Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020

Geldend van 19-12-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020

De raad van de gemeente Barneveld;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 19-98c;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020

Artikel 1. Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    als onroerende zaak aangemerkt: de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

  • c.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • d.

    gemeentelijke zorgplichten: de zorg voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater zoals aan de gemeente opgedragen in artikel 9a en 9b van de Wet op de waterhuishouding;

  • e.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • f.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;

  • g.

    woning: een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient in de zin van art. 220a, tweede lid, Gemeentewet.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven: van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd dan wel dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten, verder te noemen: gebruikersheffing.

  • 2. Met betrekking tot de gebruikersheffing, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4. Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1. De gebruikersheffing wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij de herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

  • 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of;

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

      De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5. Indien voor een perceel dat in gebruik is als woning, geen gebruik overeenkomstig het tweede lid kan worden vastgesteld, wordt de hoeveelheid water van het object bepaald op 35 m³ per persoon, dat staat ingeschreven op het adres van de woning in de gemeentelijke basisadministratie, per belastingjaar.

  • 6. Indien voor een perceel dat niet in gebruik is als woning, geen gebruik overeenkomstig het tweede lid kan worden vastgesteld, wordt de hoeveelheid water van het object door middel van schatting vastgesteld, met een minimum van 35 m³ per perceel.

  • 7. Indien een perceel dat wel bemeterd is, water aanvoert naar een of meer niet bemeterde percelen, wordt de op grond van dit artikel bepaalde maatstaf van heffing betreffende het wel bemeterde perceel verminderd met 35 m³ per niet bemeterd perceel.

  • 8. De hoeveelheid water van het niet bemeterde perceel als bedoeld in het zevende lid wordt gesteld op 35 m³ per belastingjaar.

Artikel 6. Belastingtarieven

De belasting bedraagt bij afvoer van:

  • a.

    0 tot en met 350 m³ afvalwater: € 179,25;

  • b.

    vermeerderd met € 0,50 voor elke m³ afvalwater boven de 350 m³ met een maximum van 25.000 m³.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander object in gebruik neemt.

Artikel 10. Termijn van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moet een aanslag worden betaald in twee termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na de eerste vervaltermijn.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-- doch minder is dan € 5.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 3. In afwijking in zoverre van het eerste en het tweede lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 50,-- doch meer is dan € 5.000,--, dat de aanslagen moeten worden betaald in één termijn, welke termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1. De ‘Verordening rioolheffing 2019' van 14 november 2018, nr. 18-63c, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2020’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 13 november 2019.

De raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,