.6.A Beschermd wonen

1. Het College kan de cliënt in aanmerking brengen voor Beschermd Wonen indien de cliënt:

a) is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek; en

b) 24-uurs (maatschappelijke) opvang of de ambulante maatwerkvoorziening(en) begeleiding, dagactiviteit al dan niet gecombineerd met respijtverblijf in een instelling niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt; en

c) deze (mede) gericht zijn op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

2. De beschermende woonomgeving gaat gepaard met noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling waar toezicht en aangewezen ondersteuning wordt geboden.

3. Het College stelt nadere regels in het geval de cliënt een PGB wenst te besteden bij een niet door het College gecontracteerde aanbieder voor Beschermd Wonen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de eisen die gelden voor de accommodatie waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben voor wat betreft:

a) het aantal bewoners; en

b) de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP); en

c) de eisen die gelden voor de accommodatie.

Artikel 2.6.B Criteria voor overige maatwerkvoorzieningenmaatschappelijke ondersteuning

1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

a) ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

b) ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

2. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing de hulpvraag had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

a) tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

b) tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

c) als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 2.7.A Regels voor persoonsgebonden budget

1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 tot en met artikel 8.1.8 Jeugdwet respectievelijk artikel 2.3.6 Wmo 2015.

2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1. lid 3 en 5 van de Jeugdwet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

3. De hoogte van een pgb:

a) wordt bepaald aan de hand van de door de cliënt ingediende specificatie als onderdeel van het persoonlijk plan of familiegroepsplan. Het college kan een format voor dit persoonlijk plan (uitvoeringsplan) vaststellen. Voor beschermd wonen wordt er een uitvoeringsplan vastgesteld in de “beleidsregel beschermd wonen”.;

b) wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, jeugdhulp en andere maatregelen die tot de maatwerk – of individuele voorzieningen behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

c) bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van:

a) de manier waarop een pgb kan worden aangevraagd;

b) de criteria die gelden voor het toekennen van een pgb;

c) de besteding van het pgb.

Artikel 2.7.B Regels voor persoonsgebonden budget Beschermd Wonen

1. De hoogte van het PGB voor beschermd wonen vloeit voort uit het voor de cliënt van toepassing zijnde arrangement en een indicatie in uren.

2. De hoogte van het PGB voor beschermd wonen wordt vastgesteld op basis van de geïndiceerde uren en - bij professionals in dienst van een instelling - 90% van het van zorginstellingstarief. Bij deze berekening wordt uitgegaan van een all-in tarief.

3. Voor de PGB BW berekening worden bij de arrangementen twee zorginstellingstarieven gehanteerd, gerelateerd aan verschillen in functieniveaus.

4. Indien sprake is van overgangsrecht geldt een tarief van 75%.

5. Indien de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in accommodatie die voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 2.6 A, derde lid, van de verordening, kan het college een wooninitiatieventoeslag verstrekken.

6. Het college stelt de tarieven en de hoogte van de wooninitiatieventoeslag vast in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2019.

Artikel 2.8 Regels voor de berekeningswijze van de hoogte van een persoonsgebonden budget

1. Er gelden verschillende berekeningswijzen voor de hoogte van de pgb-tarieven van producten en diensten. De verschillende berekeningswijzen leiden tot maximaal mogelijke pgb-tarieven. Het werkelijk toe te kennen pgb wordt afgestemd op de te maken kosten, die volgen uit het onder artikel 2.7A lid 3 sub a genoemde plan.

2. Het college draagt zorg voor:

a) de vaststelling van de maximale pgb-tarieven volgens de in lid 3 a tot en met cbepaalde berekeningswijze en opname hiervan in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn.

b) de publicatie van het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn.

3. De hoogte van een pgb wordt berekend in geval van:

a) een zaak/ product: op basis van de kostprijs van de zaak/ het product die de cliënt zou hebben ontvangen als deze zaak/ dit product in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

b) hulp bij het huishouden: op basis van keuze uit twee pgb-tariefgroepen:

a. uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling per tijdseenheid:

b. op basis van 100% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders dan wel op basis van het laagst toepasselijke tarief van een gecontracteerde aanbieder;

c. uitgevoerd door particulieren: op basis van een tarief dat gebruikelijk is in de markt.

c) te onderscheiden typen individuele begeleiding en te onderscheiden typen groepsbegeleiding en dagbesteding (met en zonder vervoer), voor algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en voor respijtverblijf voor volwassenen: op basis van keuze uit drie pgb-tariefgroepen:

a. uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling per tijdseenheid: op basis van 100% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders;

b. uitgevoerd door professionals niet in dienst van een instelling per tijdseenheid: op basis van 75% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders;

c. uitgevoerd door niet-professionals per tijdseenheid: op basis van 50% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het betreffende product/ dienst van gecontracteerde aanbieders.

Artikel 2.9 Regels voor besteding van een persoonsgebonden budget voor ondersteuning uit het sociaal netwerk

1. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan met dat pgb, diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

a) deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van artikel 2.7 lid 3 geldende tarief en rekening houdend met de berekeningswijzen voor het pgb die zijn opgenomen in artikel 2.8;

b) tussenpersonen en belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

2. De inzet van een pgb voor ondersteuning uit het sociale netwerk is toegestaan in die gevallen waarin deze zorg de gebruikelijke hulp overstijgt.

3. Indien van toepassing voldoet de zorgverlener aan de wettelijke/ landelijke kwaliteitseisen die gelden voor de betreffende zorg of ondersteuning.

4. Het is niet toegestaan om via een pgb behandeling of dagbesteding in te kopen uit het sociale netwerk.

5. Een pgb mag niet worden besteed aan zorg door een huisgenoot, partner of ouder die feitelijk de gebruikelijke zorg moet verlenen, maar daartoe niet in staat is vanwege (dreigende) overbelasting.

Hoofdstuk 3: Voorzieningen

Artikel 3.1 Algemene voorzieningen

1. Een algemene voorziening op het gebied van ondersteuning en dienstverlening die wordt aangeboden door maatschappelijke organisaties en door de markt is vrij toegankelijk voor iedere inwoner van de gemeente Baarn of een daarvoor aangewezen doelgroep

2. Een algemene voorziening kan zich richten op huishoudelijke hulp, vervoer, individuele begeleiding, dagbesteding en voorzieningen gericht op preventie van opvoed- en opgroeiproblemen. Hieronder valt ook de ondersteuning en begeleiding door het Lokaal Team.

Artikel 3.2 Individuele voorzieningen: vormen van jeugdhulp

De volgende vormen van (individuele) niet vrij-toegankelijke jeugdhulp zijn beschikbaar:

a. Hulp voor jeugdigen met (ernstige) opvoed- en opgroeiproblemen die niet preventief of door het sociaal team geboden kan worden;

b. Hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen (voorkomen, behandelen, stabiliseren, genezen);

c. Hulp voor jeugdigen met een verstandelijke beperking;

d. Begeleiding en persoonlijke verzorging jeugdigen.

Artikel 3.3 Vertrouwenspersoon Jeugd

1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en (pleeg)ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

2. Het college wijst jeugdigen en (pleeg)ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 3.4 Maatwerkvoorzieningen: vormen van maatschappelijke ondersteuning

De volgende vormen van (individuele) niet vrij-toegankelijke maatschappelijke ondersteuning zijn beschikbaar:

a. Dagactiviteit, vervoer en begeleiding

b. Huishoudelijke hulp

c. Respijtverblijf of time out in een instelling

d. Ondersteuning bij het wonen

e. Ondersteuning bij deelname maatschappelijk verkeer

f. Beschermd wonen en opvang

Artikel 3.5 Primaat van verhuizen

1. Indien de cliënt die is aangewezen op een woningaanpassing of een woonvoorziening kan verhuizen naar een passende of een goedkoper aanpasbare woning in Baarn of in de nabijheid van Baarn liggende gemeenten, beoordeelt het college eerst deze mogelijkheid.

2. De cliënt kan voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid in aanmerking komen voor zover blijkt dat verhuizen als bedoeld in het vorige lid niet binnen een medisch aanvaardbare termijn mogelijk is of wanneer verhuizen redelijkerwijs niet van iemand kan worden gevergd.

Artikel 3.6 Primaat vervoersvoorzieningen

1. Het gebruik van het collectief (openbaar) vervoer heeft het primaat als het de cliënt naar het oordeel van het college in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

2. Een vervoersvoorziening wordt geweigerd indien de cliënt:

a) in het bezit is van een auto die hij gebruikt; en

b) bij het gebruik van de auto geen problemen ondervindt; en

c) de auto voorziet in de lokale vervoersbehoefte.

Artikel 3.7 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve – en/of individuele maatwerkvoorziening. Daarbij ligt het primaat bij de collectieve maatwerkvoorziening, tenzij dat niet als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt.

2. Het college kan een maatwerkvoorziening kortdurend verlenen indien de cliënt of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn. De maatschappelijke ondersteuning is gericht op het versterken, verbeteren of behouden van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 3.8 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo 2015, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming in de meerkosten verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

2. Het college stelt bij nadere regeling de hoogte van de tegemoetkoming vast voor:

a) taxikosten

b) rolstoeltaxikosten

c) een autoaanpassing

d) verhuiskosten

e) aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening

f) het bezoekbaar maken van een woning

Artikel 3.9 Tegemoetkoming kosten kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie

1. Het college kan een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie verstrekken als tijdelijke oplossing om de ouder te ontlasten en de ontwikkeling van het kind/de kinderen niet te schaden.

2. Het college stelt bij nadere regeling de hoogte van de tegemoetkoming vast.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in kosten voor maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.1 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

2. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015,dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

3. Voor alle categorieën personen, genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt de bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, verlaagd door het aanmelden bij het CAK van een lager tarief voor begeleiding en dagactiviteiten. Het college stelt de tarieven jaarlijks vast.

4. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

5. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

6. De kostprijs van een:

a) Maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt van of aanschaft bij een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten waaronder instandhoudingskosten.

b) Pgb is gelijk aan het bedrag van het pgb.

7. De eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en voor beschermd wonen worden vastgesteld en geïnd door de gemeente Amersfoort.

Artikel 4.2 Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde kosteloze cliëntondersteuning, die bestaat door bemoeienis van de gemeente (in tegenstelling tot door vrijwilligers of de markt georganiseerde algemene voorzieningen) en die gericht is op een daarvoor aangewezen doelgroep.

2. Om vast te stellen of een cliënt behoort tot de doelgroep kan het college een lichte toegangstoets uitvoeren.

3. Een lichte toegangstoets kan ook worden uitgevoerd door de aanbieder van de algemene voorziening.

4. Een bijdrage in de kosten voor het gebruik is verschuldigd bij de volgende door bemoeienis van de gemeente bestaande algemene voorzieningen in Baarn:

a) huishoudelijke hulp niveau I, ter hoogte van €10,00 per uur;

b) huishoudelijke hulp voor mantelzorgers, ter hoogte van €5,00 per uur.

c) collectief vervoer via de regiotaxi (niet het gebruik op indicatie), ter hoogte van €2,20 per zone (dit betreft het prijspeil 2018 en is indexeerbaar);

5. De bijdrage is maximaal gelijk aan de kostprijs van de voorziening

6. De in het eerste lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit, veiligheid en terugvordering

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen

1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

a) het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

b) het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

c) erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

d) voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met ten minste de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden maatschappelijke ondersteuning

1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

a) een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

b) een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

1e een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

2e de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a) overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

b) rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a) kosten van de beroepskracht;

b) redelijke overheadkosten;

c) kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

d) reis- en opleidingskosten;

e) indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f) overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 5.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

a) de aard en omvang van de te verrichten taken;

b) de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c) een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d) een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e) kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 5.4 Meldingsregeling calamiteiten en geweld maatschappelijke ondersteuning

1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 5.5 Misbruik of oneigenlijk gebruik, nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet cliënt of diens vertegenwoordiger onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of individuele voorziening.

3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo kan het college een beslissing aangaande een voorziening geheel of gedeeltelijke herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a) de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b) de cliënt naar het oordeel van het college niet langer op de voorziening of op het pgb is aangewezen;

c) de voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

d) de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

e) de cliënt de voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

4. Als het college een beslissing op grond van het derde lid onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

5. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

6. Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

7. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele en maatwerkvoorzieningen en de bestedingen van pgb’s, met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 5.6 Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.4 lid a, d of e van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 6.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij de mantelzorgconsulent voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

2. De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van ten hoogste € 250,-

3. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze wordt zorggedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 7.1 Klachtregeling maatschappelijke ondersteuning

1. Bij klachten over gedragingen van Baarnse ambtenaren is de gemeentelijke klachtenregeling van toepassing.

2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 7.2 Klachtregeling jeugdhulp

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en hun ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 7.3 Medezeggenschap

1. Aanbieders en gecertificeerde instellingen van maatwerkvoorzieningen die in opdracht van de gemeente jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning doen verlenen of hun taken laten uitvoeren door in de regel meer dan tien personen, dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder, welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 4.2.4 tot en met 4.2.12 Jeugdwet en artikel 3.2 Wmo 2015.

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 7.4 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 8: Overgangsregeling en slotbepaling

Artikel 8.1 Nadere regelingen

Het college stelt nadere regelingen vast over de uitvoering van deze verordening in ‘Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn’,het ‘Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn’ en in de ‘Beleidsregel Beschermd Wonen Baarn’.

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1. De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2018’ wordt ingetrokken.

2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2018’, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

3. Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2018’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de ’Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2018’, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2019.

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugd Baarn 2018

Algemeen

Deze verordening vervangt de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2018 en geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en aan de Jeugdwet 2015. Via een verordening vult de gemeenteraad, op basis van het door haar vastgestelde beleid, haar kaderstellende rol verder in. De verordening wordt aangepast naar aanleiding van enkele wijzigingen in de wetgeving, enkele wijzigingen in benaming van de ondersteuning en wijzigingen rond Beschermd Wonen.

Sinds 2018 is er sprake van een integrale verordening voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. De wetgever beoogt met zowel de Jeugdwet als de Wmo 2015 vergelijkbare doelen te behalen voor hulp en ondersteuning aan verschillende doelgroepen. En de wetgever verplicht gemeenten om beleid in samenhang te ontwikkelen. Dit was aanleiding om een integrale verordening voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te ontwikkelen. Dit past bij een integrale benadering van ondersteuningsvragen.

Om uitvoering te geven aan deze wettelijke opdracht heeft de gemeenteraad beleid vastgesteld met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid op het gebied van onder andere maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. In dit beleid is de ondersteuning gericht op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. Het welbevinden van mensen staat centraal. Bij het ondersteunen van mensen moet er meer aandacht zijn voor problemen achter of naast de directe vraag om ondersteuning, zoals eenzaamheid of schuldenproblematiek. Het bieden van maatwerk is een vereiste.

In de voorliggende verordening stelt de gemeenteraad de regels vast voor de uitvoering van het beleid door het college. De gemeentelijke verordening is daarmee een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid met betrekking tot ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang. Bij de uitwerking van de verordening is rekening gehouden met het feit dat er maatwerk geboden moet worden. Dit betekent dat het niet mogelijk en niet wenselijk is in de verordening tot in detail vast te leggen hoe de gemeente in concrete situaties zal handelen; waar een individuele cliënt in zijn situatie het meest bij gebaat is, laat zich niet vooraf vastleggen.

De verordening geeft invulling aan één integraal proces in het sociaal domein met als vertrekpunt: ‘één individu of gezin, één plan’. De vraag staat centraal in één proces, waarbij wordt gezocht naar maatwerk en verbinding op het gehele sociale domein. Voor inwoners van de gemeente Baarn met vragen voor hulp of ondersteuning is het belangrijk dat hun situatie in de volle breedte wordt bekeken. Uitgangspunt hierbij is een proces waarin de gemeente en de persoon met een ondersteuningsbehoefte in samenspraak diens situatie in kaart brengen en op basis daarvan bezien op welke wijze de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kan worden versterkt.

Passend aanbod is per definitie een aanbod dat passend is bij de individuele cliënt en hoeft daardoor niet te bestaan uit een standaard oplossing. De borging van de kwaliteit van het onderzoek en de uitkomsten daarvan (het passende aanbod) ligt in een goed georganiseerde toegangsprocedure. Deze verordening legt deze toegangsprocedure in hoofdlijnen vast. Een zorgvuldige, tweezijdige procedure zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Het doel is dat zij die het nodig hebben, tijdig bij hun situatie passende hulp ontvangen. Het is de taak van het college om te bezien wat redelijkerwijs verwacht mag worden van betrokkene en zijn sociaal netwerk. Daarna zal waar nodig, de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene of overige voorziening. Als dat niet volstaat een individuele- of maatwerkvoorziening. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de mogelijkheid van betrokkene om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren in de maatschappij.

Toegang (of toeleiding) tot zorg en ondersteuning

In de wetgeving is uitgewerkt dat inwoners zich melden bij het college van de gemeente waar zij wonen. Het college heeft de taak om telkens een zorgvuldige toegangsprocedure te doorlopen om de ondersteuningsvraag van de betrokkene, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. De kwaliteit van dit onderzoek is belangrijk. Ook moet worden onderzocht wat betrokkene op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven of te verbeteren. In deze verordening worden enkele procedureafspraken rondom de toegang op hoofdlijnen geregeld. Tegelijkertijd geeft de raad opdracht aan het college om via nadere regels de minimale vereisten rondom de toegang verder uit te werken. Ter verduidelijking van het proces zal hierna wel wat dieper worden ingegaan op de toegangsprocedure.

Voor beschermd wonen (en opvang) geldt dat iedere ingezetene van Nederland zich voor deze ondersteuning tot het college van de gemeente Amersfoort kan wenden. De gemeente Amersfoort heeft de centrumfunctie ten aanzien van opvang en beschermd wonen voor gemeenten in de regio die onder werking van de centrumgemeente Amersfoort vallen.

De gemeente Baarn heeft de gemeente Amersfoort gemandateerd om namens haar gemeente beschikkingen af te geven voor beschermd wonen.

Op basis van de ingediende ondersteuningsvraag vindt het onderzoek plaats naar de aard en omvang van de gevraagde ondersteuning. Om maatwerk te kunnen bieden zal de gemeente in samenspraak met de inwoner en zijn netwerk op zoek gaan naar de échte en meer integrale ondersteuningsvraag en –op basis van dat inzicht- naar een in die situatie passend ondersteuningsaanbod.

Bij de melding van de hulpvraag informeert de gemeente de inwoner over de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. In dit plan kan de inwoner (al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk) de omstandigheden en welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen, beschrijven. Dit plan wordt door de gemeente meegenomen in het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte.

De ondersteuning die de gemeente kan bieden, kan bestaan uit het ondersteunen van de inwoner om regie over zijn eigen situatie te voeren, het bieden van algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen/ individuele voorzieningen. Bij een maatwerkvoorziening kan het gaan om ondersteuning in natura of om ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).Naast de toegang tot zorg en ondersteuning via de gemeente, wordt in de Jeugdwet de mogelijkheid geboden van toeleiding via professionals, door gecertificeerde instellingen, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. Als laatste kan ook het Algemeen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) toeleiding verzorgen.

Toegang jeugdhulp via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt dat jeugdhulp ook toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 3.2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 2.2). Artikel 2.5 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

De toepasselijke wetten in het sociaal domein vormen geen samenhangende eenheid. Wij hebben de opdracht, om tot een integrale benadering te komen voor de inwoners van Baarn. Bij het nemen van besluiten kijken we naar het doel van de wetgeving, het effect van het besluit op de andere leefdomeinen en de zorgplicht die de gemeente heeft. Waar de regelgeving lijkt te conflicteren, is onze visie van groot belang voor een te nemen besluit. Deze visie is verwoord in de aanhef van deze verordening en is gebaseerd op de eerder door ons vastgestelde visie op het sociaal domein, het Verdrag inzake de Rechten van het kind en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

We vinden het belangrijk dat iedere inwoner jonger dan 18 jaar actief kan deelnemen aan de samenleving, in staat is een bevredigend, volwaardig en behoorlijk leven te leiden en toegang heeft tot de (gezondheids)zorg, onderwijs, training en sport die hij of zij nodig heeft.

Voor gehandicapten en chronisch zieken is de toegankelijkheid van het (zorg)aanbod van groot belang.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Toepassing en begrippen

In deze verordening worden de wettelijke begrippen als bekend verondersteld. De begripsbepalingen opgenomen in de verordening zijn daarom beperkt tot enkel aanvullende begrippen.

Artikel 1.2.

Het bieden van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Baarn. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt. Voor beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang geldt dat iedere ingezetene van Nederland zich voor deze ondersteuning tot het college van de gemeente Amersfoort kan wenden. De gemeente Amersfoort heeft de centrumfunctie ten aanzien van opvang en beschermd wonen voor gemeenten in de regio die onder de werking van de centrumgemeente Amersfoort vallen.

Hoofdstuk 2: Procedure en criteria

Artikel 2.1 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp via de gemeente

In dit artikel delegeert de raad de vaststelling van procedureregels voor het proces van melding van een hulpvraag tot en met de aanvraag van een voorziening aan het college.

Zoals artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 voorschrijft, is er een uitzondering voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Dit geldt ook voor jeugdigen.

Artikel 2.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 2.3 Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. De Wmo 2015 adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.4 Advisering

Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische of psychische situatie in relatie tot de ondersteuningsvraag.

Dat kan het geval zijn tijdens de melding of nadat de aanvraag is ingediend. Aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de cliënt beperkingen ondervindt die objectiveerbaar zijn, vast te stellen aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden (zie centrale raad van beroep, 26-11-2009, zk.nmr 09-5702 WMO-VV, CRVB:2009:BK4567 en 10-10-2012, zk.nmr 11-5873 WMO, CRVB:2012:BY0324). In het geval van een woningaanpassing kan het college ook om advies vragen om bijvoorbeeld vast te laten stellen wat de goedkoopst passende bijdrage is. De cliënt wordt geacht medewerking te verlenen aan het onderzoek door gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (zie centrale raad van beroep, 17-10-2012, zk. Nmr 10-5275 WMO, CRVB:2012:BY0448). De hier bedoelde plicht geldt ook voor de huisgenoten als aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke hulp kan worden verleend.

Artikel 2.5 Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel is de essentie opgenomen die in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

Artikel 2.6.A Beschermd Wonen

Een indicatie voor beschermd wonen is slechts aangewezen indien de cliënt is aangewezen op ondersteuning in een beschermende woonomgeving (inclusief noodzakelijk verblijf) gelet op diens complexe problematiek. Die kan betrekking hebben op onder meer het psychisch en psychosociaal functioneren of een psychiatrisch ziektebeeld en zich manifesteren op verschillende levensgebieden Verder is beschermd wonen primair gericht op personen die zich (nog) niet kunnen handhaven in de samenleving en daarom zijn aangewezen op noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling. Daarvoor kan aanleiding bestaan omdat de cliënt er (nog) niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder (de directe nabijheid van) 24 uur per dag toezicht en daarbij is aangewezen op ondersteuning. Om die reden is het van belang om eisen te stellen aan de accommodatie indien de cliënt het PGB wenst te besteden aan een niet-gecontracteerde aanbieder. Het college stelt daarover nadere regels. Het kan zijn dat de cliënt, op termijn, in staat is een meer regulier leven op te bouwen, maar er zullen ook cliënten zijn die levenslang afhankelijk zijn van ondersteuning met noodzakelijk verblijf.]

Artikel 2.6.B Criteria voor overige maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wmo 2015 centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig, omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

In lid 5 van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Artikel 2.7.A Regels voor persoonsgebonden budget

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 tot en met artikel 8.1.8 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting voor het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met deze motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Voordat een cliënt een pgb kan aanvragen, is in een gesprek reeds geconstateerd dat hij een maatwerkvoorziening nodig heeft. Een pgb wordt verstrekt als de cliënt heeft gemotiveerd dat in zijn geval de maatwerkvoorziening als pgb de voorkeur heeft boven een verstrekking in natura. Hiertoe dient de aanvrager een budgetplan met (financiële) onderbouwing in bij de gemeente. Het budgetplan gaat ook in op de kwaliteit van de voorziening waarop het betrekking heeft en aan welk resultaat de voorziening bijdraagt.

Het pgb is een geschikt instrument voor mensen die in staat zijn om zelf de regie te voeren over de inkoop van zorg en ondersteuning en de organisatie hiervan. Hierbij is wel van belang dat cliënten goed begrijpen wat het betekent om budgethouder te zijn. De medewerker van de gemeente/ het Lokaal Team vormt zich een oordeel over de bekwaamheid van aanvrager om de taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een pgb verantwoord uit te voeren. De PGB-zelftest van “Per Saldo” kan hierbij dienen als toetsingskader.

Lid 2 geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Lid 3 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onder c van de Jeugdwet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

Artikel 2.7.B. Persoonsgebonden Budget Beschermd Wonen

De indicatie voor beschermd wonen bestaat, naast de beschermende woonomgeving (het noodzakelijke ver-blijf) uit niveaus van bijbehorende noodzakelijke ondersteuning. Bij het stellen van de indicatie wordt bepaald waar de cliënt op is aangewezen. In het geval van overgangsrecht kan het oude tarief (75%) aan de orde zijn. Het kan dat de cliënt in aanmerking komt voor een PGB, als wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Wordt het PGB besteed aan een accommodatie die voldoet aan de daaraan gestelde eisen (zie art. 4.9 van de verordening), dan kan het zijn dat de hoogte van het PGB als bedoeld in het eerste lid niet toereikend is. Voor die gevallen kan het college een aanvullende toeslag verstrekken in de vorm van een wooninitiatieventoeslag. Deze cliënten zijn doorgaans zelf kosten verschuldigd die te maken hebben met de beschermende woonomgeving, zoals woonkosten. Deze wooninitiatieventoeslag is bestemd voor kosten die gemaakt moeten worden voor het organiseren van de ondersteuning van PGB-houders, de gemeenschappelijke ruimte en infrastructuur in het kader van doelmatige ondersteuning. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat deze kosten niet gefinancierd kunnen worden uit het PGB of andere voorliggende oplossingen of voorzieningen.

Artikel 2.8 Regels voor het berekenen van de hoogte van een persoonsgebonden budget

Dit artikel geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de tarieven voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen.

De hoogte van het pgb

De hoogte van een pgb wordt vastgesteld aan de hand van door het college vastgestelde tarieven voor de verschillende soorten dienstverlening Deze tarieven worden door het college jaarlijks vastgesteld in het Financieel Besluit Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp Baarn en zijn een gemiddelde van de met de aanbieders overeengekomen tarieven per onderdeel in het betreffende jaar. Het toegekende pgb kan nooit hoger zijn dan het vastgestelde tarief. Indien de cliënt toch duurdere voorzieningen wil gaan inkopen, dan dient de cliënt de meerkosten voor eigen rekening te nemen.

Voor het vaststellen van de hoogte van de pgb’s voor maatwerkvoorzieningen (persoonlijke verzorging, begeleiding (individueel en groep) en kortdurend verblijf c.q. respijtzorg is aansluiting gezocht bij de AWBZ-tarieven. Voor het vaststellen van de hoogte van het pgb voor inzet van een mantelzorger is aansluiting gezocht bij het beleid van Mezzo (brancheorganisatie van organisatie van Mantelzorg) en de Wet langdurige zorg. Ook is rekening gehouden met gangbare tarieven in de regio voor professionele ondersteuning.

Bij de vaststelling van de tarieven voor dienstverlening wordt een onderscheid gemaakt tussen zorgverlening door professionals in dienst van een instelling, professionals niet in dienst van een instelling en niet professionals (zoals werkstudenten, sociaal netwerk). Het pgb voor dienstverlening door professionals in dienst van een instelling bedraagt het door het college vast te stellen tarief. Voor dienstverlening door professionals niet in dienst van een instelling (zelfstandig werkende zorgverleners/hulpverleners) wordt uitgegaan van 75% van het vastgestelde tarief omdat deze professionals lagere overheadkosten hebben. Voor de categorie niet professionals hanteert het college een bedrag van 50% van het vastgestelde tarief.

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan het SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht.

Onderdeel a: De zaak/ het product die de aanvrager zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou worden verstrekt (onderdeel a) kan in bepaalde gevallen ook een tweedehands voorziening betreffen. Als dat zo is, dan worden de kostprijs en afschrijvingstermijn daarop gebaseerd.

Bij de onderdelen b en c maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid voor de betreffende werkzaamheden, wordt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb een lager tarief gehanteerd dan voor een daarvoor opgeleid persoon. Waar bijzondere deskundigheid is vereist, wordt in sommige gevallen nog weer een ander tarief gehanteerd. Het tarief wordt daarbij telkens bepaald op basis van het in de regio overeengekomen tarief in natura.

Voor de hoogte van de pgb’s wordt vanwege verschillende toe te rekenen kostencomponenten, onderscheid gemaakt tussen de inzet van:

• professionals in dienst van een instelling met een 100% van het ZiN pgb-tarief,

• professionals niet in dienst van een instelling met een 75% van het ZiN pgb-tarief - vanwege minder of nauwelijks overhead), en

• niet-professionals/ particulieren (mantelzorgers of mensen uit de kring van het eigen netwerk van de cliënt) met een 50% van het ZiN pgb-tarief. Hierbij is eerder al aansluiting gezocht bij het beleid van Mezzo (brancheorganisatie van organisatie van Mantelzorg) en tevens is rekening gehouden met gangbare tarieven in de informele markt.

Voor hulp bij het huishouden hanteert de gemeente Baarn twee pgb-categorieën: een tarief voor professionals in dienst van een instelling en een particulierentarief. Professionals niet in dienst van een instelling zijn hier namelijk altijd particulieren.

Artikel 2.9 Regels voor inzet van een persoonsgebonden budget voor ondersteuning uit het sociaal netwerk

Dit artikel maakt het mogelijk dat het pgb – onder voorwaarden – kan worden benut voor de bekostiging van inzet vanuit het sociale netwerk.

Hoofdstuk 3: Voorzieningen

Artikel 3.1 Algemene voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene- (vrij-toegankelijke) en maatwerk(niet vrij-toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene (vrij-toegankelijke) voorziening. Hier kunnen de cliënten gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

Artikel 3.2 Individuele voorzieningen: vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp. Een voorziening kan daarom een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

In deze verordening worden de algemene categorieën genoemd. Vanwege de ontwikkelingen op het gebied van zorg en ondersteuning zullen vormen van jeugdhulp aan verandering onderhevig zijn. In nadere regels wordt dit uitgewerkt en ter besluitvorming aan college voorgelegd. Hiermee wordt flexibiliteit beoogd in de ontwikkeling van vormen van jeugdhulp de komende jaren.

Artikel 3.3 Vertrouwenspersoon Jeugd

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 3.4 Maatwerkvoorzieningen: vormen van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.5 Primaat van verhuizen

In geval van een indicatie voor een woningaanpassing en/of een traplift geldt het principe van het primaat van verhuizen. Dit betekent dat verhuizen naar een passende woning voorrang heeft op het verstrekken van een woningaanpassing. In voorkomende gevallen beoordeelt het college de mogelijkheden hiertoe. Deze beoordeling blijft achterwege als het college vaststelt dat verhuizen binnen een medisch aanvaardbare termijn niet mogelijk is. Om te voorkomen dat bij een relatief eenvoudige niet kostbare woningaanpassing het verhuisprimaat altijd wordt toegepast, wordt ook een afweging gemaakt of een verhuizing redelijkerwijs van iemand kan worden gevraagd. Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die hierbij een rol spelen, omdat iedere situatie anders is.

Artikel 3.6 Primaat vervoersvoorzieningen

In geval van een indicatie voor een vervoersvoorziening geldt het principe van het primaat van collectief vervoer. Dit betekent dat eerst wordt afgewogen of van het reguliere openbaar vervoer gebruik gemaakt kan worden, vervolgens worden de mogelijkheden van het gebruik van de Regiotaxi overwogen. Het college kan een vervoersvoorziening en/of een gebruikerspas Regiotaxi verlenen voor respectievelijk ‘de korte afstand’ en voor de wat ‘langere afstand’ binnen de leefomgeving van de cliënt. De Regiotaxi geldt als aanvullend openbaar vervoer en zal in de meeste gevallen als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt. De cliënt die gebruik maakt van Regiotaxi is daarvoor een ritbijdrage verschuldigd. Het gaat om algemeen gebruikelijke kosten, omdat iedereen die gebruik maakt van het Openbaar Vervoer daarvoor ook moet betalen. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in staat gesteld tot participatie. Onder de leefomgeving in het kader van dit artikel wordt 10-15 kilometer rondom de woning verstaan (vergelijk CRVB:2009:BH4270 en CRVB:2010:BL4037). Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 2000 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend en met deze voorzieningen tezamen 2000 kilometer op jaarbasis kunnen reizen bereikt kan worden.

Artikel 3.8 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

In dit artikel zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep die een beperkte financiële draagkracht heeft. De wet biedt het college geen andere mogelijkheid om forfaitaire bedragen (meerkosten) rechtstreeks aan de cliënt te kunnen uitbetalen. De bevoegdheid om een tegemoetkoming meerkosten te verlenen vormt daarom bij uitstek maatwerk in het individuele geval. Een forfaitaire tegemoetkoming kan meer op zijn plaats zijn dan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura. De mogelijkheid van het verlenen van een tegemoetkoming meerkosten is verder begrensd tot een aantal kostensoorten.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid een bijdrage te vragen indien een woningaanpassing (in natura of als PGB) wordt verleend voor een minderjarige. Voor de hoogte van de bijdrage wordt vanzelfsprekend aansluiting gezocht bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 Hierin is opgenomen dat het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag van maximaal € 17,50 per periode van 4 weken. Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen waaronder begrepen het bepaalde in dit lid. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de Wmo 2015, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening. De kostprijs van het PGB is gelijk aan de hoogte van het PGB.

Artikel 4.2 Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

De Wmo 2015 maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de verordening wordt bepaald welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. De gemeente heeft er belang bij dat de algemene voorziening (financieel) laagdrempelig is, om daarmee een beroep op duurdere zorg te voorkomen.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit, veiligheid en terugvordering

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling is een uitwerking van de verordeningsplicht van de wet: in de verordening wordt in ieder geval bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, zijn daarbij uitgangspunt.

Artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden maatschappelijke ondersteuning

Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de wet) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de wet). Dit artikel is een aandachtspunt bij overleg in regioverband over inkoop door Regionaal Bureau Inkoop Amersfoort.

De kostprijselementen waar het college ten minste een vaste prijs of reële prijs op moet baseren zijn de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten en overige kostprijselementen. Voor de uitvoeringspraktijk bestaan handreikingen over de normering van kostprijselementen die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.

Lid 1:Hierin wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Lid 2: Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst en met de continuïteit in de hulpverlening. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Lid 4: Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Lid 5: Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Artikel 5.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 5.4 Meldingsregeling calamiteiten en geweld maatschappelijke ondersteuning

In artikel 3.4, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 5.5 Misbruik of oneigenlijk gebruik, nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Voor de cliënt geldt een wettelijke plicht op grond van artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en 2.3.8 van de Wmo 2015 tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een maat-werkvoorziening dan wel PGB. Sinds 1 augustus 2016 geldt deze verplichting (in geval van een PGB) ook jegens de SVB. Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het bedoelde besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Een reden om tot herziening of intrekking over te gaan heeft te maken van het verstrekken van onjuiste inlichtingen die tot een andere besluit zou hebben geleid indien de cliënt wel de juiste inlichtingen had verstrekt. Verder kan het niet of niet volledig voldoen aan de gestelde verplichtingen aan het PGB (artikel 2.7 van de verordening/ nadere regels college) leiden tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit.

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten (of in dat artikel bedoelde derden). Namelijk indien de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Daarmee heeft de wetgever verzuimd om in gevallen waarin anderszins ten onrechte een maatwerkvoorziening wordt verleend of tot een hoog bedrag in de vorm van een PGB is betaald niet kan worden teruggevorderd.

Voor die gevallen is een bevoegdheid neergelegd in dit artikel. Uit de uitspraak van de centrale raad van beroep van 17-5-2006, 04-2122 ZW, CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de cliënt kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura verstaan. Daarmee wordt aangesloten bij de wettelijke mogelijkheid van het vorderen van de geldswaarde. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Of sprake is van onverschuldigde betaling (artikel. 6:203 e.v. van het burgerlijk wetboek) zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. Dit artikel biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.

Naast met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, ook te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en uit gesprekken met de aanbieder. Hieraan staat behoefte omdat bij twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 onvoldoende houvast biedt. Op grond hiervan kan het college periodiek (ook) onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen.

Artikel 5.6 Opschorting betaling uit het pgb

Met deze regeling wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden.

In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit. Door middel van opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. De termijn van ten hoogste dertien weken sluit aan bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.

Hoofdstuk 6 Waardering mantelzorgers

Artikel 6.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de Wmo 2015. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De verordening moet in ieder geval voorzien in een procedure die waarborgt dat alle mantelzorgers, die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.

Artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van “cliënten in de gemeente”. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Verder is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook kan gaan om mantelzorgers die in andere gemeenten wonen.

In dit artikel stelt de raad een maximumaarde vast en delegeert de vaststelling van de wijze van waardering naar het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Het gaat hier om de individuele waardering van mantelzorgers.

Hoofdstuk 7 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 7.1 Klachtregeling maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel gaat over het klachtrecht. De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

De gemeente Baarn heeft een klachtenregeling op basis waarvan klachten over gedragingen van ambtenaren worden beoordeeld. Ook het uitblijven van een reactie op de lange tijdsduur van de behandeling van een verzoek vallen onder het begrip klacht.

Sinds januari 2002 is de gemeente Baarn aangesloten bij de Nationale Ombudsman in Den Haag. Als de klacht niet naar tevredenheid is behandeld, kan de klager zich wenden tot de Nationale Ombudsman.

De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Artikel 7.2 Klachtregeling jeugdhulp

In 2015 is er een regionale klachtencommissie Jeugd Eemland ingesteld.

Artikel 7.3 Medezeggenschap

De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder (art. 3.2, eerste lid, onder b, van de wet). Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt (lid 2).

Artikel 7.4 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Hoofdstuk 8: Overgangsregeling en slotbepaling

Artikel 8.1 Nadere regelingen

In dit artikel wordt verduidelijkt dat het college nadere regelingen kan opstellen over de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn 2019. Deze nadere regelingen staan in de Nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn, Het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn en de Beleidsregel Beschermd Wonen Baarn.

Artikel 8.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het derde lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het vierde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vijfde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering,

op 19 december 2018

N.C. Both griffier

M.A. Röell voorzitter