Regeling vervallen per 29-05-2018

Beleidsregels leerlingenvervoer Barendrecht 2013

Geldend van 14-06-2013 t/m 28-05-2018

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer Barendrecht 2013

Het college van de gemeente Barendrecht

besluit:

vast te stellen de volgende Beleidsregels leerlingenvervoer Barendrecht 2013

1. PASSEND VERVOER

Bij de beoordeling van de aanvragen voor bekostiging voor vervoer vanuit het leerlingenvervoer geeft de Verordening leerlingenvervoer aan, dat er sprake is van een getrapte vervoerskostenvergoeding. De vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij het vermogen van de leerling. Met andere woorden: de vervoerskostenvergoeding moet passend zijn!

Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om naar school te fietsen, een vergoeding voor het taxivervoer niet passend is. Een fietsvergoeding is dan beter passend. Hetzelfde geldt voor het reizen met het openbaar vervoer en de noodzaak van een begeleider op de fiets of in het openbaar vervoer. Pas als al deze mogelijkheden geen optie zijn, is een vergoeding voor het aangepaste vervoer het best passend. Aangepast vervoer vindt meestal plaats in taxibusjes. Eventuele begeleiding dienen de ouders zelf te organiseren.

Wat passend vervoer precies inhoudt, beschrijft de wetgeving dan wel de Verordening leerlingenvervoer Barendrecht 2013 niet. Dit zorgt ervoor dat op individueel niveau beoordeeld moet worden welke vervoersvoorziening passend is bij de leerling.

De vervoersvoorziening waarop een leerling recht heeft, wordt bepaald door de mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele (1) mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa. Ook wordt bij de beoordeling gekeken naar welke vervoerswijze het beste past bij de eigen kracht van de leerling en kan er advies ingewonnen worden bij onafhankelijk medisch deskundigen. Het is onmogelijk om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over het vermogen van een leerling. Dit is maatwerk en is daarom afhankelijk van veel factoren, zoals de ontwikkelingsleeftijd, medische gesteldheid, de reisroute, etc. De onderstaande vervoersmatrixen dienen als algemene beoordelingsrichtlijn. Deze worden toegepast voor leerlingen die vanaf  het schooljaar van 2013-2014 voor het eerst gebruik maken van een vergoeding vanuit het leerlingenvervoer. Voor leerlingen die in schooljaar 2012-2013 gebruik maakten van het leerlingenvervoer neemt de gemeente een overgangsperiode tot 22 februari 2014 in acht.

afbeelding binnen de regeling

Algemeen aanvullende opmerkingen fietsvergoeding

Van leerlingen vanaf groep 7 in het regulier basisonderwijs wordt verwacht dat zij kunnen fietsen als de afstand tot de school minder dan 10 km is. Hier wordt vanuit gegaan omdat leerlingen in groep 7 verkeersles krijgen. Dit wordt gezien als voorbereiding op het voortgezet onderwijs. Altijd uitgaand van de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg gebaseerd op de Anwb-routeplanner. Dit zijn in principe alle openbare wegen. Indien twijfel bestaat over de fietsmogelijkheden van de leerling kan advies worden opgevraagd over de medische beperkingen van de leerling met betrekking tot het reizen met de fiets.

afbeelding binnen de regeling

Voetnoot (1): Bij infrastructurele mogelijkheden kan gedacht worden aan bijvoorbeeld openbaar vervoer verbindingen, fietsinfrastructuur en openbare wegen.

 

Algemeen aanvullende opmerkingen voor OV

Indien twijfel bestaat over de mogelijkheden van de leerling om met het openbaar vervoer te reizen (zelfstandig of met begeleiding) kan advies worden opgevraagd over de beperkingen van de leerling met betrekking tot reizen met het openbaar vervoer. Bij situaties waarin sprake is van een overstap, dient er per overstap tussen circa 5 en 15 minuten aan overstaptijd te zijn. Daar waar sprake is van een looproute van huis naar de halte of van de halte naar school en vice versa, wordt voor de maximale loopafstand aangesloten bij de maximale afstand ten aanzien van het gebruik van opstapplaatsen in het aangepast vervoer (zie beleidsregel “opstapplaatsen”). Uitgaand van OV9292, tenzij het aantal overstappen verminderd kan worden door de inzet van de fiets als voor- en/of natransport. Als de reistijd langer is dan 1,5 uur wordt gekeken of de reistijd met het aangepast vervoer met 50% verkort kan worden.

Voor het Speciaal (basis)onderwijs geldt in principe maximaal 1 overstap. 2 overstappen is in overleg met ouders mogelijk, indien de leerling dit aankan en er sprake is van een reële overstaptijd. 

Algemeen aanvullende opmerkingen voor aangepast vervoer

Leerlingen die voor het eerste jaar naar een VSO school gaan, kunnen in het kader van gewenning, het eerste jaar mogelijk nog gebruik maken van het aangepaste vervoer. Indien dit voor de leerling van toepassing is, zal dat gewenningsjaar benut moeten worden om de leerling vertrouwd te maken met de (brom) fiets of het openbaar vervoer.

 

De beoordelingsrichtlijn houdt rekening met de verschillende doelgroepen en dient passend te zijn bij de ontwikkeling en het niveau waarop de leerling functioneert. Van leerlingen van het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs wordt minder verwacht dan van leerlingen die het regulier basisonderwijs bezoeken. Deze beoordelingsrichtlijn draagt bij aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgtraject (voorgezet onderwijs, werk of bijvoorbeeld een dagbestedingproject). Van de beoordelingsrichtlijn in de vervoersmatrix kan worden afgeweken als er factoren zijn die daar aanleiding toe geven.

2. LEERLING

Leeftijd

De kalenderleeftijd van een leerling komt lang niet altijd overeen met het leeftijdsniveau waarop hij/zij functioneert. Door bijvoorbeeld een verstandelijke beperking kan de ontwikkeling van een persoon achterlopen in vergelijking tot zijn of haar feitelijke leeftijd. De ontwikkelingsleeftijd wordt gehanteerd bij het toekennen van passend vervoer.

Beleidsregel

Om tegemoet te kunnen komen aan de basisbehoeften en zelfredzaamheid van de leerling, is het van belang om te weten wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerlingen zijn. De ontwikkelingsleeftijd wordt in samenwerking met de school en/of andere deskundigen vastgesteld en zal worden toegepast op de vervoersmatrix. Dit is van belang bij het toekennen van passend vervoer.

Leerplichtig

Kinderen worden, pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt, leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO).

Beleidsregel

De gemeente verstrekt bekostiging van het vervoer naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs vanaf het moment dat hun kind vier jaar is geworden. De toelatingsleeftijd voor leerlingen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC.

Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd al voorbij zijn, kunnen de ouders aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten, voor zolang de leerling de betreffende school bezoekt, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de verordening leerlingenvervoer.

3. BEPERKING

Er is onderscheid te maken in een structurele of een tijdelijke beperking. De gemeente is alleen verantwoordelijk voor het vervoer van structureel beperkte leerlingen.

Beleidsregel

Wanneer er in de verordening gesproken wordt over een beperking of een handicap, wordt daarmee altijd een structurele beperking of handicap bedoeld. Wanneer een leerling vanwege herstel of revalidatie langer dan 3 maanden afhankelijk is van rolstoel en/of krukken, kan er een beroep worden gedaan op het leerlingenvervoer op grond van de hardheidsclausule. De gemeente kan een vervoersvoorziening geven voor de duur van het herstel en/of de revalidatie.

De gemeente verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen korter dan drie maanden. Ouders zijn hier zelf verantwoordelijk voor. Zij kunnen hiervoor wellicht een beroep doen op de zorgverzekeraar.

4. OUDERS

Co-ouderschap

Co-ouderschap is geen wettelijke term, maar wordt in deze beleidsregels als volgt omschreven.

  • -

    ouders, al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen, kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te (blijven) verzorgen en opvoeden. Er is sprake van co-ouderschap als zowel de beide ouders in een regelmatige afwisseling de zorg voor hun kind of de kinderen hebben.

 

Beleidsregel

Bij co-ouderschap kan er recht zijn op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft. De beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft.

 

Verantwoordelijkheid ouders

Ouders en of verzorgers zijn te allen tijde verantwoordelijk voor het schoolbezoek en de begeleiding van hun kind(eren). Wanneer het begeleiden van een leerling door de ouders of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden, kan de leerling in aanmerking komen voor taxivervoer.

 

Beleidsregel

Om te kunnen beoordelen of begeleiden onmogelijk is, of dat een gezin ernstig benadeeld wordt wanneer ouder(s) zelf voor de begeleiding moeten zorgen, zijn de onderstaande criteria opgesteld. Van ouders wordt geen begeleiding verlangd, als:

  • -

    de ouder van een één-oudergezin kan aantonen dat hij/zij het werk niet langer kan uitoefenen als hij/zij zorg moet dragen voor de begeleiding van en naar school van de leerling. Hiervoor dient een werkgeversverklaring overlegd te worden, met een weekrooster en werktijden. Ook het volgen van een voltijdsopleiding wordt voor een ouder van een één-oudergezin gelijkgesteld met werk. In deze situatie moet een inschrijfbewijs en het lesrooster overgelegd worden;

  • -

    er sprake is van een één-oudergezin en de ouder één of meerdere kind(eren), jonger dan 10 jaar uit hetzelfde gezin, tegelijkertijd naar een andere school moet brengen. Dan kan het kind dat moet reizen naar het speciaal (basis) onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van aangepast vervoer. Er moet aannemelijk worden gemaakt dat een andere oplossing (bijvoorbeeld het inschakelen van buren of familie) niet mogelijk is.

  • -

    er structurele medische redenen zijn die ouders belemmeren hun kind te begeleiden. Dit moet worden vastgesteld door een medisch deskundige (niet de huisarts).

  • -

    begeleiden van een kind van en naar school neemt meer dan drie uur per dag in beslag. Dit betekent dus maximaal drie kwartier per enkele reisafstand. Is de totale reistijd langer dan drie uur en er is geen aantoonbare andere mogelijkheid om vervoer te combineren met andere leerlingen, dan kan de leerling in aanmerking komen voor aangepast vervoer. 

 

Voor begeleiding van leerlingen van scholen voor regulier basisonderwijs geldt de grens van maximaal anderhalf uur per enkele reisafstand; de overweging die hieraan ten grondslag ligt is dat deze vorm van onderwijs een vrije keuze van de ouders is.

Ingeval een leerling in een zorginstelling woont, blijven zowel de ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding.

Om het voor ouders eenvoudiger te maken het begeleidingsprobleem van hun kind op te vangen, adviseren wij gebruik te maken van de volgende mogelijkheden;

  • -

    Rol voor zorg- en hulpverlenende instellingen

De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de kind(eren) blijft bij de ouders. Echter in de zoektocht hoe dit te organiseren kunnen zij geholpen worden bijv. MEE, Stichting vrijwilligerswerk, Bureau Jeugdzorg.

  • -

    Gebruik maken  van een OVmaatje

De ontwikkeling van het zelfstandig reizen kan worden gestimuleerd door gebruik te maken van OVmaatjes. De inzet van OVmaatjes zorgt er voor dat leerlingen ervaring opdoen in het openbaar vervoer. In veel gevallen is begeleiding in het openbaar vervoer daarna niet meer nodig.

 

  • -

    OV-Educatie

Door OV-educatie op school leert een leerling op spelenderwijs kennis maken het openbaar vervoer. De BAR gemeenten gaan het OV4U lespakket aanbieden op scholen, om de zelfstandigheid in het openbaar vervoer te stimuleren en enthousiasme te creëren bij de leerlingen. Dit lesmateriaal is er voor het basisonderwijs, maar ook voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs.

5. Onderwijs

Wachtlijst

Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat er een wachtlijst bestaat, dient bekostiging plaats te vinden naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.

Beleidsregel

Bij de nieuwe aanvraag is het aan de ouders om aan te tonen dat de wachtlijst nog bestaat. In de toekenningbeschikking wordt opgenomen dat bekostiging van het leerlingenvervoer naar de verder weggelegen school wordt verstrekt tot het moment dat de wachtlijst is opgelost. Indien de wachtlijst is opgelost wordt de bekostiging beperkt tot aan de dichtstbijzijnde school. Wanneer tussentijdse overplaatsing naar een dichterbij gelegen school aantoonbaar nadelige gevolgen heeft voor de leerling, zal er maatwerk worden toegepast.  

 

Hulpklas bij basisschool

Wanneer een leerling behoefte heeft aan extra ondersteuning kan dit in een hulpklas op het regulier basisonderwijs worden geboden. Deze vorm van onderwijs wordt nog niet op alle basisscholen aangeboden.

Beleidsregel

Wanneer vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas, dient deze basisschool aangemerkt te worden als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient bekostigd te worden, mits aan het afstandscriterium wordt voldaan.

Hoogbegaafd onderwijs

Het onderwijs voor hoogbegaafden, veelal ondersteund door de Leonardo Stichting, wordt vrijwel altijd gegeven op reguliere basisscholen, bijvoorbeeld door het creëren van aparte groepen. Zij vallen daardoor onder de Wet op het Primair Onderwijs.

Beleidsregel

De BAR gemeenten zien het onderwijs voor hoogbegaafden als regulier basisonderwijs. Binnen de gemeenten zijn plusklassen aanwezig, die hoogbegaafden leerlingen passend onderwijs kunnen bieden. Bekostiging van leerlingenvervoer voor een hoogbegaafde leerling kan alleen plaatsvinden bij een cumulatie van problemen. Het is dan aan de ouders om te onderbouwen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en zij daarom aanspraak een vergoeding doen op grond van de hardheidsclausule.

Dislocaties en nevenvestigingen

Wat te doen als een school bestaat uit meerdere vestigingen en/of locaties.

Beleidsregel

Er wordt bij dislocaties of nevenvestigingen niet afgeweken van de afstandscriteria in de verordening.

Wanneer een school meerdere locaties heeft, geldt als uitgangspunt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht als school kan worden beschouwd. Het vervoer tussen twee schoollocaties dient door school te worden verzorgd.

Verbouwing van de school

Wat te doen bij verbouwing van de school.

Beleidsregel

Wanneer leerlingen vanwege verbouwing op een andere locatie worden opgevangen, is het niet automatisch zo dat alle leerlingen naar die locatie vervoert worden. Per leerling zal opnieuw beoordeeld worden of er nog aanspraak gedaan kan worden op bekostiging. Deze wijziging dient daarom doorgegeven te worden.

Wisselende schooltijden en afwijken van het schoolrooster

In de praktijk komt het regelmatig voor dat leerlingen halverwege de schooldag de school verlaten. Dit bijvoorbeeld vanwege ziekte, een doktersbezoek o.i.d. Ook komt het voor dat scholen verzoeken om op afwijkende tijden aangepaste vervoer in te zetten i.v.m. schoolreisjes, sportdagen of omdat het de laatste schooldag voor een vakantie betreft.

Beleidsregel

Het vervoer bij wisselende of afwijkende schooltijden behoort niet tot de gemeentelijke taak, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Ook voor uitvaluren aan het begin en het eind van de schooldag worden geen extra taxiritten ingezet. Het aangepaste vervoer wordt alleen georganiseerd op de vaste schooltijden, genoemd in de schoolgids van de school. Uitzonderingen worden gemaakt voor leerlingen die vanwege hun structurele beperking geen hele schooldag kunnen volbrengen, of voor wie de algemene schoolgids is aangepast in een individueel schoolplan.

Afwijkende schooltijden in het examenjaar

Tijdens het examenjaar kan het voorkomen dat de lestijden afwijken.

Beleidsregel

De reguliere schooltijden volgens het schoolplan worden aangehouden. Indien het examen na 10:00 uur plaatsvindt, kan er ’s morgens, op aanvraag en in overleg, afgeweken worden van de reguliere schooltijden.

Indien het examen voor 10:00 uur plaatsvindt wordt de reguliere schooltijd aangehouden, tenzij de vervoerder aangeeft dat er aan de betreffende rit geen meerkosten verbonden zijn. Voor uitvaluren worden geen extra ritten ingezet. Van de leerling wordt verwacht dat hij/zij op school wacht tot het einde van de reguliere schooltijd.

 

Medische behandeling en zorg i.c.m. onderwijs Opdc

De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen en/of zorg ontvangen, al dan niet in combinatie met onderwijs.

Beleidsregel

De gemeente bekostigt dit vervoer niet. Het leerlingenvervoer is alleen bedoelt voor het vervoer van en naar een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend. Volgt een kind ook onderwijs op, of nabij die locatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming via de gemeente krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat gemeenten vervoeren in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (artikel 1, onderdeel g, van de verordening). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandeling, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

6. WONING

Hoofdverblijf

De hoofdregel is dat een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten kan worden ingediend, voor het adres waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Inschrijving in de gemeente is hierbij niet relevant. De gemeente toetst deze aanvraag aan de verordening.

Beleidsregel

Bij uitzonderlijke gevallen kan er een uitzondering op de hoofdregel worden gemaakt indien de leerling:

  • -

    van leerlingenvervoer gebruik maakt in gemeente A; en

  • -

    een korte periode (maximaal zes weken) in een andere gemeenten (B) verblijft; en

  • -

    de oude school blijft bezoeken; en

  • -

    na die korte periode terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente (A).

 

Opmerking

Deze uitzondering geldt niet voor een leerling die vanwege een vakantie van de ouders elders verblijft. In alle andere situaties dat een leerling tijdelijk ergens verblijft, geldt de hoofdregel. Dit betekent overigens niet dat de aanvraag toegekend wordt. Mogelijk wordt de aanvraag afgewezen, omdat de gemeente het geen “woning” vindt (onvoldoende structureel, of niet als hoofdverblijf kan worden aangewezen) of dat het vervoer niet naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

 

Tijdelijk verblijf  Voor een leerling die gebruik maakt van het leerlingenvervoer en die tijdelijk in onze, of in een andere gemeente verblijft, gelden de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregel

Wanneer er sprake is van tijdelijk verblijf, korter dan 3 maanden, bekostigd de gemeente van herkomst het vervoer.

 

Wanneer er sprake is van tijdelijk verblijf langer dan 3 maanden, kan de opvanglocatie worden aangemerkt als hoofdverblijf. Na een termijn van 6 weken, moet er een aanvraag ingediend worden. Vanaf dat moment wordt de criteria gehanteerd uit de verordening van de gemeente waarin het hoofdverblijf is gevestigd.

Internaten

Het komt nogal eens voor dat ouders het college vragen hun kind af en toe ook door de week naar huis te vervoeren.

 

Beleidsregel

Dergelijke verzoeken kunnen worden afgewezen. Voor internaten geldt immers weekeinde- en vakantievervoer. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer buiten schooltijden.

 

Crisisplaatsing

Het komt voor dat kinderen om verschillende redenen uit huis geplaatst worden. De gemeente Barendrecht acht het noodzakelijk om hier beleidsregels voor op te stellen. Onder crisisplaatsing verstaan we een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen.

 

Beleidsregel

Leerlingen die vanwege een crisissituatie in het ouderlijk huis, tijdelijk in de gemeente Barendrecht wonen, kunnen rekenen op tijdelijke steun van de gemeente. Omwille van de rust voor de leerling zal er een vergoeding worden verstrekt naar de oorspronkelijke school voor de duur van maximaal zes weken, indien de uithuisplaatsing onverwacht van de één op andere dag geschiedt. Gedurende deze periode wordt veelal duidelijk waar de leerling definitief gaat wonen. De gemeente zal in deze periode onderzoeken of de oude gemeente bereid is een financiële bijdrage te leveren voor het vervoer van “hun” leerling.

 

De verzorgers van de leerling dienen de periode van 6 weken te benutten, om bij een langduriger verblijf in de gemeente Barendrecht andere school te zoeken. Als de leerling na het verstrijken van deze termijn in de gemeente Barendrecht blijft wonen, moet er een nieuwe aanvraag worden ingediend. Deze aanvraag wordt dan op dezelfde wijze beoordeeld, als de aanvragen van andere leerlingen uit de gemeente. De eventuele vergoeding zal gebaseerd worden op de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.

 

Indien een leerling uit de gemeente Barendrecht de ouderlijke woning tijdelijk verlaat in verband met een crisissituatie zal de gemeente, voor zover de leerling reeds bekend is het leerlingenvervoer, op verzoek van de nieuwe tijdelijke gemeente het vervoer van deze leerling voor de periode van maximaal 6 weken blijven vergoeden naar de oorspronkelijke school.

 

Dagcentrum: twee woningen Het uitgangspunt van de verordening leerlingenvervoer is, dat slechts het vervoer van de woning naar de onderwijsinstelling en vice versa wordt bekostigd. In het geval een leerling vanuit een ouderlijke woning een school bezoekt en vanuit die school, omwille van een medische of sociale indicatie, naar een dagcentrum reist, is de gemeente niet verplicht het vervoer van school naar het dagcentrum te bekostigen.

Beleidsregel Als het dagcentrum als structureel feitelijk (eventueel tweede) verblijf aangemerkt kan worden, kan een gemeente ervan uitgaan dat het kind twee woningen in de zin van de verordening heeft, te weten de ouderlijke woning en het dagcentrum en daarom toch besluiten het vervoer te bekostiging, wanneer het dagcentrum zich binnen de gemeente bevindt. De gemeente bekostigt dan het vervoer van huis naar school en van school naar het dagcentrum. Het dagcentrum wordt dan aangemerkt als tweede woning. Het vervoer van het dagcentrum naar huis valt dan niet onder het leerlingenvervoer.

7. HET VERVOER

Ontoelaatbaar gedrag in het aangepast vervoer

Bij de aanvraag wordt gefilterd of een leerling, gezien zijn/haar beperking of handicap, gebruik kan maken van het aangepast vervoer. Toch kan het voorkomen dat er in de praktijk sprake is van ontoelaatbaar of onacceptabel gedrag, dat bedreigend of onhygiënisch is en/of waarbij één of meerdere leerlingen een gevaar voor zichzelf en/of anderen kunnen veroorzaken. Bij een dergelijke situatie handelt de gemeente op een eenduidige wijze. Door hier kader stellend aandacht voor te hebben, kunnen escalaties in het aangepast vervoer voorkomen worden.

Beleidsregel

Bij leerlingen, die in het aangepaste vervoer ontoelaatbaar gedrag vertonen, vindt er in beginsel een gesprek plaats tussen de ouders en de chauffeur. Het doel van dit gesprek is een verbetering van het gedrag van de leerling. Zo nodig betrekt één van de partijen ook het taxibedrijf bij het zoeken naar een oplossing.

Wanneer dit niet leidt tot vermindering van het probleem dan stuurt de gemeente een schriftelijke waarschuwing aan de ouders over het ongewenste gedrag. Hen wordt de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. Hiertoe biedt de gemeente de ouders een zitplaats in het voertuig aan. Als het probleem aanhoudt, treedt de gemeente in overleg met de vervoerder en wordt bekeken welke (kostenneutrale) oplossingen mogelijk zijn om de route op een zodanige wijze aan te passen, dat het gedrag van de betreffende leerling positief beïnvloed wordt en deze niet nadelig is voor de andere kinderen in de route.

Indien dit niet mogelijk is, worden de ouders schriftelijk gewaarschuwd voor het risico dat het vervoer beëindigd wordt, wanneer het gedrag van de leerling niet verbetert. Opnieuw wordt hen de gelegenheid geboden om de leerling in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. De ondernomen acties worden in het dossier van de betreffende leerling vastgelegd.

Wanneer het ontoelaatbare gedrag van de leerling (al dan niet onder begeleiding) niet ten positieve keert, wordt onderzocht of het ontoelaatbare gedrag veroorzaakt wordt door een aandoening/beperking. Wanneer het gedrag hieraan verwijtbaar is, zal er een passende aanpassing worden gedaan in het vervoer van de leerling. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld kleinschaliger vervoer.

Mocht het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet positief veranderen, ouders geen begeleiding verzorgen en er geen sprake zijn van gedrag als gevolg van een aandoening/beperking, kan de gemeente besluiten het aangepaste vervoer te beëindigen. In alle gevallen zijn het de ouders die de begeleiding dienen te organiseren.

Stage vervoer

Stage vormt een onderdeel van het onderwijsprogramma. Bij de decentralisatie van de rijksregeling naar gemeenten in 1987 is er met succes voor gepleit, dat dit vervoer onder het leerlingenvervoer bleef vallen. De kosten van dit vervoer zijn echter hoog, omdat de stageplekken altijd buiten de schoollocaties staan. Daarnaast wijken de stagetijden regelmatig af van de schooltijden.

De aanvragen voor stage vervoer brengen in de regel (onevenredige) hoge kosten met zich mee. Met het oog op de door het Rijk gewenste ontwikkeling, dat alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs, die het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel hebben/krijgen, stage gaan lopen, is een toename van dit type vervoer en de daarbij horende kosten te verwachten. Er is geen wetgeving en voor zover bekend ook geen jurisprudentie die de mogelijkheden van het kostbare stage vervoer beperken. De gemeente heeft de ruimte om hierover afspraken met scholen te maken.

Beleidsregel

Als stageplek wordt gezien; de werkplek waarvoor ten behoeve van de leerling een stage-overeenkomst is opgesteld. Hierin is onder meer beschreven met welk doel de leerling stage loopt, wat de werkzaamheden zijn en voor welke periode de stage is afgesproken. Een vergoeding voor de vervoerskosten van en naar de stageplek vindt plaats in aansluiting op de schooltijden tenzij de branche waarin stage gelopen wordt, deze aansluiting niet mogelijk maakt. Daarnaast zal de vergoeding zijn afgestemd op de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de stageplek en vice versa. Tenzij aantoonbaar niet aanwezig, zal de stage altijd plaatsvinden binnen het reistraject tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school. Bij voorkeur wordt de stageplek gezocht in de nabijheid van de woning, waardoor leerlingen minder lang hoeven te reizen en hun maatschappelijke betrokkenheid met de gemeente Barendrecht wordt vergroot.

Er wordt geen vervoerskostenvergoeding toegekend indien er niet ook recht bestaat op vervoerskostenvergoeding naar de school. Voor de stageplek geldt hetzelfde afstandscriterium als voor de school en er vindt geen vergoeding plaats als de stageplek binnen de afstandsgrens staat.

Ter voorbereiding op deelname in het maatschappelijk verkeer door de leerling en het vergroten van de zelfredzaamheid wordt voor het stage vervoer gekeken naar de mogelijkheden van het reizen met de (brom-)fiets en/of het openbaar vervoer. Er wordt een zo maximaal mogelijke zelfstandige manier van reizen van en naar het stageadres nagestreefd. Dit vormt de basis van de verstrekte vergoeding.

Beoordeling noodzaak taxivervoer op basis van handicap

In artikel 18 (voor het (voortgezet) speciaal onderwijs) en in artikel 24 (voor gehandicapte leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs) wordt aangegeven wanneer leerlingen op basis van hun handicap aanspraak kunnen maken op aangepaste vervoer. In beide artikelen gaat het om leerlingen die, gelet op hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap, niet in staat zijn – ook niet onder begeleiding – gebruik te maken van het openbaar vervoer.

Beleidsregel

Ouders die aanspraak willen maken op het aangepaste vervoer binnen de afstandsgrens, dienen bij de aanvraag een verklaring met bewijsstukken mee te zenden, waarin wordt onderbouwd waarom deze wijze van vervoer noodzakelijk is voor de leerling. Het gaat om de volgende bewijsstukken:

  • -

    een verklaring van een arts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling. Deze verklaring is vereist bij elke eerste aanvraag. Daarnaast zal bij de overstap naar een ander schooltype of bij de overgang van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs een dergelijke verklaring moeten worden overlegd; en

  • -

    een verklaring van de directeur van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wenselijk is. Hiervoor dient het formulier commissie van Begeleiding te worden gebruikt.

 

Zonder deze bewijsstukken kan een aanvraag niet in behandeling worden genomen. Wij behouden ons het recht voor om een medisch advies aan te vragen als wij van mening zijn dat het vervoersadvies onvoldoende is onderbouwd. Dit onderzoek richt zich op de mate van zelfredzaamheid van de leerling. In sommige gevallen kan ook een advies worden gevraagd over de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Het is mogelijk een proefperiode in te stellen waarin de leerling zelfstandig reizen uitprobeert.

 

De kosten van dit advies zijn voor rekening van de gemeente. Om in aanmerking te komen voor het aangepaste vervoer dienen betrokkenen medewerking te verlenen aan dit onderzoek.

 

Vervoer na schooltijd

De gemeente heeft de zorgplicht voor het vervoer tussen huis en school en terug. De gemeente is niet verantwoordelijk voor het vervoer naar naschoolse activiteiten, buitenschoolse opvang, een oppasadres, of medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld.

 

Beleidsregel

De basisregel is, dat het door de gemeente georganiseerde vervoer, plaatsvindt van de woning dan wel de opstapplaats naar de school en vice versa. In enkele gevallen, waarin het alternatieve uitstapadres op de route ligt en er geen meerkosten aan dit vervoer vast zitten, kan de gemeente de ouders tegemoet komen, door de leerling te laten uitstappen op een ander gewenst adres dan hun huisadres. Hieraan kunnen ouders geen enkel recht ontlenen. Indien het alternatieve uitstapadres door een wijziging in het vervoersplan niet meer op de route ligt of tot een kostenverhoging leidt, zal de leerling op het opstapadres worden afgezet.

 

Afstand en reistijd bepalen

Voor de beoordeling van aanvragen voor leerlingenvervoer moet de afstand worden bepaald van het huisadres van de leerling naar de school van de leerling. Het gebruik van opstapplaatsen veranderd niets aan deze afstand.

 

Beleidsregel

Voor alle voorzieningen uit het leerlingenvervoer geldt de kortst gemeten afstand tussen de woning en de school. Deze wordt bepaald met behulp van de routeplanner van de ANWB: http://route.anwb.nl/routeplanner/.

 

Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de Reisinformatiegroep bv via 0900-9292 of www.9292ov.nl. Voor het vaststellen van de reistijd per taxivervoer wordt de vervoerder geraadpleegd.

 

Bij een negatieve beschikking op grond van het afstandscriterium, of op grond van de reistijd, zal een uitdraai ter onderbouwing worden meegestuurd.

8. OPSTAPPLAATS

Vanaf de ingang van het nieuwe vervoerscontract gaat gemeente Barendrecht gebruik maken van opstapplaatsen. De keuze hiervoor moet bijdragen aan een efficiëntere uitvoering van het vervoersplan en een verlaging van de vervoerskosten. Gemeente Barendrecht heeft in haar Verordening leerlingenvervoer beschreven, dat zij gebruik kan maken van opstapplaatsen.

Beleidsregel

Kleinschalig vervoer

Voor het kleinschalig vervoer kan er gebruik gemaakt worden van opstapplaatsen. Het gebruik maken van opstapplaatsen is niet toegestaan voor gehandicapte leerlingen.

Busvervoer

Voor het busvervoer mag er eveneens gebruik gemaakt worden van opstapplaatsen.

Voor de opstapplaatsen gelden de volgende voorwaarden:

  • a)

    Een opstapplaats dient bij voorkeur bij een bushalte (niet per definitie met abri) te zijn gesitueerd.

  • b)

    Een opstapplaats is maximaal 400 meter verwijderd van het huisadres van de leerling.

9. AANVRAAG

Meerjaren beschikking

Gemeente Barendrecht heeft ervoor gekozen om de bekostiging van de vervoerskosten voor één jaar toe te kennen. Hiervoor is gekozen, omdat de situatie van de leerlingen en hun vervoersmogelijkheden kunnen veranderen gedurende een schooljaar. Ook wordt gekeken naar infrastructurele wijzigingen en waar nodig wijzigingen in de inkomensgegevens met betrekking tot de eigenbijdrage. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het niet nodig is om jaarlijks te beoordelen of er iets gewijzigd is.

Beleidsregel

Voor leerlingen die bekostiging krijgen voor het zelfstandig reizen met de fiets of het openbaar vervoer, kan een meerjaren beschikking worden verstrekt, voor de periode dat de leerling dezelfde school blijft bezoeken. Ook voor de leerlingen waarvan vast staat dat zij op grond van hun handicap en/of beperking altijd aangewezen zijn op aangepaste vervoer, kan voor de periode dat de leerling dezelfde school blijft bezoeken een meerjaren beschikking worden verstrekt. Daar waar sprake is van een te betalen eigenbijdrage zal jaarlijks om de inkomensgegevens worden gevraagd om zo de eigenbijdrage te kunnen vaststellen.

10. HARDHEIDSCLAUSULE

De verordening leerlingenvervoer kent een hardheidsclausule. Via toepassing van de hardheidsclausule kan het college van alle bepalingen van de verordening afwijken en alsnog bekostiging van vervoer toekennen. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor uitzonderlijke situaties, die niet in de verordening en de beleidsregels zijn opgenomen en welke mogelijk aantoonbaar nadelige gevolgen voor een gezin of een leerling kunnen hebben.

Beleidsregel

De hardheidsclausule wordt alleen toegepast voor het volgen van onderwijs. Er kan geen aanspraak gemaakt worden op bekostiging van vervoer naar medische instellingen. Ook kan geen aanspraak op bekostiging gemaakt worden, omdat ouders/verzorgers werken en/of andere bezigheden hebben, waardoor zij de leerling niet naar school kunnen brengen.

Van de beleidsregels kan worden afgeweken, op grond van de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid van het college. Dit geldt dan eveneens voor situaties waarin de toepassing van de beleidsregels tot onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor een gezin of een leerling zouden leiden.

Bij het toepassen van de hardheidsclausule dient men met alle feiten en omstandigheden rekening te houden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Via toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van de eigen bijdrage. Voorts dient erop te worden toegezien dat, ter voorkoming van precedentwerking, de toepassing van de hardheidsclausule wordt onderbouwd met op de specifieke, concrete situatie van ouders van een leerling betrekking hebbende argumenten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering.