Regeling vervallen per 22-11-2016

Verordening individuelestudie- en inkomenstoeslag Barendrecht 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 21-11-2016

Intitulé

Verordening individuelestudie- en inkomenstoeslag Barendrecht 2015

De raad van de gemeenteBarendrecht

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 November 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, tweede en derde lid, van de Participatiewet;

gezien het advies van de commissie Samenleving van 2 december 2014

BESLUIT:

vast te stellen

Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag Barendrecht 2015

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    P-wet; Participatiewet

  • -

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • -

    bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet;

  • -

    WML: Wettelijk Minimumloon (bruto) geldend voor de leeftijd van de aanvrager;

  • -

    peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • -

    referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • -

    te laste komend kind; is een kind dat voldoet aan de bepalingen van artikel 4 sub e P-wet;

  • -

    WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000;

  • -

    WTOS; Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, en artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door de gemeente beschikbaar gesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende op de datum van aan aanvraag aan de volgende voorwaarden voldoet, belanghebbende:

  • a.

    is 18 jaar of ouder;

  • b.

    heeft recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of heeft recht

    op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • c.

    heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, en

  • d.

    is een persoon van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet

    studiefinanciering 2000 /WTOS

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

  • 1. De hoogte van de toeslag bedraagt 10% van het bruto WML dat voor hen geldt.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een jaar toegekend. Na afloop van het jaar kan een nieuwe aanvraag worden gedaan zolang de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

Uitbetaling van de toeslag vindt maandelijks plaats.

HOOFDSTUK 3 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Artikel 6. Algemene voorwaarden

  • 1. Als één van de gehuwden op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet geen recht heeft op bijstand, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder geldt.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum leidend.

  • 3. Niet voor individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WSF 2000/WTOS.

Artikel 7. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode van 36 maanden het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 8. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt;

    • a.

      voor een alleenstaande; € 362

    • b.

      voor een alleenstaande ouder; € 465

    • c.

      voor gehuwden: € 550

    • d.

      voor een alleenstaande en alleenstaande ouder in een inrichting: € 130

    • e.

      voor gehuwden in een inrichting € 250.

  • 2. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari, overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en op hele euro’s afgerond naar boven.

  • 3. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9 Beleidsregels

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, geven met betrekking tot de individuele studietoeslag in ieder geval aan wanneer een persoon niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en hebben voor de individuele inkomenstoeslag in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de P-wet.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien

onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 11. Intrekken oude verordening

De Verordening langdurigheidstoeslag Barendrecht 2012 wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag Barendrecht 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergaderingvan de raad van de gemeente Barendrechtvan 16 december 2014
De griffier,
mw. mr. G.E. Figge
De voorzitter,
drs. J. van Belzen

Toelichting individuele studietoeslag

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. De toeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet). Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaalde groepen studerenden. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (dit volgt uit artikel 36b lid 1 Participatiewet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicapte studenten.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van eenindividuele studietoeslag (artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet). Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor mensen met een arbeidshandicap van belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren middels het behalen van een diploma. Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. De wetgever verwacht dat de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

Uit de Memorie van Antwoord blijkt het volgende. Een vereiste voor de individuele studietoeslag is dat een student niet in staat is het Wettelijk Minimum Loon te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten die wel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen. Doel van de studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit een bijbaan.

Achtergrond

De gemeente is niet verplicht om een studietoelage te verstrekken. Hiertoe het volgende: Bijna zeven op de 10 studerenden hebben een bijbaantje naast hun studie. Er is geen verschil naar geslacht en leeftijd. Thuiswonenden werken net iets vaker dan uitwonende studenten (73% tegen 69%). Gemiddeld verdienen studenten € 354 euro per maand, met de leeftijd nemen de inkomsten uit de bijbaan toe (gemiddeld van 241 euro per maand voor studerenden van 19 jaar of jonger, tot 570 euro voor studenten van 24 jaar of ouder. (Bron: Nibud.studentenonderzoek 2011-2012)

Als studenten door een handicap/beperking geen bijbaantje kunnen nemen, is het redelijk een financiële compensatie te bieden.

Prognose aantallen aanvragen

Het is niet goed te voorspellen hoeveel mensen uiteindelijk gebruik zullen gaan maken van deze regeling omdat het een nieuwe regeling betreft. Het is daarom verstandig om na het eerste jaar het gebruik te evalueren.

Toelichting individuele inkomenstoeslag

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het betekent niet dat in het geheel geen individuele inkomenstoeslag verstrekt mag worden. Het college kan in regelingen aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten op grond van artikel 8, tweede van de Participatiewet regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.

Langdurig laag inkomen

Op grond van deze verordening is er sprake van een laag inkomen als het inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Langdurig wordt gesteld op 36 maanden oftewel 3 jaar. Dat een periode van drie jaar als “langdurig” kan worden gezien wordt bevestigd in onderzoeken verricht door het NIBUD.

Hoogte toeslag

Daarnaast moet in de verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Nieuwe voorwaarde

Het college moet vanaf 2015 ook aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Dit zal worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In

afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Indienen verzoek

Door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet kan een verzoek om een individuele studietoeslag schriftelijk worden ingediend. Op grond van artikel 36 Participatiewet kan een verzoek worden ingediend om een individuele inkomenstoeslag.

Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door de gemeente beschikbaar gesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid,

van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele studietoeslag of een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 respectievelijk 36b van de Participatiewet.

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een belanghebbende - individuele inkomenstoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat belanghebbende op de datum van de aanvraag:

  • a.

    18 jaar of ouder is;

  • b.

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangt;

  • c.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

  • d.

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie

  • f.

    geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of WTOS.

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van het recht op de individuele studietoeslag. Hoe de arbeidsbelemmering kan worden vastgesteld zal worden opgenomen in de beleidsregels.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

In dit artikel is de hoogte van de toeslag opgenomen. Aan een persoon die voldoet aan de voorwaarden voor een individuele toeslag wordt deze toegekend voor de periode van één jaar. De toeslag bedraagt 10% van het wettelijk minimumloon dat voor de leeftijd van belanghebbende van toepassing is. Dat staat ongeveer gelijk aan één dag per week werken in een bijbaan. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het bedrag dat betrokkenen ontvangen. In onderstaande tabel zijn de bruto bedragen opgenomen per maand.

Bedragen minimumloon (bruto) per 1 juli 2014

leeftijd

per maand

10%

23 jaar en ouder

€ 1.495,20

€ 149,52

22 jaar

€ 1.270,90

€ 127,06

21 jaar

€ 1.084,00

€ 108,40

20 jaar

€ 919,55

€ 91,95

Bedragen minimumloon (bruto) per 1 juli 2014

leeftijd

per maand

10%

19 jaar

€ 785,00

€ 78,50

18 jaar

€ 680,30

€ 68,03

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele studietoeslag voor beiden geldt. Dit betekent dat als zij afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen, zij ook afzonderlijk in aanmerking komen voor de toeslag.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald. Daarbij wordt aangesloten bij de betaling van algemene bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 6. Voorwaarden

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1 van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dit is geregeld in het tweede lid.

Studenten zijn ook uitgesloten omdat er voor deze groep wel uitzicht is op een hoger inkomen.

Artikel 7. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’wordt verstaan. Langdurig; de periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening en is gesteld op 36 maanden. Laag inkomen; een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Uit onderzoek van het Nibud is gebleken dat je na drie jaar leven van een minimum inkomen kunt spreken van een “langdurig laag inkomen”.

Artikel 8. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Bij de hoogte van de inkomenstoeslag is aansluiting gezocht bij de langdurigheidstoeslag. Er is niet gekozen voor een percentage van de bijstandsnorm omdat er in de Participatiewet veel normen zijn door de invoering van de kostendelersnorm. De uitvoeringskosten moeten zo laag mogelijk worden gehouden.

Uit het onderzoek van KWIZZ 2014 is gebleken dat gehuwden met kinderen minder geld te besteden hebben dan alleenstaande ouders. De hoogte van de toeslag is daarom hoger vastgesteld t.o.v. van de bedragen van de langdurigheidstoeslag 2014.

Overzicht vrije bestedingen (in euro’s) per huishoudtype naar inkomen Barendrecht

Huishoudtype

100% Wsm

110% Wsm

120% Wsm

>3 jaar 110% WSM

Alleenstaande(jongerdan65)

Exclusief gemeente

-140

-110

-28

-110

Inclusief gemeente

-79

-81

-20

-66

Alleenstaandeouder,2kinderen

Exclusief gemeente

-196

119

203

119

Inclusief gemeente

-53

199

211

218

Meerpersoonszonderkinderen

Exclusief gemeente

-270

-243

-190

-243

Inclusief gemeente

-147

-184

-175

-163

Meerpersoons,2kinderen

Exclusief gemeente

-432

-339

-308

-339

Inclusief gemeente

-260

-229

-292

-208

Conclusie onderzoek voor “meerpersoons huishoudens met kinderen”.

Het vrij te besteden bedrag verschilt aanzienlijk tussen de huishoudtypes. Onder huishoudens met een inkomen tot 110 procent van het sociaal minimum zien we bijvoorbeeld dat een meerpersoonshuishouden met twee kinderen elke maand € 229 tekort komt. Terwijl een alleenstaande ouder met twee kinderen maandelijks € 199 vrij te besteden heeft.

Bepalingen voor Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Indexering

In het tweede lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

Artikel 9. Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening waarin de volgende onderdelen worden uitgewerkt:

  • -

    wanneer is een persoon niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie;

  • -

    op welke wijze wordt rekening gehouden met de krachten en bekwaamheden van de persoon en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting.

Artikel 11. Intrekken oude verordening

Behoeft geen toelichting.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen toelichting.