Re-integratiebeleid naar arbeidsmarktbeleid in Barendrecht

Geldend van 29-06-2012 t/m heden

Intitulé

Re-integratiebeleid naar arbeidsmarktbeleid in Barendrecht

Het college van burgemeester en wethouders stelt de volgende regeling vast.

Inleiding.

In deze beleidsnota wordt een samenhangend pakket van maatregelen gepresenteerd waarmee een extra stimulans wordt gegeven aan het re-integratiebeleid. Aanleiding voor deze nota is dat zich in het afgelopen jaar diverse ontwikkelingen hebben voorgedaan. Deze ontwikkelingen op het gebied van re-integratie en arbeidsmarktbeleid zijn overzichtelijk bij elkaar gezet in hoofdstuk 1.

Vervolgens is in hoofdstuk 2 aangegeven op welke manier kan of moet worden ingespeeld op die ontwikkelingen. Daarin is de rode draad (zie ook par. 2.1.): een verschuiving van intern gerichte naar meer extern gerichte activiteiten. Een verschuiving van op de klant gerichte aandacht naar (ook) op de buitenwereld (arbeidsmarkt) gerichte aandacht. De voorgestelde acties zijn aan het eind van hoofdstuk 2 samengevat.

In hoofdstuk 3 tot slot is een voorlopige financiële vertaling gemaakt van de gewenste activiteiten en de beschikbare budgetten.

Hoofdstuk 1 Waarom een nieuwe nota re-integratiebeleid?

1.1 De gemeentelijke re-integratieverordening.

  • A.

    De Wet werk en bijstand (WWB) verplicht het college om ondersteuning en voorzieningen aan te bieden aan werkzoekenden die niet op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt kunnen bemachtigen. De gemeenteraad heeft daarvoor een verordening vastgesteld waarin o.a. is geregeld dat jaarlijks een re-integratiebeleid moet worden vastgesteld. Voor het laatst is de gemeentelijke nota re-integratiebeleid vastgesteld in mei 2006 en daarom aan vernieuwing toe.

  • B.

    In het re-integratiebeleid dient aandacht besteed te worden aan de verschillende doelgroepen, aan het inkoopbeleid en aan het beschikbare budget voor de verschillende voorzieningen (art.3). Omdat de overeenkomst met het re-integratiebedrijf FourstaR binnenkort afloopt dient vastgesteld te worden op welke manier de inkooprelatie wordt voortgezet. Zie ook: 1.3.C.

  • C.

    Meer inhoudelijke redenen om nieuw beleid te formuleren volgen uit enkele andere artikelen in de verordening. In artikel 2 van de verordening is als opdracht aan het college geformuleerd dat bij het aanbieden van voorzieningen rekening moet worden gehouden met maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Tot nu toe is die, meer op de arbeidsmarkt gerichte, werkwijze niet expliciet geformuleerd.

  • D.

    Verder dient het college (eveneens op grond van artikel 2 van de verordening) er voor te zorgen dat voldoende kinderopvang aanwezig is voor deelnemers aan re-integratietrajecten. Steeds vaker is in het afgelopen jaar het gebrek aan voldoende kinderopvang een belemmering gebleken om uitkeringsgerechtigden aan de slag te krijgen. Het “bevorderen van de beschikbaarheid van kinderopvang” zal daarom extra aandacht moeten krijgen.

  • E.

    Artikel 8 van de verordening gaat over mogelijke ontheffing van de arbeidsplicht voor o.a. deelnemers aan een inburgeringstraject. Omdat op dit onderdeel inmiddels een wetswijziging is vastgesteld dient de verordening hieraan te worden aangepast.

  • F.

    Artikel 20 van de verordening regelt dat een verlaging van de uitkering (afstemming heet dat) kan worden opgelegd wanneer belanghebbende waarvoor een trajectplan is vastgesteld de daaraan verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Hoewel dit artikel als titel heeft: Afstemming en terugvordering, biedt de verordening alleen de mogelijkheid van afstemming en geen mogelijkheid om de gemaakte kosten van een trajectplan terug te vorderen van de uitkeringsgerechtigde. De verordening dient daarom op dit onderdeel aangepast te worden en in de plaats daarvan dient mogelijke terugvordering geregeld te worden via een overeenkomst op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

1.2 Lokale ontwikkelingen.

  • A.

    Tekort inkomensdeel WWB.

    In 2007 is door een sterke toename van het aantal uitkeringsgerechtigden met een WWB-uitkering (van 181 op 1 januari 2007 naar 252 op 31 december 2007) een tekort ontstaan van

    € 597.000,00 op het inkomensdeel (I-deel) van het bijstandsbudget. Een analyse van de ontwikkelingen in 2007 leverde op dat het tekort vooral is ontstaan door vestiging van naar verhouding veel uitkeringsgerechtigden uit Rotterdam in een van de opgeleverde nieuwbouwwijken met hoofdzakelijk huurwoningen. Wanneer zich zulke bijzondere situaties voordoen en de tekorten niet het gevolg zijn van het gemeentelijk beleid kunnen gemeenten bij het Ministerie van Sociale Zaken een beroep doen op een aanvullende rijksbijdrage. Een aanvraag daartoe is inmiddels ingediend en voor het eind van het jaar wordt een beslisssing daarop verwacht. In verband met de onverwachte sterke toename is vanaf voorjaar 2008 nog eens extra ingezet om instroom van uitkeringsgerechtigden te voorkomen en uitstroom te bevorderen. Door het vrijmaken van een ervaren klantmanager voor het invullen van de poortwachtersfunctie en het gebruik van de Workfirst-formule in samenwerking met FourstaR is meer nog dan vorig jaar aan nieuwe klanten direct werk of scholing aangeboden. De nieuwe werkwijze wordt in deze nota tegen het licht gehouden, in combinatie ook met punt 1.2.D. en een aanvullende analyse van het huidige klantenbestand.

  • B.

    Afstemming tussen wetten.

    In 2008 werd het WMO-beleidskader 2008-2011 vastgesteld (WMO= Wet maatschappelijke ondersteuning). Ook daarin wordt nog eens aangegeven het belang van de afstemming tussen verschillende wetten die door de gemeente moeten worden uitgevoerd: WMO, WWB, WI (Wet inburgering) en WSW (Wet sociale werkvoorziening). Met name in paragraaf 5.4 van het WMO-beleidskader wordt de verbinding gelegd tussen arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie en de combinatie van werk en zorg.

Als ontwikkelopdracht is geformuleerd:

  • -

    een goede analyse maken van de huidige situatie op het gebied van (arbeids)participatie;

  • -

    uitwerken van een integrale aanpak door een link te leggen tussen voorzieningen binnen de WMO en voorzieningen op grond van de bijstand en de sociale werkvoorziening;

  • -

    versterken van de inzet van begeleid werken en loonkostensubsidies op het gebied van de leefbaarheid en sociale cohesie; op die manier werkt de inzet op “Iedereen doet mee” dubbel: voor de burgers die deze trajecten volgen en voor de dienstverlening van de gemeente.

Ook op deze ontwikkelopdracht wordt in deze nota verder ingegaan.

  • C.

    De Kadernota Economie gaat met name in paragraaf 5.1. in op knelpunten in het arbeidsmarktbeleid. “Het is zaak om in Barendrecht de harde (economische zaken) en zachte (sociale zaken) kant van de economie bij elkaar te brengen. Op die manier kunnen werkzoekenden geholpen worden aan een baan en vacatures van bedrijven voorzien worden van een werknemer. Vanwege het regionale karakter zal de gemeente, naast eigen initiatieven, verder zoveel mogelijk aansluiting moeten zoeken bij regionale initiatieven . . .”

Hierbij moet concreet antwoord worden gevonden op vragen als: wat zijn knelpunten op de lokale en regionale arbeidsmarkt, in welke beroepen en op welk opleidingsniveau is er vooral vraag naar werknemers, nu en op de langere termijn, kunnen scholings- en begeleidingstrajecten er aan bijdragen dat die knelpunten worden opgelost?

Verderop in dit re-integratiebeleidsplan wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op dit gebied (vervolg-activiteiten werkgeversdag) en voorstellen voor een vervolg.

Met inzet van een subsidie van de Stadsregio Rotterdam wordt in BAR-verband o.a. onderzocht op welke manier een ondernemerssteunpunt vorm zou kunnen krijgen. Zie ook par. 1.3.A.

  • D.

    Door landelijke regelgeving is in 2006 begonnen met de afbouw van de subsidies voor WIW- en ID-banen. De afbouw van deze subsidie heeft na berichtgeving aan de betreffende deelnemers en werkgevers er in veel gevallen toe geleid dat de betreffende medewerkers regulier in dienst zijn genomen door Barendrechtse werkgevers. Enkele tientallen Barendrechtse deelnemers zijn echter ook werkzaam bij Rotterdamse werkgevers en de subsidie daarvoor liep tot nu toe via Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Rotterdam. Met ingang van 1 januari 2009 is dat echter ook definitief ten einde. Rotterdam heeft de gemeente Barendrecht daarom gevraagd om de subsidiëring over te nemen omdat in veel gevallen de betreffende werkgevers anders wellicht zullen besluiten om de betreffende medewerkers te ontslaan. Het college heeft zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat slechts als er sprake is van een schrijnende situatie de subsidiëring (tijdelijk) door de gemeente Barendrecht zou kunnen worden overgenomen.

Op de huidige stand van zaken en mogelijke (financiële) consequenties wordt verderop in gegaan.

1.3 Landelijke en regionale ontwikkelingen.

  • A.

    De belangrijkste landelijke ontwikkeling op dit gebied betreft de vaststelling van het Bestuursakkoord rijk – gemeenten van 4 juni 2007 en het daarin opgenomen deelakkoord Participatie SZW-VNG. In het participatieakkoord hebben kabinet, werkgevers, werknemers en gemeenten afspraken gemaakt om in de huidige kabinetsperiode het aantal bijstandsgerechtigden met 75.000 huishoudens te laten afnemen en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) aan het werk te helpen of maatschappelijk te laten participeren. Een belangrijk instrument hiervoor is stimulering van regionale samenwerking om te komen tot vraaggerichte re-integratie, een betere aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en het voorkomen van uitval door ziekte of werkloosheid. De VNG stimuleert dit proces door het project “Ruimte voor de regio” waarmee wordt beoogd overal in Nederland regionaal arbeidsmarktbeleid tot stand te brengen. Dat gebeurt door bundeling van kennis van gemeeenten onderling en door inbreng van partners op de arbeidsmarkt, met name: UWV, CWI, werkgevers, branche-organisaties en het onderwijs. Per regio is aan zogenaamde voortrekkersgemeenten gevraagd het voortouw te nemen voor (het versterken van) die regionale samenwerking.

  • B.

    Begin dit jaar heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een notitie voorgelegd met daarin het kabinetsstandpunt over de re-integratieactiviteiten in Nederland. (SZW: AM/BR/08/453 d.d. 29 januari 2008).

Hoewel de ontwikkelingen op het terrein van re-integratie veel verbeteringen laten zien meent het kabinet dat de beleidsdoorlichting aanleiding geeft om verdere verbeteringen in gang te zetten. De belangrijkste daarvan zijn:

  • -

    betere samenwerking in de uitvoering; UWV, CWI en gemeenten moeten in de nieuwe Locaties voor Werk en Inkomen (LWI) hun diensten gezamenlijk aanbieden waarbij de klant (werkzoekende en werkgever) centraal staat;

  • -

    selectiever gebruik en meer maatwerk bij het inzetten van re-integratiegelden; hiermee wordt o.a. bedoeld: een deel van de klanten hoeft geen re-integratietraject of andere ondersteuning omdat zij toch wel snel werk vinden; het kabinet is daarom afgestapt van de sluitende aanpak waarbij iedereen binnen een jaar een re-integratietraject moest krijgen; in plaats daarvan moeten re-integratie-instrumenten nauwkeuriger, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van een klant, worden ingezet;

  • -

    wettelijke maatregelen ter ondersteuning van de re-integratie; hierbij gaat het met name om: ook het UWV mag loonkostensubsidies gaan inzetten; en: participatieplaatsen worden als mogelijkheid geboden zodat mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zich gedurende langere tijd (maximaal 2 jaar) met overheidsgeld kunnen voorbereiden op een definitieve plek op de arbeidsmarkt.

    • C.

      In aansluiting op het onder B genoemde kabinetsstandpunt heeft de VNG op 18 augustus jl. een Plan van aanpak effectiviteit re-integratie gepresenteerd (VNG Lbr. 08/145) en afspraken met de Staatssecretaris gemaakt om een verbeterproces vorm te geven. De VNG doet een klemmend beroep op gemeenten hieraan op korte termijn aandacht te besteden:

“Het gaat er nu om deze afspraken bij alle gemeenten op de beleidsagenda te krijgen. Alleen als de afspraken als niet- vrijblijvend worden opgepakt zullen de gemeenten naar onze inschatting tijd van de landelijke politiek krijgen om de verbeterslag, waar nodig, te maken. Wij voorzien dat er heel kritisch naar de resultaten gekeken zal worden. Wij vragen daarom lokale bestuurders met hun directie en management hierover op korte termijn in gesprek te gaan. Ook de gemeenteraad kan een rol spelen in dit proces.”

In hoofdstuk 2 van dit re-integratiebeleidsplan zal op de gemaakte afspraken worden ingegaan.

  • D.

    Invoering werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar.

    Jongeren krijgen vanaf 1 juli 2009 geen bijstand meer. Gemeenten worden verplicht om jongeren van 18 tot 27 jaar, die zich melden voor een uitkering, een persoonlijk aanbod te doen bestaande uit werk, scholing of een combinatie van beide. Dit wordt opgenomen in het wetsvoorstel Wet Investeren in Jongeren (WIJ). Hiermee wil het kabinet duurzame arbeidsparticipatie van jongeren bevorderen en afhankelijkheid van een uitkering voorkomen.

  • E.

    Bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB. Ter voorbereiding van een definitieve wetswijziging kunnen 30 gemeenten deelnemen aan een experiment op dit gebied.

Doel van het experiment is te onderzoeken of (nieuwe) maatregelen, al dan niet in combinatie, de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders stimuleren. Die maatregelen zijn:

  • 1.

    een inkomstenvrijlating van maximaal € 120 per maand, afhankelijk van het per week gemiddeld aantal gewerkte uren,

  • 2.

    de inzet van scholing/opleiding in combinatie met werken,

  • 3.

    het verstrekken van een bonus voor het volgen van scholing aan de alleenstaande ouder,

  • 4.

    het verstrekken van een uitstroompremie bij duurzame uitstroom (na zes maanden),

  • 5.

    de inzet van een gemeentelijke arbeidspool.

  • E.

    Scholingsplicht voor alleenstaande ouders in de bijstand.

    Alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan vijf jaar moeten straks verplicht scholing volgen of een stage om hun vaardigheden te onderhouden als ze vrijgesteld willen worden van de sollicitatieplicht. Dit is de strekking van een wetsvoorstel van staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat is ingediend bij de Tweede Kamer.

  • G.

    Participatiebudget.

    Gemeenten krijgen vanaf 1 januari 2009 één bedrag om mensen te stimuleren deel te nemen aan inburgering, werk of school: het participatiebudget. Ze kunnen met de bundeling van de drie bestaande budgetten voor re-integratie, inburgering en scholing middelen effectiever inzetten om mensen te helpen.

Hoofdstuk 2 Wat te doen om op de aangegeven ontwikkelingen in te spelen?

2.1 Inleiding.

Het overzicht van analyses en ontwikkelingen in hoofdstuk 1 bepaalt uiteraard welke invulling de komende tijd moet worden gegeven aan het re-integratiebeleid. Niet voor niets is de titel van deze notitie: Van re-integratiebeleid naar arbeidsmarktbeleid. De rode draad immers in de opsomming van aandachtspunten in hoofdstuk 1 is een verschuiving van intern gerichte naar meer extern gerichte activiteiten. Een verschuiving van op de klant gerichte aandacht naar (ook) op de buitenwereld gerichte aandacht. Bij het beantwoorden van de vraag: hoe kunnen meer uitkeringsgerechtigden en nuggers aan de slag wordt uiteraard uitgegaan van de mogelijkheden (en beperkingen) van elke klant, maar om die mogelijkheden te benutten zal meer dan tot nu toe uit gegaan moeten worden van de arbeidsmarkt, van het oplossen van knelpunten op die markt en van een gezamenlijke inzet van partijen. En met arbeidsmarkt wordt in dit verband meer bedoeld dan de ondernemersmarkt. Behalve werkzaamheden in het bedrijfsleven worden ook (andere) maatschappelijk zinvolle activiteiten in (semi)overheidsinstellingen, buurtwerk en mantelzorg tot de markt gerekend waarop mensen actief zouden kunnen zijn.

Daarnaast wordt, ook door het Cliëntenplatform, aandacht gevraagd voor de doelgroep in ons bestand waarvoor de arbeidsverplichting een stap te ver is. Maatwerk in onze aanpak en dat betekent dat, bijvoorbeeld voor ouderen of mensen met een beperking, ook de mogelijkheid om op een andere manier te participeren aangeboden moet worden.

In dit hoofdstuk zetten we een stap die verder gaat dan het opnieuw signaleren van knelpunten of het formuleren van wat “zou moeten gebeuren”. Het is nu tijd om concreet aan te geven “Wat te doen”.

In de hierna volgende paragrafen zal niet op elk aandachtspunt uit hoofdstuk 1 apart worden ingegaan maar worden diverse punten samengevoegd tot een logisch actieplan.

2.2 Aandacht geven aan verschillende doelgroepen.

Een cijfermatige analyse van het huidige WWB-klantenbestand geeft het volgende beeld.

Op 1 september 2008 werd aan 254 huishoudens een WWB-uitkering verstrekt; inclusief 49 echtparen betekent dat een uitkering voor 303 personen.

Naar leefvorm onderscheiden ging het om:

  • -

    109 alleenstaanden

  • -

    96 alleenstaande ouders

  • -

    49 echtparen/samenwonenden

Onderscheiding naar leeftijd geeft het volgende beeld:

  • -

    19 huishoudens < 27 jaar

  • -

    137 huishoudens 27 -49 jaar

  • -

    78 huishoudens 50 – 64 jaar

  • -

    20 huishoudens 65+

De uitkeringsduur (d.w.z. vanaf het moment dat betrokkene een uitkering heeft in Barendrecht want het komt voor dat mensen al enkele jaren een uitkering elders hebben gehad maar dat is niet geregistreerd in het systeen en daarom niet zichtbaar in onderstaande cijfers):

  • -

    bij de groep < 27 jaar varieert de uitkeringsduur van enkele maanden tot 1 jaar, met 2 uitzonderingen (langer dan 2 jaar)

  • -

    in de groep 27 – 49 jaar is de uitkeringsduur in slechts 19 van de 137 gevallen korter dan ½ jaar en in 118 gevallen dus langer dan ½ jaar (waarvan 86 langer dan een jaar, waarvan 40 langer dan 2 jaar)

  • -

    in de groep 50 -65 jaar is de uitkeringsduur in 68 van de 78 gevallen langer dan ½ jaar, waarvan 60 langer dan 1 jaar, waarvan 44 langer dan 2 jaar.

De 65+ niet meegerekend gaat het dus om 234 huishoudens met een uitkering waarvan 146 al langer dan 1 jaar en daarvan 84 al langer dan 2 jaar een uitkering heeft.

Het opleidingsniveau van uitkeringsgerechtigden wordt in het uitkeringssysteem GWS niet geregistreerd.

Waarom hebben die mensen dan een uitkering, waarom kunnen zij niet aan het werk?

Een simpel antwoord daarop is er niet.

Een deel van de uitkeringsgerechtigden wordt voor een nadere diagnose van de mogelijkheden en voor het eventueel opstellen van een begeleidingsplan (ook wel trajectplan genoemd) doorverwezen naar het re-integratiebedrijf FourstaR. (zie par. 2.3.)

Een belangrijk deel (ca. 2/3 van het totaal aantal uitkeringsgerechtigde personen) wordt om uiteenlopende redenen niet verwezen naar FourstaR. Die personen hebben ontheffing gekregen van de arbeidsverplichtingen omdat (bijvoorbeeld) hij/zij:

  • -

    een alleenstaande ouder is met jonge kinderen;

  • -

    ouder is dan 65 jaar (mensen met een aanvullende WWB-uitkering bovenop een onvolledige AOW);

  • -

    ouder is dan 57 ½ jaar en zeer moeilijk plaatsbaar op de arbeidsmarkt;

  • -

    activiteiten verricht als vrijwilliger / mantelzorger;

  • -

    medische beperkingen heeft;

  • -

    geen kinderopvang beschikbaar heeft;

  • -

    inburgeraar is en eerst de taal nog moet leren.

Wat te doen?

Op basis van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat extra aandacht voor de doelgroepen alleenstaande ouders (knelpunt kinderopvang) en eigenlijk de volledige leeftijdsgroep 27-64 jarigen (lange uitkeringsduur) op zijn plaats is. (Zie ook par. 2.4. voor landelijk beleid inzake bevordering arbeidsparticipatie alleenstaande ouders).

De aandacht zal in eerste instantie moeten bestaan uit een extra check op de mogelijkheden van de betreffende personen. Natuurlijk, mensen hebben beperkingen, ze zitten niet voor niets in de uitkering. Toch is het goed in plaats van naar die beperkingen vooral naar de mogelijkheden van mensen te kijken en die mogelijkheden te stimuleren en benutten. De extra check vraagt extra uren-inzet en deskundigheid die niet zonder meer voorhanden is binnen de huidige formatie maar zal moeten worden ingehuurd. Daarnaast dient dan vastgesteld te worden dat na deze eenmalige extra diagnose de klantmanager er voor verantwoordelijk is dat controle op de arbeidsmogelijkheden een continu-proces is. Daarbij zal de klantmanager gericht moeten zijn op samenwerking met CWI, UWV en re-integratiebedrijf, ook binnen de nieuw te vormen Locaties voor werk en inkomen (LWI).

Voorstel 1.

Doorlichten van de doelgroep in het WWB-bestand waarvoor (tot nu toe) geen arbeidsverplichtingen zijn vastgesteld en waarvan niet met zekerheid is te zeggen dat zij geen arbeids- en/of participatiemogelijkheden hebben. Via dossierstudie en een uitgebreid gesprek met de klant wordt een inschatting gemaakt van de arbeids- en participatiemogelijkheden inclusief een advies over de in te zetten instrumenten in de vervolgfase.

Voor het uitvoeren van de diagnoses moet rekening worden gehouden met extra kosten van

€ 300,- per klant x (ca.) 150 klanten = € 45.000,- .

Via een steekproef van in eerste instantie 10 personen zal worden nagegaan of de gehanteerde diagnose-methodiek tot het gewenste resultaat leidt.

Om er voor te zorgen dat aandacht voor de participatiemogelijkheden van klanten een continu-proces blijft, zullen klantmanagers worden ondersteund en geschoold in een meer (arbeids)markt-gerichte aanpak.

2.3 Inkoop van re-integratietrajecten.

Sinds maart 2006 is er een overeenkomst met FourStaR Re-integratie Services.

Jaarlijks geeft FourStaR een overzicht van de uitgevoerde trajecten en de resultaten daarvan.

In 2007 waren in totaal 168 uitkeringsgerechtigden op enig moment “in beeld” bij FourstaR. In 69 gevallen ging het om een traject sociale activering (vrijwilligerswerk via Allerhande, Laurens e.d.), in 99 gevallen om een traject richting arbeidsmarkt. In totaal bedroeg in 2007 de uitstroom uit de uitkering naar regulier werk 44 personen.

Een actueel beeld van het bestand dat bij FourstaR in beheer is (29 september 2008):

  • -

    97 personen in beeld, 18 mannen en 79 vrouwen;

  • -

    leeftijd: 4 personen < 23 jaar, 62 personen 23 – 45 jaar, 31 personen > 45 jaar

  • -

    opleidingsniveau: 3x HBO, 25x MBO, 17x VBO en 52x LBO;

  • -

    van het totaal van 97 zijn er ca. 50 personen die in meer of mindere mate te kampen hebben met psychische en/of lichamelijke problemen; 26 van hen zijn momenteel wegens ziekte, psychische of andere priveproblemen voor korte of langere duur niet actief;

  • -

    van de 71 actieven zijn er 15 werkzaam op het ATC (Arbeidstrainingcentrum van FourstaR);

  • -

    de overige 56 personen zijn actief in een ander traject, het merendeel (33) in een scholingstraject, varierend van een kortdurende training tot korte beroepsgerichte opleiding, in de meeste gevallen met baangarantie; (administratie, callcenter e.d.)

  • -

    13 personen volgen Nederlandse taalles;

  • -

    overige trajecten zijn: beroepskeuze-advies, begeleiding door een psycholoog, stage, motivatietraining, jobcoaching;

  • -

    de meest voorkomende beroepsrichtingen die mensen kiezen zijn de verzorging (25x), administratie (18x), welzijn (7x), productie en verkoop (elk 5x); knelpunt voor de mensen in de verzorgende richting is vooral dat meestal niveau 3 als minimum-niveau voor deze functies wordt gevraagd terwijl voor veel kandidaten maximaal niveau 2 haalbaar blijkt te zijn;

In 2008 zijn tot en met het 3e kwartaal inmiddels 27 personen uitgestroomd naar werk.

Wat te doen?

Nader onderzoek moet uitwijzen of nog beter de link naar de plaatselijke mogelijkheden in de (semi) collectieve sector kan worden gelegd. Bijvoorbeeld: 7 personen zijn in beeld voor een functie in de sector welzijn; hierbij zou gedacht kunnen worden aan een (assistenten)functie in de kinderopvang;

2 personen kunnen wellicht een functie als concierge vervullen wanneer in het kader van de wijkregie buurtgerichte activiteiten verder op poten worden gezet; enzovoort.

Extra inzet zal moeten worden gepleegd om in overleg met maatschappelijke organisaties in beeld te brengen welke functies en welke werkzoekenden gematched zouden kunnen worden. Hierbij worden vooral ook de te vervullen functies in het kader van de WMO betrokken. Verder kan worden gedacht aan inzet t.b.v. de kringloopwinkel, voedselbank en Sleutelwerkplaats.

Het instrument loonkostensubsidie kan hier een rol spelen.

Gezien de resultaten tot nu toe ligt het voor de hand om de inkooprelatie met FourstaR voorlopig voort te zetten. Mede op basis van signalen van het Cliëntenplatform zal daarbij kritisch worden gekeken of maatwerk wordt geleverd. Met name het opdoen van werkervaring op het ATC wordt niet altijd als passend ervaren. Een recente uitspraak van de rechtbank in Arnhem betekent ook dat de gemeente maatwerk moet leveren. (Een hoger opgeleide werkzoekende protesteerde daar met succes toen hij werkzaamheden als schoffelaar opgedragen kreeg).

Aansluitend op de re-integratieactiviteiten van FourstaR zullen concrete acties ingezet worden op grond van de in paragraaf 1.2. en 1.3. geformuleerde aandachtspunten. Hierop wordt ook in par. 2.4. verder ingegaan.

Voorstel 2.

In 2009 de inkooprelatie met FourstaR voortzetten.

Daarnaast extra formatie inzetten voor het uitvoeren van activiteiten en het bij elkaar brengen van partijen waarbij de insteek vooral is de mogelijkheden te benutten op het gebied van leefbaarheid, sociale cohesie en andere maatschappelijke instellingen. Ook de link tussen de voorzieningen op het gebied van WWB, WMO en WSW kan hierdoor concreter worden ingevuld. Zie verder ook paragraaf 2.4.

2.4 Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengen.

  • A.

    Om een betere match van vraag en aanbod te kunnen realiseren zal, behalve met de hiervoor bedoelde kennis van het klantenbestand, rekening moeten worden gehouden met “macro-ontwikkelingen” die o.a. worden geschetst in de actuele analyse van het CWI:

    • -

      de banengroei zal in de verstedelijkte gebieden Rijnmond, Haaglanden en Zuidelijk-N-Holland achterblijven bij het landelijke gemiddelde;

    • -

      bovendien kan het relatief lage opleidingsniveau in Rijnmond een rem op de economische ontwikkeling betekenen;

    • -

      de werkgelegenheid in de industrie daalt in de meeste regio’s en in de distributiesector vooral in Haaglanden en Rijnmond; in de detailhandel en overige diensten groeit de werkgelegenheid, evenals in de sectoren zakelijke dienstverlening, collectieve sector, de bouw en de landbouw;

    • -

      rekening houdend met de ontwikkeling van de beroepsbevolking wordt ondanks een beperkte banengroei verwacht dat met name in Rijnmond het aantal werkloze werkzoekenden daalt (in de periode 2007-2009 met 1,9%);

    • -

      naar beroepsgroepen en opleidingsniveau gekeken is te verwachten dat het aantal banen vooral groeit in de hogere en middelbare dienstverlenende beroepen (verzorging, onderwijs, verkoop); ook op lager niveau zijn er kansen voor personeel met een verzorgende achtergrond of een verkoop- en commerciële achtergrond; voor middelbaar en lager opgeleid productie- en onderhoudspersoneel wordt een banenkrimp verwacht vanaf 2010 evenals voor het lager opgeleide transport- en opslagpersoneel;

    • -

      in het algemeen is de werkloze beroepsbevolking laag opgeleid; bovendien is er een toenemende vraag naar goed opgeleid personeel; de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) heeft daarom samen met onderwijsorganisaties, sociale partners en gemeenten een actieplan opgesteld om het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking te verhogen.

  • B.

    Uit landelijk onderzoek komt naar voren dat een flink percentage van de nederlandse (beroeps)bevolking als laaggeletterd kan worden aangemerkt. Dat wil zeggen dat veel mensen problemen hebben met lezen en schrijven. Zowel voor werkzoekenden als voor werkenden betekent dat een belemmering om werk te vinden of te behouden. Vaak wordt het probleem verborgen gehouden.

Wat te doen?

Geconcludeerd kan worden dat vanuit de gemeentelijke optiek een belangrijke invalshoek voor de korte termijn is: aansluiten bij het actieplan van de RWI. Gebruik makend van de lopende contacten met het lokale en regionale bedrijfsleven en met de (grotere) zorginstellingen zal aandacht worden gevraagd voor de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Ingezet zal worden op het realiseren van concrete projecten samen met de onderwijsinstellingen in de regio.

Met name ook bij de klantmanagers en re-integratieconsulenten zal laaggeleterdheid onder de aandacht worden gebracht.

Voorstel 3.

Extra formatie inzetten voor het opzetten van samenwerkingsprojecten tussen het lokale en regionale bedrijfsleven en (zorg)instellingen enerzijds en opleidingsinstituten anderzijds. In die samenwerkingsprojecten is het opleiden van werkzoekenden voor de regionale arbeidsmarkt het uitgangspunt. Zonodig zal uitbreiding van de opleidingscapaciteit aan de orde worden gesteld. Verder zal ook aandacht worden gegeven aan de (landelijk) gesignaleerde problematiek van laaggeletterdheid .

INTERMEZZO

“Gefeliciteerd, u heeft een baan”, luidt de titel van een artikel uit 2007. Daarin wordt ingegaan op de nieuwe aanpak in Stadskanaal nadat was geconcludeerd dat de re-integratie op een andere manier moest worden aangepakt.

Accountmanagers van CWI en de sociale dienst trokken de stoute schoenen aan en gingen zelf op bezoek bij honderd lokale bedrijven. Het doel daarvan: weten waar de (toekomstige) banen zitten in de regio. “Wij vragen hoe we de bedrijven kunnen helpen en waar de kansen liggen voor onze klanten”. Deze aanpak leverde veel belangrijke contacten en informatie op naast de analyse van het eigen klantenbestand. De volgende stap is: het matchen van specifieke bedrijven met (onze) werkzoekenden, ofwel: vraaggerichte re-integratie. Zo is voor de doelgroep jongeren bijvoorbeeld samen met het ROC een zogenaamde menukaart ontwikkeld met als opschrift: “Gefeliciteerd, u heeft een baan”. De menukaart kent als voorgerecht de diagnose (indicatie van kansen en talenten), als hoofdgerecht het functieprofiel, een opleiding en daadwerkelijke banen en het nagerecht wordt gevormd door de nazorg. Het plaatselijke ROC organiseert voorzover die nog niet bestaan de opleidingen voor toekomstige banen in de regio. Meestal gaat het om zeer praktijkgerichte opleidingen, zoals het behalen van een vrachtwagenrijbewijs of een kort traject van maar een paar weken tot steigerbouwer.

C.Het voorgaande intermezzo, maar ook de Barendrechtse Kadernota Economie, de werkgeversdag die eind 2007 plaatsvond en de landelijke aandacht voor re-integratie (m.n. VNG ledenbrief 08/145) bevestigen de noodzaak van een meer vraag-gericht re-integratiebeleid.

De concrete afspraken waarop de VNG wijst zijn:

  • -

    re-integratiemiddelen dienen selectiever en meer vraaggericht ingezet te worden; daarbij hoort de vraag: wat werkt, voor wie, wanneer; een juiste diagnose stellen dus; de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) zal binnenkort met een praktisch advies voor klantmanagers komen over een effectieve(re) diagnosestelling; verder is een website ingericht (www.interventiesnaarwerk.nl) en er zal een benchmark worden gerealiseerd zodat gemeenten goede ervaringen kunnen uitwisselen;

  • -

    om de effectiviteit van de re-integratie op landelijk niveau beter te kunnen presenteren wordt de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) uitgebreid met een module waarin de maatschappelijke positie van de klant wordt bijgehouden; ook de stappen vooarafgand aan of in plaats van uitstroom naar werk worden daarmee zichtbaar;

  • -

    De VNG wijst op het advies van de RWI (Work First: aanbevelingen voor gemeenten) waarin de work-first-aanpak met name ook voor “het zittende bestand” wordt aanbevolen;

  • -

    Re-integratie-inspanningen zouden vooral gericht moeten worden op duurzame plaatsing; daaronder wordt verstaan dat iemand minstens een jaar heeft gewerkt; om een toename van het aantal “draaideurklanten” te voorkomen zou extra ingezet moeten worden op nazorg.

Wat te doen?

Uit de VNG-brief wordt duidelijk dat gemeenten door de landelijke politiek zullen worden afgerekend op de re-integratie-resultaten. Ook hier kan daarom niet meer volstaan worden met de opmerking dat er aandacht aan besteed “zou moeten worden”.

De uitvoeringsorganisatie (Sociale Zaken, straks Publiekszaken) zal concreet ondersteund moeten worden met het aanreiken en verder helpen ontwikkelen van de door de VNG genoemde instrumenten.

Voorstel 4.

Extra formatie inzetten voor het helpen invoeren van nieuwe instrumenten voor de uitvoeringsorganisatie zoals diagnose-instrument, benchmark en nazorg.

  • D.

    Daarnaast bieden de Barendrechtse Kadernota Economie en de werkgeversdag verschillende aanknopingspunten voor concrete acties. Inmiddels wordt in BAR-verband gewerkt aan één van de vervolg-activiteiten nl. een onderzoek naar de mogelijkheden voor een (regionaal) ondernemerssteunpunt. Verder zijn op de werkgeversdag diverse andere suggesties aangereikt die om verdere uitwerking vragen.

  • E.

    Ook de ontwikkeling van de nieuwe Locaties voor Werk en Inkomen (LWI) in plaats van de huidige CWI’s vraagt de nodige aandacht (zie ook par. 1.3.B.). Uitgangspunt bij de opzet van de nieuwe LWI’s is zoals gezegd een integrale dienstverlening van UWV, CWI en gemeenten. Een betere afstemming dus tussen partijen die tot een betere dienstverlening aan de klant leidt. Daarnaast is in dit kader door het kabinet aan UWV en CWI een bezuinigingstaakstelling opgelegd die leidt tot een vermindering van het aantal vestigingen.

In BAR-verband wordt momenteel besproken op welke manier de wens om een integrale dienstverlening “dicht bij huis” te hebben kan worden ingepast in de ontwikkeling van grootschaliger LWI’s.

Wat te doen?

Voortzetten van de contacten met en ondersteuning van het lokale en regionale bedrijfsleven in samenwerking tussen Sociale Zaken en Economische Zaken en in BAR-verband.

Inzetten op een goed evenwicht tussen dienstverlening “dicht bij huis” en gebruik maken van de expertise van de nieuwe Locatie voor Werk en Inkomen (LWI).

Concreet leidt dit tot het volgende voorstel.

Voorstel 5.

  • -

    als uit het onderzoek naar voren komt dat er draagvlak voor is dan daadwerkelijk het ondernemerssteunpunt gaan realiseren;

  • -

    de suggestie voor het opzetten van een sociaal-economische adviesgroep c.q. denktank zal worden uitgewerkt om continuiteit in de contacten, samenwerking en ideeën-uitwisseling voor nieuwe projecten te bevorderen;

  • -

    in samenwerking tussen bedrijfsleven en gemeente en met inzet van intermediairs als re-integratiebedrijf, CWI, onderwijsinstellingen en sociale werkvoorziening worden concrete projecten opgezet die enerzijds aansluiten op de vraag naar arbeidskrachten bij het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en anderzijds de uitstroom van uitkeringsgerechtigden (WWB en WW) en nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden) realiseert.

  • -

    Inzetten op het versterken van de integrale dienstverlening in het kader van de LWI-vorming; extra aandacht voor personen die al lang een WWB-uitkering hebben en voor mensen die aan het eind van een WW-periode in de bijstand dreigen te komen (zie ook hierna onderdeel F. betreffende de problematiek van ID en WIW-banen).

    • F.

      De afbouw van de subsidie voor WIW en ID-banen plaatst de gemeente Barendrecht voor een belangrijke vraag. Nog voordat deze notitie zal zijn vastgesteld moet de gemeente al uitsluitsel geven over het al dan niet overnemen van de subsidiëring van de Barendrechtse werknemers die bij Rotterdamse werkgevers zijn geplaatst en nog tot eind 2008 door Rotterdam worden gesubsidiëerd.

Zoals in punt 1.2.E. is aangegeven heeft het college zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat slechts als er sprake is van een schrijnende situatie de subsidiëring (tijdelijk) door de gemeente Barendrecht zou kunnen worden overgenomen.

Inmiddels hebben enkele besprekingen plaatsgevonden met de afdeling Werk en Inkomen van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Rotterdam. Aan de hand van de geleverde klantoverzichten en gegeven toelichting kan nu (begin oktober) het volgende worden geconcludeerd.

Betreffende de WIW-ers (aantal: 8 ):

  • -

    3 mannen, 5 vrouwen, leeftijd van 42 – 63 jaar

  • -

    de mannen zijn al sinds resp. 12 jr, 15 jr en 17 jaar via de WIW gedetacheerd bij hun huidige werkgever in de functies ass. avond/nachtportier, ass. concierge en ass. huismeester; niet bekend is welke beperkingen er zijn om een reguliere arbeidsplaats te vervullen;

  • -

    bij de vrouwen varieert de detacheringstijd van enkele maanden tot 12 jaar op functies als alg. medewerker, ass. adm. medewerker, ass. concierge school, gastvrouw; beperkingen voor een reguliere functie zijn niet bekend.

  • -

    Nog niet duidelijk is daarom voor hoeveel personen er sprake zou zijn van een schrijnende situatie als de subsidiëring eind 2008 eindigt.

Betreffende de ID-ers (aantal: 21 )

  • -

    van hen zijn er inmiddels 2 in een regulier dienstverband bij de werkgever;

  • -

    voor 4 is een indicatie WSW aangevraagd;

  • -

    6 zitten in een scholingstraject dat goede kansen biedt op een reguliere arbeidsplaats;

  • -

    9 van hen zitten al 7 tot 11 jaar op een gesubsidieerde arbeidsplaats en zijn volgens een assessment uit 2005 niet plaatsbaar op een reguliere arbeidsplaats wegens diverse beperkingen(6x) of vanwege hun leeftijd (3x 55+); de 6 personen waarvan assessmentgegevens bekend zijn ( 3 mannen, 3 vrouwen, leeftijd 47-51) geven allen te kennen graag hun huidige functie te willen behouden; 1 van de 55+-ers wordt binnenkort 64 en heeft al enkele keren aangegeven dat hij graag in zijn huidige functie z’n pensioen wil halen in plaats van nog een jaar in de WW.

Omdat voor de laatste groep van 9 personen in 2005 is vastgesteld dat zij (toen) geen kansen hadden op een reguliere arbeidsplaats zijn voor hen ook geen uitstroomactiviteiten meer ondernomen. Zonder nader onderzoek is moeilijk te bevestigen of te weerleggen of de situatie voor betrokkenen op dit moment nog steeds “ uitzichtloos” is. Wellicht dat een laatste poging moet worden ondernomen om werkgevers over de streep te trekken om betrokkenen regulier in dienst te nemen. Gebeurt dat niet dan is het vooruitzicht dat veel geld uitgegeven gaat worden aan WW-uitkeringen voor thuiszittende mensen in plaats van loonkostensubsidies aan mensen die nog jaren in het arbeidsproces meekunnen.

Omdat niet is vastgesteld wat moet worden verstaan onder een schrijnende situatie is ook moeilijk vast te stellen voor wie wel en voor wie niet de subsidiëring wordt over genomen.

Naast criteria als leeftijd of inmiddels gewerkte periode zou een criterium kunnen zijn dat we het onwenselijk vinden dat iemand door beëindiging van de subsidie (op korte termijn) in de bijstand beland.

Wanneer zou worden besloten om voor de schrijnende gevallen de subsidiëring (tijdelijk) over te nemen (bijvoorbeeld in 2009 volledig en dan in 1 of 2 jaar afbouwen) dan betekent dat in ieder geval voor het jaar 2009 al een extra beroep op de middelen uit het W-deel van de WWB van ca. € 23.000,- per persoon. Het dilemma waarvoor de gemeente staat is dus of investeren om te voorkomen dat deze mensen terugvallen in een uitkeringssituatie of investeren in groepen en activiteiten die tot nu toe nog onvoldoende aandacht kregen. Of toch: extra investeren zodat beide mogelijkheden benut kunnen worden?

Overigens is inmiddels duidelijk dat alle medewerkers, als zij uiteindelijk toch worden ontslagen door het beëindigen van de subsidie, in eerste instantie recht hebben op een WW-uitkering.

Het Cliëntenplatform bepleit nadrukkelijk de subsidiëring zo veel mogelijk over te nemen omdat men van mening is dat het beter is met overheidsgeld (subsidie) te investeren in het aan het werk houden van die mensen dan ze met overheidsgeld (een WW-uitkering) thuis te laten zitten.

In het hierna geformuleerde voorstel wordt van dat advies van het Cliëntenplatform afgeweken. Daarbij is overwogen dat het niet de gemeente Barendrecht is te verwijten dat betrokkenen niet hun (gesubsidieerde) baan kunnen behouden. Bovendien is het niet de verantwoordelijkheid van de gemeente Barendrecht om het stopzetten van landelijke subsidiëring te compenseren. Bovendien zijn de middelen in het daarvoor bestemde WWB-werkdeel onvoldoende.

Wel rekenen we het tot onze verantwoordelijkheid om, samen met CWI en UWV, te bekijken in hoeverre een nieuwe instroom in de bijstand kan worden voorkomen.

Voorstel 6.

Om te voorkomen dat een te groot beroep wordt gedaan op het werkdeel WWB en er daardoor onvoldoende buget resteert voor reeds lopende en nieuwe activiteiten, wordt de subsidiëring van de ex WIW- en ID-medewerkers in principe niet overgenomen. Inzet zal worden gepleegd op die personen waarvan vaststaat dat zij door het beëindigen van de subsidiëring worden ontslagen en daarop volgend na de maximum-WW-periode zijn aangewezen op een (bijstands)uitkering van de gemeente. Die inzet houdt in dat geprobeerd wordt, samen met het CWI en het UWV, de betreffende personen zoveel mogelijk regulier te plaatsen bij werkgevers voordat een beroep op de bijstand noodzakelijk wordt.

Hiermee wordt ook vastgelegd dat de ex-WIW-ers en ID-ers door de gemeente Barendrecht in het re-integratiebeleid als speciale doelgroep worden aangemerkt.

2.5 Bevorderen van de beschikbaarheid van kinderopvang.

Diverse keren is in het afgelopen jaar geconstateerd dat het ontbreken van voldoende kinderopvangplaatsen een belemmering vormt om met name alleenstaande ouders te laten uitstromen naar de arbeidsmarkt. Een actueel overzicht (september 2008) wijst uit dat ca. 25 alleenstaande ouders geheel of gedeeltelijk aan de slag zouden kunnen als er voldoende kinderopvangplaatsen zouden zijn. Dit probleem is ook verschillende keren in overleg met kinderopvangondernemers en scholen besproken. Hoewel er plannen zijn voor uitbreiding en ook sportinstellingen plannen hebben om hun locatie beschikbaar te stellen voor kinderopvang is de indruk dat er nog weinig beweging in zit. Niet voor niets heeft de Rijksoverheid extra middelen beschikbaar gesteld om de gemeente in staat te stellen extra beleidscapaciteit in te zetten. Die extra capaciteit is bedoeld om (in 2008 en 2009) in overleg met scholen en kinderopvangondernemers knelpunten op te lossen en meer kinderopvangplaatsen te realiseren.

Daarnaast is door het Ministerie van OCW het Netwerkbureau Kinderopvang ingesteld dat op 1 september 2008 begonnen is met zijn werkzaamheden. Het bureau heeft de opdracht kinderopvangorganisaties, basisscholen en gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van meer capaciteit in de kinderopvang.

Met het inzetten van deze extra capaciteit kan ook aandacht besteed worden aan het stimuleren van gastouderopvang. Het project Onze Saar zou daarbij een partner kunnen zijn omdat zij (landelijk) ervaring hebben met het inzetten van uitkeringsgerechtigden als gastouder waarvan tegelijkertijd andere uitkeringsgerechtigden kunnen profiteren. Als bijvoorbeeld drie uitkeringsgerechtigden (of nuggers) als gastouder fungeren zouden daarvan in totaal al ca. 10 uitkeringsgerechtigden kunnen profiteren.

Voorstel 7.

Extra capaciteit inzetten om knelpunten bij het realiseren van kinderopvang aan te pakken. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • -

    samen met het Netwerkbureau Kinderopvang een plan van aanpak opstellen;

  • -

    het monitoren van de wachtlijsten ook in relatie tot demografische gegevens;

  • -

    onderzoeken van de mogelijkheid om kindplaatsen in te kopen voor speciale doelgroepen en noodopvang;

  • -

    onderzoeken van de mogelijkheid om kinderopvangondernemers mobiele units te laten gebruiken die geschikt zijn voor buitenschoolse opvang;

  • -

    stimuleren van gastouderopvang.

2.6 Stimuleringspremie.

De WWB biedt de mogelijkheid (Art. 31 lid 2.j.) om een premie te verstrekken “met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid.”

Tot nu toe heeft de gemeente Barendrecht deze mogelijkheid niet ingezet. De voorzieningen die in het kader van de re-integratie worden ingezet zijn in de verordening samengevat in artikel 5:

een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbenden, aanbodversterking, begeleiding, loonkostensubsidies, bemiddeling, bevordering van zelfstandige maatschappelijke participatie, een betaalde of onbetaalde arbeidsplaats, scholing, bevordering zelfstandig ondernemerschap, kinderopvang, schuldhulpverlening en nazorg.

In dat voorzieningenpakket komt de premie dus op dit moment niet voor. Dat komt omdat tot nu toe vooral is ingezet op het aanbieden van cursussen, stages e.d. om mensen weer te laten uitstromen naar de reguliere arbeidsmarkt zodat ze weer zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Bovendien werd verondersteld dat het verstrekken van een premie er toe zou kunnen leiden dat mensen er financieel op achteruitgaan als ze gaan werken omdat inkomsten uit arbeid plus de premie consequenties zouden hebben voor huur- en zorgtoeslag, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen e.d. (de zogenaamde armoedeval).

Nader onderzoek heeft uitgewezen dat veel gemeenten inmiddels een stimuleringspremie hanteren als re-integratie-instrument. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.

  • -

    de belastingdienst geeft aan dat de stimuleringspremie onbelast is als deze niet wordt verstrekt als periodieke uitkering maar in de vorm van een eenmalige betaling; daarmee is ook duidelijk dat de premie op die manier verstrekt geen effect heeft op andere inkomensafhankelijke regelingen zoals huur- en zorgtoeslag;

  • -

    een premie is bedoeld om mensen die vanuit een uitkeringssituatie door diverse inspanningen weer uitstromen naar de arbeidsmarkt, te laten zien dat zij er daardoor behalve in maatschappelijke positie ook in financieel opzicht vooruit gaan; dat is vooral van belang omdat daarmee de eerder genoemde armoedeval juist kan worden voorkomen of verzacht; immers als het iemand lukt om weer aan het werk te gaan maar door het wegvallen van een deel van de toeslagen gaat hij/zij er niet op voorruit of zelfs achteruit, dan is juist op dat moment een stimuleringspremie van belang om het vol te houden;

  • -

    de toe te kennen premie bedraagt per 1 juli 2008 hooguit € 2.184,- per kalenderjaar; als meerdere jaren achtereen een premie zou worden verstrekt dan moet voor elke nieuwe premie een nieuw besluit worden genomen, op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de reïntegratie van de belanghebbende; het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt;

Op basis van het vorenstaande en signalen vanuit het Cliëntenplatform wordt voorgesteld het toekennen van een premie als mogelijkheid in te voeren.

Daarbij wordt er van uit gegaan dat de premie als een stimulans werkt om de geaccepteerde arbeidsplaats vol te houden en als compensatie voor eventueel wegvallende toeslagen.

Gezien de beperkte financiële middelen is overwogen niet op het wettelijk maximum bedrag te gaan zitten van € 2.184,- maar een premie te verstrekken na een half jaar van € 500,- en na een jaar van € 1.000,-

Bovendien willen we de premie in principe alleen verstrekken als iemand volledig uitstroomt uit de bijstand en dat gedurende een bepaalde periode volhoudt. Alleen als iemand aantoonbaar wegens medische redenen slechts een beperkt aantal uren kan werken maar dat dan ook gedurende die periode volhoudt zou zij/hij eveneens voor die gedeeltelijke uitstroom uit de bijstand “beloond” kunnen worden.

Om duurzame uitstroom uit de bijstand te bevorderen wordt voorgesteld de premie te verstrekken nadat betrokkene de arbeidsplaats een half jaar heeft volgehouden en nog een keer na een jaar. Voor die vestrekking na een jaar moet zoals eerder opgemerkt wel een nieuw besluit worden genomen.

De kosten van de te verstrekken premies kunnen worden gedekt uit het budget van het WWB-werkdeel, voorzover de middelen daarin toereikend zijn (zie verder ook de financiële paragraaf). Genoemde kosten zullen zich, als de regeling wordt ingevoerd per 1 januari 2009, pas voordoen in de tweede helft van 2009 en in 2010.

Gezien de uitstroomcijfers in de afgelopen jaren worden de uitgaven in 2009 geraamd op 20 personen x €500,- = € 10.000,-.

Voorstel 8.

Via een aanpassing van de re-integratieverordening met ingang van 1 januari 2009 het college de mogelijkheid bieden om aan een nader gedefiniëerde groep van personen die na bepaalde inspanningen in staat zijn gebleken een reguliere arbeidsplaats te behouden, een stimuleringpremie te verstrekken.

Voor de uitvoering zal het college een beleidsregel vaststellen.

2.7 Scholingsplicht en bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders.

In par. 1.3. zijn onder E en F enkele kabinetsvoornemens geformuleerd die betrekking hebben op de doelgroep alleestaande ouders.

Aansluitend op het in par. 2.2. geformuleerde Voorstel 1 (bestandsanalyse) kan wellicht gebruik worden gemaakt van ervaringen als wordt deelgenomen aan een experiment waarin wordt onderzocht welke maatregelen effect hebben op de uitstroom van deze doelgroep.

Voorstel 9.

De mogelijkheden voor deelname aan het experiment Bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders worden onderzocht en / of van de ervaringen in dat experiment wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt.\

2.8 Participatiebudget.

Het Participatiebudget bundelt de gemeentelijke middelen voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgeringsvoorzieningen (Wet Inburgering) en volwasseneneducatie (WEB).

Om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die het Participatiebudget biedt, ligt het voor de hand dat gemeenten een integrale beleidsvisie op participatie ontwikkelen. Daarbij gaat het om gezamenlijk vaststellen van doelen, doelgroepen en het stellen van prioriteiten bij het toekennen van participatievoorzieningen.

Bij het formuleren van genoemde integrale visie op participatie kan worden voortgeborduurd op het vastgestelde WMO-beleidskader 2008-2011.

De Ministeries van SZW, VROM en OCW hebben in oktober 2008 een eerste handreiking hiervoor aangeboden aan de gemeenten.

Naast de genoemde inhoudelijke afstemming zal moeten worden gekeken naar technische aanpassingen die nodig zijn om naar één verantwoordingsysteem toe te werken.

Voorstel 10.

Opstellen van een integrale beleidsvisie op participatie en doorvoeren van de benodigde technische wijzigingen t.b.v. een nieuwe verantwoordingssystematiek.

2.9 ESF subsidie.

In de gemeentebegroting 2009 en in de reserves en voorzieningen is waarschijnlijk onvoldoende budget beschikbaar om alle voornemens te kunnen financieren.

Hoewel het aanvragen en beheren van ESF-subsidies bekend staat als een bewerkelijke activiteit dient onsinziens daarom toch bekeken te worden of hierdoor aanvullende financiering voor de plannen kan worden verkregen. Een aanvraag voor 2009 is inmiddels ingediend.

Het zogenaamde programma Actie A biedt de gemeenten de mogelijkheid om duurzame arbeidsinpassing te vergroten van:

  • -

    niet-uitkeringsgerechtigden (NUG-ers);

  • -

    arbeidsbelemmerden (100% WWB) dan wel gedeeltelijk arbeidsgehandicapten (WWB + WIA);

  • -

    55-plussers met WWB-uitkering.

Artikel 16. Voorstel 11.

Gebruik maken van de mogelijkheden van een ESF-subsidie voor het bekostigen van extra re-integratietrajecten en projecten. De aanvraag voor deze subsidie is inmiddels ingediend.

2.10 Aanpassen van de verordening.

Op basis van de in par. 1.1. onder E en F genoemde punten dient de verordening te worden aangepast.

  • -

    Nu staat nog in de verordening dat belanghebbende kan worden ontheven van de arbeidsplicht als hij/zij een inburgeringstraject volgt in het kader van de Wet inburgering Nieuwkomers; inmiddels is deze wet vervangen door de Wet inburgering (WI) en bovendien is daarin geregeld: “werk gaat boven inburgering”; dat betekent dat het volgen van een inburgeringstraject geen belemmering mag vormen voor het aanvaarden van werk; de betreffende bepaling moet dus uit de verordening worden verwijderd.

  • -

    Er is een wetswijziging op komst waarin alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar verplicht worden een scholing of stage te volgen als zij willen worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht; in de loop van 2009 wordt deze wijziging verwacht en zal een voorstel voor wijziging van de verordening worden opgesteld.

  • -

    Artikel 20 (en Hoofdstuk 5 van de verordening) dienen als titel te krijgen: Afstemming.

Voor het onderdeel terugvordering (terugvorderen van de gemaakte kosten wanneer belanghebbende zich niet aan de opgelegde verplichtingen houdt) moet een nieuwe beleidsregel worden geformuleerd omdat terugvordering op grond van de WWB c.q. de verordening is uitgesloten. De juridische mogelijkheden worden onderzocht om de mogelijkheid van terugvordering te realiseren via op te stellen overeenkomsten tussen een trajectdeelnemer en de gemeente. De terugvordering is dan gebaseerd op het civiele recht (artikel 203 BW, boek 6.)

Voorstel 12.

Aanpassen van de verordening op grond van de onder 2.10 genoemde punten.

2.11 Hoe te realiseren?

Duidelijk wordt door de opsomming in hoofdstuk 1 en de geformuleerde voorstellen in hoofdstuk 2.2. t/m 2.10 dat er veel op ons afkomt. Dat wil niet zeggen dat we persé op alles willen of moeten ingaan en bovendien is een deel van de taken op te vangen binnen de huidige formatie maar als we de slag willen slaan zoals bedoeld (van re-integratiebeleid naar arbeidsmarktbeleid) dan is de inzet van extra formatie noodzakelijk. Van verschillende kanten is al opgemerkt dat er bij de gemeente iemand zou moeten zijn zoals de bedrijfscontactfunctionaris maar dan voor het sociale beleid (een Medewerker arbeidsmarktbeleid). Iemand die met de bedrijfscontactfunctionaris een tandem vormt om het economische en sociale beleid aan elkaar te koppelen. Iemand die “de boer op gaat” en projecten realiseert waardoor extra mensen kunnen uitstromen naar betaald werk of in maatschappelijke projecten. Kortom: iemand die het arbeidsmarktbeleid zoals in de voorstellen 1 t/m 12 verwoord daadwerkelijk inhoud gaat geven.

Doen we dat niet dan is de kans groot dat we blijven signaleren “dat er iets zou moeten gebeuren” zonder dat er werkelijk zaken worden aangepakt.

Voorgesteld wordt voorlopig voor een periode van 2 jaar deze extra formatie in te zetten en dan te bekijken, mede op basis van de ontwikkelingen binnen de nieuwe afdeling Publiekszaken en de ontwikkelingen rond de vorming van de Locaties voor Werk en Inkomen, hoe deze taken daarna het beste kunnen worden ingepast.

Gezien de uit te voeren activiteiten en op te zetten projecten, de contacten die daarvoor moeten worden gelegd, eigen initiatief dat wordt verwacht e.d., moet worden gedacht aan een functie die vergelijkbaar is met de onlangs opengestelde vacature Medewerker Economie (max. schaal 11).

Betreffende de omvang van de benodigde extra formatie is het volgende overwogen.

Voorstel 1. Doorlichten bestand.

Dit wordt grotendeels uitbesteed; de aan te stellen functionaris arbeidsmarktbeleid heeft hier alleen een begeleidende rol: formuleren opdracht, bewaken voortgang, e.d.

Voorstel 2, 3 en 5. Aanvullend op de re-integratietrajecten van FourstaR gaat de medewerker arbeidsmarktbeleid “op stap” om projecten op te zetten in samenwerking met maatschappelijke instellingen, regionale bedrijfsleven en opleidingsinstituten; (1 ½ dag per week)

Voorstel 4. Ondersteunen klantmanagers met diagnose-intrument, benchmark en inzetten op nazorg; deze taken kunnen worden ondergebracht bij de kwaliteitsmedewerker op de afdeling Publiekszaken (vacature per 1 januari 2009).

Voorstel 5. Realiseren Ondernemerssteunpunt, opzetten sociaal-economische adviesgroep. (1 dag per week)

Voorstel 6. WIW- en ID-medewerkers; in samenwerking met UWV en de betrokken instellingen voorkomen dat deze mensen door beëindiging van de subsidiëring in de bijstand terecht komen.

Voorstel 7. Aanpakken knelpunten kinderopvang. (voorstel 6 en 7 samen 1 dag per week)

Voorstel 8. Aanpassen verordening i.v.m. stimuleringspremie; uitvoering wordt ondergebracht bij de klantmanagers.

Voorstel 9. Eventueel deelnemen aan experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders; onder te brengen bij de klantmanagers.

Voorstel 10. Opstellen integrale beleidsvisie op participatie. Onderbrengen bij afdeling Beleid.

Voorstel 11. Onderzoeken mogelijkheden ESF subsidie; projectbeschrijving, bewaken voortgang (½ dag per week)

Voorstel 12. Aanpassen verordening, wordt nog in 2008 afgerond.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat voorlopig kan worden uitgegaan van een formatie-omvang voor de medewerker arbeidsmarktbeleid van 32 uur per week.

Voorstel 13.

Aanstellen van een medewerker arbeidsmarktbeleid (vergelijkbaar met de onlangs opengestelde vacature Medewerker economie) voor 32 uur per week voor een periode van in eerste instantie 2 jaar, die de opdracht krijgt de in deze nota genoemde voorstellen uit te voeren in nauwe samenwerking met de klantmanagers, de medewerker economie, werkgevers, het re-integratiebedrijf en alle andere relevante externe partijen.

In het beleids- en visieplan WWB zijn alle hiervoor genoemde voorstellen nog eens overzichtelijk bij elkaar gezet.

Hoofdstuk 3 Wat gaat dat kosten?

Uiteraard brengen de in hoofdstuk 2 geformuleerde voorstellen (extra) kosten met zich mee.

Die kosten zullen het beschikbare budget (WWB-werkdeel) voor zover we die nu kunnen ramen, te boven gaan.

Daar staat tegenover dat de inzet van een medewerker arbeidsmarktbeleid naar verwachting tot extra uitstroom uit de bijstand leidt. Genoemde functionaris moet zichzelf in principe kunnen terugverdienen want stel dat door toedoen van de door hem/haar opgezette activiteiten tien bijstandsklanten per jaar uit de uitkering gaan dan levert dat de gemeente al een besparing op van ca. € 150.000,- (c.q. minder tekort!).

Ook andere investeringen op het gebied van arbeidsmarktbeleid leveren maatschappelijk rendement op zoals investeringen in wijkregie c.q. sociale cohesie. Daarnaast zijn de investering in het opleidingsniveau van werkzoekenden en het stimuleren dat niet-uitkeringsgerechtigden zich op de arbeidsmarkt begeven, gunstig voor het economisch klimaat.

Voor een raming van de kosten die uit deze nota re-integratiebeleid voortvloeien volgen we de voorstellen zoals in hoofdstuk 2 geformuleerd.

Voorstel 1: Doorlichting doelgroep.

Zoals reeds aangegeven worden de kosten hiervoor geraamd op € 45.000,-

Voorstel 2. Inkoop re-integratietrajecten en extra formatie voor aanvullende activiteiten.

Voor de kosten van re-integratietrajecten is in de begroting 2009 een bedrag opgenomen van

€ 741.600,-. Naar verwachting zullen deze kosten hoger uitvallen. In 2008 is tot en met half oktober al € 824.000 uitgegeven. Gezien de extra activiteiten die worden voorgesteld zal het aantal begeleidingstrajecten waarschijnlijk ook gaan toenemen. Anderzijds zal kritisch moeten worden gekeken naar de op te stellen trajectplannen (zie opmerkingen VNG onder par. 2.4.C.: selectiever inzetten van re-integratiemiddelen). Al met al moet er van worden uit gegaan dat de trajectkosten in 2009 op ca. € 900.000,- zullen uitkomen, dat is 158.400 meer dan geraamd.

Voor de kosten van de extra formatie wordt verwezen naar voorstel 13.

Voorstel 3. Kosten extra formatie zie voorstel 13.

Voorstel 4. Met de formatie kwaliteitsmedewerker is al rekening gehouden in de begroting.

Voorstel 5. Ondernemerssteunpunt en sociaal-economische adviesgroep.

De kosten hiervoor zullen in een later stadium worden geraamd en worden meegenomen bij de voorjaarsnota 2009.

Voorstel 6. WIW- en ID-medewerkers. Naar verwachting brengt e.e.a. geen andere extra kosten met zich mee dan de reeds onder voorstel 2 bedoelde kosten van extra trajecten.

Voorstel 7. Kosten extra formatie zie voorstel 13.

Voorstel 8. Stimuleringspremie. Geraamd op € 10.000,-

Voorstel 9. Deelname experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders; binnen de reguliere formatie.

Voorstel 10. Opstellen beleidsvisie. Binnen reguliere formatie.

Voorstel 11. ESF-subsidie; extra kosten in verband met opstellen projectplan, bewaken voortgang, e.d.: zie voorstel 13.

Voorstel 12. Aanpassen verordening. Binnen reguliere formatie.

Voorstel 13. Extra formatie: medewerker arbeidsmarktbeleid. De kosten van een fulltime functie schaal 11 bedragen € 74.000,-; voor 32 uur is dat €65.780,-

Totaal extra kosten van de voorstellen 1 t/m 12:

45.000 + 158.400 + 10.000 + 65.780 = totaal: € 279.180,-

Dekking.

Het budget WWB-werkdeel is voor 2009 nog niet bekend.

In de begroting is rekening gehouden met een rijksbijdrage van € 796.500 maar gezien de toekenning voor 2008 ( € 641.088,- ) is de verwachting dat het budget voor 2009 ca.

€ 650.000,- zal bedragen. Dat betekent per saldo al een tekort van € 146.500,-

De voor 2009 geraamde uitgaven ten laste van het WWB-werkdeel bedragen € 741.600,- terwijl de geraamde uitgaven nu uitkomen op € 900.000,- (voorstel 2); dat betekent nog eens een tekort van

€ 158.400,-

In totaal levert dit een tekort op van € 304.900,- waarvoor in eerste instantie een beroep op de voorziening WWB kan worden gedaan.

Per 1 januari 2008 bedroeg de stand van deze voorziening: € 467.797,-.

Naar verwachting zal over het jaar 2008 ook een beroep op deze voorziening moeten worden gedaan van ca. € 200.000,- zodat voor 2009 een voorziening resteert van € 267.797,-

Bij een tekort over 2009 van € 304.900 op het WWB-werkdeel zal derhalve nog voor een bedrag van 304.900 - 267.797 = € 37.103,- dekking moeten worden gevonden.

Daarnaast zal dekking moeten worden gevonden voor de kosten van de voorstellen 1, 8 en 13 = totaal € 120.780,- zodat in totaal 120.780 + 37.103 = 157.883 moet worden gevonden.

Daarvoor zijn de volgende mogelijkheden in beeld:

  • 1.

    In voorstel 11 is de mogelijkheid genoemd van ESF-subsidie. Momenteel wordt een ESF-sibsidie-aanvraag voorbereid. Met behulp van die subsidie kunnen projecten (deels) worden bekostigd die specifiek zijn gericht op doelgroepen waarover in deze nota wordt gesproken:

    • -

      niet-uitkeringsgerechtigden,

    • -

      gedeeltelijk arbeidsgeschikten met een UWV- en WWB uitkering danwel arbeidsbelemmerden met een WWB-uitkering

    • -

      55+ ers met een WWB uitkering

Uitgaande van (door regelgeving voorgeschreven) minimale projectkosten van € 250.000,- en een co-financiering van 60% zou 40% = € 100.000,- ESF-subsidie kunnen worden gerealiseerd. Er resteert dan nog een tekort van 157.883 - 100.00 = 57.883

  • 2.

    In paragraaf 1.2.A. is ingegaan op het tekort dat in 2007 is ontstaan op het WWB-I-deel.

Als de aanvraag aanvullende uitkering wordt gehonoreerd (en daar ziet het op grond van een rapport van de inspectie nu naar uit) dan leidt dat tot een extra rijksbijdrage van € 413.719,- waarop een beroep kan worden gedaan voor het dekken van het restant-tekort van € 57.883,-

Citaat Tweede Kamerstukken stimuleringspremie.

Vanwege de positieve prikkel die van de premie zal uitgaan bij de activering van de bijstandsgerechtigde, is wel voorzien in vrijlating van een eenmalige premie die de belanghebbende ontvangt in het kader van de inschakeling in arbeid, tot een bedrag van maximaal € 1944, - per kalenderjaar (bedrag per 1 juli 2008 = € 2184, -) (onderdeel j). De gemeente kan een dergelijk premie verstrekken met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Om te voorkomen dat de extra stimulans na verloop van tijd vermindert, omdat er een bepaalde mate van gewenning optreedt, kan de premie slechts eenmaal per kalenderjaar worden versterkt. De premie moet in één bedrag worden uitgekeerd en mag dus niet in termijnen worden verstrekt, mede om te voorkomen dat de premie fiscaal gezien wordt als een periodieke uitkering en daarom doorwerkt in de inkomensafhankelijke regelingen. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit worden genomen, op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de re-integratie van de belanghebbende. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt. 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering.