Uitvoeringsbeleid exploitatievergunning Barendrecht 2012

Geldend van 21-09-2012 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsbeleid exploitatievergunning Barendrecht 2012

De Gemeenteraad stelt de volgende regeling vast.

In de gemeente Barendrecht zijn ongeveer 80 openbare inrichtingen gevestigd die exploitatievergunningplichtig zijn volgens afdeling 8 van de Algemene Plaatselijke Verordening Barendrecht 2009 (APV). Onder de noemer van openbare inrichtingen vallen alcoholschenkende horecabedrijven maar eveneens alcoholvrije bedrijven, verenigingen en instellingen.

 

In Barendrecht is bewust gekozen om de vergunningplicht voor het exploiteren van een (horeca)inrichting in stand te houden. Dit met name als instrument voor het beschermen van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid. Meer beleidsmatig gezien is het exploitatievergunningenstelsel onder andere ingebed in de horecanota, het veiligheidsbeleid en heeft het directe verbinding met andere instrumenten als de Drank- en Horecavergunning en de Bibob-toets. In organisatorische zin is het hanteren van een exploitatievergunningstelsel een afstemming met de samenwerkende buurgemeenten Albrandswaard en Ridderkerk.

 

In deze notitie wordt in beschrijvende zin ingegaan op de exploitatievergunning in Barendrecht.

 

1 vergunningplicht

In artikel 2.28 van de APV is bepaald dat het verboden is om een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Een exploitatievergunning moet onder meer worden aangevraagd bij:

  • ·

    de vestiging van een nieuwe inrichting;

  • ·

    overname van een bestaande inrichting;

  • ·

    wijziging in de ondernemingsvorm en

  • ·

    wijziging in de bedrijfsvoering.

De exploitatievergunning is primair een vergunning ter bescherming van de openbare orde. Op grond van de APV kunnen voorschriften en beperkingen verbonden worden aan de vergunning.

Er is zoals hiervoorbeschreven gekozen om de exploitatievergunning te gebruiken als reguleringsinstrument. Maar dit betekent niet dat iedere openbare inrichting een vergunning moet hebben. Er zijn categorieën aan te wijzen waarbij een instrument als de exploitatievergunning zijn doel voorbijschiet. Vanuit het juridisch wetgevend kader mag verwacht worden dat de overheid tot op zekere hoogte ‘maatwerk’ levert. De Dienstenrichtlijn ziet er op toe dat administratieve lasten voor de vergunninghouders (en de

gemeente !) vermindert.

In de APV komt dit tot uiting door de burgemeester in artikel 2.28e de bevoegdheid te geven om soorten inrichtingen aan te wijzen waarvoor de vergunningplicht, al dan niet gebiedsgedifferentieerd, niet geldt. Dit geeft de mogelijkheid tot een verbijzondering van de doelgroep zonder de mogelijkheid tot regulering te verliezen. Voor zover ter plaatse bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, is voor deze inrichtingen uiteraard wel een drank- en horecavergunning vereist.

2 de aanvraagprocedure

Als vaststaat dat een exploitatievergunning nodig is treedt de aanvraagprocedure in werking.

2.1 informatie via aanvrager én gemeente

De aanvraag voor een exploitatievergunning moet schriftelijk worden ingediend. Het is belangrijk dat een besluit genomen kan worden op volledige en juiste informatie. Er wordt daarom gebruik gemaakt van een vastgesteld aanvraagformulier. Op die manier kan de aanvrager gericht de benodigde informatie verstrekken. Als stok achter de deur gelden de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht over aanvragen. Hiermee heeft de aanvrager de verantwoordelijkheid om zo volledig mogelijk en tijdig te zijn om te voorkomen dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld.

Anderzijds heeft de gemeente een zekere onderzoeksplicht. De huidige servicenormen, het terugdringen van administratieve overlast voor de ondernemer en de beschikbare automatisering geven hiervoor aanleiding. De gemeente kan makkelijker beschikken over toegang tot informatie en gegevens die al vanuit de gemeente bekend of voorhanden zijn. Deze worden actief aan de aanvraag toegevoegd (denk aan GBA gegevens, bouwtekeningen, bestemmingsplangegevens e.d.).

In ieder geval worden in Barendrecht aanvragen om een vergunning persoonlijk in een service-intakegesprek begeleid. De aanvrager die zich meldt aan de balie, per e-mail of telefoon of brief, wordt uitgenodigd voor zo´n intakegesprek. Tijdens het intakegesprek wordt

tekst en uitleg gegeven over de vereisten, de procedure en er kan meteen een eerste check plaatsvinden of er inderdaad vergunning nodig is. Door deze persoonlijke benadering wordt klantgericht gewerkt en tegelijkertijd winst geboekt. Deze intake heeft een integraal karakter. Niet alleen de exploitatievergunning komt ter sprake, maar ook andere vergunningen worden behandeld, bijvoorbeeld de Drank- en Horecavergunning en de toets die op grond van de Wet Bibob wordt uitgevoerd.

2.2 beslistermijn

In artikel 1.2 van de APV is in zijn algemeenheid geregeld dat op een aanvraag voor een vergunning binnen 8 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen een besluit wordt genomen (de termijn kan verdaagd worden voor ten hoogste 8 weken). Met ingang van 1 januari 2012 is de lex silencio positivo ook van toepassing op de exploitatievergunning. Een vergunning wordt dan van rechtswege verleend als niet tijdig een besluit genomen wordt. Gezien het achterliggend belang, bescherming van de openbare orde, wordt in Barendrecht de exploitatievergunning procedure op grond van de APV uitgezonderd van deze regel.

2.3 persoonsgebonden karakter

De vergunning is gebonden aan de persoon van de exploitant, niet aan de inrichting. In het geval de inrichting wordt geëxploiteerd door een rechtspersoon worden de betreffende vennoten benoemd als exploitant. Bij elke wisseling van exploitant beoordeelt de gemeente of ook aan de opvolger een exploitatievergunning kan worden verleend. In het geval dat een inrichting wordt overgenomen, geldt dat de rechtsopvolger de overgenomen inrichting, zonder verkrijging van enige rechten kan exploiteren tot het moment dat op de nieuwe aanvraag voor een exploitatievergunning is besloten. De exploitatievergunning dient dan wel vanaf het moment van overname te zijn aangevraagd.

3 verlenen, weigeren en intrekken vergunning

Bij de behandeling van een aanvraag om een exploitatievergunning toetst de burgemeester op de in artikel 2.28 vermelde criteria en eisen.

3.1 het verlenen van een vergunning

Er wordt een vergunning verleend als aan de criteria en eisen voldaan wordt die volgen uit afdeling 8. De criteria en eisen vallen binnen het kader van de algemene weigeringsgronden zoals die zijn bepaald in artikel 1.8 APV. Die weigeringsgronden gelden onverkort. In artikel 1.4 van de APV is opgenomen dat aan de vergunning voorschriften of beperkingen verbonden kunnen worden om de belangen waarvoor de vergunning vereist is te beschermen.

Voorschriften kunnen van algemene aard zijn, of situationeel. Op basis van de algemene beginselen, maar ook om de vergunning optimaal als instrument te kunnen gebruiken zal dit maatwerk moeten zijn. Dit betekent dat per aanvraag beoordeeld wordt welke voorschriften of beperkingen aan de vergunning verbonden worden.

In Barendrecht is gekozen voor een ‘cafetariamodel’. Aan iedere verleende vergunning worden algemene voorschriften verbonden, die onderdeel uitmaken van het standaardmodel. Voorschriften die in iedere situatie gelden. Daarnaast wordt per aanvraag voor op de situatie betrekking hebbende voorschriften gekozen. Dit kan op advies van de in- en externe adviseurs die voor hun eigen discipline van een standaardset voorschriften uit kunnen gaan.

3.2 weigeren, intrekken of wijzigen van een vergunning

De APV bepaalt in artikel 2.28b in welke gevallen de vergunning geweigerd, ingetrokken of gewijzigd moet of kan worden. Er is hier een onderscheid

  • >

    het eerste lid geeft de gevallen waarin de vergunning geweigerd of ingetrokken wordt

  • >

    het tweede lid geeft de gevallen waarin de burgemeester de vergunning kán weigeren of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk kan intrekken of wijzigen.

Het eerste lid geeft de burgemeester geen keuze, het tweede lid impliceert enige beoordelingsruimte.

3.2.1 ‘harde weigeringsgronden’

De weigerings- of intrekkingsgronden genoemd onder sub a t/m d (bestemmingsplan, onder curatele, ontzet ouderlijke macht, minimum leeftijd) zijn ‘hard’ te toetsen. De onder sub e genoemde grond dat de ‘exploitant of beheerder niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ mag zijn vergt een toelichting.

De exploitant en de beheerders in en van een openbare inrichting hebben een bijzondere verantwoordelijkheid: de wijze waarop de inrichting wordt geëxploiteerd, kan met zich mee brengen dat de openbare orde wordt verstoord. Deze verantwoordelijkheid brengt daarom met zich mee dat drempels moeten worden opgeworpen tegen personen die – volgens hun (strafrechtelijke) verleden onvoldoende beschikken over de bij het verstrekken van alcohol en het exploiteren van een inrichting horende bijzondere verantwoordelijkheid. In dat kader is het voorts van belang te beoordelen hoeveel en welke strafbare feiten zijn gepleegd. In Barendrecht worden hiervoor dezelfde beoordelingsgronden gebruikt als die bij de Drank- en Horecavergunning.

Voor de beoordeling van het levensgedrag van personen in een alcoholvrij bedrijf kan de

burgemeester alléén gebruik maken van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de Politieregisters. De burgemeester kan deze gegevens opvragen op grond van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, onder b 2, Wet politieregisters (handhaving van de openbare orde). In de gevallen waarbij de exploitatievergunning gecombineerd moet worden met een Drank- en horecavergunning heeft de burgemeester via die laatste vergunning ook inzicht in het justitiële documentatieregister (artikel 13 Besluit justitiële gegevens).

Vanuit deze systematiek wordt ook een koppeling gelegd naar de beoordeling van integriteit zoals vastgelegd in de Wet Bibob en het regionale en lokale Bibobbeleid.

3.2.2 bevoegdheid tot weigeren, intrekken of wijzigen

De subartikelen van het tweede lid van artikel 2.28b geven de burgemeester de bevoegdheid om de vergunning geheel of gedeeltelijk te weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk in te trekken of te wijzigen.

De gegeven gronden hebben het karakter van ‘maatwerk’. Wil de burgemeester de vergunning weigeren, tijdelijk intrekken of wijzigen dan zal dit zorgvuldig gemotiveerd moeten worden. Ook hierbij geldt dat sommige feiten concreet te toetsen zijn: bijvoorbeeld of de exploitatie gewijzigd is, maar de vergunning nog niet aangepast. De exploitant houdt zich niet aan dwingende bepalingen, doordat er geen exploitant of beheerder aanwezig is. Andere gronden zijn minder concreet en daarbij zal de politie al snel een (adviserende) rol hebben.

In ieder geval spelen specifieke kenmerken van de inrichting hierbij een rol. Het derde lid bepaalt dat de burgemeester bij toepassing van het tweede lid rekening houdt met het karakter van de straat of wijk waarin de inrichting gelegen is, de aard van de openbare inrichting en de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant.

3.3 artikel 2.28c APV als sluitstuk bij deze systematiek

Artikel 2.28c APV vormt het sluitstuk van de exploitatievergunning als instrument voor de burgemeester om de openbare orde te handhaven. Op basis van dit artikel kan de burgemeester overgaan tot tijdelijke sluiting of sluiting voor onbepaalde tijd als er strijd is met de verboden, de voorwaarden of de voorschriften die gelden volgens hoofdstuk 2 afdeling 8 van de APV.

Nu hier sprake is van ‘maatwerk’ zijn beleidsregels sec bij dit artikel niet op te stellen. Anderzijds is het tweede lid juist zeer bepalend voor de exploitatievergunning als instrument. Het geeft de basis om indien nodig handhavend op te treden. Samen en met een op elkaar afgestemd handhavingsbeleid is de exploitatievergunning pas effectief.

4 terrassen

4.1 plaatsbepaling terrasvergunning binnen de APV

In Barendrecht is het reguleren van bij openbare inrichting horende terrassen via artikel 2.28d ondergebracht bij de exploitatievergunning. De beoordeling, bevoegdheden en verplichtingen hebben dan ook de grondslag in afdeling 8 van hoofdstuk 2.

Een alternatief is om de terrassen in afdeling 5 ‘bruikbaarheid van de weg’ in hoofdstuk 2 onder te brengen. In deze afdeling wordt in artikel 2.10 geregeld dat de weg niet anders gebruikt mag worden dan overeenkomstig de publieke functie ervan. Voor terrassen kunnen aanvullende regels gesteld worden. Maar voor terrassen die onderdeel zijn van horeca/openbare inrichtingen zijn deze bepalingen niet toereikend. Overlast die deze terrassen veroorzaken zijn specifiek en het is nodig dat alle instrumenten die via afdeling 8 beschikbaar zijn ook voor terrassen gelden. De exploitant kan directer verantwoordelijk gesteld worden voor de orde, zowel binnen als buiten de inrichting.

Er zijn aspecten van praktische aard bij een gecombineerde exploitatie- en terrasvergunning. De vergunning voor het terrasgedeelte kan mutatiegevoeliger zijn dan het exploitatiegedeelte, terwijl de geldigheidsduur vijf jaar betreft. Maar dit kan in de aanvraagprocedure opgelost worden, zoals in hoofdstuk 5 hierna.

4.2 beschrijving terrassenbeleid als verlengde van het horecabeleid

Naast de overlastbepaling (het artikel verwijst naar artikel 2.28b) wordt ook de openbare functie van de weg en de directe omgeving beschermd. Te denken valt aan een vrije doorgang voor bijvoorbeeld voetgangers, maar ook hulpdiensten. Gelijktijdig met de ‘Kadernota Integraal Horecabeleid Barendrecht 2010-2014’ zijn voor terrassen regels ontwikkeld. Deze worden met dit uitvoeringsbeleid vastgesteld.

4.3 doel van het terrassenbeleid

Terrassen kunnen een bijdrage leveren aan de verlevendiging van de gemeente en de aantrekkelijkheid van de openbare buitenruimte. Een terras is een ruimte, veelal op de openbare weg, behorende bij een openbare inrichting, ingericht voor het consumeren van etenswaren en dranken die bedrijfsmatig worden verstrekt vanuit de inrichting. Zij moeten dan wel qua aantal, omvang, situering en verschijningsvorm zijn afgestemd op de publieksfuncties van de openbare weg en de inrichting van de openbare buitenruimte waarin zij zijn geplaatst.

Voor ondernemers hebben terrassen met name een economische functie, omdat zij de exploitatiemogelijkheden van hun inrichtingen verruimen en daarmee het economisch rendement van de inrichting verhogen. Terrassen kunnen echter ook een keerzijde hebben. Aangezien er veel publiek buiten op straat is, kunnen omwonenden hinder ondervinden. Dit speelt met name bij de terrassen op een afgescheiden erf. Deze terrassen bevinden zich tussen de huizen waardoor het geluid weerkaatst. Ook bij water, zoals bij het Havenhoofd, weerkaatst het geluid. Bij het vormgeven van het beleid ten aanzien van terrassen wordt met al deze belangen rekening gehouden.

Doel van het terrassenbeleid is:

  • §

    het waarborgen van de openbare orde;

  • §

    het versterken van het economische belang van de horeca en de werkgelegenheid;

  • §

    het bijdragen aan de verlevendiging van de dorpskernen;

  • §

    afstemmen van terrassen op de inrichting van de openbare buitenruimte.

4.3.1 openingstijden terrassen

De openingstijden zijn: 07.00 - 23.00 uur in de week en in het weekeinde (vrijdag- en zaterdagnacht). Het terras mag na 23:00 uur alleen nog gebruikt mag worden door rokers en het is dan niet toegestaan om etenswaren en dranken op het terras te nuttigen/aanwezig te hebben. Het terrasseizoen loopt van 1 januari tot en met 31 december.

4.3.2 soorten terrassen

Terrassen worden onderscheiden naar ligging en naar uitvoering. Naar ligging worden de volgende terrassen onderscheiden:

  • §

    gevelterrassen die rechtstreeks aan de inrichting grenzen;

  • §

    overterrassen die van de inrichting gescheiden zijn door een gedeelte openbare weg;

  • §

    dakterrassen;

  • §

    terrassen op binnenterreinen;

  • §

    terrassen op het water, op schepen of pontons;

  • §

    een combinatie van het hiervoorgenoemde.

4.3.3 gemeentelijke toetsingscriteria terrassen

Aangezien een terras in veel gevallen wordt geplaatst op de openbare weg, hanteert de burgemeester tevens de volgende criteria:

4.3.3.1 openbare weg en doorgang

De intensiteit van met name het voetgangersverkeer en de loopstromen mogen niet worden belemmerd of verstoord. Gehandicaptenroutes dienen uiteraard vrij gehouden te worden. De aanwezigheid van een terras mag niet leiden tot verkeersonveilige of gevaarlijke situaties. Het terras mag niet op rijlopers of brandkranen van de brandweer zijn gesitueerd. Bovendien moet voldoende ruimte vrij blijven voor het ontvluchten van personen vanuit gebouwen en voor voertuigen van hulpdiensten. Per straat kan ook worden gekozen voor een uniforme situering van de terrassen.

De situering en afmeting van het terras moet afgestemd zijn op de gevelbreedte van de inrichting, de beschikbare ruimte in de straat of op het plein, de aanwezigheid van straatmeubilair en andere permanente commerciële objecten zoals standplaatsen, winkeluitstallingen, reclameborden en andere publieksfuncties van de openbare buitenruimte. De breedte van het terras mag niet breder zijn dan de gevelbreedte van de inrichting en er dient een minimale doorloopruimte voor het publiek te zijn van 1,5 meter. Naarmate het verkeer ter plaatse intensiever is, wordt een grotere doorloopruimte gehanteerd.

4.3.3.2 openbare orde

Geluidsoverlast van een terras moet tot een minimum beperkt worden. Daarom is mechanische of versterkte muziek op een terras is niet toegestaan. 12x per jaar kan uiterlijk twee weken voor aanvang een melding incidentele festiviteit worden gedaan waarbij dit op terras wel is toegestaan tot 23.00 uur. Een terras moet na sluitingstijd ontruimd zijn.

4.3.3.3 voorkomen van schade en afval

De plaatsing van een terras mag niet gepaard gaan met beschadiging van het wegdek, bomen, beplanting of straatmeubilair. Het is verboden wijzigingen of aanpassingen aan te brengen in bestrating of schotten, palen of andere afzettingen te bevestigen of te verankeren in de bestrating of aan bomen of straatmeubilair. Het College kan ontheffing verlenen voor dit verbod. De exploitant dient te allen tijde het terras en de directe omgeving schoon te houden.

4.4 gebiedsgericht terrassenbeleid

In het verlengde van de algemene criteria kan gebiedsgericht beleid voor terrassen ontwikkeld worden. Gericht op de in de kadernota integraal horecabeleid beschreven horecabehoefte kan voor een gebied (of een cluster van horeca-inrichtingen) een meer algemene kwaliteitsslag gemaakt worden. Een dergelijk beleid wordt ‘vanaf de andere kant’ benaderd. Aspecten die een rol spelen zijn de verlevendiging die de terrassen zullen geven, of een meer uniform uiterlijk aanzien van meerdere aangrenzende terrassen. Zo’n terrassenbeleid zal geïnitieerd worden vanuit de ruimtelijke afdelingen, vooral omwille van de ruimtelijke én economische aspecten. De horecaondernemers zullen daarbij een interactieve rol moeten hebben, omdat zij een sleutelrol hebben bij het slagen van dat beleid. De openbare orde aspecten geven de marges.

Artikel 4.5 kosten voor het innemen van een terras

Kostenaspecten mogen bij dit uitvoeringsbeleid exploitatievergunningen geen rol spelen. Er zullen nog standpunten ingenomen moeten worden over de kosten van het gebruik van gemeentegrond als gevolg van het innemen van een terras. Andersom is de eigendom van de grond geen bepalende voorwaarde voor het al dan niet vergunningplichtig zijn: ook voor een terras ingenomen op eigen grond heeft de exploitant een vergunning nodig.

4.6 bestrijding geluidsoverlast terras via het Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) zijn voorschriften neergelegd waaraan horecabedrijven zich moeten houden ter

bescherming van het milieu. Met het Activiteitenbesluit worden nadere eisen gesteld over bijvoorbeeld:

  • §

    de periode van openstelling van het terras;

  • §

    de situering van het terras en

  • §

    het in acht nemen van gedragsregels, waaronder regels ten aanzien van komende en gaande bezoekers.

Beoordeling en bepaling van nadere eisen volgens het Activiteitenbesluit valt echter buiten het bereik van dit uitvoeringsbeleid exploitatievergunningen. Het motief is anders, de APV ziet op openbare orde aspecten, het Activiteitenbesluit op het opleggen van voorschriften uit milieuoogpunt. Anders dan de exploitatievergunning waarbij de burgemeester besluit is het college het bevoegde orgaan. Maar dit neemt niet weg dat de invloed van een terras op de omgeving op meerdere manieren beperkt kan worden.

5 sluitingstijden

In de APV is een algemeen sluitingsuur opgenomen van 00.00 uur tot 07.00 uur. De burgemeester kan voor een afzonderlijke inrichting met een ontheffing toestaan dat van dit algemene sluitingsuur afgeweken wordt. Verwezen wordt naar de vastgestelde Kadernota Integraal Horecabeleid Barendrecht 2010-2014. In de paragrafen 4.1.3 en 4.1.4 wordt op de uitzonderingen ingegaan. Een ontheffing die voor een jaar wordt verleend duurt tot maximaal 02.00 uur. In 4.1.3 van de horecanota worden uitzonderingen op de maximale tijd van ontheffing genoemd. Het kan gaan om inrichtingen die open zijn voor bepaalde beroepsgroepen, bijvoorbeeld voor vrachtwagenchauffeurs. Als voorbeeld wordt de kantine van het veilingterrein genoemd.

Apart van deze gevallen kan de burgemeester ook in incidentele gevallen ontheffing verlenen, te denken valt aan incidentele festiviteiten.

6 geldigheid vergunning

6.1 geldigheidsduur vergunning

Volgens artikel 2.31 van de APV wordt een vergunning voor vijf jaar verleend. De vergunninghouder heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de actualiteit van de vergunning: de verplichting geldt om iedere relevante wijziging tussentijds te melden bij de gemeente.

Maar ook de gemeente heeft een ‘verplichting’ om de exploitatievergunning als instrument doelmatig te gebruiken. Afgezien van de periodieke toetsing van vijf jaar wordt met een afgestemd toezicht- en handhavingsbeleid ook vanaf gemeentezijde de actualiteit van de vergunning geborgd.

6.2 tijdelijke vergunning

In het kader van de actualiteit en de bruikbaarheid van een vergunning vervalt de vergunning volgens artikel 2.31a APV als een exploitant (of exploitanten) de exploitatie van de inrichting beëindigt. Als dit naar aanleiding van een overname, of een gewijzigde samenstelling is, werkt het vervallen van de vergunning van rechtswege beperkend voor de bedrijfsvoering. In die gevallen wordt gewerkt met een tijdelijke vergunning.

- beleidskeuze –

De burgemeester verleent een tijdelijke exploitatievergunning in de volgende situatie en onder de navolgende voorwaarden:

  • 1.

    De bestaande exploitatievergunning voor een inrichting vervalt van rechtswege doordat de exploitatie wordt beëindigd of door één van de exploitanten wordt beëindigd en de bedrijfsvoering wordt voortgezet door een nieuwe exploitant.

  • 2.

    De tijdelijke exploitatievergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat binnen een uiterlijke termijn van vijf dagen na beeëindiging van exploitatie een ontvankelijke aanvraag om exploitatievergunning is ingediend door de nieuwe exploitant.

  • 3.

    Aan de tijdelijke exploitatievergunning worden dezelfde voorschriften verbonden als aan de beëindigde exploitatievergunning.

  • 4.

    De tijdelijke exploitatievergunning heeft een geldigheid totdat de burgemeester een besluit neemt op de aanvraag, maar ten hoogste voor een periode gelijk aan de behandeltermijn van acht weken.

6.3 beperkte hertoetsing

Voor sommige wijzigingen is een volledige heroverweging en beoordeling van alle aspecten van de vergunning niet nodig. In Barendrecht wordt in die gevallen een beperkte toets uitgevoerd.

- beleidskeuze –

De burgemeester beoordeelt een aanvraag om een horecaexploitatievergunning in beperkte mate in de volgende gevallen:

  • 1.

    Er vindt een wijziging in het beheer plaats (beheerder). In geval van bijschrijving zorgt de exploitant voor alle relevante gegevens die te maken hebben met de betreffende persoon.

  • 2.

    Er vindt een wijziging plaats voor het bij de de inrichting horende terras. Te denken valt aan omvang, situering of openingstijden.

Het spreekt voor zich dat een volledige herbeoordeling nodig is als de wijzigingen daar alsnog aanleiding voor geven.

7 handhaving

De exploitatievergunning is als instrument voor het reguleren van de openbare orde pas compleet als er gevolgen verbonden worden aan het overtreden van de vergunning en de bijbehorende voorschriften. Voor de gemeente bestaat hierbij de verplichting om in beginsel handhavend op te treden.

Handhaving vraagt om duidelijke regels die in kaart brengen waar de exploitant aan toe is als hij of zij een overtreding begaat. De gemeente wil op een adequate en effectieve manier tot handhaving overgaan.

Niet alleen de gemeente (de burgemeester als bevoegd orgaan) is actor in het handhavingsproces. In de APV worden bijzondere opsporingsambtenaren en opsporingsambtenaren van de politie belast met het toezicht.

Tot slot zal een gecombineerde aanpak van alle vergunningen die met horeca te maken hebben voor de hand liggen. Niet alleen volgens afdeling 8 van de APV, maar ook op grond van de Opiumwet of Drank- en Horecawet. Daarbij rekening houdend met de aanpak die in de regio gehanteerd wordt.

Keuzes die bij voorgaande gemaakt kunnen worden (inhoudelijk, prioritering) maken onderdeel uit van het gemeentelijk handhavingsbeleid. In Barendrecht is nog geen integraal handhavingsbeleid vastgesteld. Maar voor horecaovertredingen zal een stappenplan worden voorgesteld dat onderdeel is van het handhavingsarrangement.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering.