Regeling vervallen per 10-11-2020

Beleidsregels inburgering Barneveld

Geldend van 08-04-2011 t/m 09-11-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2011

Intitulé

Beleidsregels inburgering Barneveld

Beleidsregels inburgering Barneveld

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. het college; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

b. de wet: de Wet inburgering;

c. de verordening: verordening inburgering Barneveld.

2. Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet Inburgering en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Verlenging van de inburgeringstermijn

Artikel 2 Termijnverlenging

1. De inburgeringsplichtige kan een aanvraag tot verlenging van de inburgeringstermijn vanaf zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn indienen bij het college. Dit verzoek is vergezeld van een duidelijke motivatie.

2. Om te bepalen of de inburgeringstermijn verlengd dient te worden doorloopt het college de volgende stappen:

a. vaststellen van het niet tijdig behalen van het inburgeringsexamen door de inburgeringsplichtige óf de verwachting dat dit zal gaan gebeuren;

b. vaststellen van de afwezigheid van verwijtbaarheid van de inburgeringsplichtige;

c. vaststellen van de individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige;

d. vaststellen of de termijn moet worden verlengd ;

e. vaststellen van de nieuwe datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald.

3. Onder verwijtbaarheid wordt verstaan die omstandigheid waarin de inburgeringsplichtige bewust nagelaten heeft bepaalde maatregelen te treffen die binnen zijn (directe) invloedssfeer liggen of bewust nagelaten heeft activiteiten te ondernemen die voortvloeien uit de wet of de verordening.

4. Onder individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige worden financiële, sociale, fysieke en psychische omstandigheden verstaan.

Artikel 3 Verlenging Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB)

Het college verlengt de inburgeringstermijn eenmalig met maximaal twee jaar en zes maanden indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus, zoals bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder e van de WEB is of wordt gevolgd.

Hoofdstuk 3 Ontheffing van de inburgeringsplicht

Artikel 4 Ontheffingsmogelijkheden

Het college kan een inburgeringsplichtige die hiervoor een aanvraag heeft ingediend bij de gemeente ontheffen van de inburgeringsplicht, als beschreven in artikel 6 van de wet

a. indien er is vastgesteld dat de inburgeringsplichtige vanwege lichamelijke en/of psychische gronden of een verstandelijke handicap het inburgeringsexamen redelijkerwijs niet kan halen;

b. indien het voor de inburgeringsplichtige op grond van aantoonbare inspanningen redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;

c. indien de inburgeringsplichtige naar het oordeel van college voldoende is ingeburgerd.

Artikel 5 Ontheffing om medische redenen

1. Het college kan de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht ontheffen, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.

2. Het aantonen van de belemmeringen gebeurt aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk medisch adviseur die door het college hiervoor is aangewezen. Op basis van dit advies besluit het college over het verlenen van de ontheffing.

3. De onafhankelijk medisch adviseur is ingeschreven in het BIG register en maakt gebruik van het medisch protocol dat hiertoe is opgesteld in afstemming met de VNG en de Vereniging van Indicerend artsen (VIA).

4. Analfabetisme is geen grond voor ontheffing.

5. De kosten voor de keuring met als doel een ontheffing te verkrijgen van de verplichting tot het afleggen van het inburgeringsexamen, zijn voor rekening van de inburgeringsplichtige zelf.

Artikel 6 Ontheffing na aantoonbare inspanning

1. Het college kan de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht ontheffen, indien die

inburgeringsplichtige heeft aangetoond dat hij blijvend niet in staat zal zijn het inburgeringsexamen te behalen. Het aantonen van de belemmeringen gebeurt door

a. het overleggen van een verklaring van een onderwijsinstelling of een andere deskundige waaruit blijkt dat bij de inburgeringsplichtige het leervermogen ontbreekt om het inburgeringsexamen te halen dan wel

b. de resultaten van het examen aanleiding geven te veronderstellen dat de

inburgeringsplichtige blijvend niet in staat zal zijn het inburgeringsexamen te halen, mits is gebleken dat:

i) De inburgeringsplichtige een cursus heeft ingekocht en

ii) De inburgeringsplichtige niet alleen een cursus heeft gevolgd en afgemaakt, maar ok in voldoende mate (genoegzaam) daaraan heeft deelgenomen en

iii) De inburgeringsplichtige minstens een maal een examen heeft afgelegd.

2. Een aanvraag voor ontheffing na aantoonbare inspanning kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de handhavingstermijn.

3. Het college kan de termijn, als bedoeld in lid 2 buiten toepassing laten, indien toepassing, gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 7 Ontheffing wegens voldoende ingeburgerd zijn

1. Het college kan de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht ontheffen, indien het college van oordeel is dat de inburgeringsplichtige voldoende is ingeburgerd.

2. Een verzoek tot ontheffing op deze grond moet voorzien zijn van een duidelijke motivatie en vergezeld zijn van bewijsstukken waaruit het voldoende ingeburgerd zijn blijkt.

3. Alvorens het college een beslissing neemt op deze aanvraag dient de inburgeringsplichtige een TIWItoets af te leggen.

Artikel 8 Ambtshalve ontheffing verlenen

1. In bijzondere gevallen kan het college ambtshalve beslissen tot ontheffing. Hiervan is sprake als de handhavingstermijn meerdere malen is verlengd en de inburgeringsplichtige ondanks aantoonbare inspanningen om niet verwijtbare redenen er niet in is geslaagd het inburgeringsexamen te behalen.

2. De beschikking tot het verlenen van deze ontheffing kan niet eerder worden afgegeven dan zes maanden voor het verstrijken van de handhavingstermijn.

Hoofdstuk 4 Vergoedingen

Artikel 9 Vergoeding kosten

1. Een inburgeringsplichtige die een gemeentelijk aanbod heeft geaccepteerd en buiten de plaats Barneveld woont heeft recht op vergoeding van de aan de inburgeringsvoorziening verbonden reiskosten op basis van kosten openbaar vervoer (op de goedkoopste wijze).

2. Een inburgeringsplichtige heeft recht op vergoeding van de aan de eerste keer afleggen van het inburgeringsexamen verbonden reiskosten op basis van kosten openbaar vervoer.

3. De kosten van het afleggen van het inburgeringsexamen worden eenmalig vergoed.

4. Tevens komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van overblijven van schoolgaande kinderen van inburgeringsplichtige ouders die buiten de plaats Barneveld wonen.

Artikel 10 Bonus vrijwillige inburgering

De vrijwillige inburgeraar die binnen de overeengekomen termijn het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II met goed gevolg heeft afgelegd, ontvangt van het college een bonus ter hoogte van eigen bijdrage onder de voorwaarde zoals vermeld in artikel 18 van de Verordening Inburgering Barneveld.

Hoofdstuk 5 Persoonlijk InburgeringsBudget (PIB)

Artikel 11 Het PIB

Het college beoordeelt het verzoek om in aanmerking te komen voor een PIB.

Dit is het geval als:

a. de inburgeraar gemotiveerd is;

b. inwoner van de gemeente Barneveld en tot de doelgroep van de Wet behoort;

c. er geen ander passend inburgeringstraject voor deze inburgeraar is;

d. de kosten niet meer bedragen dan € 5950,-.

Artikel 12 Het PIB moet aan de volgende voorwaarden

1. Het plan leidt tot het inburgeringsexamen of het staatsexamen I/II dan wel is geschikt als een taalkennisvoorziening ondersteunend aan een mbo-opleiding 1 of 2;

2. Het plan bevat afspraken over rapportage door de taalaanbieder aan de gemeente;

3. De taalaanbieder moet voldoen aan de volgende vereisten:

i) De aanbieder heeft aantoonbare ervaring op het gebied van verzorgen van voorzieningen;

ii) De aanbieder moet bij voorkeur zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

4. De beoogde einddatum mag niet buiten de wettelijke termijn vallen waarbinnen de inburgeringsplichtige aan zijn verplichtingen in het kader van de wet moet voldoen.

Hoofdstuk 6 De bestuurlijke boete

Artikel 13 De hoogte van de bestuurlijke boete

1. Het college bepaalt de hoogte van de boete, met inachtneming van artikel 38 tweede lid van de wet, en met inachtneming van lid twee tot en met vijf van dit artikel;

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 150,- en ten hoogste € 250,- bij recidive binnen twaalf maanden indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen gehoor geeft aan een oproep en geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25 van de wet. Bij deze bestuurlijke boete gelden de volgende schema's voor de opbouw van de boete:

Geen gehoor gegeven aan een oproep of niet of onvoldoende meewerken aan een inburgeringsonderzoek

Gedraging Bestuurlijke boete (maximaal)

1e keer niet verschijnen Waarschuwing + nieuwe afspraak

2e keer niet verschijnen € 150,-

3e keer en vaker niet verschijnen (recidive) € 250,- per keer

1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- en ten hoogste € 500,- bij recidive binnen twaalf maanden indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23 eerste lid van de wet of aan de bij verordening vastgestelde verplichtingen in het kader van deze voorziening, bedoeld in artikel 23 derde lid van de wet. Bij deze bestuurlijke boete geldt het volgende schema voor de opbouw van de boete:

Niet of onvoldoende meewerken aan de inburgeringsvoorziening:

Gedraging Bestuurlijke boete (maximaal)

1e keer niet meewerken Gesprek + Waarschuwingsbrief

2e keer niet meewerken € 250,-

3e keer en vaker niet meewerken (recidive) € 500,- per keer + stopzetten traject

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- en ten hoogste € 500,- bij recidive indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde (verlengde) termijn het inburgeringsexamen heeft gehaald.

3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,- bij recidive binnen twaalf maanden indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde (verlengde) termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

4. Bij de bestuurlijke boetes als bedoeld in het vierde en vijfde lid geldt het volgende schema voor de opbouw van de boetes:

Niet behalen van examen

Gedraging Bestuurlijke boete (maximaal)

1e keer niet behalen binnen termijn € 250,-

2e keer niet behalen binnen termijn € 250,-

3e keer niet behalen binnen termijn (recidive) € 500,-

4e keer en vaker niet behalen binnen termijn € 1.000,- per keer

Artikel 14 Boeterapport en termijn boetebesluit

1. Het college maakt van de in artikel 13 bedoelde overtredingen binnen vier weken een rapport op.

2. Het college beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het in het eerste lid bedoelde rapport omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete.

3. Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid om zijn of haar zienswijzen naar voren te brengen.

4. Degene die van de overtreding een rapport opgemaakt heeft, mag niet de boete opleggen.

5. De boete wordt bij beschikking opgelegd.

Artikel 15 Verhoging of verlaging van de boete

1. Het college gaat bij elke op te leggen boete na of gelet op de individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige, afwijking van de hoogte van de voorgeschreven maximumboete geboden is. Onder individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige worden financiële, sociale, fysieke en psychische omstandigheden verstaan.

2. De boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de inburgeringsplichtige de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

3. Het college ziet af van het opleggen van een boete als elke vorm van verwijtbaarheid in de zin van artikel 2, derde lid van deze beleidsregels ontbreekt.

4. Het college kan afzien van het opleggen van een boete als zij daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

5. Als het college afziet van het opleggen van een boete op grond van dringende redenen, doet zij de belanghebbende daarvan schriftelijke mededeling.

Artikel 16 Verrekening van de boete met de uitkering

1. Het college kan de bestuurlijke boete verrekenen met algemene bijstand.

2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van de boete.

Artikel 17 Aanmaning

1. Indien de boete niet is betaald binnen de door het college vastgestelde gestelde termijn, wordt de overtreder schriftelijk aangemaand binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.

2. De termijn van betaling wordt in de aanmaning gesteld op veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending daarvan. De belanghebbende wordt daarbij ook gewezen op de betaling van het achterstallig bedrag ineens en de wettelijke rente, die verschuldigd is vanaf de datum van verzuim.

3. Voor de aanmaning wordt een vergoeding, ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht in rekening gebracht bij belanghebbende.

4. De bevoegdheid tot invordering vervalt binnen vijf jaren nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 18 Invordering bij dwangbevel

1. Wanneer de belanghebbende na te zijn aangemaand weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen, vordert het college de vordering bij dwangbevel in.

2. Het dwangbevel bevat een bevel tot betaling binnen zeven dagen na het uitvaardigen van het dwangbevel.

3. De in rekening gebrachte vergoeding voor aanmaning, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel worden eveneens bij dwangbevel ingevorderd.

4. De kosten van betekening en tenuitvoerlegging van het dwangbevel komen ten laste van degene tegen wie het is uitgevaardigd.

Artikel 19 Beslaglegging

Wanneer de belanghebbende na het ontvangen van het dwangbevel weigerachtig blijft om zijn betalingsverplichting na te komen en/of de achterstand in betaling ineens te voldoen wordt het dwangbevel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal of conservatoir beslag op roerende of onroerende goederen conform het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 20 Onvoorziene omstandigheden en hardheidclausule

1. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 21 Inwerkingtreding

1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 april 2011.

2. Met ingang van deze datum worden de beleidsregels handhaving en ontheffing Barneveld vastgesteld op 9 oktober 2007, ingetrokken

Artikel 22 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels inburgering Barneveld .

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 30 maart 2011
burgemeester en wethouders,
D. Bakhuizen J.A.M.L. Houben
secretaris burgemeester

Toelichting bij de beleidsregels inburgering Barneveld

Algemene inleiding over de wijzigingen in de verordening

Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de Verordening Inburgering. Deze beleidsregels hebben tot doel om een uniforme werkwijze te creëren ten aanzien van alle inburgeringsplichtigen bij de gemeente Barneveld. Bij de invoering van de Wet Inburgering zijn door het college beleidsregels vastgesteld. Nu de Wet Inburgering en in 2010 de Verordening Inburgering zijn gewijzigd dienen ook deze beleidsregels aangepast en gewijzigd te worden.

Deze beleidsregels omvatten beleidsregels voor de verlenging van de inburgeringstermijn, ontheffing van de inburgeringsplicht, de mogelijkheden van een persoonlijk inburgeringsbudget. Ook is een hoofdstuk toegevoegd over de vergoedingen waar een inburgeringsplichtige aanspraak op zou kunnen maken. Het laatste hoofdstuk bevat de grenzen voor het opleggen van de verschillende boetes.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel is uitleg gegeven van de begrippen die gebruikt zijn in deze beleidsregels. Waar geen uitleg is gegeven, wordt verwezen naar de Wet Inburgering en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Verlenging inburgeringstermijn

Artikel 2 Termijnverlenging

Wanneer een inburgeringsplichtige niet binnen de gestelde termijn het examen heeft behaald, en de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem daarvoor geen verwijt treft het halen van het inburgeringsexamen, verlengt het college de inburgeringstermijn met ten hoogste twee jaar (artikel 31, lid 2 onderdeel a WI).

In deze beleidsregel wordt uitgewerkt op welke wijze het college omgaat met het verlengen van termijnen en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Ook wordt beschreven welke stappen worden doorlopen om te bepalen of een inburgeringsplichtige een verlenging krijgt van de inburgeringstermijn.

Om te bepalen of een inburgeraar geen verwijt treft inzake het niet behalen van het examen, is onderstaand een lijst met aspecten weergegeven die gebruikt kunnen worden. Om aan te tonen dat iemand op basis van geleverde inspanningen het examen redelijkerwijs niet heeft kunnen behalen, wordt als eerste ook vastgesteld of er sprake is van verwijtbaarheid.

Bij het vaststellen van de afwezigheid van verwijtbaarheid kunnen in het kader van deze beleidsregel volgende aspecten in de overweging worden betrokken:

• De mate waarin betrokkene tijdig en voldoende meegewerkt aan het inburgeringsonderzoek.

• Zelfstandig aanmelding voor een inburgeringscursus of het accepteren van een inburgeringsaanbod van de gemeente (positief van invloed).

• De mate waarin betrokkene heeft deelgenomen aan de inburgeringscursus en heeft voldaan aan de plichten die daaraan verbonden zijn.

• Deelname aan het inburgeringsexamen (positief van invloed).

• Tijdens voortgangsgesprekken bij de gemeente vastgesteld verwijtbaar gedrag van betrokkene (negatief van invloed).

• Opgelegde boetes wegens verwijtbaar gedrag (negatief van invloed).

• Overige bewijzen die inburgeringsplichtige overlegt om de afwezigheid van verwijtbaarheid aan te tonen.

Om te bepalen of verlengd of ontheven moet worden, wordt gekeken naar de individuele omstandigheden. Als op basis van de individuele omstandigheden wordt ingeschat door de gemeente dat het in de toekomst wel mogelijk is om het inburgeringsexamen te halen, dan wordt een verlenging afgegeven. De verlenging heeft de duur van de termijn die door de consulent op basis van de individuele omstandigheden redelijk wordt geacht voor het alsnog halen van het examen. Als de gemeente inschat dat de individuele omstandigheden niet zullen wijzigen in de toekomst, wordt gekozen voor het afgeven van een ontheffing van de inburgeringsplicht.

Artikel 3 Verlenging Wet Educatie en Beroepsonderwijs

Deze verlengingsmogelijkheid is bij de wijziging van de Wet Inburgering toegevoegd in artikel 31, tweede lid, onderdeel b van de Wet Inburgering. Deze bepaling spreekt verder voor zich.

Hoofdstuk 3 Ontheffing van de inburgeringsplicht

Artikel 4 Ontheffingsmogelijkheden

Op basis van de wet zijn er drie mogelijkheden om ontheffing te verlenen. Deze staan opgesomd in dit artikel en worden uitgewerkt in de volgende artikelen.

Artikel 5 Ontheffing om medische redenen

Op basis van de Wet Inburgering is het niet mogelijk om eerder dan zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn een ontheffing aan te vragen of hiervoor een beschikking af te geven. De enige mogelijke uitzondering hierop is het aanvragen van een ontheffing door de inburgeraar op basis van een medisch advies (artikel 6 eerste lid en artikel 2.8 van het Besluit Inburgering).

In dat geval kan de inburgeringsplichtige al bij de aanvang van de inburgeringsplicht een verzoek indienen om ontheven te worden van de inburgeringsplicht. De belanghebbende moet hiervoor zelf een advies aanvragen bij de door het college aangewezen onafhankelijk medisch adviseur, de kosten van het aanvragen zijn dan ook voor zijn rekening. Het college beslist op de aanvraag op basis van dit advies.

De medisch adviseur moet gebruik maken van het medisch protocol en maakt dit inzichtelijk in het advies. Ten behoeve van het opstellen van het advies is het gebruikelijk dat betrokkene door de medisch adviseur in persoon wordt gezien. In evidente gevallen is een verkorte procedure mogelijk, als op basis van reeds aanwezige medische stukken, bekendheid bij de gemeente of eerdere sociaal-medische adviezen van de door het college aangewezen medisch adviseur een advies kan worden opgesteld. Het is ook mogelijk dat betrokkene door de medisch adviseur in het kader van een andere aanvraag is of wordt beoordeeld. Als het naar het oordeel van de medisch adviseur evident vaststaat dat betrokkene niet in staat zal zijn om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te behalen, behoeft betrokken niet (apart hiervoor) in persoon te worden gezien.

Een medische ontheffing kan gedurende de hele handhavingstermijn worden aangevraagd, niet alleen aan het begin.

Met ‘blijvend niet in staat zijn’ wordt bedoeld een periode van vijf jaar gerekend vanaf het moment van aanvraag van de ontheffing.

Artikel 6 Ontheffing na aantoonbare inspanning

Indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen verleent het college ontheffing van de inburgeringsplicht (artikel 31, lid 2b WI).

In deze beleidsregel wordt uitgewerkt op welke wijze het college omgaat met het verlengen van termijnen en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Ook wordt beschreven op basis van welke gegevens wordt bepaald of een inburgeringsplichtige wordt ontheven van de inburgeringsplicht.

Bij de beoordeling van de vraag of er een ontheffing kan worden verleend op grond van aantoonbare inspanning wordt gekeken of betrokkene een verklaring van een instelling of een deskundige heeft overlegd waaruit blijkt dat hij het leervermogen ontbeert om het inburgeringsexamen te behalen.

Daarnaast kan gekeken naar de inspanningen van betrokkene: heeft hij het examen afgelegd en daarmee zulke slechte resultaten heeft bereikt die aanleiding geven om te veronderstellen dat hij blijvend niet in staat zal zijn het inburgeringsexamen te behalen. Het gaat daarbij niet alleen om de resultaten van het examen, daarbij wordt tevens bij de beoordeling betrokken de wijze waarop betrokkene de inburgeringscursus heeft gevolgd – heeft hij daar aan voldoende mate deelgenomen.

Op basis van de Wet Inburgering is het in principe niet mogelijk om eerder dan zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn een ontheffing aan te vragen of hiervoor een beschikking af te geven. Op dit uitgangspunt kan één uitzondering gemaakt worden: als het college van mening is dat strikte toepassing van de termijn van zes maanden zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, met andere woorden als het eerder volkomen duidelijk is dat betrokkene niet in staat is of ooit zal zijn het inburgeringsexamen te behalen mag het college ambtshalve besluiten tot een ontheffing.

Artikel 7 Ontheffing wegens voldoende ingeburgerd zijn

Het college kan sinds september 2010 op aanvraag ontheffing verlenen aan inburgeringsplichtigen die naar hun eigen mening voldoende ingeburgerd zijn, maar geen vrijstellend document kunnen overleggen en (uit principiële overwegingen) niet bereid zijn tot het afleggen van een examen of van bijvoorbeeld de Korte vrijstellingstoets.

Voor de beoordeling van het voldoende ingeburgerd zijn dient betrokkene een aanvraag in te dienen, waarin hij gemotiveerd aangeeft op grond waarvan hij van mening is dat hij voldoende ingeburgerd is. De aanvraag kan eerst worden ingediend als betrokkene minimaal vijf jaar in Nederland woonachtig is. De aanvraag dient vergezeld te zijn van documenten zoals een arbeidscontract of een verklaring van de werkgever (met duur dienstverband en niveau Nederlandse taal) of andere bewijzen (zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk) waaruit blijkt dat betrokkene mondeling en schriftelijk in het Nederlands communiceert. Daarnaast dient betrokkene een TIWI-toets af te leggen; met deze toets wordt objectief vastgesteld hoe goed betrokkene de Nederlandse taal beheerst en wordt de kennis van de Nederlandse samenleving beoordeeld. Het uit de TIWItoets vastgestelde taalniveau dient boven niveau A2 te zijn.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze ontheffing alleen geldt voor de inburgeringsplicht en niet in het kader van de naturalisatie.

Artikel 8 Ambtshalve ontheffing verlenen

In bijzondere gevallen kan het college ambtshalve beslissen tot ontheffing (artikel 31, tweede lid, onderdeel c van de Wet Inburgering en artikel 5.5., tweede lid van het Besluit inburgering).

Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de handhavingstermijn al meerdere malen is verlengd en de inburgeringsplichtige ondanks allerlei inspanningen om niet verwijtbare redenen er niet in is geslaagd het inburgeringsexamen te behalen. Deze ambtshalve beslissing kan niet eerder worden genomen dan zes maanden voor afloop van de handhavingstermijn.

Hoofdstuk 4 Vergoedingen

Artikel 9 Vergoeding kosten

In dit hoofdstuk zijn de mogelijke vergoedingen opgenomen.

Om te voorkomen dat het wonen buiten de plaats Barneveld een belemmering zou kunnen vormen om in te burgeren is het mogelijk om een vergoeding toe te kennen voor de reiskosten en de kosten van overblijven van schoolgaande kinderen van de inburgeringsplichtige.

Artikel 10 Bonus vrijwillige inburgering

Om vrijwillige inburgeraars te stimuleren is in de verordening de mogelijkheid van het toekennen van een bonus opgenomen. Als zij binnen de termijn het examen hebben behaald ontvangen zij een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage die zij aan het begin van het traject hebben betaald.

Hoofdstuk 5 Persoonlijk InburgeringsBudget

Artikel 11 Het Persoonlijk InburgeringsBudget (PIB)

Bij de laatste wetswijziging is de mogelijkheid van een persoonlijk inburgeringstraject opgenomen, het zogenoemde PIB.

De gemeente Barneveld heeft er voor gekozen om terughoudend om te gaan met de mogelijkheden van een persoonlijk budget. Alleen in die gevallen waar een regulier traject niet in voorziet is het mogelijk om een persoonlijk inburgeringsbudget toe te kennen.

Artikel 12 Het PIB moet aan de volgende voorwaarden voldoen

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen om te bewerkstelligen dat een persoonlijk inburgeringsbudget leidt tot hetzelfde resultaat als een door de gemeente gedaan aanbod: het behalen van het examen binnen de daarvoor geldende termijn.

Hoofdstuk 6 De bestuurlijke boete

Artikel 13 De hoogte van de bestuurlijke boete

De boetebedragen die in de Verordening Inburgering Barneveld (artikel 9 en 10) zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Dit artikel bevat schema’s waarin de opbouw van de hoogte van de boetes in relatie met de gedragingen en de frequentie is weergegeven.

In het tweede lid wordt gesproken over het verschijnen op een gesprek en het meewerken aan het inburgeringsonderzoek. De inburgeringsplichtige of een persoon waarvan het college kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, mag niets mag doen dat het onderzoek naar de inburgeringsplicht belemmert. Hij moet dus niet alleen reageren op de oproep, maar ook alle gegevens overleggen die van belang kunnen zijn. In artikel 25 lid 3 van de Wet Inburgering zijn de bedoelde gegevens opgenomen. Dit is echter geen uitputtende lijst. De bedoelde gegevens hebben betrekking op:

• het doel van het verblijf in Nederland;

• verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd;

• het bezit van diploma's, certificaten of andere documenten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en derde lid;

• het aansluitend op de volledige leerplicht volgen van een opleiding waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c;

• het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar;

• de toepasselijkheid van een verdrag of besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

• feiten of omstandigheden die op grond van artikel 5, vierde lid, onderdeel a, kunnen leiden tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;

• de aanwezigheid van een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid;

• feiten of omstandigheden die op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, kunnen leiden tot ontheffing van de inburgeringsplicht;

• de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4, genoemde feiten of omstandigheden die voor de inburgeringsplicht van de in die algemene maatregel van bestuur genoemde categorieën Nederlanders van belang zijn.

In het derde lid gaat het over meewerken aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening. Hierbij wordt verwezen naar artikel 23 derde lid van de wet. In dit artikel wordt aangegeven dat de gemeenteraad in de verordening regels stelt over de verplichtingen van de inburgeringsplichtige. Deze staan in artikel 6 van de verordening. Het gaat om de volgende verplichtingen die in de beschikking kunnen worden opgelegd:

• het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus;

• het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

• het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

• voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

• het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

Wanneer deze verplichtingen in de beschikking zijn opgelegd, kunnen deze worden gehandhaafd. Wanneer de inburgeringsplichtige zich niet houdt aan deze verplichtingen, moeten de verordening en de beleidsregels worden gevolgd. De boetebedragen staan in het schema.

Artikel 14 Boeterapport en termijn boetebesluit

In de Wet Inburgering is aangegeven dat er een rapport moet worden opgemaakt voordat er een boete wordt opgelegd. Om het rapport te kunnen maken is de gemeente verplicht de belanghebbende te horen. Vervolgens moet een ander het boetebesluit nemen. Degene die het rapport heeft gemaakt mag niet ook het besluit nemen.

Artikel 15 Verhoging of verlaging van de boete

De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden waarin de inburgeringsplichtige verkeert en de mate van verwijtbaarheid. De boete mag met andere woorden niet disproportioneel zijn.

In het tweede lid is in navolging van artikel 18, tweede lid van de WWB, expliciet bepaald dat geen boete wordt opgelegd als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Verder kan het college afzien van het opleggen van een boete als daarvoor dringende redenen zijn. De dringende redenen kunnen geen verband houden met de omstandigheden waaronder een verplichting niet is nagekomen, maar uitsluitend gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een boete voor een belanghebbende heeft.

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van verlaging wegens dringende redenen, is van belang in verband met het voorkomen van een misdraging in de toekomst. In dat geval zou er sprake zijn van recidive.

Artikel 16 Verrekenen van de boete met de uitkering

In de Wet Inburgering is aangegeven dat de boete verrekend mag worden met de uitkering. De tekst is grotendeels die van artikel 44 van de wet.

Artikel 17 Aanmaning

Als de debiteur in verzuim is dan wordt deze door het bestuursorgaan schriftelijk aangemaand. De termijn waarbinnen dan moet worden betaald is twee weken. Die twee weken worden gerekend vanaf de dag na verzending van de aanmaning (4:112 Awb). In deze aanmaning moet vermeld zijn dat bij niet tijdige betaling de betalingen worden afgedwongen via invorderingsmaatregelen en dat de kosten daarvan door de debiteur worden betaald. De aanmaning is niet als beschikking ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (qua bezwaar en beroep) aan te merken.

Wanneer de debiteur na ontvangst van de aanmaning zijn betalingsverplichting niet nakomt, dan kan dwanginvordering worden ingesteld. In de artikelen 19 en 20 van deze beleidsregel is geregeld op welke wijze dat moet gebeuren.

In artikel 4:113 van de Awb is geregeld dat het college voor de aanmaning een vergoeding in rekening kan brengen. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 14 indien de schuld € 454 of meer bedraagt. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.

Artikel 18 Dwangbevel

Alleen als binnen de aanmaningstermijn niet volledig is betaald kan een dwangbevel worden uitgevaardigd. Bovendien kan alleen een dwangbevel worden uitgevaardigd als de bevoegdheid daartoe bij wet is toegekend. Voor inburgering wordt deze bevoegdheid rechtstreeks ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht, artikel 5.10, tweede lid.

Inhoud van het dwangbevel

Artikel 1:122 Awb vermeldt dat het dwangbevel in ieder geval moet bevatten:

•ï€ aan het hoofd: het woord “dwangbevel”

•ï€ het bedrag van de invorderbare hoofdsom

•ï€ de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de vordering voortvloeit

•ï€ de kosten van het dwangbevel (indien deze in rekening worden gebracht)

•ï€ dat het op kosten van de debiteur ten uitvoer wordt gelegd

•ï€ het bedrag van de aanmaningsvergoeding (indien van toepassing)

•ï€ de ingangsdatum van de wettelijke rente (indien van toepassing)

Tweede lid:

Het dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging begint met een bevel tot betaling aan de debiteur door de gerechtsdeurwaarder. Dat bevel houdt dan in dat het bedrag dat in de dwangsom is vermeld binnen 7 dagen moet zijn betaald. Het bevel tot betaling wordt in de regel ook tegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Als niet binnen die 7 dagen is betaald, dan wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet en kan bijvoorbeeld over worden gegaan tot het leggen van beslag. Zie hiervoor artikel 19.

Bekendmaking van het dwangbevel (4:123 Awb) geschiedt via betekening van een exploot door een deurwaarder overeenkomstig de procedure van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In het exploot moet in ieder geval worden vastgelegd:

• de datum van de betekening

• naam en voornamen (als het om een natuurlijke persoon gaat) en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt

• de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder

• de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd

• degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten onder vermelding van diens hoedanigheid

• het exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging kan worden opgekomen volgens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Derde lid

In artikel 4:119 van de Awb is geregeld dat bij het dwangbevel tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel kunnen worden ingevorderd. Door deze bepaling als een verplichting op te nemen in deze regeling, is deze bevoegdheid van het college omgezet in een verplichting.

.Artikel 19 beslaglegging

In alle gevallen van beslaglegging dient de gemeente zich tot een deurwaarder te wenden. De hiermee samenhangende kosten (alsmede de rente) kunnen van de belanghebbende worden teruggevorderd door de vordering met deze kosten te verhogen.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 20 Onvoorziene omstandigheden en hardheidclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de beleidsregels leidt tot onbillijkheden. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van de belanghebbende op basis van deze beleidsregels niet worden aangetast.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Spreekt voor zich.

Artikel 22 Citeertitel

Spreekt voor zich.