Regeling vervallen per 01-08-2012

Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

Geldend van 23-11-2006 t/m 31-07-2012

Intitulé

Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Lijst met gebruikte afkortingen

Abw

Algemene bijstandswet

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWR

Algemene wet inzake rijksbelastingen

BW

Burgerlijk Wetboek

FW

Faillissementswet

Rv

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Sr

Wetboek van Strafrecht

Stb

Staatsblad

Stcrt

Staatscourant

Sv

Wetboek van Strafvordering

Wfsv

Wet financiering sociale verzekering

WSF

Wet studiefinanciering 2000

WSNP

Wet schuldsanering natuurlijke personen

WvK

Wetboek van Koophandel

Inhoud

1

Leeswijzer Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

2

Inleiding op de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

§ 1

Inleidende opmerkingen

1

Algemeen

2

n.v.t.

3

n.v.t.

4

Aansprakelijkgestelden

5

Karakter van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

6

Algemene wet bestuursrecht

7

Algemene uitgangspunten van het invorderingsbeleid

8

Strak en efficiënt beleid

9

Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven

10

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

11

Voor de invordering minder geschikte dagen

12

Datum van binnenkomst bescheiden, bevoegde gemeenteambtenaar

13

De belastingdeurwaarder: gedragsregels

14

Binnentreding

15

Bewaren invorderingsbescheiden

16

Bestuurlijke boeten

17

Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen

18

n.v.t.

19

n.v.t.

3

Tekst van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

§ 1

Toepassingsgebied

1

Algemeen

§ 1

Begrippen

1

Woonplaats

§ 2

n.v.t.

§ 1

Algemeen

1

Civiele invordering

2

Fiscale en civiele mogelijkheden

3

n.v.t.

4

Aanspreken borg

§ 2

Conservatoir beslag

1

Versnelde invordering

2

Gegronde vrees voor verduistering

3

Materiële schuld

§ 3

Faillissementsaanvraag

1

Faillissementsaanvraag; algemeen

1A

Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag

2

n.v.t.

3

Particulieren

4

vervallen

5

Saneringsaanbod

6

Verzoek uitstel van betaling

7

Toestemming

8

vervallen

9

n.v.t.

10

Verlenen van steunvordering

11

Verzet

§ 4

Rechtsbijstand in civiele procedures

1

Gemeenteadvocaat

2

Procesvertegenwoordiging

3

n.v.t.

4

n.v.t.

5

In persoon procederen voor de burgerlijke rechter

6

Toestemming

7

n.v.t.

§ 1

Bevoegdheid belastingdeurwaarder

1

Reikwijdte

2

Bescherming van belastingdeurwaarder

Artikel 5

n.v.t.

§ 1

Reikwijdte Invorderingswet

1

Rente en kosten

§ 1

Betaling en afboeking

1

Tijdstip van betaling

2

Afboekingen van betalingen

3

Teveelbetaling

4

Ontvangen bedragen uit executie, wettelijke schuldsaneringsregeling of faillissement

5

Splitsing in kosten, rente en belastingaanslag

6

Bestuurlijke boete

7

Aansprakelijkgestelden

8

Betalingen van kleine bedragen

9

Betaling bij vergissing

10

Kwitantie

11

Mededeling afboeking

12

Vrijwillig betaalde belasting

§ 1

Girale uitbetaling van belastingteruggaven

1

Algemeen

2

Aanwijzen rekeningnummer voor uitbetaling

3

Uitbetalingsfouten

Hoofdstuk II

Invordering in eerste aanleg

§ 1

Invordering in eerste aanleg

1

Begin invordering

2

Verzending/uitreiking aanslagbiljet

3

Verzending via TPGPost

4

Uitreiking

5

Meer belastingschuldigen

6

Betalingsplicht aangeslagene

7

Vooraf inlichten erfgenamen e.d.

§ 1

Betalingstermijnen

1

Algemeen

2

n.v.t.

2a

n.v.t.

3

Dagtekening

4

Begrip 'maand'

5

Termijnverlenging

6

Bezwaar- of beroepschrift schorst betalingsverplichting niet

§ 1

Versnelde invordering

1

Algemeen

2

Vervaldagen op het aanslagbiljet

3

Reikwijdte versnelde invordering

4

n.v.t.

5

Faillissement en de wettelijke schuldsaneringsregeling (eerste lid, onderdeel a)

6

Vrees voor verduistering (eerste lid, onderdeel b)

7

Metterwoon verlaten van Nederland (eerste lid, onderdeel c)

8

Geen vaste woonplaats in Nederland (eerste lid, onderdeel d)

9

Er ligt al beslag (eerste lid, onderdeel e)

10

Verkoop namens derden (eerste lid, onderdeel f)

11

Vordering ex artikel 19 (eerste lid, onderdeel g)

12

n.v.t.

Hoofdstuk III

Dwanginvordering

§ 1

Aanmaning

1

Eerste vervolgingsmaatregel

2

Achterwege laten tussentijdse (termijn)vervolging

3

Aan wie wordt de aanmaning gezonden

4

Adressering en verzending

5

Ten onrechte aanmaning verzonden

6

Gedeeltelijke voldoening

7

Bestuurlijke boete

§ 1

Het dwangbevel

1

Algemeen

2

Onderwerp van het dwangbevel

3

Tegen wie een dwangbevel wordt verleend

§ 1

Betekening van het dwangbevel

1

Algemeen

2

Wijze van betekenen

3

Betekening per post

4

Adressering van per post betekende dwangbevelen

5

Betekening door de belastingdeurwaarder

6

Bijzondere gevallen

§ 1

Tenuitvoerlegging van het dwangbevel

1

Tenuitvoerlegging van een per post betekend dwangbevel

1a

Tenuitvoerlegging, keuze van maatregelen

2

Mate van souplesse

3

Verzoek belastingdeurwaarder om onverwijlde voorziening

4

n.v.t.

5

Betekening van het beslag aan de derde

6

Overdracht invordering

7

Bewaarder is gerechtelijke bewaarder

8

Onttrekking

9

Actio Pauliana

10

Opheffing na gedeeltelijke betaling

11

Opheffing beslag tegen betaling door een derde

11a

Opschorten van de executie / prolongatie

12

Onderhandse verkoop

13

Strafrechtelijk beslag

14

n.v.t.

§ 2

Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn

1

Kennisgeving vooraf

2

n.v.t.

3

Aanbod van betaling

4

Omvang van het beslag

5

Aanwezigheid andere ambtenaar

6

Vordering tot vergoeding

7

Zaken van derden

8

Voldoening zekerheidsschuld door de ontvanger

9

Zaken bij derden

10

Wegvoeren van beslagen zaken

11

n.v.t.

12

n.v.t.

13

Afsluiting

14

Bewaarder

15

Cumulatief beslag

16

vervallen

17

Executoriale verkoop computerapparatuur

18

Zilveren, gouden en platina werken

19

Namaakzaken

20

Illegale zaken

21

De executoriale verkoop

22

vervallen

23

vervallen

24

Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop

25

Bieden voor rekening van de gemeente

26

Einde van het beslag

27

Gegevensverstrekking

28

Opbrengst verkoop

29

Proces-verbaal van verkoop

§ 3

Beslag op onroerende zaken

1

Doelstelling beslaglegging

2

Opnieuw bevel tot betaling

3

Betekening beslag

4

Aanwijzing notaris

5

Bewaarder

6

Nieuwe belastingschuld

7

Aanwezige zaken

8

Verhuurde of verpachte onroerende zaken

9

Voorwaarden van verkoop

10

Opheffing van het beslag

§ 4

Beslag onder derden

1

Algemeen

2

Derdenbeslag of vordering artikel 19

3

Roerende zaken

4

Beslaglegging

5

Omvang van het beslag

6

Periodieke betalingen

7

Buitengerechtelijke verklaring

8

Afdracht na het doen van de buitengerechtelijke verklaring

9

Het in gebreke blijven tot het doen van verklaring

10

Niet afdragen na het doen van verklaring

11

Betwisting van de afgelegde verklaring

12

Vroegtijdige verklaring

13

Opzeggen van vorderingen

13a

Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente

14

Retentierecht

15

Opheffing van het beslag

16

Onverschuldigde betaling

17

Derdenbeslag onder de Staat c.q. de ontvanger en het doen van verklaring

18

Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf vanwege Rijksbelastingen

§ 5

Beslag op schepen

1

Algemeen

2

Bevel tot betaling

3

Beslag aan boord

4

Domiciliekeuze

5

Beletten van het vertrek

6

Aanwezige zaken

7

De executie van schepen

8

Afgelasting van de verkoop

9

Deskundige hulp

10

Onttrekking

11

Opheffing van het beslag

§ 1

Versnelde invordering

1

Algemeen

§ 1

Invordering van vervallen termijnen

1

Tenuitvoerlegging door beslag

2

Termijndwangbevel

§ 1

Verzet

1

Algemeen

2

Schorsing van de invordering

3

Twijfel over materiële verschuldigdheid

4

Verzet door aansprakelijkgestelde

5

Verzet artikel 438 Rv

6

Verzet door derden

Artikel 18

vervallen

§ 1

Algemeen

1

De vordering

2

Betekend dwangbevel

3

Vooraankondiging

4

Vorm

5

Vervolgingskosten en rente

6

Voldoen aan de vordering

7

Niet voldoen aan de vordering

8

Intrekken van een vordering

9

Verzet

10

Onverschuldigde betaling

11

Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag

§ 2

De faillissementsvordering

1

Aan te melden schulden

2

Surséance van betaling

3

Opkomen in faillissement

§ 3

Vorderingen met betrekking tot periodieke betalingen

1

Overwegen van een vordering

2

Beslagvrije voet

3

Verplichting belastingschuldige tot gegevensverstrekking

3a

Belastingschuldige woont in buitenland

4

Wijziging beslagvrije voet

5

Gegevensverstrekking door derde

6

Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet 1929

7

Periodieke betalingen onder de bijstandsnorm

7a

Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf

Artikel 20

n.v.t.

Hoofdstuk IV

Bijzondere bepalingen

Afdeling 1

Verhaalsrechten

Artikel 21

n.v.t..

§ 1

Inleidende opmerkingen

1

Werkingssfeer van het artikel

2

Overbetekening beslag

2a

Verzet artikel 435, derde lid, RV

3

n.v.t.

4

n.v.t.

5

Pauliana

6

n.v.t.

7

n.v.t.

§ 2

Verzet in rechte

1

Opschorting verkoop na verzet in rechte

§ 3

n.v.t.

§ 4

n.v.t.

§ 5

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet en de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv

1

Beroepschrift algemeen

2

Beroepsfase

3

Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22 van de wet

4

n.v.t.

4a

n.v.t.

5

Beslissing van het college van burgemeester en wethouders

6

Onduidelijk bezwaar

7

Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv

8

Samenloop administratief beroep en verzet

§ 6

n.v.t.

Artikel 22a

n.v.t.

Artikel 23

n.v.t.

Afdeling 2

Verrekening

§ 1

Algemeen

1

Afwijking open systeem

2

Wanneer verrekening

3

Betwiste schuld

4

Reikwijdte van de verrekening

5

n.v.t.

5a

n.v.t.

6

Tijdstip van verrekening

7

Verjaring

8

Bekendmaking

9

n.v.t.

10

n.v.t.

11

n.v.t.

11a

n.v.t.

11b

n.v.t.

12

Verrekening met schadevergoedingen

13

n.v.t.

14

n.v.t.

§ 2

Overdracht van vorderingen en verpanding

1

Algemeen

2

Mogelijkheid van cessie of verpanding

3

Instemming

4

Reikwijdte van de verrekening

5

Beroepsfase

6

Bekendmaking en periode waarbinnen geen verrekening mogelijk is

7

Niet tijdig ingediend beroepschrift

8

Niet tijdig nemen van een beslissing

9

Kort geding

Afdeling 3

Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring

§ 1

Algemene uitgangspunten uitstelbeleid

1

Inleiding

2

Reden voor een verzoek om uitstel

3

Uitstel van betaling op verzoek of ambtshalve

4

Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek

5

Toewijzing van het verzoek om uitstel

6

Wanneer wordt het verzoek onder meer afgewezen

7

Beëindigen uitstel/intrekking beschikking

8

Voordat het uitstel wordt beëindigd

9

Beëindiging van een verleend uitstel en 'hoorplicht'

10

Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel

11

Geen dwanginvordering tijdens verleend uitstel

12

Gevolg van het niet verlenen van uitstel, het intrekken van een verleend uitstel en het verstrijken van rechtswege van een verleend uitstel

13

Ambtshalve belastingaanslagen

13a

Aanslag ter behoud van rechten

14

Uitstel voor een bestuurlijke boete

15

De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden

16

Zekerheid

17

n.v.t.

18

Tijdstip indiening verzoek

19

Mondeling mededelen beschikking

20

Toetsing door het college van burgemeester en wethouders

21

Beroepsfase

22

Niet tijdig nemen van een beslissing

23

‘Beroep’ of (herhaald) verzoek bij de ontvanger

24

n.v.t.

§ 2

Uitstel in verband met bezwaren tegen de belastingaanslag

1

Inleiding

1a

Het verzoek om uitstel

2

De beslissing op het verzoek om uitstel

2a

n.v.t.

3

Zekerheid

3a

Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor betwiste belastingschuld

4

De beslissing op een verzoek om uitstel in verband met een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift

5

Verrekening met een teruggaaf en/of een uit te betalen bedrag uit andere hoofde

6

Bedrag waarvoor geen uitstel is verleend

7

Uitstel voor het bedrag van de gehele belastingaanslag in verband met bezwaar blijkt niet juist

§ 3

Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag

1

Inleiding uitstel in verband met belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen

2

Het verzoek om uitstel in verband met uit te betalen bedragen

3

Niet volledig of ongemotiveerd verzoek

4

De beslissing op het verzoek

5

Uit te betalen bedragen waarop het uitstel niet ziet worden in de regel niet uitgekeerd

6

Het verzoek wordt afgewezen

7

n.v.t.

§ 4

n.v.t.

§ 5

n.v.t.

§ 5a

n.v.t.

§ 5b

n.v.t.

§ 5c

n.v.t.

§ 5d

n.v.t.

§ 5e

n.v.t.

§ 6

n.v.t.

§ 6a

n.v.t.

§ 7

Uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen

1

Inleiding op uitstel in verband met betalingsmoeilijkheden

2

Beslissing op een verzoek

§ 8

Vervallen

§ 9

De aard van de schuld en de soort (betalingsproblemen algemeen)

1

Onderscheid ondernemers en particulieren

2

Voorlopige aanslagen

3

n.v.t.

§ 10

Faillissement, wettelijke schuldsaneringsregeling en surséance van betaling (betalingsproblemen algemeen)

1

Uitstel in verband met faillissement, wettelijke schuldsaneringsregeling en surséance

§ 11

Periodieke betalingen en betalingstijdstip

1

vervallen

2

vervallen

3

vervallen

4

vervallen

5

Periodieke betalingen en betalingstijdstip

§ 12

Verrekeningen tijdens betalingsregelingen (betalingsproblemen algemeen)

1

Uit te betalen bedragen worden in de regel niet uitgekeerd

§ 13

Betalingsregeling voor particulieren

1

Duur betalingsregeling

1a

Voorwaarden betalingsregeling

2

Verzoek voor enkele maanden uitstel toestaan

3

Bij andere verzoeken rekening houden met de betalingscapaciteit en het vermogen

3a

Vermogen

4

Betalingscapaciteit bij regeling tot en met 12 maanden

5

Bijzondere uitgaven kunnen de betalingscapaciteit beïnvloeden

6

Huur- en hypotheekverplichtingen

7

Aflossingsverplichtingen aan derden

8

Extra inkomsten

9

Belastingschuldige stelt zelf een regeling voor

10

Regelingen langer dan l2 maanden

11

n.v.t.

§ 13a

Uitstel van betaling gedurende de periode van schuldregeling

1

Uitstel voor een periode van 36 maanden

§ 14

Betalingsregeling voor ondernemers

1

Duur betalingsregeling

2

Voorwaarden betalingsregeling

3

Gewezen ondernemers

4

Mogelijkheid van overheidssteun/subsidie

§ 1

Algemeen

1

Inleiding

2

n.v.t.

3

Ontslag van betalingsverplichting

4

n.v.t.

5

Kwijtschelding van reeds betaalde belastingaanslagen

6

Welke middelen worden niet kwijtgescholden

7

n.v.t.

8

Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

9

Verzoek niet ingediend op het daarvoor bestemde formulier

10

Aanvulling verzoek/niet ingevuld of onjuist ingevuld formulier

11

Houding van de ontvanger tijdens de behandeling van het verzoek

12

De behandeling van het verzoek om kwijtschelding

13

Saneringsverzoeken

14

Inhoud van de beslissing

15

Mondeling meedelen beschikking

16

Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend

17

Vermindering van de belastingaanslag na kwijtschelding

18

n.v.t.

19

Geen verjaring

§ 2

Kwijtschelding van belastingen in de privé-sfeer

1

Inleiding

2

Wanneer wordt kwijtschelding verleend

3

Het begrip vermogen

4

De inboedel als vermogensbestanddeel

4a

Uitvaartvoorziening

5

Bejaarden en vermogen

6

De auto als vermogensbestanddeel

7

Bank- en/of girosaldi en vermogen

8

De eigen woning als vermogensbestanddeel

9

Vermogen van kinderen

10

Nalatenschappen en vermogen

11

Spaarsaldi als vermogensbestanddeel

11a

Beroepsvermogen wikker

12

Betalingscapaciteit

13

Netto-besteedbaar inkomen

14

Netto-besteedbaar inkomen en inkomsten van inwonenden

15

Netto-besteedbaar inkomen en vakantiegeld

16

Netto-besteedbaar inkomen en studiefinanciering

17

Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage

17a

Persoonsgebonden budget

17b

Vergoedingen ter stimulering van arbeid

18

Overige inkomsten

18a

Netto-besteedbaar inkomen wikkers

19

Netto-besteedbaar inkomen en de aftrekbare uitgaven

20

Betalingen op belastingschulden

21

Uitgaven voor huur/hypotheekrente en erfpachtcanons

21a

Huurtoeslagnormen en ouderenhuishoudens

22

Uitgaven voor premies ziektekosten en zorgverzekering

23

Uitgaven in verband met onderhoudsverplichting

24

Uitgaven in verband met aflossingen op leningen

24a

Uitgaven onderverhuur c.q. kamerverhuur en het houden van kostgangers

25

Betalingen aan andere schuldeisers

26

Normbedragen voor bestaanskosten

26a

Verblijf in inrichting

27

Buitenlandse belastingschuldigen

28

Onderhoud gezinsleden in het buitenland

29

Betalingscapaciteit niet volledig opgeëist

§ 2a

Wettelijke schuldsaneringsregeling en (buiten)gerechtelijk akkoord

1

Begripsbepalingen

2

Algemeen

3

Gevolgen wettelijke schuldsaneringsregeling

4

Schuldsaneringsregelingen van de ontvanger

5

Buitengerechtelijk akkoord alleen in die gevallen waarin redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zal worden verklaard

6

Situaties artikel 19a van de regeling

7

Situaties artikel 22a van de regeling

8

Begrip belastingschuld

9

Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk of buitengerechtelijk akkoord

10

Ten minste gelijk percentage van hetgeen aan concurrenten wordt uitgekeerd

11

Het te ontvangen bedrag moet ten minste dezelfde omvang hebben als kan worden verkregen indien de rechter een saneringsplan vaststelt

12

Lopende verplichtingen bijhouden

13

Ontvanger mag niet worden achtergesteld bij gelijk bevoorrechte schuldeisers

14

Buiten toepassing laten van enkele artikelen van de regeling

15

Bestuurlijke boeten, rente en kosten

16

Gevolgen buitengerechtelijk akkoord

16a

Gevolgen schuldregeling

17

Gevolgen dwangakkoord

§ 3

Schuldenregeling voor particulieren en ex-ondernemers

1

Voorwaarden tot deelname aan een regeling

2

Begrip belastingschuld

3

n.v.t.

4

Opbrengst ten minste gelijk aan datgene wat bij invorderingsmaatregelen kan worden verkregen en aan de betalingscapaciteit

5

De ontvanger niet achterstellen bij concurrente schuldeisers

6

Na schuldenregeling nieuwe fiscale verplichtingen nakomen

7

Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen

8

Bestuurlijke boeten

9

Rente en kosten

§ 4

Kwijtschelding van belastingen in de zakelijke sfeer

1

Inleiding

2

Wanneer wordt kwijtschelding van zakelijke schuld verleend

3

Wanneer wordt kwijtschelding verleend van persoonlijke belastingen

4

Algemeen beleid

5

Mogelijkheid tot aansprakelijkheid van derden

6

Geen eenzijdige tegemoetkoming van de ontvanger

7

Voorwaarden tot deelname aan een akkoord

8

Begrip belastingschuld

9

n.v.t.

10

Aangeboden bedrag moet van substantiële omvang zijn

11

Opbrengst moet ten minste gelijk zijn aan de opbrengst bij executie

12

De ontvanger niet achterstellen bij concurrente schuldeisers

13

vervallen

14

n.v.t.

15

Lopende verplichtingen bijhouden

16

Na sanering reële perspectieven omtrent voortbestaan van de onderneming

17

Belastingteruggaven

18

Bestuurlijke boeten

19

Rente en kosten

20

Speciale crediteuren

§ 5

Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening

1

Ex-ondernemers

§ 6

Administratief beroep

1

Administratief beroep tegen de beschikking van de ontvanger

2

Herhaald verzoek om kwijtschelding

3

Beroepsfase

4

Welke gegevens en normen

5

Invordering na administratief beroep en herhaald verzoek

6

Niet tijdig nemen van een besluit

§ 7

Voorzetting van de invordering

1

Voortzetting van de invordering na afwijzing

§ 8

Niet verder bemoeilijken

1

Inleiding

2

n.v.t.

2a

n.v.t.

3

n.v.t.

4

Administratief beroep

§ 8a

n.v.t.

§ 9

n.v.t.

§ 1

Verjaring

1

Algemeen

2

Aansprakelijkgestelden

3

Stuiting

4

Uitstel van betaling

4a

Wettelijke schuldsaneringsregeling

5

n.v.t.

6

n.v.t.

7

Rechtsgeding

8

Afstand van verjaring

9

Beroep op verjaring

10

Rente en kosten

Hoofdstuk V

Betalingskorting en rente

§ 1

n.v.t.

§ 1

Algemeen

1

Kader van de invorderingsrente

2

n.v.t.

3

n.v.t.

4

Dag van betaling

5

n.v.t.

§ 2

Vermindering, redres en vergoeding

1

Onverschuldigdheid

2

Niet-verwijtbaarheid

3

Verzuim van de gemeente

4

Te late uitbetaling

5

Kwijtschelding niet mogelijk

6

n.v.t.

7

Beslistermijnen verzoeken

§ 3

n.v.t.

§ 1

Rentepercentage

1

Vaststelling rentevoet

§ 1

Vaststelling van de betalingskorting en rente bij voor bezwaar vatbare beschikking

1

Voor bezwaar vatbare beschikking

2

Bezwaar tegen de in rekening gebrachte of vergoede invorderingsrente

3

n.v.t.

4

Uitstel van betaling

§ 1

Nadere regelgeving

1

Renteregeling Invorderingswet

Artikel 31a

n.v.t.

Hoofdstuk VI

Aansprakelijkheid

Afdeling 1

Aansprakelijkheid

Afdeling 1

Aansprakelijkheid

§ 1

Fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen

1

Aansprakelijkheid fiscale en civiele bevoegdheden

§ 2

Civielrechtelijke aansprakelijkheid krachtens huwelijksgoederenrecht

1

Algemeen

2

Civielrechtelijke aansprakelijkheid

3

Gemeenschapsschulden; privé-schulden/belastingschulden

4

Verhaal privé-schuld

5

Verhaal gemeenschapsschuld

6

Aansprakelijkheid na ontbinding van de goederengemeenschap

§ 3

Aansprakelijkheid en invorderingsrente

1

Algemeen

2

n.v.t.

§ 4

Aansprakelijkheid en bestuurlijke boeten

1

Aansprakelijkheid voor bestuurlijke boeten

2

n.v.t.

3

n.v.t.

4

n.v.t.

§ 5

Aansprakelijkheid en kosten

1

Aansprakelijkheid voor kosten

2

Eigen kosten van de aansprakelijkgestelde

§ 6

n.v.t.

§ 1

Inleidende opmerkingen

1

Algemeen

§ 2

Ruime uitleg vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger

1

Ruime uitleg

2

Feitelijke vestiging

§ 3

Ontbinding en vereffening

1

Lichaam dat is ontbonden

2

Vereffenaar

§ 4

Bestuurder

1

Bestuurder

2

Gewezen bestuurder

3

Lichaam als bestuurder

§ 5

Disculpatiemogelijkheid

1

Niet-verwijtbaarheid

Artikelen 34 tot en met 47

n.v.t.

§ 1

Aansprakelijkheid van erfgenamen

1

Formele bepalingen niet van toepassing

2

Benificiaire aanvaarding

3

Navorderings- en naheffingsaanslagen

4

Aansprakelijkheidsschulden

5

De waarde in het economische verkeer

6

n.v.t

7

n.v.t.

§ 2

Invordering ten laste van een erfgenaam

1

Invordering blijft achterwege

2

Dwangbevel

Afdeling 2

Formele bepalingen

§ 1

Inleidende opmerkingen

1

Algemeen

2

Uitzondering voor erfgenamen en andere rechtsopvolgers onder algemene titel

3

Aansprakelijkstelling vennoten

3a

n.v.t.

4

Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete

5

AWR en Awb van toepassing

6

Aansprakelijkheid voor invorderingsrente

§ 2

De aansprakelijkstelling

1

In gebreke zijn

2

Uitstel van betaling en niet verder bemoeilijken

3

In gebreke zijn en uitstel van betaling

4

De bekendmaking van de beschikking

5

n.v.t.

6

Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden

7

Vervallen

8

Aansprakelijkstelling als gegevens kunnen worden verstrekt

§ 3

Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking aansprakelijkstelling

1

Beschikking aansprakelijkstelling voor bezwaar vatbare beschikking

2

Awb van toepassing

3

Termijn voor het indienen bezwaarschrift

4

Overleg met de inspecteur

5

Bezwaar en uitstel van betaling

6

Beslissing op het bezwaarschrift

7

Vermindering aansprakelijkstelling na bezwaar

8

Procedure bij de fiscale rechter na afwijzing bezwaarschrift

9

Uitstel van betaling na (hoger) beroep of beroep in cassatie

10

Cassatievoorstel na uitspraak in hoger beroep

§ 4

Overgangsrecht procedure aansprakelijkstelling

1

Algemeen

2

Betwisting maar nog geen dagvaarding vóór 1 december 2002

3

Betwisting en bezwaar tegen de belastingaanslag vóór 1 december 2002

4

Geen betwisting maar wel bezwaar tegen de belastingaanslag vóór 1 december 2002

5

Afdoeningstermijn van betwistingen waarvoor geldt dat de 2-maandstermijn verstrijkt op of na 1 december 2002

6

Afdoeningstermijn van betwistingen waarvoor geldt dat de 2-maandstermijn vóór 1 december 2002 verstrijkt

7

Betrokkenheid gemeentelijke advocaat bij aansprakelijkheidszaken

8

Nadere betwisting na dagvaarding

9

Wijziging grond in civiele procedure

10

Wijziging bedrag aansprakelijkstelling in civiele procedures

11

Invordering en verrekening

12

Wijziging eis

§ 5

Invordering

1

Eerst uitwinning belastingschuldige

2

Volgorde van aansprakelijkstellen

Artikel 50

n.v.t.

§ 1

Conservatoir beslag

1

Algemeen

2

Verval/opheffen conservatoir beslag

3

Verval/opheffen conservatoir derdenbeslag

4

Executoriale titel

5

Verklaring bij derdenbeslag

§ 1

Invordering

1

Invordering na aansprakelijkstelling

2

Aanmaning en eigen dwangbevel

3

vervallen

4

Verzoek ambtshalve vermindering door belastingschuldige

5

n.v.t.

6

Invordering na condemnatoir vonnis

§ 2

Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

1

Algemeen

2

Beperking verzetsgronden

3

Verzet tegen executie condemnatoir vonnis

§ 3

Vordering

1

Vordering

§ 4

Lijfsdwang

1

Aansprakelijkgestelde

§ 1

n.v.t.

§ 2

Verrekening

1

Verrekening aansprakelijkheidsschuld

§ 2a

vervallen

§ 3

Ontslag van betalingsverplichting

1

Algemeen

§ 4

Verjaring

1

Geen eigen verjaringsregels

2

Geen verlenging verjaringstermijn

§ 1

Mededeling aan de belastingschuldige

1

Algemeen

2

Invorderingsrente en kosten

3

Betaling aanhouden

Afdeling 3

Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken

Artikel 55

n.v.t.

Artikel 56

n.v.t.

Artikel 57

n.v.t.

Hoofdstuk VII

Verplichtingen ten behoeve van de invordering

§ 1

Algemene onderwerpen

1

Algemeen

2

Bevoegde ambtenaar

3

Gegevens en inlichtingen

4

Gegevensdragers

5

Plaats van raadpleging gegevensdragers

6

n.v.t.

7

Van belang voor de invordering

§ 1

Verplichtingen ten aanzien van de belastingschuldige of aansprakelijkgestelde zelf

1

Verplichting tot het verstrekken van gegevens en tot voor raadpleging ter beschikking stellen van gegevensdragers voor 'eigen' schulden

2

Invorderingsonderzoek

3

Sfeerovergang

4

Aansprakelijkgestelden

§ 1

Raadpleging gegevensdragers van de belastingschuldige of van de aansprakelijkgestelde die zich bij een derde bevinden

§ 1

Raadpleging van stukken: aard, inhoud en wijze

1

Algemeen

2

Redelijke termijn

3

Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen

4

Kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels

5

Strafsancties

§1

Geheimhoudingsplicht

1

Reikwijdte

2

Niet van de administratie gescheiden beroepsvertrouwelijke gegevens

Artikel 62

n.v.t.

§ 1

Geheimhoudingsplicht beroepsbeoefenaren

1

Algemeen

§ 1

Bevoegdheid belastingambtenaren

1

Algemeen

Hoofdstuk VIII

Strafrechtelijke bepalingen

§ 1

Inleiding

1

Algemeen

2

Betrokkenheid meer personen

§ 1

Overtredingen; geen straf of afwezigheid van alle schuld

1

Algemeen

§ 1

Misdrijf

1

Algemeen

2

Reikwijdte opzetcriterium

3

Het alsnog verstrekken van gegevens en inlichtingen kan strafvervolging voorkomen

§ 1

Overtreding/gevolgen daarvan

1

Algemeen

1

Algemeen

Hoofdstuk IX

Aanvullende regelingen

§ 1

Geheimhoudingsplicht

1

Geheimhoudingsplicht

2

Informatieverstrekking van aansprakelijkgestelden

3

Informatieverstrekking en de Wet Openbaarheid van Bestuur

4

n.v.t.

Artikel 68

n.v.t.

Artikel 69

n.v.t.

Artikel 70

n.v.t.

Hoofdstuk X

Slotbepalingen

§ 1

Inwerkingtreding

1

Invoeringswet

2

Overgangsbepalingen

§ 1

Citeertitel

1

Algemeen

Hoofdstuk XI

Wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement

§ 1

Aanvragen van faillissement

1

Beleidsmatige toepassing

§ 2

Aanmeldingen belastingschulden in de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

1

Wettelijke schuldsaneringsregeling

2

Faillissementen

§ 3

Tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

1

Toezicht van de ontvanger

2

Mededeling beslag

3

Verhaal tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

4

Boedelschulden

5

Verificatievergadering

6

n.v.t.

7

Proceskosten

8

Spaarfaillissementen

9

Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator

§ 4

Na de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

1

Na de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

2

Na het faillissement

§ 5

Akkoord in faillissement getoetst aan artikel 19a en artikel 22a van de regeling

1

Algemeen

Hoofdstuk XII

Vervolgingskosten

§ 1

Algemeen

1

Vervolgingskosten

2

Gevorderde som

3

Aan derden toekomende bedragen

§ 2

Rechtsmiddelen

1

Bezwaar- en beroepsmogelijkheid

2

Bezwaarfase en Awb

3

Administratief beroep bij de ontvanger

4

n.v.t.

5

Uitstel van betaling

§ 3

Vermindering en redres

1

Karakter van het ingediende verzoek om geen vervolgingskosten in rekening te brengen

2

Niet in rekening brengen

3

Onverschuldigdheid

4

Niet-verwijtbaarheid

5

Versnelde invordering

6

Aansprakelijkgestelden

7

Kwijtschelding niet mogelijk

§ 4

Limitering berekeningskosten dwangbeleid

1

Algemeen

Hoofdstuk XIII

Oninbaarlijden van belastingschuld

§ 1

Algemeen

1

Algemeen

2

Geen invorderingsmogelijkheden

2a

n.v.t.

3

Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen

4

Kwijtschelding

5

Verjaringstermijn

6

n.v.t.

Hoofdstuk XIV

n.v.t.

Hoofdstuk XV

Paspoortsignalering

§ 1

Algemeen

1

Verstrekking reisdocument

2

Omschrijving paspoortsignalering

3

Bevoegdheid tot signalering

4

Paspoort, identiteitskaart

5

Bevoegdheid tot afgifte van een reisdocument

§ 2

Wanneer paspoortsignalering

1

Criteria

2

Geen andere invorderingsmogelijkheden

3

Kans op succes

§ 3

Voor welke schulden signalering

1

Soort schulden

§ 4

Voor welk bedrag signalering

1

Minimum bedrag

§ 5

Gevolgen van de signalering

1

Opname in het register paspoortsignalering

2

Opname in het opsporingsregister

3

De aanvraag van een nieuw reisdocument na signalering

4

Belastingschuldige staat ingeschreven in een gemeente in Nederland

5

Belastingschuldige staat niet ingeschreven in een gemeente in Nederland

6

Belastingschuldige verblijft in het buitenland

7

Verstrekking van een reisdocument

8

Vervallenverklaring of weigering tot afgifte van een reisdocument

§ 6

Verzet tegen de signalering

1

Rechtsmiddelen

§ 7

Vervallen van de signalering

1

Intrekking

Hoofdstuk XVA

n.v.t.

Hoofdstuk XVI

n.v.t.

Hoofdstuk XVII

n.v.t.

Hoofdstuk XVIII

n.v.t.

Bijlage Ia

Beslagvrije voet per 1 januari 2007

Bijlage Ib

Overzicht normen studiefinanciering

Bijlage Ic

Overzicht normen huurtoeslag Bijlage A bij bijlage Ic

Bijlage Id

Percentage invorderingsrente

Bijlage Ie

Tekst gedragscode Schuldregeling NVVK

4

Wijziging Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen

Leeswijzer Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

Inleiding

Voor u ligt de model-Leidraad invordering gemeentelijke belastingen. Bij de totstandkoming van de Invorderingswet 1990 werd door zowel de Eerste als de Tweede Kamer veel waarde gehecht aan de totstandkoming van een Leidraad invordering. Naast de Leidraad voor het rijk hebben inmiddels ook de waterschappen een eigen Leidraad invordering. Gelet hierop, alsmede op de toenemende betekenis van de beginselen van behoorlijk bestuur, zijn wij van mening dat ook gemeenten belang hebben bij een Leidraad invordering die afgestemd is op de eigen invorderingspraktijk. De model-Leidraad invordering gemeentelijke belastingen is tot stand gekomen in overleg met het Invorderingsoverleg van de Club van 100.

Opzet

Bij zowel de opzet als de inhoud van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen is als uitgangspunt gehanteerd dat de gemeentelijke Leidraad zoveel mogelijk aansluit bij de Rijksleidraad. Deze Leidraad moet dan ook voornamelijk worden gezien als een vertaalslag van de Rijksleidraad naar de Gemeentewet. Voorzover bepaalde onderdelen van de Rijksleidraad niet van toepassing zijn, is dit aangegeven door de toevoeging 'n.v.t.'. Deze werkwijze heeft als voordeel dat ook de indeling in paragrafen en leden exact gelijk is aan die in de Rijksleidraad.

Indeling

De inhoud van deze Leidraad volgt de artikelen van de Invorderingswet 1990. Hierbij is tevens de hoofdstukindeling van deze wet gevolgd. De Invorderingswet 1990 kent tien hoofdstukken welke ook in de Leidraad met romeinse cijfers zijn aangegeven. Aansluitend op deze tien hoofdstukken wordt in de hoofdstukken XI tot en met XV van de Leidraad aandacht besteed aan een aantal bijzondere onderwerpen zoals Faillissement (XI), Vervolgingskosten (XII), Oninbaarheid van de belastingschuld (XIII) en Paspoortsignalering (XV). Hoofdstuk XIV (Uitwinnen van zekerheid voor belastingen bij invoer) is niet van toepassing. De toelichting op ieder artikel wordt voorafgegaan door de integrale tekst van het betreffende artikel welke vetgedrukt is weergegeven. Voorzover er een direct verband bestaat tussen het betreffende artikel van de Invorderingswet 1990 en een specifieke bepaling uit de Gemeentewet is tevens de tekst van het artikel uit de Gemeentewet vetgedrukt opgenomen. Per artikel is de toelichting onderverdeeld in paragrafen. De paragrafen zijn onderverdeeld in leden. De Leidraad kent een doorlopende paginanummering.

Wie stelt de Leidraad binnen de gemeente vast?

Uit de wet blijkt niet wie binnen de gemeente de Leidraad moet vaststellen. De Rijksleidraad is vastgesteld door de staatssecretaris van Financiën. Het betreft hier een bevoegdheid die intern door de minister aan de staatssecretaris is overgedragen. Met de inwerkingtreding van de aanpassingswetgeving derde tranche Algemene wet bestuursrecht (1 januari 1998) wordt 'de minister' in de Gemeentewet vertaald met 'het college van burgemeester en wethouders'. Wij stellen ons op het standpunt dat de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen ertoe strekt het invorderingsbeleid te formuleren en te formaliseren. De Leidraad dient als zodanig te worden vastgesteld door hetzij degene aan wie de bevoegdheid is geattribueerd, de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen (de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar), hetzij degene onder wiens bestuursverantwoordelijkheid de bevoegdheid wordt uitgeoefend. De vraag in dit verband is of het college van burgemeester en wethouders bestuursverantwoordelijkheid draagt omtrent de uitvoering van de invordering dan wel de gemeenteraad. Voor de gemeenteraad pleit het feit dat dit orgaan de regels vaststelt (de organisatieverordening) conform welke de aanwijzing van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen plaats dient te vinden. De daadwerkelijke benoeming van de betrokken ambtenaar vindt daarentegen plaats door het college van burgemeester en wethouders. Gelet op het voorgaande zouden zowel de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen, het college van burgemeester en wethouders als de gemeenteraad bevoegd zijn tot het vaststellen van beleidsregels betreffende de invordering. Wel zouden deze regels naar de mate waarin de afstand tot de uitvoering groter is, zich meer moeten beperken tot algemene aanwijzingen en algemene instructies. Alles afwegend gaat onze voorkeur uit naar het college van burgemeester en wethouders als het bestuursorgaan dat de Leidraad vaststelt.

Ontvanger/inspecteur

Teneinde de leesbaarheid te bevorderen is in de model-Leidraad invordering gemeentelijke belastingen de wettelijke term 'gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen' vertaald door 'ontvanger'. De 'gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen' wordt om dezelfde reden aangeduid als de 'inspecteur'. Indien in uw gemeente een andere terminologie wordt gehanteerd, verdient het aanbeveling deze in de Leidraad te verwerken.

Eigen invulling

Uiteraard is het onmogelijk in deze Leidraad maatwerk te leveren voor iedere afzonderlijke gemeente. Zo zal de inhoud van deze Leidraad gespiegeld dienen te worden aangepast aan het gewenste beleid in uw gemeente. Zonder te pretenderen volledig te zijn, is hierbij een opsomming opgenomen van onderdelen uit de Leidraad waar mogelijk behoefte bestaat aan een afwijkende keuze.

1 Artikel 7, § 1, lid 11, mededeling afboeking

De model-Leidraad vermeldt dat de belastingschuldige van iedere afboeking van een betaling schriftelijk op de hoogte wordt gesteld, tenzij het betreft een slotbetaling op een aanslag waarbij geen kosten en rente worden afgeboekt. Wij wijzen erop dat, mocht u besluiten hieromtrent een ander beleid te formuleren, het noodzakelijk blijft het bedrag dat als invorderingsrente in mindering is gebracht op de betaling, door middel van een beschikking bekend te maken. Het ligt dan ook voor de hand dit gelijktijdig te doen met de mededeling omtrent afboeking van de betaling.

2 Artikel 11, § 1, lid 2, achterwege laten tussentijdse vervolging

Geformuleerde beleid: 'Vervolging niet zijnde eindvervolging, blijft in het algemeen achterwege indien het achterstallig bedrag kleiner is dan één tiende deel van de aanslag.' Uiteraard zijn op dit beleid vele varianten denkbaar. Zo kan bij tussentijdse termijnvervolging eveneens worden gedacht aan een absolute limiet waarbij een vast bedrag, ongeacht de hoogte van de aanslag, als grens wordt gesteld voor het achterwege laten van tussentijdse vervolging.

3 Artikel 25, uitstel van betaling/ § 1, lid 3, alleen op verzoek uitstel

Het kan aanbeveling verdienen bepaalde belastingen uit te zonderen van de mogelijkheid tot het verkrijgen van uitstel van betaling. Hierbij denken wij aan de parkeerbelastingen, de toeristenbelasting en de leges. In de model-Leidraad zijn deze belastingen niet uitgezonderd. Indien gewenst dient u dit op te nemen in de tekst bij artikel 25. In de Leidraad is bepaald dat een bezwaarschrift gericht tegen een aanslag wordt aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Dit beleid wijkt af van zowel de Invorderingwet 1990 als de Algemene wet bestuursrecht waarin geregeld is dat het indienen van een bezwaarschrift de betalingsverplichting niet opschort. Indien gemeenten niet wensen af te wijken van de wettelijke bepalingen, dient het derde lid van deze paragraaf (1) alsmede § 2 te worden herschreven.

4 Artikel 26, § 2, lid 20, betalingen op belastingschulden

Geformuleerd beleid:

'Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met betalingen die nog moeten worden gedaan op geformaliseerde belastingaanslagen waarop het verzoek om kwijtschelding geen betrekking heeft.' Betalingen op belastingschulden betreffen tevens belastingen die door andere overheden zijn geheven. Als gevolg van het amendement-Noorman-den Uyl is het vanaf 1 januari 1998 niet langer toegestaan onderdelen van uitgaven (waaronder betalingen op belastingschulden) niet of maar heel beperkt mee te nemen. Gemeenten hebben vanaf 1 januari 1998 op dit punt derhalve niet langer beleidsvrijheid.

5 Artikel 26, § 2, lid 26, normbedragen voor bestaanskosten

Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan binnen een bepaalde bandbreedte gesteld op 90% van het inkomen van de belastingschuldige. Het is gemeenten toegestaan een ruimer kwijtscheldingsbeleid te voeren door dit percentage te verhogen tot maximaal 100%. Hiertoe dient in de Leidraad een verwijzing te worden opgenomen naar het raadsbesluit waarin dit percentage is vastgesteld.

6 Artikel 28, § 1, lid 1, berekening invorderingsrente

Indien het college van burgemeesters en wethouders een regeling heeft vastgesteld waarbij de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 niet dan wel gedeeltelijk van toepassing is verklaard, dient deze passage herschreven te worden. Gemeenten hebben immers de bevoegdheid zelfstandig regels te stellen voor de bij de berekening van de invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bepaald bedrag niet te boven gaat. (Dit geldt eveneens voor artikel 30, § 1, lid 1 van deze Leidraad.)

7 Artikel 48, § 2, lid 1, drempel van € 23,- bij invordering erfgenamen

In de model-Leidraad is bepaald dat in een situatie waarbij een aanslag ten name van een overledene niet meer bij de gezamenlijke erfgenamen kan worden ingevorderd, invordering achterwege blijft ten last van een erfgenaam van wie minder dan euro 23,- moet worden ingevorderd. In de plaats van deze euro 23,- kan een ander bedrag worden opgenomen.

8 Artikel 49, § 2, lid 3, geen aansprakelijkstelling onder € 227,-

Ten aanzien van de aansprakelijkstelling van derden voor een belastingschuld kan de gemeente een grens vaststellen waaronder derden niet aansprakelijk worden gesteld. De model-Leidraad gaat uit van een grens van euro 227,-.

9 Hoofdstuk XII, § 3, lid 2, Vervolgingskosten

Het staat gemeenten vrij een ander beleid te formuleren ten aanzien van omstandigheden waarbij voor het uitbrengen van exploiten geen vervolgingskosten in rekening worden gebracht. Ook ten aanzien van Hoofdstuk XII, § 3, lid 3 van deze model-Leidraad geldt dat een andere benadering ten aanzien van de vervolgingskosten denkaar is.

10 Hoofdstuk XV, § 4, lid 1, minimumbedrag voor paspoortsignalering

In de model-Leidraad is als beleid geformuleerd dat geen verzoek om paspoortsignalering aan de minister van Binnenlandse Zaken wordt voorgelegd indien de totale materiële belastingschuld minder dan euro 4.538,- bedraagt. Dit minimumbedrag kan in overleg met het ministerie aangepast worden.

2 Inleiding

§ 1 Inleidende opmerkingen

Algemeen

1

In deze leidraad wordt verstaan onder:

  • -

    belastingdeurwaarder: de daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaar;

  • -

    de wet: de wet van 1 juni 1990 op de invordering van rijksbelastingen andere dan invoerrechten en accijnzen (Invorderingswet 1990);

  • -

    de regeling: de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990;

  • -

    belastingen: belastingen die door de gemeente worden geheven;

  • -

    negatieve definitieve aanslag: de aanslag als bedoeld in artikel 15 van de AWR, waarbij de aldaar bedoelde verrekeningen hebben geleid tot een per saldo negatief bedrag;

  • -

    gegevensdrager: boeken, bescheiden en andere gegevensdragers;

  • -

    ontvanger: de gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet, met inbegrip van de ambtenaren aan wie terzake mandaat is verleend door de ontvanger;

  • -

    het vragen van gegevensdragers: de vordering om boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, zulks ter keuze van de ontvanger, voor raadpleging ter beschikking te stellen;

  • -

    de inspecteur: de gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet, met inbegrip van de ambtenaren aan wie terzake mandaat is verleend door de inspecteur;

  • -

    wettelijke schuldsaneringsregeling: de schuldsaneringsregeling op grond van de Wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen, ook wel de WSNP genoemd. Onder de overige in deze leidraad gebezigde begrippen wordt hetzelfde verstaan als hetgeen daaromtrent in de wet wordt verstaan. Voor de toepassing van deze leidraad worden de op andere wijze geheven belastingen aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen.

2

n.v.t.

Op basis van artikel 249 van de Gemeentewet zijn de artikelen 5, 20, 21, 59, 62 en 69 van de Invorderingswet 1990 niet van toepassing voor de invordering van gemeentelijke belastingen. Bij de invordering van gemeentelijke belastingen die op andere wijze worden geheven, blijven bovendien de artikelen 7, derde lid, en 8, eerste lid van de wet buiten toepassing.

3

n.v.t.

Aansprakelijkgestelden

4

De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als ten aanzien van belastingschuldigen. Ook hier is terwille van de leesbaarheid op de daarvoor geëigende plaatsen vermeden tevens de aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van die voorschriften op de invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden te beperken.

Karakter van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen

5

De wet bevat voorschriften ter verwezenlijking van de aanspraken die de gemeente op de belastingschuldigen heeft. Deze voorschriften beogen de invordering op eenvoudige, weinig kostbare en doeltreffende wijze te doen plaatshebben. De bepalingen van deze leidraad strekken er toe het invorderingsbeleid te formuleren en te formaliseren. De leidraad beoogt niet een uiteenzetting te geven van de bestaande jurisprudentie.

Algemene wet bestuursrecht

6

Hoewel artikel 3:40, hoofdstuk 4, afdeling 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 van de Awb niet van toepassing zijn op de wet, wordt, zoveel als mogelijk is, in overeenstemming met de Awb gehandeld. De ontvanger dient bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriaal verkoop, en dergelijke). Zie in dit verband het tiende lid van deze paragraaf.

Het voorgaande betekent onder meer dat de ontvanger handelt overeenkomstig deze leidraad, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de leidraad te dienen doelen (vgl. art. 4:84 Awb). Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er dient dus sprake te zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden, op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren in verhouding tot de door de ontvanger te dienen belangen. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in art. 3:4 Awb.

Algemene uitgangspunten van het invorderingsbeleid

7

Als de invordering op verschillende wijzen kan geschieden, geldt als uitgangspunt dat de voor de gemeente eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze de voorkeur verdient.

Soms is verhaal mogelijk door middel van een vordering op grond van artikel 19 van de wet. Het verdient de voorkeur om reeds voordat tot de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt besloten, te bezien of van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, nu het daarbij gaat om een specifiek in de wet voorziene invorderingsmaatregel waarbij doelmatigheid en doeltreffendheid voorop staan.

Strak en efficiënt beleid

8

Hoewel de ontvanger een open oog dient te hebben voor de persoonlijke omstandigheden van de belastingschuldige, is zijn taak er in de eerste plaats op gericht te bewerkstelligen dat wordt voldaan aan de betalingsverplichtingen en wel als regel binnen de termijn of termijnen die de wet, c.q. de verordening daartoe stelt. De ontvanger dient zich er steeds van bewust te zijn dat het verlengen van betalingstermijnen of het oplopen van een belastingschuld kan leiden tot de situatie, waarin de schuld niet meer invorderbaar blijkt, dan wel, voorzover nog wel invorderbaar al dan niet in geval van faillissement, de belangen van andere schuldeisers kan schaden.

Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven

9

Als de ontvanger het nodig acht in het kader van de invordering maatregelen te treffen, waardoor naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, het voortbestaan wordt bedreigd van een bedrijf of een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend beroep waaraan in totaal meer dan vijftig werknemers zijn verbonden, vraagt hij daartoe toestemming van het college van burgemeester en wethouders.

De enkele maatregel van beslaglegging behoeft niet steeds het vorenbedoelde effect te hebben. Zo zijn er zeer wel gevallen denkbaar waarin op een zodanige wijze kan worden gehandeld, dat derden geheel onkundig blijven van de beslaglegging.

Daarentegen is in het algemeen van een daadwerkelijke bedreiging van het voortbestaan bijvoorbeeld wel sprake en dient dus toestemming te worden gevraagd als:

  • -

    met beslaglegging op korte termijn de verkoop van (een deel van) de activa van het bedrijf wordt beoogd;

  • -

    door de beslaglegging de werkvoorraad en/of geldmiddelen geheel of nagenoeg geheel worden vastgelegd;

  • -

    derden niet onkundig blijven van de beslaglegging, zoals steeds het geval is bij derdenbeslag;

  • -

    de beslaglegging andere crediteuren zal bewegen tot het nemen van bijzondere stappen, waaronder mede wordt verstaan het opzeggen van het bankkrediet;

  • -

    de ontvanger van een schuldeiser zodanige inlichtingen omtrent openstaande belastingaanslagen verstrekt, dat deze kunnen dienen als steunvorderingen bij het aanvragen van faillissement door de schuldeiser.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

10

Het optreden van de ontvanger dient in alle gevallen zorgvuldig te zijn. Daarbij dienen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur als uitgangspunt. Tot de voornaamste algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden gerekend de beginselen van gelijkheid, motivering, rechtszekerheid en zorgvuldigheid. Een aantal van die beginselen is opgenomen in de Awb, maar niet allemaal. Zo ontbreekt in de Awb thans nog ondermeer het gelijkheidsbeginsel.

De genoemde beginselen komen tot uitdrukking bij de afweging van de belangen van de gemeente, de belastingschuldigen en eventueel betrokken derden. Een van de consequenties hiervan is dat, hoezeer ook de gemeente gebruikmaakt van automatisering en massale administratieve processen, aan de redelijke belangen van de belastingschuldigen of derden niet voorbij mag worden gegaan.

In dit verband wordt er tevens op gewezen, dat de ontvanger niet alleen verantwoordelijk is voor de inning op juiste wijze van vorderingen waarvan de invordering aan hem is opgedragen, maar ook voor de beslissing (ook in afwijzende zin) op verzoeken van belastingschuldigen om enigerlei tegemoetkoming. Het optreden van de ontvanger dient steeds blijk te geven van tact en gevoel voor objectiviteit. Het beginsel van gelijke behandeling komt tot uitdrukking in de gelijke behandeling van (in hoge mate) gelijke gevallen.

Het motiveringsbeginsel betekent voor de ontvanger dat hij zijn handelingen en besluiten deugdelijk motiveert zodat de belastingschuldige of de derde van zijn beweegredenen kennis kan nemen en zich eventueel tegen de (voorgenomen) handelingen of besluiten kan verweren.

Voorts brengen de beginselen van behoorlijk bestuur met zich mee dat opgewekt vertrouwen wordt gehonoreerd en dat de aan de ontvanger gegeven bevoegdheden slechts worden gebruikt overeenkomstig hun bedoeling.

Voor de invordering minder geschikte dagen

11

Op dagen die daarvoor uit beleidsmatig oogpunt minder geschikt worden geacht, worden ten aanzien van particulieren in het algemeen geen invorderingsmaatregelen genomen, die zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven. In het bijzonder kan hierbij worden gedacht aan landelijke of regionaal vrij algemeen erkende feest- en gedenkdagen.

Het vorenstaande geldt ook voor degenen die een onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen, één en ander voorzover het invorderingsmaatregelen betreft die betrekking hebben op bezittingen die tot de privé-sfeer van deze belastingschuldigen kunnen worden gerekend.

Datum van binnenkomst bescheiden; bevoegde gemeenteambtenaar

12

Als aan de indiening van bepaalde bescheiden (bijvoorbeeld een beroepschrift ex artikel 22 of een bezwaarschrift ex artikel 30 van de wet, een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, etc.) rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend, wordt de datum van binnenkomst bij een niet bevoegde instantie beschouwd als datum van binnenkomst bij de bevoegde ontvanger.

Het vorenstaande is overeenkomstig van toepassing indien genoemde bescheiden worden ingediend bij een andere autoriteit waarvan de indiener meende en redelijkerwijs kon menen dat deze autoriteit de tot ontvangst bevoegde instantie was. Als echter de ontvanger tussen de twee genoemde data heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, blijven deze gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg en het aansprakelijk stellen van derden.

Als op grond van de wet of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de indiening van bepaalde bescheiden, het maken van bezwaar, het indienen van een beroepschrift, het doen van verzet, enz. dient te geschieden bij de belastingdeurwaarder respectievelijk bij de ontvanger maar dit feitelijk bij een andere gemeenteambtenaar heeft plaatsgevonden, wordt deze indiening enz. geacht bij de belastingdeurwaarder respectievelijk bij de ontvanger te hebben plaatsgevonden.

De belastingdeurwaarder: gedragsregels

13

Belastingdeurwaarder is de door of namens het college van burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen ambtenaar van de gemeente. De rechten en plichten uit hoofde van de Ambtenarenwet zijn op hem van toepassing. In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de ontvanger). Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid, gebruikt hij zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend en waakt hij ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die handelingen te dienen doelen. Ter voorkoming van misverstanden meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en legitimeert hij zich desgevraagd. Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige gemeentelijke belasting.

De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de door hem rechtstreeks aan de wet en aan Rv ontleende bevoegdheden slechts uitoefent na daartoe verkregen opdracht van de ontvanger en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen.

Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft gedragen een klacht in te dienen.

Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.

Binnentreding

14

Als de belastingdeurwaarder in een woning wil binnentreden om beslag te kunnen leggen, handelt hij overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden. Dit betekent dat hij zich steeds moet legitimeren en het doel van de binnentreding moet meedelen. Alvorens de belastingdeurwaarder overgaat tot het binnentreden van een woning, waarvan de bewoner niet aanwezig is dan wel waarvan de bewoner toestemming tot binnentreding weigert, raadpleegt de belastingdeurwaarder de gemeentelijke basisadministratie om zich te vergewissen van de meest recente adresgegevens van de betrokken belastingschuldige.

Gelet op het belang van de bescherming van het huisrecht mag de belastingdeurwaarder van de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen alleen gebruikmaken voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Dit betekent dat niet willekeurig of lichtvaardig gebruik mag worden gemaakt van de uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden. Het belang waarmee het binnentreden is gediend moet opwegen tegen de inbreuk op het huisrecht. Het invorderingsbelang dat is gediend met binnentreding door de belastingdeurwaarder in de woning van de belastingschuldige, tegen diens wil, dient telkenmale te worden afgewogen tegen het belang van bescherming van het huisrecht.

Het binnentreden zal in concreto en met het oog op het doel waartoe wordt binnengetreden redelijkerwijs nodig moeten zijn. Indien het doel ook op een andere, minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, zoals bijvoorbeeld door het leggen van loonbeslag, moet worden afgezien van het binnentreden zonder toestemming van de bewoner.

Ook van belang is op welke wijze zal worden binnengetreden. De inbreuk op het huisrecht dient niet groter te zijn dan in het concrete geval noodzakelijk is. Indien het binnentreden beperkt kan blijven tot enkele gedeelten van de woning, zou het in strijd zijn met de eis van de proportionaliteit indien zonder redenen alle ruimten van de woning betreden worden.

De belastingdeurwaarder zal veelal met de binnentredingsproblematiek worden geconfronteerd in het kader van een beslagopdracht op roerende zaken. Indien bij uitvoering van die opdracht de bewoner niet aanwezig is dan wel de belastingdeurwaarder geen toestemming van de bewoner krijgt tot binnentreden in een woning, wordt niet binnengetreden dan na overleg met de ontvanger die de beslagopdracht heeft gegeven, tenzij de belastingdeurwaarder door niet onmiddellijk binnen te treden van oordeel is dat de belangen van de gemeente zullen worden geschaad.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat ook niet wordt binnengetreden als wel toestemming door de bewoner wordt verleend, maar de belastingdeurwaarder tot het oordeel komt dat binnentreden op dat moment in redelijkheid niet wenselijk is, bijvoorbeeld in het geval een huisgenoot van belastingschuldige op sterven ligt.

In het overleg met de belastingdeurwaarder over de vraag of zonder toestemming van de bewoner in een woning moet worden binnengetreden, zal de ontvanger naast de voormelde criteria ook anderszins de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dienen te nemen. Verwezen wordt in dit verband naar § 1, Inleidende opmerkingen, tiende lid, van deze leidraad.

Met betrekking tot binnentredingssituaties zonder toestemming van de bewoner in andere gevallen dan in het kader van de opdracht tot beslaglegging op roerende zaken, zoals bijvoorbeeld voor een nadere inventarisatie, het wegvoeren van zaken, de voorbereiding van de verkoop, het gelegenheid geven tot bezichtiging en de verkoop zelf, dient de belastingdeurwaarder te allen tijde te overleggen met de ontvanger die met de invordering is belast. Bij het binnentreden tegen de wil van de bewoner geldt in alle gevallen onverkort artikel 444, tweede lid, Rv. Dit betekent dat de belastingdeurwaarder zich in die gevallen dient te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente, in wiens tegenwoordigheid de opening van de deuren of van het huisraad zal worden gedaan, of bij de hulpofficier van Justitie. De belastingdeurwaarder is er tegenover de belastingschuldige verantwoordelijk voor dat de functionaris die bij de binnentreding aanwezig is, ook daartoe is bevoegd in de zin van artikel 444 Rv.

De burgemeester of de hulpofficier van Justitie tot wie de belastingdeurwaarder zich wendt heeft in het kader van het binnentreden zonder toestemming van de bewoner een eigen verantwoordelijkheid en zal voorafgaand aan het binnentreden ook een toetsing verrichten om te voorkomen dat een lichtvaardig gebruik wordt gemaakt van de bij de wet toegekende bevoegdheden tot binnentreden. Het is derhalve niet alleen de ontvanger of de belastingdeurwaarder die een afweging maakt tussen het belang waarmee het binnentreden in een concreet geval is gediend en het belang van het beschermen van het huisrecht van de bewoner. Komt de burgemeester of de hulpofficier in een specifiek geval tot het oordeel dat de bescherming van het huisrecht dient te prevaleren boven het belang dat met het binnentreden is gediend, dan wordt niet binnengetreden. Voorts zal de burgemeester of de hulpofficier beoordelen of de wijze van uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden voldoet aan de eis van proportionaliteit.

Bij binnentreding in bedrijfsruimten en andere ruimten die niet als woning zijn aan te merken, geldt niet de Algemene wet op het binnentreden, maar wel het bepaalde in artikel 444 Rv. Alvorens de belastingdeurwaarder zonder toestemming een bedrijfsruimte betreedt, zal hij daartoe eerst het handelsregister raadplegen, teneinde te kunnen beschikken over de meest actuele gegevens.

In geval de belastingdeurwaarder twijfelt of een bepaalde ruimte als woning moet worden aangemerkt, dient hij zekerheidshalve te handelen als bij woningen.

Bewaren invorderingsbescheiden

15

De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaren na afdoening of zo veel langer als het recht tot dwanginvordering van de daaraan ten grondslag liggende belastingaanslag nog niet is verjaard.

De op kwijtschelding betrekking hebbende bescheiden worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer indien redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meerdere bepaalde belastingaanslagen worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard of zo veel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

Bestuurlijke boeten

16

Beschikkingen en/of uitspraken inzake bestuurlijke boeten worden ingevorderd als belasting en volgen het regime van de belasting waarmee zij verband houden. Een op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de wet met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van de wet is opgelegd, is invorderbaar in zoveel termijnen als geldt voor die belastingaanslag. Losse boetebeschikkingen, dat wil zeggen boetebeschikkingen die niet in verband staan tot een bepaalde belastingaanslag of boetebeschikkingen die wel in verband staan tot een bepaalde belastingaanslag, maar niet gelijktijdig met die belastingaanslag zijn vastgesteld, kennen een betalingstermijn van twee maanden.

Tevens wordt opgemerkt dat met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 van de wet, ook derden aansprakelijk kunnen worden gesteld voor bestuurlijke boeten.

Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen

17

In de gevallen dat belastingschuldige of zijn gemachtigde, om andere redenen dan in verband met artikel 35 van de wet, verzoekt om een verklaring dat op dat moment ten name van hem noch belastingaanslagen openstaan noch andere vorderingen waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen en/of verzoekt om een verklaring waaruit blijkt dat zich in het verleden voor wat betreft de invordering geen moeilijkheden hebben voorgedaan komt de ontvanger aan een zodanig verzoek tegemoet, tenzij uiteraard een dergelijke verklaring in strijd zou zijn met de werkelijkheid. In de verklaring kan de ontvanger nadere bijzonderheden vermelden.

De ontvanger zendt de verklaring aan het adres van de belastingschuldige of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belastingschuldige blijft achterwege tenzij de ontvanger zich ervan heeft overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.

18

n.v.t.

19

n.v.t.

Tekst van de Leidraad

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1.

    Deze wet geldt bij de invordering van rijksbelastingen.

  • 2.

    Op deze wet zijn artikel 3:40, hoofdstuk 4, afdeling 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 231, eerste lid, Gemeentewet

1.Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.

§ 1 Toepassingsgebied

Algemeen

1

Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de wet. Allereerst is de wet van toepassing op belastingaanslagen die zijn vastgesteld op de voet van de AWR. Daarnaast zijn de bepalingen van de wet geheel of ten dele van toepassing op velerlei andere heffingen.

Een verdere uitbreiding van de reikwijdte van de wet is te vinden in artikel 6. De bepalingen van deze leidraad zijn geheel respectievelijk ten dele van toepassing op alle heffingen waarop de wet geheel respectievelijk ten dele van toepassing is en waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen.

In het tweede lid van artikel 1 van de wet is de relatie van de wet tot de Awb aangegeven. Verwezen wordt in dit verband naar §1, Inleidende opmerkingen, zesde lid, van deze leidraad.

Artikel 2

  • 1.

    De wet verstaat onder:

    • a.

      rijksbelastingen: belastingen welke van rijkswege door de rijksbelastingdienst worden geheven, alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderscheidenlijk derde lid, van de Douanewet;

    • b.

      heffingsrente en revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • c.

      Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302);

    • d.

      toepassingsverordening Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253);

    • e.

      compenserende interesten: de compenserende interesten, bedoeld in de artikelen 589 en 709 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek;

    • f.

      kosten van ambtelijke werkzaamheden: de kosten, bedoeld in hoofdstuk 4, paragraaf 2, van de Douanewet;

    • g.

      bestuurlijke boeten: de verzuimboeten en de vergrijpboeten, bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel in enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen;

    • h.

      Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • i.

      directeur, inspecteur of ontvanger: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;

    • j.

      belastingdeurwaarder: de door Onze Minister als zodanig aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst;

    • k.

      belastingschuldige: degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld;

    • l.

      werknemer, artiest, beroepssporter, buitenlands gezelschap, dienstbetrekking en inhoudingsplichtige: de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlandse gezelschap, de dienstbetrekking en de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • m.

      belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de uitnodiging tot betaling, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag, alsmede de voorlopige conserverende aanslag, de conserverende aanslag en de conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting, het recht van successie en het recht van schenking;

    • n.

      kind: eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn;

    • o.

      sociale verzekeringspremies: de premies voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen, en de ingevolge de Zorgverzekeringswet geheven inkomensafhankelijke bijdrage.

  • 2.

    Deze wet verstaat mede onder:

    • a.

      rijksbelastingen: de heffingsrente, de revisierente, de compenserende interesten, de kosten van ambtelijke werkzaamheden, alsmede de bestuurlijke boeten;

    • b.

      wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen: de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, voorzover deze betrekking hebben op de heffing van rijksbelastingen;

    • c.

      belastingaanslag: een ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen vastgestelde beschikking of uitspraak strekkende tot - al dan niet nadere - vaststelling van een ingevolge die regelingen verschuldigd of terug te geven bedrag;

    • d.

      aanslagbiljet: de kennisgeving van de beschikking of de uitspraak, bedoeld in onderdeel c;

    • e.

      invorderen van rijksbelastingen: het betalen van een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze wet geldt, in afwijking in zoverre van het eerste en het tweede lid en behoudens voorzover daarvan moet worden afgeweken ingevolge het elders in deze wet bepaalde, als belastingaanslag:

    • a.

      de belastingaanslag na toepassing van de ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen voorziene verrekeningen;

    • b.

      ingeval een aanslagbiljet naast een of meer belastingaanslagen als bedoeld in onderdeel a een of meer ingevolge het tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen omvat: het gezamenlijke bedrag van de ingevolge de op het aanslagbiljet vermelde belastingaanslagen in te vorderen bedragen.

  • 4.

    Ingeval het derde lid, aanhef en onderdeel b, toepassing vindt, worden de op het aanslagbiljet vermelde bestanddelen - wat belasting betreft na de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verrekening - tot een negatief bedrag geacht naar evenredigheid te zijn verrekend met de bestanddelen tot een positief bedrag en omgekeerd.

  • 5.

    Bepalingen van deze wet die rechtsgevolgen verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd partnerschap.

  • 6.

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met een Europese naamloze vennootschap.

Artikel 231, tweede en derde lid, van de Gemeentewet

  • 1.

    Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:

    • a.

      Onze Minister van Financiën, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur: het college;

    • b.

      de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen;

    • c.

      de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen;

    • d.

      de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de gemeenteambtenaren belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen;

    • e.

      de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar.

    • f.

      de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de raad.

  • 2.

    Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor 'algemene maatregel van bestuur' en voor 'ministeriële regeling' gelezen: besluit van het college.

  • 3.

    Met betrekking tot gemeentelijke belastingen wordt in de artikelen 27l, 27n, 27p en 29b van de Algemene wet voor ‘de Staat’ gelezen: de gemeente.

Artikel 249 Gemeentewet

Bij de invordering van gemeentelijke belastingen blijven van de Invorderingswet 1990 buiten toepassing de artikelen 5, 20, 21, 59, 62 en 69. Bij de invordering van gemeentelijke belastingen die op andere wijze worden geheven, blijven bovendien de artikelen 7, derde lid, en 8, eerste lid, van die wet buiten toepassing.

Vertaalbepaling Gemeentewet

In artikel 231 van de Gemeentewet is de Invorderingswet 1990 van toepassing verklaard op de invordering van gemeentelijke belastingen. Tegelijkertijd zijn in artikel 249 van de Gemeentewet enkele artikelen van toepassing uitgezonderd. In deze Leidraad is bij de uitgezonderde artikelen steeds vermeld dat deze niet van toepassing zijn voor gemeenten.

In artikel 231 van de Gemeentewet is tevens bepaald aan welke bestuursorganen van de gemeente de in de Invorderingswet genoemde bevoegdheden toekomen. Het gaat daarbij om een vertaling van de functionarissen die in artikel 2 van de wet worden genoemd naar bestuursorganen van de gemeente.

Daar waar de Invorderingswet 1990 spreekt over Onze Minister is bij de gemeente het college van burgemeester en wethouders bevoegd. In deze leidraad is vastgelegd hoe de bevoegdheden ten aanzien van de invordering bij de gemeente zijn verdeeld tussen het college van burgemeester en wethouders, de ontvanger en de functionarissen van de gemeente.

§ 1 Begrippen

Woonplaats

1

Artikel 2 geeft een nadere omschrijving van in de wet gebruikte begrippen.

Met opzet is er van afgezien in de wet een nadere omschrijving van het begrip woonplaats te geven. Omdat de wettelijke bepalingen in het kader van de invordering aansluiten bij de bepalingen inzake burgerlijke rechtsvordering, wordt onder woonplaats zo veel mogelijk verstaan het begrip woonplaats als bedoeld in artikel 1:10 tot en met 1:15 BW. Dit geldt in ieder geval met betrekking tot de op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht te nemen formaliteiten bij de invordering.

Met nadruk wordt erop gewezen dat een in het kader van de heffing aan het college van burgemeester en wethouders opgegeven verblijfplaats niet zonder meer kan gelden als woonplaats. In het geval dat geen woonplaats in Nederland bekend is, verdient het bij twijfel over de werkelijke verblijfplaats de voorkeur te betekenen in persoon of overeenkomstig de overigens in artikel 54 Rv opgenomen wijze van betekenen.

Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van de eerste afdeling van hoofdstuk Vl van de wet kan voor de inhoud van de in die bepalingen gebruikte begrippen woon- plaats en plaats van vestiging veelal worden aangesloten bij de inhoud van die begrippen in de heffingswet op grond waarvan de belastingschuld, waarvoor de aansprakelijkheid wordt ingeroepen, is ontstaan.

§ 2 n.v.t.

Artikel 3

  • 1.

    De ontvanger is belast met de invordering van de rijksbelastingen.

  • 2.

    Naast de bevoegdheden die de ontvanger heeft ingevolge deze wet, beschikt hij ook over de bevoegdheden die een schuldeiser heeft op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 3.

    In alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak treedt de ontvanger als zodanig in rechte op.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling de gevallen aanwijzen waarin de invordering van landbouwheffingen geschiedt door een ander dan de ontvanger.

§ 1 Algemeen

Civiele invordering

1

Het bepaalde in de volgende artikelen is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de invordering op civielrechtelijke wijze.

Fiscale en civiele mogelijkheden

2

De ontvanger heeft al de bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser toekomen. Daarnaast beschikt hij op grond van de wet over specifieke bevoegdheden. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de ontvanger zowel gebruik kan maken van zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden als van specifieke fiscale bevoegdheden om hetzelfde doel te bereiken. Er bestaat, onverminderd hetgeen daaromtrent in het vijfde lid van de inleidende opmerkingen is gesteld, in dat geval geen algemene regel die bepaalt welke bevoegdheden voorgaan. In beginsel is de ontvanger derhalve vrij in zijn keuze van invorderingsinstrumenten die hij het meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Bij deze keuze worden desalniettemin de belangen van de gemeente zorgvuldig afgewogen tegen die van de belastingschuldige en eventuele derden. Het resultaat van deze belangenafweging moet de toets van behoorlijk bestuur kunnen doorstaan en bepaalt daarmee in belangrijke mate de grenzen van de keuzevrijheid van de ontvanger.

In de gevallen waarin de ontvanger het wenselijk of noodzakelijk acht van gebruikmaking van fiscale bevoegdheden over te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, geschiedt dit alleen indien het belang van de invordering bij een dergelijke wijziging opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden. In dit verband moet worden bedacht dat enig nadeel bij een zodanige wijziging voor de belastingschuldige en de derde niet altijd te voorkomen zal zijn.

3

n.v.t.

Aanspreken borg

4

Ingeval de belastingschuldige in gebreke is te betalen en er geen uitzicht is op spoedige betaling of verhaal dient direct de borg te worden aangesproken. Wel zal eerst de totale omvang van de verschuldigde belasting vastgesteld moeten worden. De schuld, waarvoor de borg wordt aangesproken, dient onherroepelijk vast te staan. Het aanspreken van de borg vindt zoveel mogelijk in één keer plaats.

§ 2 Conservatoir beslag

Versnelde invordering

1

Om de rechten van de gemeente veilig te stellen voordat belastingaanslagen invorderbaar zijn, staan de ontvanger veelal twee wegen open: gebruikmaking van versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet of het leggen van conservatoir beslag. Het geheel der feiten en omstandigheden bepaalt de keuze van de ontvanger. Met name de noodzaak tot slagvaardig optreden zal er veelal toe leiden dat de keuze ten gunste van de versnelde invordering uitvalt.

Gegronde vrees voor verduistering

2

Indien de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen niet aanwezig acht, legt de ontvanger niet alsnog om dezelfde grond executoriaal beslag ingevolge de artikelen 10 en 15.

Materiële schuld

3

In situaties waarin direct invorderingsmaatregelen nodig zijn om de inning van materieel verschuldigde belasting, waarvoor nog geen belastingaanslag is opgelegd, veilig te stellen, wordt zo veel mogelijk eerst de belastingschuld in een belastingaanslag geformaliseerd, waarna invorderingsmaatregelen worden genomen. Als het echter niet mogelijk is een belastingaanslag op te leggen, wordt alleen dan tot conservatoir beslag overgegaan als aan de materiële verschuldigdheid in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. Het opleggen van de belastingaanslag kan worden beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid, Rv.

De belastingaanslag wordt opgelegd binnen de termijn die de voorzieningenrechter daartoe stelt. Gebeurt dit niet dan vervalt het beslag, maar de mogelijkheid om de belastingaanslag op te leggen blijft bestaan.

§ 3 Faillissementsaanvraag

Faillissementsaanvraag; algemeen

1

Een faillissement heeft voor een belastingschuldige doorgaans ingrijpende maatschappelijke gevolgen.

Daarom weegt de ontvanger bij de beslissing of tot aanvragen van faillissement moet worden overgegaan alle betrokken belangen zorgvuldig tegen elkaar af. Bij ondernemingen wordt daarbij met name aandacht besteed aan de mogelijke consequenties van het faillissement voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten alsmede gevolgen van het faillissement voor de werkgelegenheid van de betrokken werknemers.

Voorts zal de ontvanger alleen dan tot faillissementsaanvraag overgaan als de belastingschuldige verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (zie artikel I Fw).

Onverminderd het vorenstaande blijft een faillissementsaanvraag achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.

De belastingaanslagen waarvoor het faillissement wordt aangevraagd, moeten onherroepelijk vaststaan ofwel in redelijkheid materieel verschuldigd kunnen worden geacht. Dit laatste zal moeten blijken uit een schriftelijke verklaring van de inspecteur.

Zijn er echter naast de voorlopige aanslag nog andere onbetaald gebleven belastingaanslagen dan kan de voorlopige aanslag, samen met de andere onbetaald gebleven belastingaanslagen, wel worden opgenomen in een faillissementsaanvraag. In dat geval is er geen reden een voorlopige aanslag buiten de faillissementsaanvraag te houden.

Geen faillissement wordt aangevraagd gedurende de loop van een aan de belastingschuldige voor desbetreffende belastingaanslagen verleend uitstel van betaling. In dat geval wordt, voordat wordt overgegaan tot de aanvraag van het faillissement, het uitstel beëindigd.

Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag

1A

Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent en bovendien bekend is dat geen baten aanwezig zijn, wordt, als aan ten minste twee van de in artikel 19a, eerste lid, BW vermelde omstandigheden is voldaan, in beginsel de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die ertoe moeten leiden dat die rechtspersoon wordt ontbonden, boven het aanvragen van het faillissement van die rechtspersoon. Voor de te treffen maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van de rechtspersoon is toestemming van het college van burgemeester en wethouders vereist.

2

n.v.t.

Particulieren

3

Voor particulieren heeft een faillissement doorgaans vergaande emotionele en sociale gevolgen. Om die reden blijft voor deze groep belastingschuldigen het aanvragen van faillissement op voorhand achterwege als kan worden verwacht dat de aanwezige vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement door de ontvanger kunnen worden uitgewonnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan. Onder particulieren moet in dit verband worden verstaan natuurlijke personen die niet een onderneming drijven c.q. zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen. Natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt, worden in dit verband niet beschouwd als particulieren.

Onbeheerde nalatenschap

4

Vervallen.

Saneringsaanbod

5

Als de belastingschuldige, voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen, een verzoek om kwijtschelding of een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt, een en ander in de zin van artikel 26, § 21, van de leidraad, zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek c.q. het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen. Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het aanbod louter gedaan is om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren of als het aanbod onvoldoende past binnen het door de gemeente gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek c.q. het aanbod bij beschikking gemotiveerd af zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

Verzoek uitstel van betaling

6

Als de belastingschuldige, voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen, een verzoek om uitstel van betaling doet, zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hiervan wordt afgeweken indien op voorhand duidelijk is dat het verzoek louter gedaan is om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren of als het verzoek onvoldoende past binnen het door de gemeente gehanteerde uitstelbeleid en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek bij beschikking gemotiveerd af zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.

Toestemming

7

Voor iedere faillissementsaanvraag door de ontvanger is de schriftelijke toestemming van het college van burgemeester en wethouders vereist. Toestemming wordt in ieder geval niet verstrekt indien de door de ontvanger voorgenomen faillissementsaanvraag niet past binnen het in deze paragraaf verwoorde beleid.

8

vervallen

9

n.v.t.

Verlenen steunvordering

10

Als een andere schuldeiser van de belastingschuldige het initiatief neemt om tot een faillissementsaanvraag over te gaan en hij daartoe de ontvanger om gegevens over de belastingschuld verzoekt om deze te gebruiken als zogenaamde steunvordering bij de faillissementsaanvraag, verstrekt de ontvanger deze gegevens alleen als dit in het belang van de invordering is. Voor het verstrekken van deze gegevens geldt niet hetgeen in het eerste tot en met het zevende lid van deze paragraaf is vermeld met betrekking tot faillissementsaanvraag door de ontvanger. Wel is voor het verstrekken van deze gegevens toestemming van het college van burgemeester en wethouders vereist indien het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of een zelfstandig beroep uitoefent waaraan in totaal meer dan vijftig werknemers zijn verbonden (zie Inleidende opmerkingen, § 1, negende lid, van deze Leidraad).

De gegevens worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.

Wanneer de ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, geldt wel hetgeen hiervoor is vermeld in het eerste, derde, zevende en achtste lid van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van het college van burgemeester en wethouders vereist.

Verzet

11

Als de ontvanger gebruik wenst te maken van de mogelijkheid tot verzet als bedoeld in artikel 10 Fw. heeft hij hiervoor toestemming van het college van burgemeester en wethouders nodig.

§ 4. Rechtsbijstand in civiele procedures

Gemeenteadvocaat

1

Aan de advocaat aan wie de rechtsbijstand van de gemeente in invorderingszaken is opgedragen, wordt de persoonlijke titel van gemeenteadvocaat verleend. In overleg met de gemeenteadvocaat kan aan één of meer van zijn kantoorgenoten de persoonlijke titel van plaatsvervangend gemeenteadvocaat worden verleend.

Procesvertegenwoordiging

2

In voor de burgerlijke rechter dienende zaken waarin procesvertegenwoordiging verplicht is en welke voortvloeien uit dan wel direct of indirect samenhangen met de invordering van door de gemeente geheven belastingen en andere heffingen (hierna: de invordering), treedt de gemeenteadvocaat op als advocaat ten behoeve van de ontvanger.

3

n.v.t.

4

n.v.t.

In persoon procederen voor de burgerlijke rechter

5

De ontvanger voorziet zich in alle voor de burgerlijke rechter dienende zaken van procesvertegenwoordiging, met uitzondering van:

  • -

    procedures voor de kantonrechter;

  • -

    procedures voor de voorzieningenrechter in kort geding, voor zover de ontvanger daarin de gedaagde partij is.

Toestemming

6

Alle door ontvangers te voeren gerechtelijke procedures waarin als eiser wordt opgetreden, behoeven de toestemming van het college van burgemeester en wethouders. Het vorenstaande geldt niet voor, behoudens voor zover in het kader van hoger beroep te voeren:

  • -

    verklaringsprocedures in het kader van derdenbeslagen;

  • -

    procedures voor de kantonrechter;

  • -

    procedures tot het instellen van een eis in hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid, Rv.

Van deze procedures dient echter uiterlijk nadat het vonnis is uitgesproken mededeling aan het college van burgemeester en wethouders te worden gedaan;

-procedures die worden ingesteld naar aanleiding van een verzet ex artikel 435, derde lid dan wel artikel 708, tweede lid, Rv.

Opgemerkt wordt dat voor andere verzoekschriftprocedures dan de hiervoor genoemde ex artikel 700, derde lid, Rv en 708, tweede lid, Rv ook geen toestemming van het college van burgemeester en wethouders nodig is. Te denken valt in dit verband aan de procedure ter verkrijging van verlof tot het leggen van conservatoir beslag. Voorts kan gedacht worden aan de verzoekschriftprocedure die is voorgeschreven om tot verkoop van aandelen over te gaan en aan de verzoekschriftprocedure tot opening van een rangregeling.

7

n.v.t.

Artikel 4

Tot het verrichten van de bij of krachtens de wet aan een deurwaarder opgedragen werkzaamheden is, voorzover die werkzaamheden geschieden in opdracht van een ontvanger en betreffen de vervolgingen voor de invordering van rijksbelastingen, uitsluitend een belastingdeurwaarder bevoegd.

§ 1 Bevoegdheid belastingdeurwaarder

Reikwijdte

1

Op grond van artikel 4 van de wet, is de belastingdeurwaarder bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen van alle invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met de invorderingstaak en de hieruit voortspruitende bevoegdheden van de ontvanger. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg waartoe de ontvanger op grond van artikel 3, tweede lid, gerechtigd is én die werkzaamheden die verricht moeten worden wanneer de ontvanger zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.

Bescherming van belastingdeurwaarder

2

Belastingdeurwaarders zijn, voorzover zij hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180 Sr. Wanneer zij dus als zodanig in de rechtmatige uitoefening van hun bevoegdheden werkzaam zijn, genieten zij de strafrechtelijke bescherming die uit deze artikelen voortvloeit. Als sprake is van geweld of bedreiging met geweld jegens de belastingdeurwaarder, dan wel de verwachting bestaat dat deze situatie zich zal voordoen, kan de belastingdeurwaarder zich tot de politie wenden om zich te verzekeren van de nodige bescherming bij de door hem te verrichten handelingen.

Artikel 5

  • 1.

    De bevoegdheid van een directeur, inspecteur of ontvanger is niet bepaald naar een geografische indeling van Nederland.

  • 2.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de functionaris, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, onder wie een belastingschuldige ressorteert.

Gelet op het bepaalde in artikel 249 van de Gemeentewet is dit artikel niet van toepassing op gemeenten.

Artikel 6

  • 1.

    De bepalingen van deze wet strekken zich niet alleen uit tot de rijksbelastingen, maar ook tot de opcenten, de betalingskorting, de renten en de kosten.

  • 2.

    Onder opcenten worden verstaan niet alleen die welke ten behoeve van het Rijk, doch ook die welke ten behoeve van andere openbare lichamen worden geheven.

§ 1 Reikwijdte Invorderingswet

Rente en kosten

1

Naast de gemeentelijke belastingen is de wet ook van toepassing op de daarmee samenhangende toeslagen, rente en kosten. Onder rente als bedoeld in dit artikel wordt alleen verstaan de invorderingsrente als bedoeld in artikel 28 e.v. Zij is derhalve voor de invordering zelfstandig te beschouwen als hoofdsom van belasting.

Onder kosten wordt verstaan alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht in het kader van de invordering langs civielrechtelijke weg. De kosten van ambtelijke werkzaamheden worden op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a van de wet, beschouwd als een gemeentelijke belasting.

Artikel 7

  • 1.

    De toerekening van de betalingen geschiedt achtereenvolgens aan:

    • a.

      de kosten;

    • b.

      de betalingskorting;

    • c.

      de rente;

    • d.

      de belastingaanslag.

  • 2.

    Toerekening van betalingen op een belastingaanslag geschiedt, behoudens voorzover daarvan moet worden afgeweken ingevolge deze wet, naar evenredigheid aan de op het aanslagbiljet vermelde in te vorderen bedragen, met dien verstande dat indien artikel 9.1, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 of artikel 27b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 toepassing heeft gevonden, de toerekening in de laatste plaats geschiedt aan de premie volksverzekeringen.

  • 3.

    De ontvanger is verplicht voor iedere contante betaling een kwitantie af te geven.

§ 1 Betaling en afboeking

Toepassingsgebied

Ingevolge artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 7, derde lid, niet van toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen die op andere wijze worden geheven.

Tijdstip van betaling

1

Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de rekening van de gemeente ontvanger. Bij betaling door middel van storting van contant geld, pin- of creditcardtransactie, alsmede transacties via telebankieren, geldt het uur en de dag van bijschrijving op de rekening van de ontvanger (valutadatum) als tijdstip van betaling.

Afboekingen van betalingen

2

Zowel bij vrijwillige betalingen als bij betalingen die door invorderingsmaatregelen zijn afgedwongen kunnen zich vragen voordoen over de afboeking van de ontvangen bedragen, wanneer de belastingschuldige meer dan één belastingaanslag heeft openstaan. In dat geval gelden de volgende richtlijnen.

Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven bestemming strijdig is met de in artikel 7, eerste lid, van de wet neergelegde wijze van toerekening van betalingen (zie ook het vijfde lid van deze paragraaf).

Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslagen, met dien verstande dat de aard van die belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken.

Teveelbetaling

3

Wanneer de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is betaald, terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

Ontvangen bedragen uit executie, wettelijke schuldsaneringsregeling of faillissement

4

Na voldoening van de executiekosten wordt het door de belastingdeurwaarder afgedragen bedrag toegerekend aan de belastingaanslagen waarvoor de executie heeft plaatsgevonden. De afboeking op gelijk bevoorrechte schulden vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid van deze paragraaf. Opgemerkt wordt dat de eventuele meeropbrengst van een executie niet kan worden verrekend met belastingaanslagen die niet in het beslag zijn begrepen. De beoogde afboeking kan worden bereikt door voor deze belastingaanslagen een vordering onder de belastingdeurwaarder te doen. Van deze mogelijkheid wordt afgezien als het overblijvende bedrag voortvloeit uit de verkoop van zaken die eigendom zijn van derden, zoals bij toepassing van artikel 22 van de wet. In dat geval keert de belastingdeurwaarder het overblijvende bedrag uit aan de betreffende derde.

Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst. Hierbij wordt opgemerkt dat als meer belastingaanslagen ter verificatie zijn ingediend, eerst wordt afgeboekt op de oudste openstaande belastingaanslag.

Splitsing in kosten, rente en belastingaanslag

5

De toerekening van een betaling op een belastingaanslag geschiedt achtereenvolgens aan de kosten, de rente en de belastingaanslag.

Onder kosten worden verstaan alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. De kosten van ambtelijke werkzaamheden vallen niet onder de werking van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag (beslagkosten, taxatiekosten en dergelijke) worden toegerekend aan één van de belastingaanslagen waarvoor de kosten zijn gemaakt.

Onder rente wordt uitsluitend verstaan de invorderingsrente.

Als een door middel van executie ingevorderd bedrag onvoldoende is om daaruit alle kosten te bestrijden worden in de eerste plaats de aan de belastingschuldige in rekening gebrachte kosten die toekomen aan derden voor de door hen in het kader van de tenuitvoerlegging verrichte handelingen voldaan.

Bestuurlijke boete

6

Behoudens voorzover daarvan moet worden afgeweken vanwege hetgeen voortvloeit uit de wet, bijvoorbeeld in het kader van de aansprakelijkheid, vindt op grond van artikel 7, tweede lid, van de wet toerekening van betalingen op een belastingaanslag plaats naar evenredigheid, te weten aan de belasting, aan de kosten van ambtelijke werkzaamheden, aan de bestuurlijke boete. Als er sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde bestuurlijke boete vindt toerekening van betalingen niet plaats naar evenredigheid aan de belasting en aan de bestuurlijke boete, maar vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep). Wanneer echter, ondanks dit uitstel, zo veel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting nog een bedrag overblijft dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete.

Wanneer op de bestuurlijke boete is afgeboekt en nadien wordt de bestuurlijke boete alsnog aangevochten dan blijven de afboekingen gehandhaafd.

In de gevallen waarin op de bestuurlijke boete wordt afgeboekt, wordt ook op de eventueel daarop belopen invorderingsrente afgeboekt, ook wanneer de bestuurlijke boete nog niet onherroepelijk vaststaat.

Aansprakelijkgestelden

7

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde vindt toerekening plaats met inachtneming van de aansprakelijkstelling. Dit brengt met zich mee dat de aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening gebrachte vervolgingskosten eerst worden afgeboekt, aangezien deze kosten buiten het toepassingsgebied van artikel 7 van de wet vallen. Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag, waarbij artikel 7 wel van toepassing is, echter met dien verstande dat op de op die aanslag zelf betrekking hebbende invorderingsrente en kosten alleen worden afgeboekt indien en voorzover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

Het hierna van genoemd resterend bedrag overblijvende bedrag wordt op de belastingaanslag afgeboekt, met inachtneming van de toerekeningsbepaling van artikel 7, tweede lid, van de wet. Van deze toerekening naar evenredigheid wordt afgeweken indien de derde niet aansprakelijk is gesteld voor de bestuurlijke boete. Alsdan kan namelijk ook niet op de bestuurlijke boete worden afgeboekt. De ontvanger licht zowel de belastingbeschuldige als de aansprakelijkgestelde schriftelijk in omtrent de afboeking van zijn betaling.

Betalingen van kleine bedragen

8

Betalingen op belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de termijnen worden niet geweigerd. Mocht in zodanig geringe bedragen en met zodanige frequentie worden afbetaald dat van nodeloze overlast moet worden gesproken, dan treedt de ontvanger in overleg met de betaler teneinde wijziging in diens betalingsgewoonte te brengen.

Betaling bij vergissing

9

Met de terugbetaling van een bedrag, dat is voldaan ten gevolge van enigerlei vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht. Het is zeer wel mogelijk dat de betaling rechtsgeldig heeft plaatsgehad, zodat de schuldvordering is tenietgegaan en de invordering niet zondermeer opnieuw kan plaatshebben. In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald. tenzij ten behoeve van de ontvanger wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te gelegenertijd op juiste wijze zal worden voldaan.

Kwitantie

10

In alle gevallen waarin betaling plaatsheeft aan de belastingdeurwaarder wordt een kwitantie afgegeven. Ook wordt een kwitantie afgegeven in de gevallen waarin ten kantore van de ontvanger wordt betaald. Indien en voorzover op de (kas)kwitantie een bedrag aan rente is verantwoord, is er sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 30 van de Invorderingswet. Betaling door middel van een bank- of giro-overschrijving is geen contante betaling in de zin van artikel 7, derde lid van de wet. In die gevallen gelden bank- en giro-afschriften als overschrijvingsbewijs. Bij betaling door storting op het postkantoor of bank op rekening van de ontvanger geldt het afgestempelde strookje van het stortings- of acceptgiroformulier als stortingsbewijs. Als dag van betaling wordt bij een girale betaling de dag van bijschrijving op een rekening van de ontvanger beschouwd.

Wanneer een verzoek om afgifte van een duplicaatkwitantie wordt gedaan, wordt hieraan tegemoet gekomen door de ontvangst van het desbetreffende bedrag per brief te bevestigen.

Mededeling afboeking

11

De belastingschuldige wordt van iedere afboeking van een betaling schriftelijk op de hoogte gesteld, tenzij het betreft een slotbetaling op een belastingaanslag waarbij geen kosten en rente worden afgeboekt. Een kennisgeving blijft voorts achterwege indien betaling plaatsvindt op grond van een machtiging tot automatische afschrijving en daarbij geen vervolgingskosten worden afgeboekt.

Vrijwillig betaalde belasting

12

Als bij de verwerking van een bedrag dat als vrijwillig betaalde belasting (het zogenaamde gewetensgeld) zou kunnen worden verantwoord blijkt, dat terzake nog een belastingaanslag (navorderings- of naheffingsaanslag) kan worden opgelegd, wordt die aanslag, nadat deze is opgelegd, zoveel mogelijk uit het gestorte bedrag voldaan.

Artikel 7a

  • 1.

    De ontvanger betaalt een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voorzover de invordering daarvan aan hem is opgedragen uitsluitend uit door bijschrijving op een rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van de belastingschuldige dan wel ingeval de belastingschuldige dat voorafgaande aan de uitbetaling aan de inspecteur of de ontvanger te kennen heeft gegeven of daarmee heeft ingestemd, door bijschrijving op een door de belastingschuldige aangewezen rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van hem of een andere persoon.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere door de ontvanger uit te betalen bedragen.

§ 1. Girale uitbetaling van belastingteruggaven

Algemeen

1

Waar in dit artikel wordt gesproken van belastingteruggaven wordt daaronder verstaan een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voorzover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen alsmede andere door de ontvanger uit te betalen bedragen. Uitbetaling van belastingteruggaven vindt primair plaats door bijschrijving op een daartoe door de belastingschuldige aangewezen rekening, bestemd voor girale betaling. Het maakt daarbij niet uit of bedoelde rekening op naam staat van de belastingschuldige of van een andere persoon. In gevallen waarbij vorenbedoelde aanwijzing door de belastingschuldige niet heeft plaatsgevonden, kan uitbetaling van de belastingteruggave plaatsvinden door middel van bijschrijving op een rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van de belastingschuldige.

Aanwijzen rekeningnummer voor uitbetaling

2

De gemeente verzoekt de belastingschuldige aan te geven op welk rekeningnummer kan worden uitbetaald.

Uitbetalingsfouten

3

Indien uitbetaling van een belastingteruggave plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die welke daartoe door hem is aangewezen, dient de ontvanger in beginsel opnieuw uit te betalen. De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd. Indien en voorzover echter blijkt dat het eerder betaalde bedrag niet ter beschikking van de belastingschuldige is gekomen - bijvoorbeeld omdat de rekening ten tijde van de bijschrijving een debetstand kent en ook de (eventuele) kredietfaciliteit van de rekening de restitutie niet toelaat – vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats. Indien en voorzover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terug vorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (art. 6:34 BW). Desgevraagd wordt belastingschuldige op de hoogte gesteld omtrent de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.

Hoofdstuk II Invordering in eerste aanleg

Artikel 8

  • 1.

    De ontvanger maakt de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet, met dien verstande dat een uitnodiging tot betaling, door de inspecteur vastgesteld in de vorm van een elektronisch bericht, door de ontvanger langs elektronische weg aan de belastingschuldige wordt toegezonden.

  • 2.

    Een belastingaanslag is door de belastingschuldige in zijn geheel verschuldigd.

§ 1 Invordering in eerste aanleg

Toepassingsgebied

Ingevolge artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 8, eerste lid niet van toepassing bij de invordering van de gemeentelijke belastingen die op andere wijze worden geheven.

Begin invordering

1

Artikel 8 van de wet bevat de bepalingen die het begin van de invordering van een belastingaanslag regelen. De inspecteur stelt het bedrag van de belastingaanslag vast en maakt ter zake daarvan een aanslagbiljet op. Daarmede wordt de uit de wet voortvloeiende materiële schuld geformaliseerd. Vervolgens maakt de ontvanger de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet aan de belastingschuldige.

Verzending/uitreiking aanslagbiljet

2

Artikel 8, eerste lid, van de wet verplicht de ontvanger het door de inspecteur opgemaakte aanslagbiljet toe te zenden of aan de belastingschuldige uit te reiken. De toezending of uitreiking vormt de eerste daad van invordering.

Aanslagbiljetten ten name van een onder curatele gestelde worden aan de curator gezonden. Ingeval van faillissement wordt het aanslagbiljet aan de curator gezonden als de belastingschuld in het faillissement valt, danwel een boedelschuld vormt. Wanneer de belastingschuldige minderjarig is, wordt het aanslagbiljet aan de wettelijke vertegenwoordiger gezonden als bekend is dat verzending aan de belastingschuldige zelf al bezwaren heeft opgeleverd. Aanslagbiljetten ten name van een belastingschuldige van wie bekend is dat hij is overleden. worden gezonden aan de executeur, de bewindvoerder over de nalatenschap of de erfgenamen. Uitnodigingen tot betaling, door de inspecteur vastgesteld in de vorm van een elektronisch bericht, worden door de ontvanger langs elektronische weg aan de belastingschuldige toegezonden.

Verzending via TPGPost

3

Voor de verzending van de aanslagbiljetten en andere bescheiden maakt de ontvanger gebruik van de diensten van de TPGpost.

Uitreiking

4

Als de ontvanger dit wenselijk acht verzendt hij het aanslagbiljet niet, maar reikt hij het biljet aan de belastingschuldige dan wel aan diens wettelijke vertegenwoordiger uit.

Meer belastingschuldigen

5

Artikel 8, tweede lid, van de wet bepaalt dat een belastingaanslag door de belastingschuldige - dat is degene op wiens naam het aanslagbiljet (mede) is gesteld - in zijn geheel verschuldigd is. Als op het aanslagbiljet meer dan één naam voorkomt, is ieder van hen als hoofdschuldenaar op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel k van de wet, die belastingaanslag in zijn geheel verschuldigd, ongeacht tot welke verrekening zij onderling zijn gehouden.

Betalingsplicht aangeslagene

6

De gehoudenheid van de belastingschuldige tot betalen wordt niet geheel of gedeeltelijk ongedaan gemaakt door de omstandigheid, dat de in de belastingaanslag formeel tot uitdrukking gebrachte schuld afwijkt van hetgeen materieel is verschuldigd, noch door de omstandigheid dat de belastingaanslag ten name staat van een ander dan degene die de belasting materieel is verschuldigd.

In dit verband wordt gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek om uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaarschrift (zie artikel 25, paragraaf 2 van deze leidraad).

Vooraf inlichten erfgenamen e.d.

7

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene tegen de erfgenamen afzonderlijk moet worden opgetreden, worden zij zo veel mogelijk vooraf schriftelijk uitgenodigd het verschuldigde binnen een redelijke termijn te voldoen.

Voordat verhaal wordt gezocht op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken of op goederen, verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, licht de ontvanger de andere belanghebbende(n) dan de belastingschuldige zo veel mogelijk omtrent zijn voornemen in.

Artikel 9

  • 1.

    Een belasting aanslag is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is een navorderingsaanslag, alsmede een conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting invorderbaar één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en een naheffingsaanslag invorderbaar veertien dagen na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3.

    Een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel m, is opgelegd, is invorderbaar overeenkomstig de bepalingen die gelden voor die belastingaanslag. Een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake heffings- of revisierente is invorderbaar overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de belastingaanslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel m, waarop de heffings- of revisierente betrekking heeft.

  • 4.

    Een uitnodiging tot betaling, alsmede een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake compenserende interesten, inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden of inzake een bestuurlijke boete als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Douanewet, is invorderbaar tien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting en een voorlopige conserverende aanslag in de inkomstenbelasting, waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand, die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. Indien de toepassing van de eerste volzin niet leidt tot meer dan twee maandelijkse termijnen, vindt het eerste lid toepassing.

  • 6.

    In afwijking van het eerste en het vijfde lid is een belastingaanslag als bedoeld in het vijfde lid die een uit te betalen bedrag behelst, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er met inbegrip van de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn vervalt aan het eind van de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt voor het jaar waarover deze is vastgesteld, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er maanden van het jaar zijn. De eerste termijn vervalt aan het eind van de eerste maand van het jaar waarover de voorlopige aanslag is vastgesteld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 8.

    In afwijking van het tweede lid is terstond invorderbaar een naheffingsaanslag ter zake van:

    • a.

      de belasting van personenauto's en motorrijwielen die is opgelegd aan een ander dan een vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, of

    • b.

      de belasting zware motorrijtuigen, die is opgelegd aan de houder van een ander motorrijtuig dan bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de Wet belasting zware motorrijtuigen.

  • 9.

    In afwijking van het vierde lid is een uitnodiging tot betaling die is vastgesteld overeenkomstig een aangifte als bedoeld in artikel 76, tweede lid, van het Communautair douanewetboek invorderbaar vijftien dagen na de maand volgend op die waarover de aangifte is gedaan. In afwijking in zoverre van de eerste volzin is de uitnodiging tot betaling ter zake van de aangifte over de maand februari invorderbaar na zestien maart.

  • 10.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  • 11.

    De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag.

Artikel 250 Gemeentewet

  • 1.

    De belastingverordening kan van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende voorschriften inhouden.

  • 2.

    De belastingverordening kan bepalen dat het verschuldigde bedrag moet worden betaald gelijktijdig met en op dezelfde wijze als de voldoening van een andere vordering aan de schuldeiser van die andere vordering.

§ 1 Betalingstermijnen

Algemeen

1

De belastingverordening of artikel 9 bevat de regeling betreffende de betalingstermijnen waarbinnen belastingaanslagen moeten worden betaald. De toegestane betalingstermijnen moeten onverkort door de belastingschuldige kunnen worden benut, tenzij artikel 10 van de wet door de ontvanger van toepassing wordt verklaard.

2

n.v.t.

2a

n.v.t.

Dagtekening

3

De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt. Hiervan kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering wordt toegepast.

Begrip 'maand'

4

Het in artikel 9 gehanteerde begrip 'maand' heeft dezelfde inhoud als het begrip 'maand' dat in de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gehanteerd.

Termijnverlenging

5

Op de betalingstermijnen van artikel 9 van de wet is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Voor gemeentelijke belastingen waarvan afwijkende betalingstermijnen zijn opgenomen is, gelet op artikel 145 van de Gemeentewet, de Algemene termijnenwet wel van toepassing.

Bezwaar- of beroepschrift schorst betalingsverplichting niet

6

De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de enkele omstandigheid dat een bezwaar- of beroepschrift tegen de belastingaanslag is ingediend. Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger uitstel van betaling verlenen voor (een gedeelte van) de opgelegde belastingaanslag. In dit verband wordt verwezen naar het vermelde onder artikel 25 van deze leidraad.

Artikel 10

  • 1.

    In afwijking van artikel 9 is een belastingaanslag van de belastingschuldige die een te innen bedrag behelst terstond en tot het volle bedrag invorderbaar indien:

    • a.

      de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en die belastingaanslag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;

    • b.

      de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belastingschuldige zullen worden verduisterd;

    • c.

      de belastingschuldige Nederland metterwoon wil verlaten dan wel zijn plaats van vestiging wil overbrengen naar een plaats buiten Nederland, tenzij hij aannemelijk maakt dat de belastingschuld kan worden verhaald;

    • d.

      de belastingschuldige buiten Nederland woont of gevestigd is dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft en de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat de belastingschuld niet kan worden verhaald;

    • e.

      op goederen waarop een belastingschuld van de belastingschuldige kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn belastingschuld;

    • f.

      goederen van de belastingschuldige worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden; g ten laste van de belastingschuldige een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 19, tenzij hij aannemelijk maakt dat de belastingschuld kan worden verhaald; h met inachtneming van artikel 198 van het Communautair douanewetboek ten laste van de belastingschuldige aanvulling of vervanging van een gestelde zekerheid is geëist, doch die aanvulling of vervanging niet tijdig overeenkomstig artikel 56 van de Douanewet wordt verricht.

  • 2.

    Het eerste lid is in de gevallen bedoeld in de onderdelen a, e, f en g niet van toepassing op een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld.

  • 3.

    Het eerste lid is in het geval, bedoeld in onderdeel h, uitsluitend van toepassing op een uitnodiging tot betaling en op een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake compenserende rente, inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden of inzake een bestuurlijke boete als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Douanewet.

§ 1 Versnelde invordering

Algemeen

1

In artikel 10, eerste lid van de wet is een limitatieve opsomming gegeven van bijzondere situaties waarin de ontvanger met doorbreking van de in artikel 9 van de wet voorgeschreven betalingstermijnen een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag kan invorderen, teneinde te voorkomen dat de invordering illusoir zou worden.

Vervaldagen op het aanslagbiljet

2

Ook als op grond van de wettelijke bepalingen de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is, wordt op het aanslagbiljet de vervaldag vermeld zoals die bij artikel 9 van de wet aan de belastingaanslag is toegekend.

Reikwijdte versnelde invordering

3

Als de ontvanger het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk tot versnelde invordering als bedoeld in artikel 10 over te gaan, vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. Voorts vermeldt de ontvanger op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.

Als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden, maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is, deelt de ontvanger belastingschuldige, onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat, schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en dat de op het biljet vermelde termijnen niet meer gelden. Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling behoort. In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen plaatsvinden.

De belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in artikel 15 wordt overgegaan, als sprake is van direct contact met de belastingschuldige, deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen. Als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend, doch voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken, (bij een per post betekend dwangbevel in feite vier dagen) vermeldt de ontvanger op het beslagexploot of op een aparte schriftelijke kennisgeving artikel 15, jo artikel 10, eerste lid van de wet, gevolgd door het desbetreffende onderdeel. Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de in dat kader geldende twee-dagen termijn nog niet is verstreken. Er behoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De belastingschuldige wordt, als sprake is van direct contact met laatstgenoemde, eerst in de gelegenheid gesteld onmiddellijk te betalen.

Van feiten en omstandigheden op grond waarvan de ontvanger tot zijn beslissing is gekomen, houdt hij aantekening in het invorderingsdossier.

Voor het geval de belastingschuldige nadere gegevens wenst over de genomen maatregelen, kan hij zich altijd wenden tot de ontvanger die het noodzakelijk heeft geacht om tot versnelde invordering over te gaan. De ontvanger zal dan de gegevens, waaronder desgevraagd de concrete feiten en omstandigheden die de aanleiding vormden om tot versnelde invordering over te gaan, op zo kort mogelijke termijn schriftelijk aan de belastingschuldige meedelen. Een op grond van artikel 10, eerste lid, terecht geheel opeisbaar geworden belastingaanslag, blijft geheel opeisbaar, ook al zouden de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen. Op verzoek van de belastingschuldige verleent de ontvanger in zo'n situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de betalingstermijn(en) die normaal zou(den) gelden.

4

n.v.t.

Faillissement en de wettelijke schuldsaneringsregeling (eerste lid, onderdeel a)

5

Zodra het de ontvanger bekend is dat de belastingschuldige in staat van faillissement verkeert dan wel ten aanzien van hem de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, zal hij onmiddellijk de openstaande belastingschuld ter verificatie melden bij de curator in het faillissement onderscheidenlijk bij de bewindvoerder van de schuldenaar ten aanzien van wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Als na de faillietverklaring of nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken nieuwe belastingaanslagen worden opgelegd kan de ontvanger deze, eveneens onmiddellijk, bij de curator onderscheidenlijk de bewindvoerder melden.

Vrees voor verduistering (eerste lid, onderdeel b)

6

Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van belastingschuldige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake als de ontvanger aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is, dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, doch ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.

De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van derden, zoals bijvoorbeeld door gedragingen van crediteuren, die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet worden gevreesd. Wordt verduistering gevreesd van goederen waarvan de ontvanger vermoedt dat het zaken van belastingschuldige zijn terwijl het daarentegen later blijken uitsluitend goederen van een derde te zijn, dan is van het begin af aan geen rechtsgeldig beslag gelegd. Alsdan is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, in die zin dat het moet gaan om goederen van de belastingschuldige, en derhalve kan er geen sprake zijn van een rechtsgeldig gelegd beslag. Het beslag behoeft in die gevallen derhalve niet formeel te worden opgeheven, maar de betrokkenen dienen wel op de hoogte te worden gesteld van het feit dat het beslag niet ligt.

Wordt verduistering gevreesd van goederen die daadwerkelijk eigendom zijn van de belastingschuldige dan is de belastingaanslag 'terstond en tot het volle bedrag invorderbaar'.

Metterwoon verlaten van Nederland (eerste lid, onderdeel c)

7

Naast het redelijke vermoeden van de ontvanger dat de belastingschuldige voornemens is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de ontvanger alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid, sub c, dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren, er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer verhaald kan worden op zich in Nederland bevindende zaken van de belastingschuldige. Het vorenstaande leidt uitzondering indien de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de schuld wel kan worden verhaald.

Geen vaste woonplaats in Nederland (eerste lid, onderdeel d)

8

Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op zichzelf geen reden voor de ontvanger om de belastingaanslag dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen.

Er dient een situatie te bestaan waarin de ontvanger er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in Nederland kan worden verhaald. In dit verband valt te denken aan een situatie waarin een in het buitenland wonende belastingschuldige al zijn goederen in Nederland gaat verkopen.

In de gevallen waarin de belastingschuldige in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, is deze veelal moeilijk traceerbaar. Als in zo'n situatie ook geen duidelijk traceerbare verhaalsmogelijkheden aanwezig zijn vormen deze omstandigheden in onderlinge samenhang voldoende reden om gegronde vrees voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslag aanwezig te achten.

Er ligt al beslag (eerste lid, onderdeel e)

9

Als beslag is gelegd voor een belastingschuld van de belastingschuldige en tijdens de duur van dat beslag worden nieuwe belastingaanslagen opgelegd dan kan de ontvanger die nieuwe belastingaanslagen, net als de reeds opgelegde belastingaanslagen waarvoor hij nog geen beslag heeft gelegd versneld invorderen. N.B. Dit geldt alleen als de ontvanger al beslag heeft laten leggen.

Verkoop namens derden (eerste lid, onderdeel f)

10

Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de ontvanger op deze grond niet eerder maatregelen kan treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat de verkoop zal plaatshebben. Tot die maatregelen behoort bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het leggen van een cumulatief beslag.

Vordering ex artikel 19 (eerste lid, onderdeel g)

11

De ontvanger heeft krachtens artikel 19 van de wet de bevoegdheid zogenaamd vereenvoudigd derdenbeslag te leggen. Het gaat hier om bepaalde in genoemd artikel nader omschreven categorieën derden aan wie de ontvanger een vordering kan doen om hetgeen die derden aan de belastingschuldige verschuldigd zijn of ten behoeve van hem onder zich hebben aan te wenden voor de betaling van belastingaanslagen van de belastingschuldige.

De in artikel 10, eerste lid, onderdeel g, van de wet omschreven situatie is te vergelijken met die genoemd in artikel 10, eerste lid, onderdeel e, waarin de ontvanger beslag heeft gelegd op de goederen van de belastingschuldige voor een belastingschuld van die belastingschuldige zelf, met dien verstande dat onderdeel g niet van toepassing is als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de belastingschuld kan worden verhaald.

Als de ontvanger met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien komen andere belastingaanslagen op, dan kunnen ook die belastingaanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe belastingaanslagen nog niet zijn verstreken.

Met de strekking van artikel 10, eerste lid, onderdeel g, is overigens niet verenigbaar dat de ontvanger een vordering als bedoeld in artikel 19 zou doen enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar wordt.

12

n.v.t.

Hoofdstuk III Dwanginvordering

Artikel 11

Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen. De aanmaning kan betrekking hebben op verschillende belastingaanslagen.

§ 1 Aanmaning

Eerste vervolgingsmaatregel

1

Als een belastingaanslag niet binnen de daartoe gestelde termijnen wordt betaald, wordt overgegaan tot vervolging van de belastingschuldige.

Als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de belastingschuldige daartoe aanleiding geven, kan de ontvanger de belastingschuldige eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden.

Als er geen betalingsherinnering wordt verzonden of als deze niet of niet tijdig tot algehele voldoening van de belastingschuld leidt, verzendt de ontvanger een aanmaning of gaat hij over tot het uitbrengen van een dagvaarding. Zie voor de keuze tussen deze twee mogelijkheden hetgeen bij artikel 3 van deze leidraad is vermeld.

Artikel 11 van de wet ziet op de verzending van een aanmaning. De aanmaning is geen beschikking in de zin van de Awb, maar slechts een sommatie tot betalen.

Wanneer de vervolging geschiedt langs civielrechtelijke weg behoeft de dagvaarding niet eerst vooraf te worden gegaan door een ingebrekestelling.

Wel wordt, behoudens wanneer tevoren reeds conservatoir beslag is gelegd, in deze gevallen eerst een aanmaning verzonden.

Achterwege laten tussentijdse (termijn)vervolging

2

Vervolging niet zijnde eindvervolging, blijft in het algemeen achterwege indien het achterstallige bedrag kleiner is dan één tiende deel van de (verlaagde) belastingaanslag.

Een tussentijdse vervolging die, beoordeeld naar vorenstaande, terecht is aangevangen, wordt na de verzending van de aanmaning voor zoveel nodig ook voortgezet.

Aan wie wordt de aanmaning gezonden

3

De aanmaning wordt gezonden aan degene aan wie het aanslagbiljet is gezonden. Blijkt evenwel naderhand dat de belastingschuldige minderjarig is of onder curatele staat, dan wordt, als de vervolging moet worden voorgezet, alsnog een aanmaning gezonden aan het adres van de wettelijke vertegenwoordiger. Is de belastingschuldige overleden dan wordt de aanmaning gezonden aan de gezamenlijke erfgenamen tenzij de ontvanger bekend is dat de nalatenschap al is verdeeld, in welk geval een aanmaning aan iedere erfgenaam afzonderlijk wordt gezonden.

Adressering en verzending

4

De betekenis van de aanmaning brengt mee dat alle zorg dient te worden besteed aan de juiste verzending: de omstandigheid dat artikel 17 van de wet geen verzet toelaat op grond van de bewering dat geen aanmaning is ontvangen, doet niet af aan de verplichting van de ontvanger ook hier zorgvuldigheid te betrachten.

Ten onrechte aanmaning verzonden

5

Indien een belanghebbende zich tot de ontvanger wendt met de mededeling dat hem ten onrechte een aanmaning is toegezonden, wordt de vervolging niet voortgezet voordat de zaak tot klaarheid is gebracht. Wanneer echter de ontvanger concrete aanwijzingen heeft dat in dat geval moet worden gevreesd voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslagen of dat de mededeling is gedaan om de invordering te traineren kunnen zo nodig die maatregelen worden genomen die de rechten van de ontvanger veilig stellen.

Gedeeltelijke voldoening

6

Wordt na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag voldaan dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

Bestuurlijke boete

7

Als sprake is van een boetebeschikking die in verband staat tot een bepaalde belastingaanslag en op het desbetreffende aanslagbiljet is vermeld en voor deze bestuurlijke boete geen uitstel van betaling is verleend als bedoeld in artikel 25, paragraaf 1, lid 14, van deze leidraad wordt de dwanginvordering aangevangen voor zowel de belasting als de bestuurlijke boete. Wanneer voor de bestuurlijke boete wel uitstel van betaling is verleend als bedoeld in artikel 25, §1, lid 14, van deze leidraad, dan is de bestuurlijke boete invorderbaar nadat op het bezwaar- c.q. beroepschrift is beslist. Gedurende het voormelde uitstel wordt de dwanginvordering alleen voor de belasting en de daarop betrekking hebbende rente en kosten ter hand genomen. De aanmaning heeft in dit geval dus niet mede op de bestuurlijke boete betrekking. Zo nodig wordt na afloop van het uitstel de dwanginvordering voor de bestuurlijke boete en de daarop betrekking hebbende rente en kosten apart opgestart. De dwanginvordering van zogenaamde losse boetebeschikkingen vangt aan twee maanden na dagtekening van die beschikking. Wanneer voor de losse boetebeschikking uitstel van betaling is verleend als bedoeld in artikel 25, §1, lid 14, van deze leidraad, vangt de dwanginvordering ook in dat geval pas aan nadat op het bezwaar- c.q. beroepschrift is beslist.

Artikel 12

Indien de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Het dwangbevel kan betrekking hebben op verschillende belastingaanslagen.

§ 1 Het dwangbevel

Algemeen

1

De ontvanger ziet er nauwlettend op toe dat de uitvaardiging van dwangbevelen op de juiste wijze geschiedt. Het dwangbevel is een beschikking in de zin van de Awb. Het karakter van het dwangbevel brengt mee dat alle zorg wordt besteed aan juiste opmaking. In het bijzonder wordt daaraan aandacht geschonken indien het dwangbevel wordt verleend tegen een ander dan de belastingschuldige; dan moet duidelijk blijken op welke gronden dit geschiedt. Voorts wordt het dwangbevel op duidelijk leesbare wijze ingevuld en blijft het stellen van aantekeningen ook op de achterzijde zoveel mogelijk beperkt tot datgene waarmee in de tekst rekening is gehouden.

Onderwerp van het dwangbevel

2

Een dwangbevel wordt uitgevaardigd voor het per saldo verschuldigde bedrag van op een aanslagbiljet voorkomende belastingaanslagen en beschikkingen respectievelijk voor het per saldo verschuldigde bedrag van de termijnen waarvoor een aanmaning is verzonden, verminderd met de inmiddels gedane betalingen, verleende verminderingen en bedragen waarvoor kwijtschelding is verleend.

Tegen wie een dwangbevel wordt verleend

3

Een dwangbevel wordt verleend tegen de belastingschuldige of diens rechtsopvolger. Tegen een borg, ook al heeft deze zich verbonden als hoofdelijk medeschuldenaar, wordt geen dwangbevel verleend; als executoriale titel dient dan de grosse van de authentieke akte of een rechterlijk vonnis.

Dwangbevelen betreffende belastingaanslagen van minderjarigen en onder curatele staande personen worden verleend tegen de belastingschuldige zelf. Als de ontvanger met de minderjarigheid of curatele bekend is wordt dit in het dwangbevel tot uitdrukking gebracht. De ontvanger hoeft, als de minderjarigheid of curatele hem niet bekend is, terzake niet vooraf een daarop gericht onderzoek in te stellen. Als belastingschuld van een overledene moet worden verhaald op diens nog onverdeelde nalatenschap wordt één dwangbevel verleend tegen de gezamenlijke erfgenamen. In dat geval is het niet nodig dat de erfgenamen in het dwangbevel afzonderlijk worden vermeld. Dit is anders indien betekening op de voet van artikel 53, Rv niet mogelijk of niet wenselijk is en betekening plaats heeft aan alle erfgenamen afzonderlijk. In dat geval worden alle erfgenamen met naam en adres, alsmede met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel vermeld, zonder dat daarbij evenwel het deel van ieders aansprakelijkheid tot uitdrukking wordt gebracht.

Artikel 13

  • 1.

    De betekening van het dwangbevel geschiedt overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten.

  • 2.

    Indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermeldt de envelop, in afwijking van de tweede volzin van het tweede lid van dat artikel, in plaats van de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en het telefoonnummer van de deurwaarder, welke ontvanger de opdracht tot betekening heeft verstrekt, alsmede diens kantooradres en telefoonnummer.

  • 3.

    De betekening van het dwangbevel met het bevel tot betaling kan ook geschieden door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger. Indien het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd als bedoeld in artikel 14, wordt het bevel tot betaling geacht te zijn betekend door de belastingdeurwaarder die belast is met de tenuitvoerlegging. Uit de ongeopende envelop waarin het afschrift ter post wordt bezorgd, blijkt naast de naam en het adres van de belastingschuldige, het kantooradres en telefoonnummer van de ontvanger, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.

  • 4.

    Betekening op de voet van het derde lid is niet mogelijk ingeval:

    • a.

      de ontvanger is gebleken dat de aanmaning de belastingschuldige niet heeft bereikt, of

    • b.

      de invordering geschiedt met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a of onderdeel b.

  • 5.

    Voor de toepassing van de artikelen 14, 19 en 20 wordt het dwangbevel met bevel tot betaling dat op de voet van het derde lid is betekend, geacht te zijn betekend twee dagen na de datum van de terpostbezorging van het dwangbevel met bevel tot betaling.

§ 1. Betekening van het dwangbevel

Algemeen

1

Het dwangbevel is een beschikking in de zin van de Awb. In afwijking in zoverre van artikel 3:41 Awb wordt het dwangbevel bekendgemaakt door middel van betekening.

Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Tenuitvoerlegging van het dwangbevel is eerst mogelijk na betekening aan de belastingschuldige. Ook voor het doen van een vordering op grond van artikel 19 van de wet dient de ontvanger te beschikken over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel.

Wijze van betekenen

2

De betekening van het dwangbevel kan plaatsvinden door de belastingdeurwaarder alsmede door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger. Betekening per post is echter niet mogelijk indien het de ontvanger is gebleken dat de aanmaning de belastingschuldige niet heeft bereikt, hetgeen de ontvanger over het algemeen slechts kan weten indien de aanmaning onbestelbaar retour is ontvangen. Betekening per post is evenmin mogelijk indien de invordering geschiedt met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef of onderdeel a of b, van de wet.

Betekening per post

3

De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger. Op grond van de wet dient onder ter post bezorging te worden verstaan: het door de ontvanger ter verzending aanbieden van het afschrift aan TPGpost. Als betekeningsdatum geldt, behoudens voor de toepassing van de artikelen 14, 19 en 20 van de wet (zie hierna), de datum van ter post bezorging. Door de ter post bezorging is de betekeningshandeling voltooid. De verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift vindt plaats per gewone post. Uit de ongeopende envelop waarin het afschrift ter post wordt bezorgd, blijkt naast de naam en het adres van de belastingschuldige, het kantooradres en telefoonnummer van de ontvanger, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft. Het bevel tot betaling van de ontvanger luidt tot betaling binnen twee dagen na de datum van ter post bezorging. In het kader van de tenuitvoerlegging wordt dat bevel geacht mede te zijn betekend door de belastingdeurwaarder die belast is met de tenuitvoerlegging. Uitsluitend voor de toepassing van de artikelen14, 19 en 20 van de wet, wordt het per post betekende dwangbevel met het bevel tot betaling geacht te zijn betekend twee dagen na de datum van ter post bezorging. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel alsmede de vordering op grond van artikel 19 van de wet in beginsel niet kunnen plaatsvinden binnen vier dagen na die datum. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet van toepassing. De genoemde termijn van vier dagen geldt niet indien de invordering, na betekening van het dwangbevel per post, wordt voortgezet met toepassing van artikel 15 van de wet.

De fictie dat het per post betekende dwangbevel eerst wordt geacht te zijn betekend twee dagen na de datum van ter post bezorging, geldt evenmin voor het tijdstip waarop de kosten van betekening verschuldigd zijn alsmede voor het tijdstip waarop stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden op grond van artikel 27, eerste lid, van de wet.

Adressering van per post betekende dwangbevelen

4

Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het volgens de administratie van de gemeente bekende adres van de belastingschuldige. Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geregistreerde adres van de belastingschuldige zijn. Indien de belastingschuldige de wens te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (bijvoorbeeld een postbusadres) kan verzending ook plaatsvinden aan dat andere adres.

Indien achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en het de belastingschuldige niet heeft bereikt, wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden. Anders is dit indien het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen. In het laatste geval geldt het dwangbevel als betekend, tenzij sprake is van door de belastingschuldige aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden op grond waarvan dient te worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.

Betekening door de belastingdeurwaarder

5

De betekening van het dwangbevel door de belastingdeurwaarder vindt plaats overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten, met dien verstande dat indien de betekening plaatsvindt overeenkomstig artikel 47 Rv, op de envelop, in afwijking van de tweede volzin van het tweede lid van dat artikel, melding wordt gemaakt van de ontvanger die de opdracht tot betekening heeft verstrekt, alsmede van diens kantooradres en telefoonnummer. Wanneer er aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift dient achter te laten, wordt het dwangbevel betekend op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv. Deze handelwijze wordt ook gevolgd wanneer de belastingdeurwaarder aan de persoon van de huisgenoot niet de verwachting kan ontlenen dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan die huisgenoot er toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk bereikt.

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van het kantoor van de gemeente waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft. Dit geldt ook voor de situaties waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de ontvanger van een andere gemeente. Een ruimere domiciliekeuze vindt slechts plaats wanneer daartoe gelet op de, van de omstandigheden afhankelijke, bijzondere wettelijke voorschriften aanleiding bestaat.

Bijzondere gevallen

6

Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder - is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, dient alvorens tot tenuitvoerlegging daarvan kan worden overgegaan, mede te worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger. Zo nodig zal aan laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.

De betekening van een dwangbevel inzake successierecht vindt plaats op het adres van de in de aangifte gekozen woonplaats, tenzij het dwangbevel is verleend tegen één verkrijger afzonderlijk. Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

Artikel 14

  • 1.

    Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.

  • 2.

    Tenuitvoerlegging op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van een dwangbevel, dat op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, geschiedt niet dan na betekening van een hernieuwd bevel tot betaling. De betekening van het hernieuwd bevel tot betaling geschiedt overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten, met dien verstande dat indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van die wet het exploot van de belastingdeurwaarder een bevel inhoudt om binnen twee dagen te betalen; artikel 13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het tweede lid vindt geen toepassing ingeval het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c, terstond ten uitvoer kan worden gelegd.

§ 1 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel

Tenuitvoerlegging van een per post betekend dwangbevel

1

Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Tenuitvoerlegging van het dwangbevel is eerst mogelijk na betekening aan de belastingschuldige.

Indien het dwangbevel is betekend door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger, vindt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet plaats dan na betekening van een hernieuwd bevel tot betaling door de belastingdeurwaarder. De betekening van het hernieuwd bevel tot betaling vindt plaats overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten. Voor het exploot worden op grond van artikel 3, tweede lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen kosten in rekening gebracht. Indien bij de betekening gevolg wordt gegeven aan het hernieuwde betalingsbevel, geeft de belastingdeurwaarder kwitantie voor het aldus aan hem betaalde bedrag. Voor het geven van deze kwitantie zijn geen kosten verschuldigd. Indien bij de betekening geen gevolg wordt gegeven aan het hernieuwde betalingsbevel, kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaan.

Indien de betekening echter geschiedt overeenkomstig artikel 47 Rv, luidt het hernieuwde betalingsbevel tot betaling binnen twee dagen na de datum van betekening van dat bevel. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet van toepassing. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel vindt, tenzij artikel 15 van de wet van toepassing is, eerst plaats na ommekomst van de genoemde termijn van twee dagen.

Tenuitvoerlegging, keuze van maatregelen

1a

De tenuitvoerlegging geschiedt op de voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat toelaat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten. De vraag welke executoriale maatregelen worden genomen, wordt in de eerste plaats beantwoord door de ontvanger.

Mate van souplesse

2

De tenuitvoerlegging van tegen dezelfde belastingschuldige uitgevaardigde dwangbevelen heeft zo veel mogelijk tegelijkertijd plaats. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden.

Tevens dient de nodige souplesse te worden betracht. Dit brengt met zich mee dat zo nodig de formeel voorgeschreven handelwijze kan worden onderbroken, indien het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen. In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat, dan wel deze onderbreekt of beëindigt, als hij reden heeft te vermoeden dat de ontvanger niet tot het geven van de beslagopdracht zou zijn overgegaan als hem alle omstandigheden bekend waren geweest, dan wel aangetoond kan worden dat de betaling c.q. een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25, § 1, eerste lid van deze leidraad en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist. Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, wordt niet eerder tot tenuitvoerlegging overgegaan dan nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:18 BW, is verstreken, tenzij alle erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. De termijn van drie maanden kan door de kantonrechter worden verlengd. In het geval dat de nalatenschap wordt vereffend, kan de ontvanger gedurende de vereffening zijn vordering niet op de nalatenschap verhalen.

Wanneer het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de beslagen goederen overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag en met een dergelijke afdoening, gelet op het geheel der omstandigheden, naar het oordeel van de ontvanger akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen binnen het in deze leidraad geformuleerde beleid.

Verzoek belastingdeurwaarder om onverwijlde voorziening

3

De belastingdeurwaarder kan op grond van artikel 438, vierde lid, Rv bij een executiegeschil dat om een onverwijlde voorziening vraagt zich rechtstreeks tot de voorzieningenrechter van de rechtbank wenden met een van het bezwaar opgemaakt proces-verbaal. Hij zal van deze bevoegdheid slechts gebruik maken met toestemming van de ontvanger.

4

n.v.t.

Betekening van het beslag aan de derde

5

Wanneer aan de belastingdeurwaarder of aan de ontvanger wordt meegedeeld dat de in beslag genomen goederen eigendom zijn van een derde of hij hiervan op een andere wijze op de hoogte komt, wordt beslag aan de derde betekend. Wanneer de beweerdelijke derde-eigenaar, al voordat het beslag aan hem is betekend, administratief beroep instelt ex artikel 22 van de wet, maar geen verzet doet ex artikel 435, derde lid, Rv, wordt het beslag alsnog onmiddelijk aan de derde betekend, om aldus de termijn voor het doen van het (executie schorsende) verzet ex artikel 435 te doen ingaan.

Als aan de eigendomsrechten van de derde niet behoeft te worden getwijfeld en de ontvanger zich niet op enig verhaalsrecht kan beroepen, wordt het beslag opgeheven. Betekening van het beslag aan de derde blijft in dat geval dus achterwege. De derde wordt wel van de opheffing van het beslag op de hoogte gesteld.

Overdracht invordering

6

Artikel 431a Rv geldt niet voor de overdracht van de invordering aan een andere gemeente.

Bewaarder is gerechtelijke bewaarder

7

Waar in de navolgende paragrafen wordt gesproken van bewaarder wordt hiermee bedoeld de gerechtelijke bewaarder als bedoeld in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij anders is aangegeven.

Onttrekking

8

Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken - hetgeen strafbaar is ingevolge artikel 198 Sr - kan van dit feit ingevolge artikel 162 Sv aangifte worden gedaan.

Actio Pauliana

9

Als de ontvanger wordt geconfronteerd met een situatie waarin hij door een of meer rechtshandelingen in zijn verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld, kan de ontvanger deze rechtshandeling(en) vernietigen. Daarbij geldt het bepaalde in artikel 3:45 e.v. BW. Een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging als bedoeld in artikel 3:49 BW geschiedt zoveel mogelijk schriftelijk. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan direct beslaglegging plaatsvinden op de goederen die door de rechtshandelingen buiten het verhaalsbereik van de ontvanger zijn gebracht, mits gelijktijdig desbetreffende rechtshandeling buitengerechtelijk wordt vernietigd. De buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging kan in het beslagexploot zelf worden opgenomen. Voorts dient een verklaring tot vernietiging ook tot de andere bij de rechtshandeling betrokken partijen te worden gericht. Ten aanzien van registergoederen kan de vernietiging niet altijd buitengerechtelijk geschieden: zie hiervoor artikel 3:50, tweede lid, BW. Voor conservatoir paulianabeslag in afwachting van een rechterlijke uitspraak tot vernietiging wordt verwezen naar artikel 737 Rv.

Opheffing na gedeeltelijke betaling

10

Als de ontvanger een beschikking heeft afgegeven, inhoudende dat voor een openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan, heft de ontvanger de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald en/of aan die voorwaarden is voldaan.

Opheffing beslag tegen betaling door een derde

11

Als de ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag kan de ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    het aangeboden geldbedrag komt niet direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige;

  • -

    het aangeboden geldbedrag is aanzienlijk hoger dan de opbrengst die naar verwachting zou zijn verkregen bij een executie;

  • -

    de belangen van de gemeente worden niet geschaad.

De ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken en kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.

Opschorten van de executie / prolongatie

11a

De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast. Behoudens bijzondere omstandigheden vindt op deze datum de openbare verkoop plaats, tenzij de ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn plaats zal vinden. In dat geval kan de ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd. De nieuwe verkoopdatum wordt bij exploot aan de belastingschuldige medegedeeld, tenzij deze nieuwe datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de ontvanger en de belastingschuldige is verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum behelst op zichzelf geen uitstel van betaling in de zin van artikel 25 van de wet. Dit neemt niet weg dat de executie ook kan worden aangehouden in verband met een verleend uitstel van betaling in de zin van artikel 25 van de wet. Over het algemeen wordt dit vastgelegd in een zogenoemde prolongatieovereenkomst, waarbij de ontvanger tevens uitstel van betaling verleent.

Onderhandse verkoop

12

Als de ontvanger tot uitwinning van het beslag op roerende zaken wil overgaan en onderhandse verkoop naar verwachting aanzienlijk meer zal opleveren dan de te verwachten opbrengst bij openbare verkoop kan de ontvanger kiezen voor de onderhandse verkoop. Daarbij dient hij een open oog te houden voor de gerechtvaardigde belangen van eventuele derde-rechthebbenden die zich via het administratief beroep op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet of op andere wijze bij hem hebben bekendgemaakt. Die derden worden in de gelegenheid gesteld om een bedrag, dat ten minste gelijk is aan de koopprijs die kan worden verkregen bij onderhandse verkoop, aan te bieden ter opheffing van het beslag, in welk geval aan deze opheffing de voorkeur wordt gegeven boven onderhandse verkoop. Onderhandse verkoop en/of opheffing van het beslag vindt niet plaats indien hierdoor de belangen van de gemeente naar het oordeel van de ontvanger worden geschaad.

Strafrechtelijk beslag

13

Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Rv (dus niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel) rust, wordt het door de belastingdeurwaarder gelegde beslag alleen vervolgd wanneer het strafrechtelijke beslag wordt opgeheven. Er bestaat geen bezwaar tegen dat het fiscale beslag blijft liggen zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt.

14

n.v.t.

§ 2 Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn

Kennisgeving vooraf

1

Als de belastingdeurwaarder bij de woonplaats van de belastingschuldige niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege. De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer bij de woonplaats zal vervoegen. Een dergelijke handelwijze blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet. Voor binnentreding in woningen en andere ruimten wordt verwezen naar § 1, Inleidende opmerkingen, lid 14, van deze leidraad.

2

n.v.t.

Aanbod van betaling

3

Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, wordt deze betaling niet geweigerd. Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de belastingschuldige wordt gelaten. Er zijn bij deze betaling op grond van artikel 3, derde lid, Kostenwet kosten verschuldigd.

In daartoe aanleiding gevende gevallen, bijvoorbeeld bij grote bedragen, kan de belastingdeurwaarder er voor kiezen om in plaats van de betaling te accepteren de belastingschuldige te vergezellen naar een postkantoor c.q. een bank alwaar belastingschuldige zijn betaling kan storten. In dat geval zijn geen kosten verschuldigd.

Omvang van het beslag

4

Het beslag wordt gelegd op zo veel zaken als naar het oordeel van de belastingdeurwaarder ruimschoots voldoende zijn voor dekking van de openstaande schuld met inbegrip van rente en kosten.

Er wordt alleen maar beslag gelegd op zaken die eigendom zijn van de belastingschuldige.

Ook wanneer dat de in beslag te nemen zaken zich op verschillende plaatsen bevinden kunnen deze zaken door middel van één exploot van beslag in beslag worden genomen.

Aanwezigheid andere ambtenaar

5

De ontvanger kan de belastingdeurwaarder opdragen om zich door hem bij de beslaglegging te laten vergezellen ter aanwijzing van de in beslag te nemen zaken.

Vordering tot vergoeding

6

Op grond van artikel 455a Rv vallen vorderingen tot vergoeding die na de beslaglegging in de plaats van de in beslag genomen zaak zijn getreden onder het beslag nadat het beslag aan de schuldenaar van die vordering is betekend. De belastingdeurwaarder kan verlangen dat de vordering aan hem wordt voldaan. De mededeling hiertoe aan de schuldenaar van die vordering geschiedt namens de belastingdeurwaarder door de ontvanger. De hieruit voortvloeiende betaling valt onder de opbrengst van de executie.

Zaken van derden

7

Als tegen de inbeslagneming van bepaalde roerende zaken tegenover de belastingdeurwaarder bezwaar wordt gemaakt op grond van het feit dat de zaken geen eigendom zijn van de belastingschuldige en de zaken van de belastingschuldige onvoldoende verhaal bieden, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet een beroepschrift in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 respectievelijk artikel 435 Rv. Indien de derde, met betrekking tot wie de eigendom wordt beweerd, bij de beslaglegging aanwezig is dan wel op het adres waar de beslaglegging plaats heeft woont of is gevestigd, betekent de belastingdeurwaarder het beslag direct na de beslaglegging ook aan deze derde. In de overige gevallen vindt betekening aan de derde na overleg met de ontvanger binnen acht dagen na de beslaglegging plaats. In het geval echter aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en tevens vaststaat dat de ontvanger zich niet op enig verhaalsrecht kan beroepen, blijft inbeslagneming achterwege.

Voldoening zekerheidsschuld door de ontvanger

8

Indien zaken worden aangetroffen die eigendom zijn van een derde en strekken tot zekerheid van een schuld die de belastingschuldige aan een derde heeft (bijvoorbeeld huurkoop, eigendomsvoorbehoud), kan de ontvanger het restant van de schuld op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. In dergelijke gevallen dient het buiten twijfel te zijn dat de executiewaarde van de desbetreffende zaak beduidend hoger is dan het restant van de bovengenoemde schuld. Het vorenstaande geldt mutatis mutandis ook als het gaat om bij een derde inbeslaggenomen zaken waarop een retentierecht rust.

Zaken bij derden

9

Als zich zaken van de belastingschuldige bij een derde bevinden wordt hierop zo veel mogelijk beslag gelegd door middel van een beslag op roerende zaken, mits de derde hieraan zijn medewerking verleent. Als het de belastingdeurwaarder echter feitelijk onmogelijk is de zaken zelf te zien dan wel te inventariseren, en/of de derde geen medewerking verleend, dan wel een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv, wordt op deze zaken beslag gelegd door middel van een derdenbeslag. Doet de derde een beroep als bedoeld in artikel 461d Rv nadat het exploot van beslag op roerende zaken al is afgesloten, dan wordt geen afzonderlijk derdenbeslag gelegd maar geldt dat beslag als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder draagt er zorg voor dat in dat geval binnen drie dagen na de beslaglegging aan de derde een formulier in tweevoud als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv wordt gelaten.

Dit geldt ook als de derde voormeld beroep niet doet, maar de verwachting is gerechtvaardigd dat hij dat voor de executoriale verkoop nog zal doen.

Wegvoeren van beslagen zaken

10

Nadat op roerende zaken beslag is gelegd wordt zo veel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten. Onder bijzondere omstandigheden kan hiervoor worden afgeweken en kan nadat het beslag is gelegd door de belastingdeurwaarder worden overgegaan tot het wegvoeren van de beslagen zaken. Er wordt tevens een bewaarder aangesteld. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de ontvanger niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de inbeslaggenomen zaken. De ontvanger kan onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor de schade die het gevolg is van gedragingen van de bewaarder die jegens de beslagene onrechtmatig zijn.

Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt, of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd. Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt:

  • -

    als de verwachting bestaat dat zonder het wegvoeren de schuld niet volledig kan worden ingevorderd; en

  • -

    de ontvanger na marginale toetsing niet heeft kunnen constateren dat de belastingaanslagen materieel onverschuldigd moeten worden geacht.

Het wegvoeren van zaken geschiedt niet dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger.

Het inventariseren, wegvoeren en opslaan van de zaken geschiedt onder verantwoordelijkheid van ten minste twee ambtenaren. De zaken worden in een daartoe geschikte, veilige ruimte opgeslagen en worden zo nodig verzekerd.

Van het wegvoeren en de opslag wordt op grond van artikel 446, tweede lid, Rv een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, dat binnen drie dagen na het wegvoeren aan de belastingschuldige en aan de bewaarder wordt betekend.

11

n.v.t.

12

n.v.t.

Afsluiting

13

De belastingdeurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden overgaan, wanneer de omstandigheden als genoemd in het tiende lid van deze paragraaf zich voordoen en de desbetreffende zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer hoge kosten kunnen worden afgevoerd. Van de afsluiting wordt een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, dat binnen drie dagen na de afsluiting aan de belastingschuldige en aan de bewaarder wordt betekend. Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan.

Bewaarder

14

Als zaken op grond van het tiende lid van deze paragraaf worden weggevoerd of op grond van lid 13 afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal als genoemd in het tiende lid respectievelijk lid 13 van deze paragraaf.

Wanneer een gemeenteambtenaar als bewaarder wordt aangesteld, is dit zo veel mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Aan de belastingdeurwaarder die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven. De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken over welke hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd en/of opgeslagen op een wijze die het risico van meer dan voor de onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk fysiek en/of economisch bederf minimaliseert. De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten dienen in een redelijke verhouding te staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.

Tijdens de periode dat het beslag ligt wordt in ieder geval in de navolgende gevallen aan de bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:

  • -

    wanneer de bewaarder geacht moet worden gedurende langere tijd lichamelijk of geestelijk niet in staat te zijn de aan het bewaarschap verbonden taken uit te oefenen;

  • -

    wanneer de bewaarder is overleden (in dit geval behoeft het bewaarderschap niet uitdrukkelijk meer te worden ontnomen);

  • -

    wanneer een gemeenteambtenaar tot bewaarder is aangesteld: wanneer deze ambtenaar door oorzaken van personele of organisatorische aard redelijkerwijs moet worden geacht geen betrokkenheid meer te (kunnen) hebben bij het beslag.

Ontslag van een bewaarder geschiedt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij deurwaardersexploit geschieden.

Cumulatief beslag

15

Als op de roerende zaken van de belastingschuldige al beslag is gelegd kan hierop opnieuw beslag worden gelegd zolang de executoriale verkoop nog niet is aangevangen.

Het cumulatief beslag dient zo spoedig mogelijk te worden betekend aan de deurwaarder die het eerste beslag heeft gelegd en aan de bewaarder. Als deze eerste deurwaarder een belastingdeurwaarder is die tot dezelfde gemeente behoort als de beslagleggende belastingdeurwaarder blijft deze betekening achterwege.

Bij het cumulatief beslag worden de zaken geïnventariseerd en in het proces-verbaal van beslag omschreven als ware het een eerste beslag.

Bij het cumulatief beslag wordt een verkoopdatum vastgesteld met inachtneming van artikel 462 Rv. Dit laat onverlet dat de verkoop eerder kan plaatsvinden als de eerste beslaglegger tot verkoop overgaat.

Wanneer bij het cumulatief beslag zaken in beslag zijn genomen die niet vallen onder een eerder beslag dan is het cumulatief beslag voor die zaken het eerste beslag en wordt voor deze zaken de verkoopdatum vastgesteld overeenkomstig artikel 462 Rv. Volgt prolongatie van dit cumulatieve beslag, hetgeen tezamen met de eerstvolgende prolongatie van het eerste beslag kan geschieden, dan wordt voor de vaststelling van opvolgende verkoopdata zo veel mogelijk aangesloten bij de datum van verkoop die voor het eerste beslag wordt of is bepaald.

Wanneer tot executoriale verkoop wordt overgegaan draagt de ontvanger er zorg voor dat de verkoop zo veel mogelijk voor alle openstaande belastingaanslagen plaatsvindt. Dit brengt met zich mee dat voor de belastingaanslagen waarvoor nog geen beslag is gelegd voor de aanvang van de verkoop, zo nodig met toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet, cumulatief beslag wordt gelegd.

16

vervallen

Executoriale verkoop computerapparatuur

17

Wanneer op de wijze van artikel 439 e.v. Rv beslag op computerapparatuur is gelegd, dan valt alleen de zogenaamde 'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder dient, voordat tot executoriale verkoop wordt overgegaan, na te gaan of deze apparatuur nog de zogenaamde 'soft-ware' zoals bestanden, pro- gramma's, en dergelijke, bevat. Is dat het geval, dan dient de belastingschuldige de mogelijkheid te worden geboden om die bestanden, et cetera te verwijderen en een back-up te maken. Hierna kan worden overgegaan tot het formatteren van de harde schijf op een zodanige wijze dat alle bestanden, etc. worden gewist. Zo nodig dient voor deze werkzaamheden (extern) deskundige hulp te worden ingeroepen. De kosten die de ontvanger in verband met deze hulp moet maken, worden aan belastingschuldige op grond van artikel 6 Kostenwet invordering rijksbelastingen in rekening gebracht.

Zilveren, gouden en platina werken

18

De ontvanger dient er voor zorg te dragen dat geen zilveren, gouden of platina werken, die niet zijn voorzien van de volgens de Waarborgwet 1986 (Wet van 29 januari 1987, Stb. 38) vereiste stempeltekenen, in openbare verkoping worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld. Van het houden van een openbare verkoping waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen is de ontvanger verplicht ten minste drie dagen tevoren aangifte te doen bij Verispect BV, Postbus 654, 2600 AR te Delft (tel. nr. 015-2691500 en faxnr. 015-2850507). Bij de aangifte vermeldt de ontvanger in ieder geval de navolgende gegevens:

  • -

    naam, adres en hoedanigheid van de belastingschuldige ten laste van wie de verkoop plaatsvindt;

  • -

    in hoeverre de werken volgens de ontvanger krachtens artikel 5 van de Waarborgwet 1986 aan waarborg zijn onderworpen;

  • -

    de tijdstippen van kijkdagen en verkoop;

  • -

    het adres waar de verkoop zal plaatsvinden;

  • -

    naam, kwaliteit en adres van de contactambtenaar ten kantore;

  • -

    eventuele overige voor de Waarborg van belang zijnde gegevens.

De aangifte geschiedt schriftelijk en wordt door de ontvanger ondertekend.

Namaakzaken

19

Als zaken in beslag zijn genomen waarvan het vermoeden bestaat dat het zaken met een vals keurmerk zijn (sieraden, horloges en dergelijke) worden deze zaken ter keuring aan worden deze zaken aangemeld bij Verispect BV. Als inderdaad sprake is van valse keurmerken, zullen die aanwezige keurmerken moeten worden vernietigd. Voor zaken waarop een vals handelsmerk is aangebracht (kleding en dergelijke) is artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Ingeval dit soort zaken wordt aangetroffen neemt de ontvanger contact op met de FIOD-ECD.

Illegale zaken

20

Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14, § 1, lid 13, hiervoor.

De executoriale verkoop

21

De verkoop wordt gehouden op een door de belastingdeurwaarder in overleg met de ontvanger vast te stellen plaats. Hij draagt er zorg voor dat de beslagen zaken zo nodig naar de plaats van verkoop worden gebracht.

Als bij omvangrijke executies ter verkrijging van een zo hoog mogelijke opbrengst deskundige hulp gewenst is, kan de ontvanger een makelaar of een andere terzake deskundige derde inschakelen.

Mocht een reeds op de voet van artikel 464 - en eventueel 466 - Rv aangekondigde verkoop om enigerlei reden geen doorgang vinden, dan draagt de ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd en treft hij voorts met betrekking tot op andere wijze gedane aankondigingen voorzoveel nodig dienovereenkomstige maatregelen.

Is de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht moet worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop zal bereiken, stelt de ontvanger hem op andere wijze in kennis.

22

vervallen

23

vervallen

Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop

24

Als de ontvanger de mogelijkheid heeft om te kiezen tussen een aangeboden bedrag ter opheffing van het beslag als bedoeld in artikel 14, § 1, lid 11, van deze Leidraad en een onderhandse verkoop als bedoeld in artikel 14, § 1, lid 12, van deze Leidraad geeft hij, tenzij hij het bedrag wenst te handhaven, in ieder geval de voorkeur aan opheffing van het beslag indien de hierdoor verkregen opbrengst niet minder is dan die van de onderhandse verkoop.

Bieden voor rekening van de gemeente

25

Teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere dan de met de verkoop belaste belastingdeurwaarder of een collega-gemeenteambtenaar opdragen voor rekening van de gemeente te bieden. De ontvanger geeft deze ambtenaar zo nodig nader aanwijzingen.

Einde van het beslag

26

Als de belastingschuldige hierom uitdrukkelijk verzoekt of wanneer de ontvanger dit wenselijk acht wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt. Deze werkwijze wordt altijd gehanteerd als het betreft een beslag op roerende zaken waarbij artikel 445 Rv toepassing heeft gevonden. Als er over de beslagen zaken een bewaarder is aangesteld die geen ambtenaar van de gemeente is wordt hij van het einde van het beslag schriftelijk op de hoogte gesteld.

Gegevensverstrekking

27

Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de ontvanger vraagt of een beslag nog ligt, verstrekt de ontvanger deze informatie, tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.

Opbrengst verkoop

28

De belastingdeurwaarder is verantwoordelijk voor de executie-opbrengst. Na afloop van de verkoop stort hij de opbrengst op een bank- of girorekening.

De administratieve afwikkeling van de executie-opbrengst geschiedt namens de belastingdeurwaarder ten kantore van de gemeente.

Van de opbrengst worden ingevolge het bepaalde in artikel 474 Rv eerst de kosten die als gevolg van de verkoop voor rekening van de belastingschuldige komen afgeboekt. Als er andere schuldeisers zijn die beslag hadden gelegd dan wel er beperkt gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, wordt zo veel mogelijk geacht in der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executie-opbrengst. Blijkt dit niet mogelijk dan zijn de artikelen 481 e.v. Rv van toepassing.

Zijn er geen andere schuldeisers en/of beperkt gerechtigden als hiervoor bedoeld dan wordt de executie-opbrengst afgeboekt met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7, § 1, vierde lid van de leidraad.

Proces-verbaal van verkoop

29

Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt.

§ 3 Beslag op onroerende zaken

Doelstelling beslaglegging

1

Gelijk bij beslagen op vermogensbestanddelen in het algemeen kunnen behalve beoogde uitwinning van de onroerende zaak ook andere beweegredenen de ontvanger doen besluiten beslag op een onroerende zaak te leggen. Zo kan het beslag worden gelegd als zekerheidsmaatregel of om op de belastingschuldige druk uit te oefenen zijn belastingschuld te betalen. Voor de beslissing om beslag op een onroerende zaak te leggen is dus niet steeds doorslaggevend de vraag of de geschatte executiewaarde hoger is dan het bedrag dat benodigd is voor aanzuivering van de op de onroerende zaak rustende hypotheeklast.

In alle gevallen waarin met het beslag geen directe uitwinning wordt beoogd, worden alle hypotheekhouders en de belastingschuldige onverwijld schriftelijk door de ontvanger van deze bedoeling op de hoogte gesteld. Als de ontvanger nadien alsnog tot executie wil overgaan, brengt hij de hypotheekhouders hiervan schriftelijk op de hoogte. Daarbij wordt de gelegenheid geboden om binnen veertien dagen op de wijze als omschreven in artikel 509 Rv de executie over te nemen.

Opnieuw bevel tot betaling

2

Als na het bevel tot betaling bij de betekening van het dwangbevel of bij enig nadien betekend exploot een jaar of meer is verstreken, wordt vooraf bij exploot opnieuw bevel tot betaling gedaan.

Betekening beslag

3

Als het beslag is gelegd in een andere gemeente dan waar de belastingschuldige woont en dus om praktische redenen doorgaans door een andere dan de beslagleggende belastingdeurwaarder zal moeten worden betekend, kan de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd per telefax een kopie van het proces-verbaal van beslag sturen aan de belastingdeurwaarder die voor de betekening zorg draagt. Betekening aan de belastingschuldige dient te geschieden binnen drie dagen na de inschrijving van het proces-verbaal van beslag in de openbare registers. De belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd kan ook zelf met toestemming van de ontvanger elders het beslag aan de belastingschuldige betekenen.

Aanwijzing notaris

4

De notaris ten overstaan van wie de verkoop zal plaatsvinden wordt in beginsel niet reeds in het proces-verbaal van beslag aangewezen, maar later bij exploot. Als het in het voornemen ligt zo snel mogelijk na de beslaglegging tot verkoop van de onroerende zaak over te gaan, wordt wel reeds in het proces-verbaal de notaris aangewezen. In dat geval wordt in plaats van bij de belastingdeurwaarder domicilie gekozen bij de notaris. Met de notaris wordt in deze gevallen vooraf over de domiciliekeuze overleg gepleegd.

Bewaarder

5

Aanstelling van een gerechtelijke bewaarder is op grond van artikel 506 Rv niet verplicht. Door het beslag is de belastingschuldige namelijk verplicht de in beslag genomen zaken in goede staat te houden.

Als gelijktijdig met het beslag op de onroerende zaak, beslag wordt gelegd op - in of op de onroerende zaak aanwezige - roerende zaken, kan de belastingdeurwaarder deze zaken afvoeren om in bewaring te geven als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijs noodzakelijk is. De belastingdeurwaarder heeft hiervoor toestemming nodig van de ontvanger. Zie § 2, tiende lid, hiervoor.

Nieuwe belastingschuld

6

De ontvanger gaat, indien hij voor belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, voor nader opgekomen belastingschuld zo veel mogelijk wederom tot beslaglegging over. De ontvanger gaat altijd zijnerzijds tot beslaglegging over - in gevallen waarin hij zelf de eerste beslaglegger is - voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen.

Aanwezige zaken

7

Als verhaal wordt beoogd op in een onroerende zaak van de belastingschuldige aanwezige zaken, ten aanzien waarvan twijfel bestaat of deze roerend of onroerend zijn, worden die zaken zowel in een beslag op een onroerende zaak als in een beslag op roerende zaken begrepen. Er wordt dus op deze zaken zowel een beslag op grond van artikel 439 e.v. Rv als een beslag op grond van artikel 502 e.v. Rv gelegd.

Verhuurde of verpachte onroerende zaken

8

De ontvanger die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en tevens de huur of pacht wil incasseren doet hiervoor zo veel mogelijk een vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in die gevallen dus niet gehandeld op de wijze als bedoeld in artikel 507, derde lid, Rv. Met betrekking tot de vorderingen als bedoeld in artikel 507, vierde lid, Rv en artikel 507a Rv kan geen vordering ex artikel 19 van de wet worden gedaan. In die gevallen wordt gehandeld als in genoemde artikelen is aangegeven.

Voorwaarden van verkoop

9

De ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de op de verkoop van toepassing zijnde veilingvoorwaarden en treedt zo nodig in overleg omtrent de inhoud van deze voorwaarden. In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie, van toewijzing en van de eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort, als de koopprijs niet toereikend mocht zijn, door de executant zal worden aangezuiverd.

Opheffing van het beslag

10

Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige en, als het beslag aan hem is betekend, aan de huurder of pachter. Voorts wordt van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en, indien van toepassing, aan de bewaarder.

§ 4 Beslag onder derden

Algemeen

1

In de artikelen 475 e.v. Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Blijkt na het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring dat de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.

Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldigde toebehoort, dan wel op naam van die ander - bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd. Als voorbeeld valt te denken aan de echtgenoot met wie de belastingplichtige in gemeenschap van goederen is gehuwd. In dat geval wordt het derdenbeslag gelegd ten laste van de echtgenoot van de belastingschuldige, wanneer de echtgenoot alleen gerechtigd is de vermogensbestanddelen te vorderen die onder het beslag vallen.

In het beslagexploit, waarvan afschrift wordt gelaten aan de derdebeslagene en dat zowel aan de belastingschuldige als aan de echtgenoot binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend, dient de ontvanger zoveel mogelijk aan te geven op welke gronden hij de ten name van de echtgenoot geadministreerde vordering meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige.

Derdenbeslag of vordering ex artikel 19

2

Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet mogelijk is, kiest de ontvanger voor het doen van de vordering.

Roerende zaken

3

Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in § 2, negende lid, hiervoor.

Beslaglegging

4

Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van naam en de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. Als de mogelijkheid bestaat het beslag te leggen zowel ter plaatse van het hoofdkantoor van de derde als ter plaatse van een filiaal of bijkantoor, wordt het beslag zo veel mogelijk gelegd bij het hoofdkantoor of het filiaal of bijkantoor dat met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht bemoeienis heeft. In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder het filiaal of bijkantoor. Er wordt in alle gevallen volstaan met domicilie kiezen bij de belastingdeurwaarder.

Omvang van het beslag

5

Het beslag wordt gelegd op alle vorderingen die de belastingschuldige op de derde heeft of uit een op de datum van beslaglegging al bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen en op de aan de belastingschuldige toebehorende roerende zaken die onder de derde berusten en die geen registergoederen zijn. In het beslagexploot worden in daartoe aanleiding gevende gevallen vermeld de bekende vorderingen en/of zaken.

In het beslagexploot worden specifiek vermeld:

  • -

    vorderingen bedoeld in artikel 475a, derde lid, Rv;

  • -

    vorderingen of zaken die worden beslagen bij beslag onder de Staat.

In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de ontvanger de omvang van het beslag bij de beslaglegging beperken. Voorzover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.

Periodieke betalingen

6

Als beslag is gelegd op periodieke betalingen als bedoeld in artikel 475c Rv is het beslag slechts geldig voorzover de periodieke betalingen de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv overtreffen. De voor de bepaling van de beslagvrije voet relevante bedragen, de normen in het kader van de studiefinanciering en de normen in het kader van de huurtoeslag zijn vermeld in de bijlagen 1a tot en met 1c. Het gestelde in artikel 19, § 3, derde en vierde lid, van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.

Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e, dan wel artikel 475f Rv en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de beslagen betalingen dan past de ontvanger zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv toe.

Buitengerechtelijke verklaring

7

Bij de beslaglegging wordt aan de derde-beslagene een bij het Besluit Verklaring derdenbeslag vastgesteld formulier in tweevoud gelaten. Op dit formulier moet de derde-beslagene verklaren of en zo ja welke vorderingen en/of zaken hij van de belastingschuldige onder zich heeft. De derde-beslagene dient, zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, in alle gevallen een exemplaar van het door hem ingevulde, gedagtekende en ondertekende formulier aan de belastingdeurwaarder te verstrekken. Omdat de afwikkeling van het derdenbeslag namens de belastingdeurwaarder zal plaatsvinden door de ontvanger die de opdracht tot het leggen daarvan heeft gegeven, wordt aan de derde-beslagene bij de uitreiking van het formulier een antwoordenvelop verstrekt met het adres van desbetreffende ontvanger. Wordt de verklaring door de derde-beslagene overhandigd of ingeleverd bij de belastingdeurwaarder, dan zendt deze de verklaring zo snel mogelijk naar de opdrachtgever. Op grond van voornoemd besluit kan ook genoegen worden genomen met een ander door de derde-beslagene ingevuld geschrift, mits de daarop vermelde verklaring inhoudelijk aansluit bij het uitgereikte formulier. Binnen drie dagen na ontvangst van de verklaring zendt de ontvanger namens de belastingdeurwaarder een afschrift ervan aan de belastingschuldige.

Afdracht na het doen van de buitengerechtelijke verklaring

8

De door de derde-beslagene aan de belastingdeurwaarder in de verklaring genoemde verschuldigde opeisbare geldsommen, verschuldigde goederen en/of af te geven zaken dienen na die verklaring aan de gemeente te worden afgedragen. Daartoe wordt de derde-beslagene namens de belastingdeurwaarder door de ontvanger schriftelijk uitgenodigd.

Voorzover de vordering of de verplichting tot afgifte van een door het beslag getroffen zaak er een is onder tijdsbepaling of voorwaarde, kan de belastingdeurwaarder slechts betaling of afgifte eisen na het verschijnen van het aangewezen tijdstip of de vervulling van de voorwaarde.

Het in gebreke blijven tot het doen van verklaring

9

De derde-beslagene wordt namens de belastingdeurwaarder door de ontvanger in gebreke gesteld als zeven kalenderdagen na de termijn van vier weken nog geen verklaring van hem is ontvangen. Hij wordt daarbij gesommeerd om onverwijld tot verklaring over te gaan.

Als de derde-beslagene ondanks de sommatie niet overgaat tot het doen van verklaring zendt de ontvanger de beslagstukken toe aan een procureur.

Niet afdragen na het doen van verklaring

10

De derde-beslagene wordt namens de belastingdeurwaarder door de ontvanger in gebreke gesteld als hij niet is overgegaan tot afdracht van de opeisbare geldsommen of tot het aan de belastingdeurwaarder ter beschikking stellen van de goederen en/of zaken binnen de termijn genoemd in de schriftelijke uitnodiging als bedoeld in het achtste lid. Daarbij wordt hij gesommeerd om binnen zeven kalenderdagen aan zijn verplichting te voldoen.

Als de derde-beslagene geen gehoor geeft aan de ingebrekestelling zendt de ontvanger de beslagstukken toe aan een procureur.

Betwisting van de afgelegde verklaring

11

Als de ontvanger op grond van hem al dan niet via een invorderingsonderzoek bekend zijnde gegevens van mening is dat de door de derde-beslagene afgelegde buitengerechtelijke verklaring niet juist is, dan kan hij deze verklaring geheel of gedeeltelijk betwisten, Hij kan ook aanvulling eisen en eventueel onderliggende bewijsstukken vragen. Heeft de ontvanger hierna nog niet de overtuiging dat de afgelegde verklaring juist is dan zendt hij de beslagstukken toe aan een procureur. Die inzending dient zo tijdig te geschieden dat de procureur de derde-beslagene binnen twee maanden na het doen van de verklaring kan dagvaarden.

Vroegtijdige verklaring

12

Bij de beslaglegging dringt de belastingdeurwaarder niet aan op het doen van verklaring binnen de 4-wekentermijn.

Als de derde-beslagene echter binnen deze termijn verklaring doet van hetgeen hij onder zich heeft en hij de belastingdeurwaarder laat weten direct tot afdracht te willen overgaan deelt de ontvanger, indien er althans geen aanleiding bestaat de verklaring te betwisten, hem namens de belastingdeurwaarder mede dat het beslag van rechtswege vervalt op het moment dat de door derdebeslagene af te dragen geldsommen of ter beschikking te stellen goederen en/of zaken door de belastingdeurwaarder zijn ontvangen.

Opzeggen van vorderingen

13

Door het leggen van een derdenbeslag ondergaat de opeisbaarheid van de onder het beslag vallende vorderingen geen wijziging. De beslaglegger, i.c. de ontvanger, heeft echter de bevoegdheid niet opeisbare vorderingen, die door opzegging opeisbaar gemaakt kunnen worden, op te zeggen. De ontvanger dient bij het terughoudend gebruik van deze bevoegdheid de belangen van de belastingschuldige niet uit het oog te verliezen.

Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente

13A

Derdenbeslag op een polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente en de daar op volgende afkoop of belening van die polis kan voor de belastingschuldige verstrekkende financiële gevolgen hebben. Voor het leggen van derdenbeslag onder een verzekeringsmaatschappij op een polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente is daarom vooralsnog toestemming van het college van burgemeester en wethouders vereist.

Bij de beslissing of tot het aanvragen om toestemming voor het leggen van derdenbeslag op een polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente moet worden overgegaan, weegt de ontvanger alle betrokken belangen zorgvuldig af en gaat na of de belastingschuldige niet onredelijk wordt benadeeld. Ook wordt in de overwegingen betrokken of sprake is van een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening. Tevens besteedt de ontvanger aandacht aan de verhouding tussen de openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst moet tevens rekening worden gehouden met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling (zie ook art. 44a, § 1, tweede lid, van deze leidraad) die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd.

Indien de netto-opbrengst van de polis minder dan euro 2.500 bedraagt of de polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wordt niet tot uitwinning van het derdenbeslag, afkoop of belening overgegaan, maar laat de ontvanger, in overleg met belastingschuldige, het beslag liggen tot de expiratiedatum. Voorts is van belang dat de omstandigheid dat het verzekerde bedrag pas na lange tijd tot uitkering komt, op zichzelf niet aan derdenbeslag in de weg hoeft te staan. De belastingaanslagen waarvoor de toestemming wordt gevraagd moeten onherroepelijk vaststaan en ze moeten in redelijkheid materieel verschuldigd kunnen worden geacht.

Na de verleende toestemming handelt de ontvanger bij het leggen van het derdenbeslag overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 479l tot en met 479q Rv.

Retentierecht

14

Als de derde-beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de ontvanger zijn getroffen, kan de ontvanger op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Genoemd bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak.

Opheffing van het beslag

15

Opheffing van het derdenbeslag geschiedt, als derde-beslagene of de belastingschuldige daarom uitdrukkelijk verzoekt of indien de ontvanger dit wenselijk acht, bij deurwaardersexploot. Het exploot zal in dat geval zowel aan de belastingschuldige als aan de derde-beslagene worden gedaan.

In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennisgegeven aan de derdebeslagene. Aan de belastingschuldige wordt dan een afschrift van deze kennisgeving gezonden.

Onverschuldigde betaling

16

Wanneer de derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instelt, worden dergelijke vorderingen ter behandeling doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders. Aan de afwikkeling van een dergelijke vordering wordt zo veel mogelijk medewerking verleend, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat niet méér op het derdenbeslag is betaald dan de derde uiteindelijk aan de belastingschuldige verschuldigd is. Als aan de vordering uit onverschuldigde betaling van de derde wordt voldaan, wordt de belastingaanslag ter zake waarvan het derdenbeslag was gelegd geacht in zoverre niet te zijn voldaan. De ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag was gelegd.

Derdenbeslag onder de Staat c.q. de ontvanger en het doen van verklaring

17

Indien derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat of de ontvanger is specificatie verplicht. Verwezen wordt in dit verband naar artikel 479 Rv. De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de Staat c.q. de ontvanger te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet dient te beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar dat de verklaring zich ook dient uit te strekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat of de ontvanger en bij de Staat of de ontvanger bekend was op het moment van beslaglegging.

Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf vanwege Rijksbelastingen

18

Indien derdenbeslag wordt gelegd onder de ontvanger van de Rijksbelastingdienst op een voorlopige teruggaaf wordt rekening gehouden met de regeling van de beslagvrije voet. Dat geldt ook als het termijnbedrag niet groter is dan € 23 per maand. In het laatste geval wordt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9, § 1, lid 2a, van deze leidraad het bedrag dat ingevolge het gelegd beslag moet worden voldaan, berekend uitgaande van het termijnbedrag.

§ 5 Beslag op schepen

Algemeen

1

Beslag op en uitwinning van schepen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van boek II, titel 4 Rv. Deze titel geldt voor alle schepen. Onder schepen moeten worden verstaan alle zaken, geen luchtvaartuig of luchtkussenvaartuig zijnde, die blijkens hun constructie bestemd zijn om te drijven of hebben gedreven, daaronder begrepen de schepen in aanbouw. De bestemming van deze zaken hoeft niet primair het varen te zijn. Het ontmoet geen bezwaar om schepen van eenvoudige aard, zoals roeiboten, surfplanken e.d.. in beslag te nemen en te verkopen op de wijze als in de eerste afdeling van titel II van Boek 2 Rv is bepaald voor roerende zaken die geen registergoederen zijn.

Bevel tot betaling

2

Het beslag op een schip moet ingevolge artikel 563 Rv worden voorafgegaan door een bevel aan de eigenaar van het schip of aan de boekhouder van de rederij waartoe het schip behoort om binnen 24 uur te betalen. Het beslag kan niet eerder worden gelegd dan nadat ten minste 24 uur sedert het bevel zijn verstreken. Zo nodig kan tegelijk met het bevel tot betaling het dwangbevel worden betekend. Is bij het bevel een langere betalingstermijn gegeven, dan dient eerst deze termijn te worden afgewacht voordat tot beslaglegging kan worden overgegaan.

Ook op het beslag op een schip zijn de artikelen 10 en 15 van de wet volledig van toepassing. Zo kan als er gegronde vrees bestaat dat het schip spoedig zal vertrekken na gedaan bevel tot betaling binnen de termijn van het bevel tot betaling tot beslaglegging worden overgegaan. Het verlof van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 563, tweede lid, Rv is hiertoe niet nodig.

Beslag aan boord

3

De belastingdeurwaarder zal zich voor de beslaglegging aan boord van het schip moeten begeven. Hij kan zich daarbij doen bij staan door één of twee getuigen. Bij weigering of verhindering is artikel 444 Rv van toepassing. Als (delen van) het schip als woning is aan te merken, moet het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden in acht worden genomen. Zie § 1, inleidende opmerkingen, lid 14 van deze leidraad.

Domiciliekeuze

4

De domiciliekeuze is afhankelijk van de wijze waarop de verkoop zal plaatsvinden. Het is dus van belang al van te voren te bezien op welke wijze zal worden geëxecuteerd.

Beletten van het vertrek

5

De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het 'aan de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich, na daartoe overleg te hebben gepleegd met de ontvanger, van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de ontvanger.

In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de ontvanger, gelet op het geheel der omstandigheden, aanvaardbaar is. In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 geformuleerde uitstelbeleid.

Aanwezige zaken

6

Als verhaal wordt beoogd op in of op een schip van de belastingschuldige aanwezige zaken, ten aanzien waarvan twijfel bestaat of deze bestanddeel zijn van het schip dan wel zelfstandige roerende zaken zijn, worden die zaken zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken begrepen. Daarna wordt bepaald op welke wijze de zaken worden uitgewonnen. Wanneer het beslag op roerende zaken in verband hiermee naderhand niet wordt voortgezet, zijn de kosten niet verschuldigd.

De executie van schepen

7

Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven geschiedt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris. De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik dienen te worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent.

De executie van niet-teboekgestelde schepen geschiedt als die van andere roerende zaken niet-register goederen. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen kan de ontvanger een ander dan de met de verkoop belaste belastingdeurwaarder opdragen voor rekening van de gemeente te bieden. De ontvanger geeft deze ambtenaar zo nodig nadere aanwijzingen.

Afgelasting van de verkoop

8

Mocht een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang vinden, dan draagt de ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd en treft hij voorts met betrekking tot op andere wijze gedane aankondigingen voor zo veel nodig dienovereenkomstige maatregelen.

Is de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht moet worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop zal bereiken, stelt de ontvanger hem zo mogelijk op andere wijze in kennis.

Deskundige hulp

9

Als bij een executie deskundige hulp gewenst is kan de ontvanger een makelaar of een andere ter zake deskundige inschakelen.

Onttrekking

10

Ingeval zaken aan het beslag zijn onttrokken - hetgeen strafbaar is ingevolge artikel 198 Sr - kan van het feit op grond van artikel 162 Sv aangifte worden gedaan. De ontvanger beslist over de inzending van een relaas van onttrekking aan de Officier van Justitie.

Opheffing van het beslag

11

Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Voorts wordt, ingeval van teboekgestelde schepen, van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers.

Artikel 15

  • 1.

    Met betrekking tot een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid en in de gevallen bedoeld in artikel 10 kan:

    • a.

      een dwangbevel zonder voorafgaande aanmaning worden uitgevaardigd, of indien reeds een aanmaning is verzonden, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond worden uitgevaardigd;

    • b.

      een dwangbevel terstond na het bevel tot betaling ten uitvoer worden gelegd;

    • c.

      een dwangbevel indien het bevel tot betaling reeds is gedaan, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond ten uitvoer wordt gelegd;

    • d.

      een dwangbevel indien het hernieuwd bevel tot betaling, bedoeld in artikel 14, tweede lid, reeds is gedaan, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond ten uitvoer worden gelegd.

  • 2.

    Met betrekking tot een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid, kan, ingeval een dwangbevel terstond na het opleggen van die aanslag wordt uitgevaardigd, de betekening en de tenuitvoerlegging van dat dwangbevel, in afwijking van artikel 64, eerste lid en tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geschieden op alle dagen en uren.

§ 1 Versnelde invordering

Algemeen

1

Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel, althans voorzover het betreft de situaties als omschreven in artikel 10 van de wet, wordt verwezen naar hetgeen in deze leidraad is vermeld bij artikel 10. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat als de invordering geschiedt met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef of onderdeel a of b, van de wet betekening van een dwangbevel door terpostbezorging niet mogelijk is.

Artikel 16

Indien een dwangbevel dat is uitgevaardigd voor een gedeelte van een belastingaanslag ten uitvoer wordt gelegd door beslaglegging, kunnen bij datzelfde dwangbevel alle tot het tijdstip van beslaglegging vervallen termijnen van de belastingaanslag worden ingevorderd, mits het op dat tijdstip invorderbare bedrag uit het dwangbevel is op te maken.

§ 1 Invordering van vervallen termijnen

Tenuitvoerlegging door beslag

1

De in dit artikel opgenomen bepaling strekt ertoe dat, als op grond van een dwangbevel dat is uitgevaardigd voor een termijnbedrag (termijndwangbevel) beslag wordt gelegd, op grond van datzelfde dwangbevel alle tot het tijdstip van beslaglegging vervallen termijnen van de belastingaanslag in dat beslag kunnen worden betrokken. Het op het moment van beslaglegging invorderbare bedrag moet dan wel uit het dwangbevel kunnen worden opgemaakt. De onderhavige bepaling geldt alleen voor de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door beslag. Dit artikel is eveneens niet van toepassing bij het doen van een vordering ingevolge artikel 19 van de wet, omdat dit geen wijze van tenuitvoerlegging van het dwangbevel is.

De op een belastingaanslag resterende termijnen die nog niet zijn vervallen, kunnen op het tijdstip van tenuitvoerlegging door beslag niet in dat beslag worden betrokken, tenzij zich voor dat tijdstip een situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, c, of d, van de wet heeft voorgedaan. Voor deze termijnen wordt dan opnieuw een dwangbevel uitgevaardigd, betekend en tenuitvoergelegd. Wanneer een belastingschuldige de tenuitvoerlegging van een termijndwangbevel wil voorkomen, hoeft hij slechts het bedrag te betalen waarvoor het dwangbevel is betekend (vermeerderd met de daarop belopen rente en kosten).

Termijndwangbevel

2

Een éénmaal ingestelde vervolging voor een of meer van de vervallen termijnen van de belastingaanslag wordt met dezelfde voortvarendheid voltooid als ten aanzien van de eindvervolging.

Artikel 17

  • 1.

    De belastingschuldige kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd. Indien de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd.

  • 2.

    Het verzet vangt aan met dagvaarding door de belastingschuldige als eiser aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd als gedaagde. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.

  • 3.

    Het verzet kan niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning of het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel niet is ontvangen. Bovendien kan het verzet niet zijn gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

§ 1 Verzet

Algemeen

1

Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel door degene tegen wie de dwanginvordering is gericht. Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden. Ook kan verzet worden gedaan tegen een vordering. In daartoe aanleiding gevende gevallen bevordert de ontvanger zo veel mogelijk dat geschillen die tot verzet kunnen leiden in der minne tot een oplossing worden gebracht.

Geen verzet kan worden gedaan tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en betekeningskosten van het dwangbevel. Tegen deze kosten staat op grond van artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen bezwaar, beroep en hoger beroep open.

Schorsing van de invordering

2

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden. Dit brengt met zich mee dat, wanneer het verzet zich richt tegen een bepaalde wijze van tenuitvoerlegging of tegen de beslaglegging op bepaalde goederen deze wijze van tenuitvoerlegging c.q. het beslag voor die bepaalde goederen niet wordt voortgezet totdat daarover in de verzetprocedure is beslist. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel op andere wijze c.q. voortzetting van het beslag op andere goederen kan ongehinderd doorgang vinden. Richt het verzet zich tegen de rechtsgeldigheid van het dwangbevel dan wordt iedere vorm van tenuitvoerlegging van dat dwangbevel geschorst omdat bij toewijzing van dat verzet tevens de rechtsongeldigheid van iedere vorm van tenuitvoerlegging vaststaat.

Als het verzet zich richt tegen de tenuitvoerlegging voor een deel van het bedrag waarvoor het dwangbevel is uitgevaardigd (bijvoorbeeld alleen de bestuurlijke boete), wordt de tenuitvoerlegging voor het resterende bedrag niet geschorst. Is sprake van beslag onder een derde en de derde heeft een buitengerechtelijke verklaring afgelegd die de ontvanger onjuist of onvolledig acht, dan deelt de ontvanger de schorsing van de executie schriftelijk aan de derde mee onder vermelding van de grond waarop deze schorsing berust en vermeldt daarbij tevens, onder verwijzing naar artikel 476 Rv, dat door deze mededeling de schorsing ook tegen de derde werkt. Tevens wordt in de mededeling vermeld dat de verklaring wordt betwist en dat tot dagvaarding zal worden overgegaan, zodra de schorsende werking van het verzet is opgeheven.

Als het verzet wordt gedaan op de dag van de openbare verkoop, wordt overleg gepleegd met het college van burgemeester en wethouders over het al dan niet doorzetten van de executoriale verkoop.

Twijfel over materiële verschuldigdheid

3

Artikel 17 van de wet vermeldt geen gronden voor verzet. Als voorbeelden van deze gronden worden hier genoemd: de belastingschuld is voldaan, verminderd of kwijtgescholden; het recht op dwanginvordering is verjaard of het dwangbevel is tegen de verkeerde persoon uitgevaardigd.

Hoewel artikel 17, derde lid, van de wet als grond voor verzet onder meer uitsluit de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, is niettemin in de rechtspraak aangenomen dat verzet bij de burgerlijke rechter mogelijk is tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel uitgevaardigd ter zake van een belastingaanslag waarvan de materiële verschuldigdheid zo twijfelachtig is dat de ontvanger in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om tot tenuitvoerlegging over te gaan.

Overigens mag van de belastingschuldige, die zich tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel verzet wegens vermeende materiële onverschuldigdheid van de belastingaanslag, worden verwacht dat hij de fiscale rechter verzoekt in dat kader een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 Awb. Beslist de fiscale rechter tot schorsing van een belastingaanslag of stelt hij deze anderszins voorlopig buiten werking, dan zal de ontvanger tenuitvoerlegging van het ter zake van die aanslag uitgevaardigde dwangbevel in beginsel staken, zolang die schorsing en/of buitenwerkingstelling duurt.

Verzet door aansprakelijkgestelde

4

Op grond van artikel 52, tweede lid van de wet, kan ook een aansprakelijkgestelde op grond van artikel 17 van de wet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen. Verwezen wordt naar hetgeen daaromtrent in deze leidraad bij artikel 52 is vermeld.

Verzet artikel 438 Rv

5

Naast de mogelijkheid van verzet ex artikel 17 van de wet kan de belastingschuldige met inachtneming van het derde lid van dat artikel, zich tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel verzetten op grond van artikel 438 Rv. Wanneer de invordering niet door middel van een dwangbevel maar langs civielrechtelijke weg geschiedt, moet de belastingschuldige zijn verzet altijd op artikel 438 Rv baseren. Een dergelijk verzet heeft geen schorsende werking, met uitzondering van specifiek in de wet geregelde situaties (zie bijvoorbeeld artikel 476, tweede lid, Rv). Ook kan de voorzieningenrechter bevelen dat de executie wordt geschorst.

Verzet door derden

6

Derden - anderen dan de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde - kunnen uitsluitend verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel doen op grond van andere wettelijke bepalingen dan het artikel 17 van de wet. In de gevallen waarin beslag op roerende zaken is gelegd, kunnen derden verzet doen op de voet van artikel 435, derde lid, of artikel 456 jo. artikel 438 Rv, dan wel een beroepschrift indienen op de voet van artikel 22 van de wet. Betreft het een beslag op onroerende zaken, dan dient verzet te worden gedaan op de voet van artikel 435, derde lid, of de artikelen 538 t/m 540 jo. artikel 438 Rv.

Geen verzet mogelijk

7

Het verzet is onder meer niet mogelijk voorzover het gegrond is op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post betekende dwangbevel niet is ontvangen. Dit is alleen anders indien achteraf zou blijken dat het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post betekende dwangbevel aan een onjuist adres is verzonden en daarom de belastingschuldige niet heeft bereikt.

Artikel 18 vervallen

Artikel 19

  • 1.

    Een derde die:

    • a.

      loon;

    • b.

      uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook;

    • c.

      pensioen en lijfrente;

    • d.

      uitkeringen uit levens-, invaliditeits-, ongevallen of ziekengeldverzekering;

    • e.

      uitkeringen tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud;

    • f.

      uitkeringen of buitengewone pensioenen op grond van een wettelijke regeling voor oorlogsgetroffenen of voor degenen die hun vervangende dienstplicht vervullen;

verschuldigd is aan een belastingschuldige, is op vordering van de ontvanger verplicht de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, voor zover één en ander vatbaar is voor beslag.

  • 2.

    Een huurder, een pachter, een curator in een faillissement en een houder van penningen is op vordering van de ontvanger verplicht uit de gelden die hij aan de belastingschuldige verschuldigd is of uit de gelden of de penningen die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen. Een curator in een faillissement van de belastingschuldige is voorts bevoegd uit eigen beweging uit de gelden die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen.

  • 3.

    De vordering geschiedt bij beschikking. Voor het doen van een vordering dient de ontvanger te beschikken over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel met bevel tot betaling. Indien de vordering op de voet van het eerste lid, onderdeel a, wordt gedaan (loonvordering) en het dwangbevel op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, moet de vordering vooraf worden gegaan door een schriftelijke aankondiging van de ontvanger aan de belastingschuldige, inhoudende dat hij voornemens is een loonvordering te doen. De loonvordering wordt in dat geval niet eerder gedaan dan zeven dagen na dagtekening van de vooraankondiging. De in de derde volzin bedoelde aankondiging blijft achterwege indien de vordering wordt gedaan jegens degene die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen. De beschikking heeft rechtsgevolg zodra zij is bekendgemaakt aan degene jegens wie de vordering is gedaan De ontvanger maakt de beschikking tevens bekend aan de belastingschuldige. Indien de vordering wordt gedaan jegens de curator in een faillissement vindt de tweede volzin geen toepassing en blijft bekendmaking van de beschikking aan de belastingschuldige achterwege.

  • 4.

    De belastingschuldige kan op de voet van artikel 17 in verzet komen tegen de vordering als ware deze de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

  • 5.

    Degene jegens wie een vordering is gedaan is verplicht aan die vordering te voldoen zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten. De eerste volzin vindt geen toepassing in zoverre onder hem beslag is gelegd of verzet is gedaan ter zake van schulden waaraan voorrang boven vorderingen wegens rijksbelastingen is toegekend. Voldoening aan de vordering geldt als betaling aan de belastingschuldige.

  • 6.

    De ontvanger vervolgt degene die in gebreke blijft aan de vordering te voldoen bij executoriaal beslag volgens de regels van het tweede boek, tweede titel, tweede afdeling, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kosten van vervolging komen voor rekening van degene die in gebreke blijft zonder dat hij deze kan verhalen op de belastingschuldige.

  • 7.

    Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op belastingaanslagen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen werkt.

§ 1 Algemeen

De vordering

1

De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de ontvanger de mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen op hetgeen een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen.

Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag. Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van penningen is, moet naargelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag al dan niet de voorkeur verdient.

Een vordering kan slechts worden gedaan voor de door de ontvanger in te vorderen bedragen waarvoor artikel 19 van toepassing is. Voor belastingaanslagen die niet onder de werking van de wettelijke schuldsaneringsregeling vallen, blijft de mogelijkheid voor de ontvanger om ten laste van de belastingschuldige een vordering onder derden te doen echter wel bestaan.

Betekend dwangbevel

2

Voor het doen van een vordering dient de ontvanger, met uitzondering van faillissementssituaties, te beschikken over een betekend dwangbevel met bevel tot betaling. Bij het bevel tot betaling wordt de belastingschuldige een termijn van twee dagen gegeven. De vordering wordt pas na afloop van deze termijn gedaan. Ingeval van versnelde invordering op grond van artikel 15 van de wet wordt veelal bevel tot onmiddellijke betaling gedaan. In dat geval behoeft voor het doen van een vordering uiteraard geen termijn van twee dagen in acht te worden genomen.

Vooraankondiging

3

In het geval het dwangbevel per post is betekend en de invordering wordt vervolgd door middel van een vordering onder de werkgever (artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de wet) dan wel een andere vordering wordt gedaan op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden is de ontvanger verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een vordering te doen. De vooraankondiging wordt niet eerder gedaan dan nadat vier dagen zijn verstreken na de datum waarop het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post is bezorgd door de ontvanger. De betreffende vordering wordt niet eerder gedaan dan zeven dagen na de dagtekening van de vooraankondiging. De vooraankondiging blijft achterwege indien de vordering wordt gedaan jegens een werkgever of uitkeringsinstantie die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

Vorm

4

Een vordering geschiedt bij beschikking die wordt bekendgemaakt aan degene jegens wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige door toezending of, als de ontvanger dat wenselijk acht, door betekening.

Bij de betekening van een vordering wordt gehandeld overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Voor de betekening worden geen kosten in rekening gebracht.

Als de belastingschuldige in gemeenschap van goederen is gehuwd, wordt de vordering tevens ten name van de echtgenoot van de belastingschuldige gesteld, wanneer de echtgenoot alleen gerechtigd is de gelden, penningen of periodieke betalingen te vorderen, tenzij op voorhand duidelijk is dat de gelden, penningen of periodieke betalingen niet in de tussen beiden bestaande huwelijksgemeenschap vallen.

De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belasting- schuldige en de echtgenoot afzonderlijk.

Vervolgingskosten en rente

5

De vordering heeft ook betrekking op verschuldigde vervolgingskosten en rente. Onder rente wordt tevens verstaan de rente die wordt belopen na de dag waarop de vordering is gedaan.

Voldoen aan de vordering

6

Wanneer de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke belastingaanslag de betaling strekt. Bij een betaling door de derde hoeft ook de belastingschuldige niet naar een bestemming te worden gevraagd. Er is immers geen sprake van betaling door hemzelf. Uiteraard kan de betaling alleen worden afgeboekt op de belastingaanslagen waarvoor de vordering is gedaan.

Niet voldoen aan de vordering

7

Bij het niet voldoen aan een vordering wordt niet voetstoots overgegaan tot het leggen van derdenbeslag. In de eerste plaats wordt nagegaan of de zaak van voldoende belang is om aldus te worden voortgezet. Voorts wordt het derdenbeslag slechts gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de derde hierop niet heeft gereageerd. Daarvan is zeker sprake als blijkt, dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.

Als de ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken. Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag, wordt in het beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan, alsmede de datum waarop die vordering is gedaan.

Intrekken van een vordering

8

Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, wordt zij bij beschikking ingetrokken. Deze beschikking wordt aan degene jegens wie de vordering is gedaan, bekendgemaakt.

Verzet

9

In het geval de belastingschuldige op grond van artikel 19, vierde lid van de wet, in verzet komt tegen de vordering vindt het bepaalde van artikel 17, § 1, tweede lid van deze leidraad, zo veel mogelijk overeenkomstige toepassing. Verzet breng niet met zich mee dat de derde jegens wie de vordering is gedaan aan de belastingschuldige mag betalen.

Onverschuldigde betaling

10

Wanneer de derde voldoet aan de vordering van de ontvanger, maar later blijkt dat hij niets of een geringer bedrag aan de belastingschuldige is verschuldigd, kan de derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instellen. Aan de afwikkeling van een dergelijke vordering wordt zoveel mogelijk medewerking verleend, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat niet méér op de door de ontvanger jegens de derde gedane vordering is betaald dan de derde uiteindelijk aan de belastingschuldige verschuldigd is.

Als aan de vordering uit onverschuldigde betaling van de derde wordt voldaan, wordt de belastingaanslag terzake waarvan de vordering ex artikel 19 van de wet jegens de derde is gedaan, geacht in zoverre niet te zijn voldaan. De ontvanger kan de invordering van die belastingaanslag dan ook hervatten alsof er geen vordering ex artikel 19 was gedaan.

Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag

11

Wanneer een derde op vordering van de ontvanger betaalt en naderhand wordt de belastingaanslag verminderd of vernietigd wordt de hieruit voortvloeiende teruggaaf verrekend of terugbetaald aan de belastingschuldige. Aan de derde zal geen terugbetaling plaatshebben, omdat de derde jegens de belastingschuldige is gekweten en dus geen partij meer is.

§ 2 De faillissementsvordering

Aan te melden schulden

1

In een faillissement vallen de belastingschulden (alsook invorderingsrente) voor zover zij materieel zijn ontstaan, vóór de dag van de faillietverklaring. Hieruit volgt dat in het faillissement moeten worden geverifieerd de bedragen die tot aan de dag van de faillietverklaring geacht kunnen worden verschuldigd te zijn, terwijl de nadien verschuldigd geworden bedragen in beginsel als boedelschuld worden aangemeld. Omdat een ander standpunt tot welhaast onoverkomelijke moeilijkheden zou leiden, kan bij de splitsing van een belastingaanslag worden uitgegaan van een toerekening naar tijdsgelang. Wanneer een belastingaanslag is gesplitst worden voor het gedeelte dat ter verificatie kan worden aangemeld en het gedeelte dat als boedelschuld kan worden aangemerkt twee aparte vorderingen gedaan.

Omdat het vorenstaande betrekking heeft op de materiële belastingschuld is het niet van belang of de schuld is belichaamd in een voorlopige, definitieve, navorderings- of naheffingsaanslag, terwijl evenmin de dagtekening ter zake doet. Wel wordt er zo veel mogelijk voor gezorgd, dat de belastingaanslagen - als het juiste bedrag nog niet kan worden bepaald zo nodig in de vorm van een voorlopige of een nadere voorlopige belastingaanslag - op een zodanig tijdstip tot stand komen, dat indiening ter verificatie tijdig kan plaatshebben. Voor de vraag of een bestuurlijke boete in een faillissement valt, is uitsluitend van belang de dagtekening van de desbetreffende beschikking. Indien die beschikking is gedagtekend voor het faillissement, kan de boete in het faillissement worden aangemeld. Ligt de dagtekening na uitspraak van het faillissement, ook al heeft de boete betrekking op een situatie van vóór het faillissement, dan kan de boete niet meer in het faillissement worden aangemeld.

Surséance van betaling

2

Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een aan het faillissement voorafgaande surséance van betaling kunnen op grond van artikel 249 Fw worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement. Het bepaalde in het vorige lid is op deze schulden en de hierop betrekking hebbende belastingaanslagen mutatis mutandis van toepassing.

Opkomen in faillissement

3

Voor de in het faillissement vallende belastingschulden waarvoor artikel 19 van de wet geldt, komt de ontvanger op door het doen van een vordering aan de curator op de voet van het tweede lid van dat artikel. Het doen van de vordering geschiedt aldus dat het voor de curator bestemde formulier wordt toegezonden onder bijvoeging van een ontvangstbewijs dat in een bijgevoegde envelop kan worden teruggezonden. Als de vordering wordt gedaan voor het verstrijken van de in artikel 127 Fw bedoelde termijn wordt aan de vordering toegevoegd dat de daarin omschreven schuld mede ter verificatie wordt aangemeld. Van de bevoegdheid om van de curator dadelijk voldoening aan de vordering te verlangen wordt, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken, geen gebruikgemaakt. Voor in het faillissement vallende belastingschulden waarvoor artikel 19 van de wet niet geldt, doet de ontvanger een vordering op grond van de bepalingen van de Faillissementswet. Als tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden, die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator teneinde langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechtercommissaris. In het uiterste geval kan rechtstreeks verhaal worden gezocht op de boedel.

§ 3 Vorderingen met betrekking tot periodieke betalingen

Overwegen van een vordering

1

Bij de beoordeling van de vraag of een vordering met betrekking tot een periodieke betaling zal worden gedaan, komt een doorslaggevende rol toe aan het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd. Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag. Wanneer het de invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te beproeven alvorens de derde via de vordering bij de invordering te betrekken.

Beslagvrije voet

2

Voor de meeste periodieke betalingen bestaat er een uniforme regeling voor de beslagvrije voet die in aanmerking moet worden genomen wanneer beslag is gelegd op die betalingen. Deze regeling, die is opgenomen in artikel 475b e.v. Rv, geldt ook als een vordering wordt gedaan. Bij een vordering voor een periodieke betaling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet valt onder de vordering slechts dat deel van de periodieke betaling dat de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475b e.v. Rv overtreft. Hetzelfde geldt bij een vordering voor bezoldigingen als bedoeld in artikel 115 Ambtenarenwet. De voor de bepaling van de beslagvrije voet relevante bedragen, de normen in het kader van de studiefinanciering en de normen in het kader van de huurtoeslag zijn vermeld in de bijlagen 1a tot en met 1c.

Als een vordering wordt gedaan voor periodieke betalingen die niet vallen onder de opsomming van artikel 19, eerste lid (en waarvoor geen beslagvrije voet geldt) en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze betalingen, dan past de ontvanger de artikelen 475b en 475d Rv toe. In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij de vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft.

Verplichting belastingschuldige tot gegevensverstrekking

3

De belastingschuldige is op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv verplicht aan de belastingdeurwaarder, als laatstgenoemde in het bezit is van een voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel, desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven. De belastingschuldige kan ook op grond van artikel 58 van de wet worden verplicht deze gegevens te verstrekken. Als hij de gegevens omtrent het inkomen van zijn partner niet verstrekt wordt de beslagvrije voet gesteld op 45% van de bijstandsnorm. Wanneer de belastingschuldige naderhand deze gegevens alsnog verstrekt en de beslagvrije voet dientengevolge dient te worden verhoogd, is aan deze verhoging geen terugwerkende kracht verbonden aangezien er geen sprake is van een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 475d, vierde lid. Rv.

Belastingschuldige woont in buitenland

3a

Indien de belastingschuldige in het buitenland woont en uit Nederland een periodieke uitkering geniet die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting, wordt op verzoek van belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de in het woonland over die uitkering verschuldigde belasting. De belastingschuldige dient bij zijn verzoek gegevens te overleggen waaruit van deze belasting blijkt.

Wijziging beslagvrije voet

4

Als de beslagvrije voet wijzigt, geeft de ontvanger aan de derde de nieuwe beslagvrije voet op. Daarbij geeft hij tevens aan vanaf welke datum met de nieuwe beslagvrije voet rekening moet worden gehouden. Deze wijziging is een beschikking in de zin van de Awb en wordt bekend gemaakt aan de derde door toezending van een brief.

Als bij de derde voor meer belastingschuldigen een vordering loopt, terwijl ook voor meer van die belastingschuldigen de beslagvrije voet wijzigt, hoeft de ontvanger de derde hiervan niet door middel van afzonderlijke brieven in kennis te stellen. De derde kan worden ingelicht door middel van één brief, mits uit deze brief voor de derde zonder meer duidelijk is voor welke belastingschuldigen welke nieuwe beslagvrije voet gaat gelden en met ingang van wanneer.

Gegevensverstrekking door de derde

5

Voor de wijze waarop de vordering wordt gedaan, wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 19, § 1, vierde lid, van deze Leidraad. De ontvanger stimuleert zoveel mogelijk dat de ontvangst van de vordering schriftelijk wordt bevestigd onder opgaaf van de hoogte van de periodieke betaling, het tijdvak waarop de periodiciteit betrekking heeft, het per betaling in te houden bedrag en de datum, waarop voor de eerste maal inhouding zal worden toegepast.

Als de ontvanger dat wenselijk acht kan van toezending worden afgezien en wordt de vordering door de belastingdeurwaarder betekend.

Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet 1929

6

Verhaal op (periodieke) inkomsten die een belastingschuldige geniet vanwege de gemeente geschiedt door aan salarisadministratie verrekening te vragen volgens artikel 117 van de Ambtenarenwet en tegelijkertijd, doch subsidiair, door een vordering te doen.

Bij de beslissing tot het doen van een verzoek om verrekening onderscheidenlijk een vordering is het bepaalde in het eerste lid van deze paragraaf onverkort van toepassing.

De autoriteit aan wie het desbetreffende formulier - dat tevens enige nadere aanwijzingen omtrent de te verrekenen bedragen bevat - wordt gezonden, bepaalt welk middel van verhaal zal worden toegepast.

Als voor de (periodieke) inkomsten waarop verhaal wordt gezocht geen vordering kan worden gedaan, wordt uitsluitend verrekening gevraagd. Met betrekking tot (periodieke) inkomsten waarop noch door verrekening noch door middel van een vordering verhaal van belasting kan plaatshebben, kan de onderwerpelijke regeling uiteraard geen toepassing vinden.

Periodieke betalingen onder de bijstandsnorm

7

Ingeval van periodieke betalingen die lager zijn dan de bijstandsnorm vanwege het feit dat naast deze betaling de betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm wordt geacht te betalen, wordt de beslagvrije voet die voor betrokkene geldt verminderd met het bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.

Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf

7a

Nagegaan dient te worden wat de periodieke inkomsten van de belastingschuldige en zijn partner per maand zijn. De belastingschuldige is verplicht zowel zijn inkomsten als die van zijn gezinsleden op te geven. Vergelijk in dit verband artikel 475g Rv. Komen die gezamenlijke inkomsten uit boven de beslagvrije voet, dan wordt onder de werkgever of uitkeringsinstantie van de belastingschuldige een vordering gedaan, waarbij, rekening houdende met de regeling van de beslagvrije voet, wordt aangegeven welk bedrag maandelijks dient te worden ingehouden.

Indien de belastingschudige weigert informatie te verschaffen over het inkomen van zijn partner wordt de beslagvrije voet gehalveerd.

Artikel 20

  • 1.

    Een dwangbevel kan bij rechterlijk vonnis ten uitvoer worden gelegd door lijfsdwang overeenkomstig de artikelen 585 tot en met 600 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het geding daartoe wordt gevoerd voor de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd. Voor de toepassing van artikel 585, onder a, treedt voor de aldaar bedoelde vonnissen en beschikkingen in de plaats het dwangbevel.

  • 2.

    Met betrekking tot belastingaanslagen die zijn verschuldigd door lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan lijfsdwang worden toegepast ten aanzien van bestuurders of vereffenaars van die lichamen of, bij ontstentenis, ten aanzien van de laatst afgetreden of ontslagen bestuurders of vereffenaars, tenzij het niet aan hen te wijten is dat de belasting niet is voldaan.

Gelet op het bepaalde in artikel 249 van de Gemeentewet blijft dit artikel buiten toepassing voor gemeenten.

Hoofdstuk IV Bijzondere bepalingen

Afdeling 1 Verhaalsrechten

Artikel 21

  • 1.

    's Rijks schatkist heeft een voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige.

  • 2.

    Het voorrecht gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek voor zover de kosten zijn gemaakt na de dagtekening van het aanslagbiljet. Het voorrecht gaat tevens boven pand, voor zover het pandrecht rust op een zaak als bedoeld in artikel 22, derde lid, die zich op de bodem van de belastingschuldige bevindt en tegen inbeslagneming waarvan derden zich op die grond niet kunnen verzetten. Het behoudt deze rang in geval van faillissement van de belastingschuldige of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringregeling natuurlijke personen, ongeacht of tevoren inbeslagneming heeft plaatsgevonden.

Gelet op het bepaalde in artikel 249 van de Gemeentewet blijft dit artikel buiten toepassing voor gemeenten.

Artikel 22

  • 1.

    Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van een belastingschuld beslag is gelegd, kunnen een beroepschrift richten tot de directeur, mits zulks doende vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der beslaglegging. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger, tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. De verkoop mag niet plaatshebben, dan acht dagen na de betekening van die beslissing aan de reclamant en aan degene tegen wie het beslag is gelegd, met nadere bepaling van de dag van verkoop.

  • 2.

    Door het indienen van een beroepschrift op de voet van het eerste lid, verliest de belanghebbende niet het recht om zijn verzet voor de burgerlijke rechter te brengen.

  • 3.

    Behoudens in het geval dat er een recht van terugvordering bestaat jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen derden echter nimmer verzet in rechte doen tegen de beslaglegging ter zake van naheffingsaanslagen in:

    • a.

      de loonbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen met uitzondering van naheffingsaanslagen ter zake van huispersoneel;

    • b.

      de omzetbelasting, alsmede belasting van personenauto's en motorrijwielen ten laste van een ander dan degene op wiens naam het kenteken is gesteld;

    • c.

      de accijns;

    • d.

      de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak;

    • e.

      de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen;

    • f.

      de dividendbelasting;

    • g.

      de kansspelbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen; en

    • h.

      de assurantiebelasting, alsmede tegen de beslaglegging ter zake van:

      • -

        uitnodigingen tot betaling; en

      • -

        ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen inzake heffingsrente, inzake bestuurlijke boeten die worden opgelegd in verband met vorenbedoelde naheffingsaanslagen, inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Douanewet, inzake compenserende rente of inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden, indien de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land, zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden.

Gelet op de inhoud van het derde lid van artikel 22 blijft dit lid buiten toepassing voor gemeenten.

§ 1 Inleidende opmerkingen

Werkingssfeer van het artikel

1

Derden die de eigendom pretenderen van in beslag genomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken op de voet van artikel 456, onderscheidenlijk 538 e.v. Rv geldend maken. Ook op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich tegen het beslag verzetten. Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop terzake van een belastingschuld beslag is gelegd hun bezwaren tegen de executie van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders. Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Voorzover de bezwaren betrekking hebben op roerende zaken en op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet worden ingebracht, wordt de executie door het beroepschrift van rechtswege opgeschort.

Overbetekening beslag

2

Op grond van artikel 435, derde lid, Rv is de ontvanger, als hij bekend is met de omstandigheid dat zaken in eigendom toebehoren aan een derde, verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen.

Bij de betreffende overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het college van burgemeester en wethouders. Dit beroepschrift moet uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de dag der beslaglegging, bij de ontvanger worden ingediend.

De ontvanger gaat onverwijld tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip, maar voor de geplande verkoopdatum, kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van die derde.

Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen zijn gelegen, gaat de ontvanger over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.

Verzet artikel 435, derde lid, Rv

2a

Na overbetekening van het beslag als bedoeld in het tweede lid kan de derde (naast de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift: zie het tweede lid en § 5 van deze leidraad) op grond van artikel 435, derde lid, Rv binnen acht dagen na die betekening schriftelijk aan de belastingdeurwaarder kenbaar maken zich tegen het verhaal op zijn zaak te verzetten. In alle gevallen waarin door de derde, aan wie de zaken in eigendom toebehoren, verzet wordt gedaan ex artikel 435, derde lid, Rv, krijgt het beslag door het indienen van de in dat lid bedoelde schriftelijke mededeling, voor de in die mededeling genoemde zaken, een conservatoir karakter waardoor de executie van die zaken wordt opgeschort. De belastingdeurwaarder zendt de door hem ontvangen schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv onverwijld door naar de ontvanger die de beslagopdracht heeft verstrekt. De andere in beslag genomen zaken, tegen de inbeslagneming waarvan geen verzet is gedaan, worden op de vastgestelde verkoopdatum verkocht. Indien uit het verzetschrift ex artikel 435, derde lid, Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de in dat verzetschrift genoemde zaken of voor de ontvanger anderszins evident duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, vindt executie van die zaken in beginsel normaal doorgang.

3

n.v.t.

4

n.v.t.

Pauliana

5

Ook zonder toepassing van het bodemrecht en afgezien van aansprakelijkheid van derden kan het mogelijk zijn belasting te verhalen op zaken die aan een derde zijn overgedragen, namelijk als de ontvanger wordt geconfronteerd met een situatie waarin hij door één of meer rechtshandelingen in zijn verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld. De ontvanger kan alsdan deze rechtshandeling(en) vernietigen met een beroep op de Pauliana. Daarbij geldt het bepaalde in artikel 3:45 e.v. BW. Als de ontvanger een zodanig beroep nodig acht, behoeft niet vooraf een rechterlijke beslissing te worden uitgelokt, maar gaat hij over tot beslaglegging op die zaken die door de rechtshandeling buiten het verhaalsbereik van hem zijn gebracht. De buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging, die vereist is, kan in het beslagexploot zelf worden opgenomen. Voorts dient een verklaring tot vernietiging ook tot de andere bij de rechtshandeling betrokken partijen te worden gericht.

6

n.v.t.

7

n.v.t.

§ 2 Verzet in rechte

Opschorting verkoop na verzet in rechte

1

De ontvanger gaat ervan uit dat een verzet op de voet van artikel 456 Rv of artikel 538 e.v. Rv tegen de verkoop van roerende c.q. onroerende zaken de voortgang van de executie niet van rechtswege opschort. Niettemin zal de invordering in het algemeen worden opgeschort en zullen geen onherroepelijke maatregelen worden genomen, tenzij van de verzetprocedure louter gebruik wordt gemaakt om de invordering te traineren. Door de conservatoire werking van het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv vindt voor de desbetreffende zaken automatisch opschorting van de verkoop plaats totdat een executoriale titel is verkregen.

§ 3 n.v.t.

§ 4 n.v.t.

§ 5 Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet en de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid Rv

Beroepschrift algemeen

1

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de bevoegde ontvanger. Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen, bijvoorbeeld omdat de inbeslaggenomen zaken inmiddels zijn verkocht of de belastingschuldige failliet is verklaard en het gaat om bezitloos verpande zaken die door het faillissement weer in de boedel vallen. Wordt desalniettemin toch een beroepschrift ingediend, dan zal dit beroepschrift door het college van burgemeester en wethouders over het algemeen in verband met termijnoverschrijding niet ontvankelijk worden verklaard en niet in behandeling worden genomen, gelet op het feit dat het beslag niet meer ligt.

Beroepsfase

2

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijk verklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift met dien verstande dat de termijn die belastingschuldige nodig heeft om het beroepschrift aan te vullen de beslistermijn opschort. Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast de beslistermijn verlengen met ten hoogste vier weken.

Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22 van de wet

3

Een beroepschrift dat te laat is ingediend, maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt, zal door het College van burgemeester en wethouders niet ontvankelijk worden verklaard, tenzij het College van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest. Een in verband met te late indiening niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift, zal het College, ambtshalve in behandeling nemen. In dat geval wordt de executie van desbetreffende zaken, indien redelijkerwijs nog mogelijk, opgeschort. De ontvanger prolongeert, ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe, in het algemeen eveneens indien een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle in beslag genomen zaken betrekking heeft.

Als de belanghebbende zich, voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt, wijst deze de belanghebbende voor zoveel nodig op de mogelijkheid een beroepschrift tot het college van burgemeester en wethouders te richten.

Als de ontvanger in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de opheffing van een beslag door de ontvanger in dat geval niet plaatsvindt dan na overleg met het college van burgemeester en wethouders. Komt de ontvanger na de indiening van een beroepschrift tot de slotsom dat ten onrechte beslag is gelegd dan heft hij het beslag op en bevordert de intrekking van het beroepschrift.

Heeft de doorzending van het beroepschrift aan het college van burgemeester en wethouders reeds plaatsgevonden dan wordt het beslag na overleg met het college van burgemeester en wethouders opgeheven. Er volgt dan nog wel een beslissing van het college van burgemeester en wethouders op het beroepschrift.

4

n.v.t.

4a

n.v.t.

Beslissing van het college van burgemeester en wethouders

5

Het college van burgemeester en wethouders zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger. Deze draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt door het College van burgemeester en wethouders rechtstreeks aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder toegezonden.

Bij de betekening van de beslissing wordt zo nodig tevens de nadere dag van verkoop vastgesteld. De verkoop mag niet eerder plaatsvinden dan op de achtste dag na die van de betekening van de beslissing van het college van burgemeester en wethouders op een tijdig ingediend beroepschrift. Voor de betekening van de beslissing worden geen kosten in rekening gebracht. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het verbod de verkoop te laten plaatsvinden eerder dan op de achtste dag na die van de betekening, uitsluitend geldt als sprake is van tijdig ingediende beroepschriften. Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het college van burgemeester en wethouders rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en - zo nodig - aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het college van burgemeester en wethouders verzonden en betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.

Onduidelijk bezwaar

6

Als een derde bezwaar maakt tegen een beslaglegging op roerende zaken en uit het ingediende geschrift niet kan worden opgemaakt of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22 van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid, Rv nodigt de ontvanger de derde uit zich daaromtrent binnen tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22 van de wet.

Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv

7

Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft de ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de ontvanger, geen verhaal kan nemen.

Met betrekking tot de kennisgeving van de opheffing van het beslag wordt gehandeld overeenkomstig het vijfde lid van deze paragraaf.

Samenloop administratief beroep en verzet

8

Als de derde zowel een beroepschrift op grond van artikel 22 van de wet indient, als een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 435, derde lid, Rv doet, behandelt de ontvanger eerst het verzet, ex artikel 435, derde lid voordat hij het beroepschrift doorzendt aan het college van burgemeester en wethouders. Is de ontvanger daarbij van oordeel dat het beslag kan worden opgeheven dan bevordert hij overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van deze paragraaf de intrekking van het beroepschrift ex artikel 22 van de wet.

In het geval een verzetprocedure is c.q. wordt gestart, wordt door het college van burgemeester en wethouders op het beroepschrift beslist in die zin dat het college zich zal houden aan de uitspraak gewezen in de verzetprocedure.

§ 6 n.v.t.

Artikel 22a

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting welke zijn vastgesteld op de voet van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 ten name van degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld, alsmede op de met die naheffingsaanslagen verband houdende kosten, renten en bestuurlijke boeten.

  • 2.

    Voor de in het eerste lid bedoelde vorderingen kan door de ontvanger verhaal worden genomen op elk motorrijtuig waarvan het opgegeven kenteken ten name van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gesteld, zonder dat enig ander enig recht op deze motorrijtuigen kan tegenwerpen.

  • 3.

    Uitwinning van motorrijtuigen als bedoeld in het tweede lid is niet mogelijk voorzover degene die enig recht op een dergelijk motorrijtuig heeft goederen van degene op wiens naam het voor die motorrijtuigen opgegeven kenteken is gesteld, aanwijst die voor de in het eerste lid bedoelde vorderingen voldoende verhaal bieden.

  • 4.

    De in artikel 78 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de hen in de artikelen 78 en 79 van die wet toegekende bevoegdheden mede uit te oefenen ten behoeve van de toepassing van dit artikel.

Gelet op de inhoud van artikel 22a blijft dit artikel buiten toepassing voor gemeenten.

Artikel 23

De ontvanger kan de belastingaanslagen in de inkomstenbelasting, voorzover zij betrekking hebben op goederen, verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, op goederen waarvan de belastingschuldige het wettelijk vruchtgenot heeft, dan wel op goederen die de belastingschuldige ter beschikking staan krachtens een genotsrecht als bedoeld in artikel 5.22, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, op die goederen verhalen als waren zij niet met die rechten bezwaard, een en ander voorzover deze goederen bestanddelen vormen van de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Gelet op de inhoud van artikel 23 blijft dit artikel buiten toepassing voor gemeenten.

Afdeling 2 Verrekening

Artikel 24

  • 1.

    Met betrekking tot rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen voor zover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen, is verrekening op de voet van afdeling 12 van Titel 1 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk.

  • 2.

    De ontvanger is ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd aan hem uit te betalen en van hem te innen bedragen ter zake van de in het eerste lid bedoelde rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen met elkaar te verrekenen.

Met betrekking tot door de ontvanger uit te betalen en te innen bedragen aan belasting welker verschuldigdheid materieel is ontstaan over dan wel in een tijdvak waarin de belastingschuldige deel uitmaakt of uitmaakte van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste lid, of artikel 15a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, kunnen aan die belastingschuldige uit te betalen bedragen, behalve met van deze te innen bedragen, worden verrekend met te innen bedragen van een andere maatschappij die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van vorenbedoelde fiscale eenheid. De vorige volzin vindt toepassing, voor zoveel nodig in afwijking van hetgeen voortvloeit uit het eerste lid, ongeacht het in staat van surseance van betaling of van faillissement geraken van de in die volzin bedoelde belastingschuldige of andere maatschappij.

Op verzoek van de belastingschuldige is de ontvanger verplicht te verrekenen. Als tijdstip van verrekening geldt de dagtekening van het aanslagbiljet waaruit het uit te betalen bedrag blijkt. In afwijking van de vorige volzin geldt met betrekking tot een verrekening van een termijn van een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9, zesde en zevende lid, als tijdstip van verrekening het tijdstip waarop de desbetreffende termijn vervalt.

  • 3.

    De verrekening is ook mogelijk ingeval de termijn, bedoeld in artikel 9, nog niet is verstreken, met dien verstande dat indien het betreft belastingaanslagen als bedoeld in artikel 9, vijfde en zevende lid, verrekening alleen mogelijk is met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

  • 4.

    De ontvanger verrekent de in artikel 27a, eerste lid, bedoelde betalingskorting met het bedrag van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting wordt verleend. Voorts verrekent de ontvanger de in artikel 27a, tweede lid, bedoelde betalingskorting met het uit te betalen bedrag van de vermindering van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend. Op de in dit lid bedoelde verrekeningen zijn het tweede en derde lid niet van toepassing. Als tijdstip van verrekening geldt het tijdstip waarop de betalingskorting wordt verleend of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt.

  • 5.

    De verrekening is niet mogelijk met betrekking tot een belastingaanslag die een uit te betalen bedrag behelst indien deze vordering door de belastingschuldige onder bijzondere titel is overgedragen, mits de ontvanger met de overdracht heeft ingestemd. Verrekening is voorts niet mogelijk met betrekking tot een belastingaanslag die een uit te betalen bedrag behelst indien op deze vordering een pandrecht als bedoeld in artikel 239 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is gevestigd, mits de ontvanger op het tijdstip waarop het pandrecht hem wordt medegedeeld met het pandrecht heeft ingestemd. De ontvanger is verplicht bij beschikking met de overdracht of het pandrecht in te stemmen indien op het tijdstip van de mededeling van de akte van overdracht of van het pandrecht ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare schuld invorderbaar is. De ontvanger kan bij beschikking instemming met de overdracht of het pandrecht weigeren. De ontvanger maakt de beschikking bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving waarin, bij weigering tot instemming met de overdracht of het pandrecht, de grond is vermeld waarop de weigering berust.

  • 6.

    In afwijking in zoverre van het vijfde lid is ook na de instemming, bedoeld in dat lid, verrekening mogelijk van:

    • a.

      de in artikel 27a, eerste lid, bedoelde betalingskorting met het bedrag van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting wordt verleend;

    • b.

      de in artikel 27a, tweede lid, bedoelde betalingskorting met het uit te betalen bedrag van de vermindering van de belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend;

    • c.

      belastingaanslagen die een uit te betalen bedrag behelzen met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

  • 7.

    De belastingschuldige kan binnen een week na de dagtekening van de in het vijfde lid bedoelde kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt beroep instellen bij de directeur. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing en maakt deze bekend aan de belastingschuldige door middel van een gedagtekende kennisgeving. Indien op het beroepschrift afwijzend wordt beslist, vindt verrekening niet eerder plaats dan nadat na de dagtekening van de kennisgeving waarmee de beslissing van de directeur is bekendgemaakt acht dagen zijn verstreken.

  • 8.

    Met betrekking tot het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, derde tot en met zesde, achtste, negende, elfde tot en met veertiende, zestiende tot en met negentiende lid, uitstel van betaling is verleend, is gedurende het uitstel verrekening niet mogelijk, tenzij de belastingschuldige dit verzoekt.

  • 9.

    De ontvanger maakt de verrekening onverwijld bekend.

Artikel 252 Gemeentewet

De verrekening van aan de belastingschuldige uit te betalen en van hem te innen bedragen ter zake van gemeentelijke belastingen op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 is ook mogelijk ingeval de in artikel 9 van de Invorderingswet 1990 gestelde termijn, dan wel de krachtens artikel 250, eerste lid, gestelde termijn nog niet is verstreken.

§ 1 Algemeen

Afwijking open systeem

1

Het specifieke karakter van fiscale en soortgelijke vorderingen brengt met zich mee dat de verrekeningsregels uit het burgerlijk recht niet zonder meer op deze vorderingen van toepassing kunnen zijn. Artikel 24 bevat om die reden een eigen verrekeningsregime, dat afwijkt van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De verrekeningsregeling van de Faillissementswet (artikelen 53 t/m 56, alsmede artikelen 234, 235 en 307) is wel van toepassing op fiscale en soortgelijke vorderingen.

Wanneer verrekening

2

De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan. Als de belastingschuldige de ontvanger verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen willigt de ontvanger dit verzoek altijd in. Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd. In dat geval schort de ontvanger de invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig kan door de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (artikel 25, § 3 van deze leidraad).

Betwiste schuld

3

In het algemeen blijft verrekening met een te betalen bedrag dat door de belastingschuldige wordt betwist achterwege, indien voor dit bedrag uitstel van betaling in de zin van artikel 25, § 2, van deze leidraad is verleend. Hiervan kan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige, bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie met de hoogte van de bestreden belastingschuld, zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en voorts geen voldoende zekerheid is gesteld. Bovendien vindt, in afwijking van de eerste volzin, verrekening wel plaats als de belastingschuldige hierom verzoekt.

Reikwijdte van de verrekening

4

De ontvanger kan aan een belastingschuldige uit te betalen belastingbedragen verrekenen met van deze belastingschuldige te innen belastingbedragen. Verrekening met een belastingaanslag kan plaatsvinden vanaf de datum van de dagtekening van het aanslagbiljet. Laatstbedoelde verrekening is echter niet meer mogelijk zodra de belastingschuldige failliet is verklaard.

5a

n.v.t.

5

n.v.t.

Tijdstip van verrekening

6

Als tijdstip van verrekening geldt de dagtekening van het aanslagbiljet of de beschikking waaruit het uit te betalen bedrag blijkt. De datum waarop feitelijk de administratieve afboeking plaatsheeft is niet van belang. Voor de berekening van de invorderingsrente op de belastingaanslag waarmee het uit te betalen bedrag wordt verrekend geldt derhalve bovengenoemde dagtekening als dag van betaling in de zin van artikel 28, vijfde lid van de wet.

Als op of na de bovengenoemde dagtekening invorderingsmaatregelen zijn getroffen worden de hieraan verbonden kosten verminderd voor zover ze betrekking hebben op dat deel van de belastingaanslag dat door verrekening teniet is gegaan.

Verjaring

7

Het recht tot verrekening verjaart vijf jaar na de aanvang van de dag volgend op die waarop de aanslag geheel invorderbaar is. Deze verjaring kan worden geschorst of gestuit. Zie hiervoor hetgeen bij artikel 27 van deze leidraad is vermeld.

Bekendmaking

8

Verrekening van een uit te betalen bedrag door de ontvanger geschiedt bij beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan hem van een kennisgeving. Het achterwege laten van de bekendmaking heeft niet tot gevolg dat de verrekening nietig is.

9

n.v.t.

10

n.v.t.

11

n.v.t.

11a

n.v.t.

11b

n.v.t.

Verrekening met schadevergoedingen

12

Als aan een belastingschuldige een rente- of kostenvergoeding wordt toegekend, dan wel de belastingschuldige uit anderen hoofde (bijvoorbeeld krachtens een overeenkomst met de gemeente of een uitspraak van de civiele rechter) recht heeft op vergoeding door de gemeente van rente en/of kosten van rechtsbijstand en/of andere schade in samenhang met de heffing of de invordering van belastingen, is de vordering die de belastingschuldige deswege op de gemeente heeft vatbaar voor verrekening met diens voor verrekening vatbare belastingaanslagen. Onder een kostenvergoeding die voor verrekening in aanmerking komt wordt tevens verstaan de op grond van de Awb te vergoeden kosten van bestuurlijke voorprocedures.

De verrekening vindt plaats bij beschikking. De beschikking wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige van een kennisge- ving, waarin de ontvanger aan de belastingschuldige verklaart dat hij diens vordering verrekent met de belastingaanslag. Als tijdstip van verrekening geldt de dagtekening van de beschikking dan wel de titel op grond waarvan uitbetaling plaatsvindt.

Met betrekking tot de uit te betalen bedragen is de instemmingsregeling als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de wet van toepassing.

13

n.v.t.

14

n.v.t.

§ 2 Overdracht van vorderingen en verpanding

Algemeen

1

In artikel 3:94 BW is de mogelijkheid opgenomen om een vordering op naam over te dragen. Daarnaast biedt artikel 3:239 BW de mogelijkheid om op een vordering op naam een stil pandrecht te vestigen. Wanneer de ontvanger niet met de overdracht of verpanding van een aan de belastingschuldige uit te betalen bedrag heeft ingestemd kan hij tot verrekening met openstaande schulden overgaan, ook al is de overdracht of verpanding aan hem medegedeeld.

Als sprake is van openbare verpanding van een aan de belastingschuldige uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling. Het uit te betalen bedrag kan ondanks de verpanding worden verrekend met de op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag openstaande belastingschuld. Opgemerkt wordt dat waar in deze paragraaf wordt gesproken over verpanding uitsluitend de zogenaamde stille verpanding is bedoeld.

Mogelijkheid van cessie of verpanding

2

Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits het bedrag met voldoende bepaaldheid is omschreven. Stille verpanding van een belastingteruggaaf is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van positieve en negatieve elementen van de aanslag c.q. teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft.

Instemming

3

Bij de beoordeling van de vraag of met een cessie of verpanding kan worden ingestemd gaat de ontvanger uit van de situatie die bestaat op het moment dat de cessie of verpanding aan hem wordt medegedeeld. De weigering van een instemming met de cessie of verpanding ziet op de gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De ontvanger dient dan bij iedere cessie of verpanding afzonderlijk te beoordelen of hij daarmee instemt. Op deze wijze kan worden bereikt dat wanneer het uit te betalen bedrag hoger is dan de openstaande belastingschuld op het moment van mededeling de ontvanger in ieder geval aan het meerdere zijn instemming niet zal onthouden, zodat dit deel van de teruggaaf naderhand niet kan worden verrekend.

Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd indien de ontvanger gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend.

De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze belastingaanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.

Met nadruk zij vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen indien op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is.

De ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde, in casu de pandhouder of cessionaris, bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het college van burgemeester en wethouders beroep in te stellen. Weigering of instemming heeft slechts consequenties voor de verrekeningsbevoegdheid van de ontvanger. Wanneer de instemming is geweigerd en de belastingaanslagen die destijds aan de weigering ten grondslag hebben gelegen ten tijde van de uitbetaling van het terug te geven bedrag inmiddels zijn voldaan, dient uitbetaling plaats te vinden aan de cessionaris of pandhouder. Evenzo kan, in het geval na verrekening van het terug te geven bedrag met belastingaanslagen die destijds aan de weigering ten grondslag hebben gelegen nog een saldo om uit te betalen resteert, bevrijdende uitbetaling daavan slechts plaatsvinden aan de cessionaris of pandhouder.

Reikwijdte van de verrekening

4

De ontvanger kan aan een belastingschuldige uit te betalen bedragen verrekenen met van deze belastingschuldige te innen bedragen.

Verrekening met een belastingaanslag kan plaatsvinden vanaf de datum van de dagtekening van het aanslagbiljet. In het geval van een voorlopige belastingaanslag waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld kan verrekening pas plaatsvinden voorzover er betalingstermijnen zijn verstreken, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, c of d, van de wet, in welk geval verrekening mogelijk is vanaf het moment dat zich één van de daar genoemde situaties voordoet.

Beroepsfase

5

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijk verklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift met dien verstande dat de termijn die belastingschuldige nodig heeft om het beroepschrift aan te vullen de beslistermijn opschort. Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast de beslistermijn verlengen met ten hoogste vier weken.

Bekendmaking en periode waarbinnen geen verrekening mogelijk is.

6

De beslissing van het college van burgemeester en wethouders geschiedt bij beschikking. De bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending of uitreiking aan zowel de belastingschuldige als de derde, in casu de pandhouder of cessionaris.

Als op het beroepschrift afwijzend is beslist, vindt verrekening niet eerder plaats dan nadat, na de dagtekening van de kennisgeving waarmee de beslissing van het college van burgemeester en wethouders is bekendgemaakt, acht dagen zijn verstreken. Gedurende deze termijn wordt het uit te betalen bedrag noch uitbetaald noch verrekend.

Niet tijdig ingediend beroepschrift

7

Wordt het beroepschrift niet tijdig ingediend dan wordt de belastingschuldige niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep. In dat geval onderzoekt en beslist het college van burgemeester en wethouders ambtshalve of met inachtneming van het vorenstaande aanleiding bestaat aan het beroep tegemoet te komen, tenzij vóór de indiening van het beroepschrift het uit te betalen bedrag al is verrekend.

Niet tijdig nemen van een beslissing

8

Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de ontvanger op een verzoek om instemming met een cessie of een pandrecht kan beroep worden ingesteld. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden. De belastingschuldige wordt in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard als het beroepschrift niet binnen een redelijke termijn na de op het verzoek volgende verrekening is ingediend. Wat een redelijke termijn is hangt af van de omstandigheden van het geval. Blijkt tijdens de beroepsprocedure dat instemming had moeten worden verleend, dan behoeft het college van burgemeester en wethouders niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan het college van burgemeester en wethouders op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

Kort geding

9

De beroepsmogelijkheid als vermeld in het vorige lid laat onverlet dat de belastingschuldige zich altijd met een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot de voorzieningenrechter kan wenden met het verzoek de ontvanger te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan gaat de ontvanger niet tot verrekening over. Ingeval het verzoek wordt afgewezen vindt de verrekening niet eerder plaats dan nadat 14 dagen na de dag waarop de uitspraak is gedaan zijn verstreken, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld. In dat geval zal verrekening niet eerder plaatsvinden dan nadat, indien ook in hoger beroep het verzoek is afgewezen, de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat.

Afdeling 3 Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring

Artikel 25

  • 1.

    De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.

  • 2.

    Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.

  • 3.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren in de gevallen waarin belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking zijn opgelegd en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaal-economisch dan wel cultureel belang in gevaar zou komen en dat uitstel niet of onvoldoende mogelijk is ingevolge de overige leden van dit artikel.

  • 4.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van 12 maanden en voor de eventuele verlenging daarvan op grond van artikel 3.64, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd indien de herinvesteringen niet leiden tot in Nederland belastbare winst van de onderneming en bij emigratie van de belastingschuldige.

  • 5.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van de artikelen 3.83, eerste lid of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, 3.136, eerste lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid. Het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als genoemd in artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.133, tweede lid, onderdelen a tot en met g, i en k, of artikel 3.135, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 6.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      indien zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b.

      indien de belastingschuldige een voordeel geniet als bedoeld in artikel 3.116, eerste lid, van die wet;

    • c.

      indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.116, derde lid, van die wet.

  • 7.

    Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 224 van het Communautair douanewetboek.

  • 8.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van de artikelen 4.16, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 indien de verkrijger een natuurlijk persoon is die niet in Nederland woont en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2 van die wet of behoren tot het resultaat uit een werkzaamheid in Nederland van hem, of door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen d, e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet;

    • b.

      ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden gehouden, haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, dan wel, ingeval geen onderneming is gedreven, haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd.

    • c.

      in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd.

  • 9.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien die persoon de overdrachtsprijs is schuldig gebleven of de aandelen of winstbewijzen geschonken heeft gekregen, de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen en aandelen zijn vervreemd die ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken. Een vervreemding als bedoeld in de eerste volzin, is een vervreemding aan:

    • a.

      een kind, pleegkind of kleinkind, of hun partner;

    • b.

      de partner;

    • c.

      een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen of winstbewijzen worden gehouden door een persoon als bedoeld in onderdeel a of b. Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

  • 10.

    Voor de toepassing van het negende lid wordt het begrip vervreemding opgevat overeenkomstig artikel 4.12 en 4.16, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 11.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste vijf jaar voor belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking , bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.

  • 12.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, vierde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.

  • 13.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking voor zover die rechten kunnen worden toegerekend aan de verkrijging van een vordering op een medeverkrijger ter zake van door deze medeverkrijger verkregen ondernemingsvermogen, aandelen of winstbewijzen als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van de Successiewet 1956

    • d.

      voor zover de vordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt voldaan.

  • 14.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van een zaak zonder dat sprake is van een vervreemding van die zaak en welke belasting kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van die zaak. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen - andere dan de desbetreffende zaak - te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor het uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Voor de toepassing van de tweede volzin blijven voorts buiten aanmerking de aandelen in of de winstbewijzen van een vennootschap waarin de belastingschuldige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft op grond van artikel 4.10 en artikel 4.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 indien het verschuldigd worden van de belasting voortvloeit uit de toepassing van de in artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, slot, van die wet bedoelde uitzondering ten aanzien van de terbeschikkingstelling in de zin van dat artikel aan die vennootschap. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige;

    • d.

      ingeval de desbetreffende zaak wordt vervreemd.

  • 15.

    Voor de toepassing van het achtste tot en met veertiende lid zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 2, derde lid, onderdeel f, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 16.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van een onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een woning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die na het staken wordt aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van die wet. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen - andere dan de eigen woning - te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aannemelijk maakt dat de resterende belasting binnen de periode waarvoor uitstel is verleend, zal worden voldaan;

    • d.

      ingeval zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn.

  • 17.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 18.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen waarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming door de overdracht aan een natuurlijk persoon die de onderneming voortzet en de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Het uitstel heeft betrekking op de in de eerste volzin bedoelde belasting voorzover die betrekking heeft op de overdracht van vermogensbestanddelen aan de daar bedoelde persoon. Het uitstel wordt verleend voor een gedeelte in evenredigheid met de verhouding tussen het, op het moment met ingang waarvan het uitstel wordt verleend, schuldig gebleven gedeelte van de overdrachtsprijs en de totale overdrachtsprijs voor de duur van de overeengekomen aflossingsperiode, doch tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

  • 19.

    Het uitstel bedoeld in het vorige lid wordt aan het begin van elk kalenderjaar, te beginnen bij de aanvang van het eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn vervalt, voor een evenredig gedeelte beëindigd waarbij de teller is één en de noemer gelijk aan het aantal nog resterende gehele jaren van de overeengekomen aflossingsperiode plus één, doch maximaal tien minus het aantal van de reeds verstreken jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Het uitstel wordt voorts beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige;

    • d.

      voorzover aan het begin van het kalenderjaar het bedrag van het resterende uitstel uitgaat boven het bedrag dat gelijk is aan het gedeelte van de in het vorige lid bedoelde belasting in evenredigheid met de verhouding tussen het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs en de totale overdrachtsprijs;

    • e.

      voorzover op de dag volgend op de dag waarop de enige of laatste betalingstermijn is vervallen het resterende uitstel uitgaat boven het bedrag dat gelijk is aan het gedeelte van de in het vorige lid bedoelde belasting in evenredigheid met de verhouding tussen

1e het aantal nog resterende gehele jaren van de overeengekomen aflossingstermijn plus één doch maximaal negen verminderd met de reeds verstreken jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, en

2e het aantal gehele jaren van de overeengekomen aflossingsperiode, doch maximaal tien.

Ingeval de in het vorige lid bedoelde natuurlijk persoon de daar bedoelde onderneming staakt, kan de ontvanger het uitstel beëindigen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit lid.

20.Voor de toepassing van het vierde, vijfde, zesde, achtste en zeventiende lid wordt de heffingsrente en voor de toepassing van het vijfde lid wordt voorts de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van het negende, veertiende en zestiende lid wordt de heffingsrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van die leden uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.

§ 1 Algemene uitgangspunten uitstelbeleid

Inleiding

1

Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) de hem opgelegde belastingaanslag.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uitstel ook kan worden verleend nadat executoriaal beslag is gelegd. Het uitstelbeleid is dan onverkort van toepassing. Zodra de ontvanger blijkt van het bestaan van een tot H.M. de Koningin, de gemeentelijke Ombudsman, de gemeenteraad of een tot het college van burgemeester en wethouders gericht verzoekschrift neemt hij een overeenkomstige houding aan als tijdens de behandeling van een verzoek om uitstel. De ontvanger kan als blijk van het bestaan van zulk een verzoekschrift eisen dat hem een kopie daarvan wordt overlegd. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen alleen worden genomen na voorafgaande toestemming van het college van burgemeester en wethouders.

Reden voor een verzoek om uitstel

2

Een verzoek om uitstel van betaling zal in de regel op grond van één van de drie hierna volgende redenen worden ingediend:

  • a.

    de hoogte van de belastingaanslag wordt betwist (paragrafen 1 en 2);

  • b.

    binnen afzienbare tijd wordt een teruggaaf van belasting verwacht waarbij de teruggaaf kan dienen voor de voldoening van de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd (paragrafen 1 en 3);

  • c.

    de belastingaanslag kan niet binnen de betalingstermijn(en) worden voldaan in verband met betalingsproblemen (paragrafen 1 en 7 tot en met 14);

  • d.

    n.v.t.

Uitstel van betaling op verzoek of ambtshalve

3

Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van belastingschuldige. Onder voorwaarden kan de ontvanger aan een particulier ook op telefonisch verzoek kort uitstel verlenen (zie §13, tweede lid, hierna). De ontvanger bevestigt deze regeling schriftelijk. Als de ontvanger van mening is dat in een daartoe aanleiding gevend geval uitstel van betaling gewenst is, deelt hij belastingschuldige mede dat hem desgevraagd uitstel kan worden verleend. In daartoe aanleidinggevende gevallen kan de ontvanger ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen.

Uiteraard kan de ontvanger ook in daartoe aanleiding gevende gevallen om hem moverende redenen ambtshalve besluiten om de invordering op te schorten. In dat geval wordt geen beschikking gegeven. Het uitstelbeleid is niet van toepassing bij ambtshalve opschorting.

Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek

4

Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als ware het verzoek toegewezen. Als er aanwijzingen bestaan dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.

Toewijzing van het verzoek om uitstel

5

Bij toewijzing van het verzoek worden de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend in de beschikking vermeld (zie ook lid 15 van deze paragraaf).

Wanneer wordt het verzoek onder meer afgewezen

6

Een verzoek om uitstel van betaling wordt onder meer afgewezen als:

  • a.

    de medewerking van de verzoeker door de ontvanger onvoldoende wordt geacht;

  • b.

    onjuiste gegevens worden verstrekt;

  • c.

    de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld (zie lid 16 van deze paragraaf).

  • e.

    zonder bezwaar elders krediet kan worden verkregen om de belastingschuld te voldoen dan wel zonder bezwaar vermogensobjecten te gelde kunnen worden gemaakt;

  • f.

    de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • g.

    de betalingsregeling slechts mogelijk is als deze zich over een voor de ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de ontvanger geen uitkomst kan bieden;

  • i.

    sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld kon worden betaald.

De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij dienen alle afwijzingsgronden te worden genoemd. Niet kan worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond.

Beëindigen uitstel/intrekking beschikking

7

Het uitstel wordt bij beschikking onder meer beëindigd als:

  • a.

    niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;

  • b.

    tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • c.

    de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;

  • d.

    de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger onjuist is het uitstel te continueren;

  • e.

    de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende wordt geacht;

  • f.

    er een situatie is ontstaan zoals omschreven in de artikelen 10/15 van de wet en de ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld, waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt, behoudens voorzover anders bepaald;

  • g.

    n.v.t.

  • h.

    n.v.t.

  • i.

    n.v.t.

  • j.

    n.v.t.

Voordat het uitstel wordt beëindigd

8

Als bij een betalingsregeling meer dan één termijn is toegestaan, kan de ontvanger bij niet-nakoming van de regeling betrokkene in de gelegenheid stellen om alsnog binnen tien dagen de achterstand te voldoen.

Beëindiging van een verleend uitstel en 'hoorplicht'

9

De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen voordat hij tot beëindiging van uitstel overgaat.

Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel

10

Wanneer het uitstel is verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen. Indien het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk was ingediend, wordt de belastingschuldige van het vervallen ervan schriftelijk, onder opgaaf van reden, op de hoogte gesteld. Dit is geen beschikking in de zin van de Awb, maar slechts een mededeling van informatieve aard. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als de inspecteur uitspraak heeft gedaan op een bezwaarschrift of de rechter op een beroepschrift heeft beslist en tot dat tijdstip uitstel van betaling was verleend.

Geen dwanginvordering tijdens verleend uitstel

11

Artikel 25, eerste lid, tweede volzin van de wet, bepaalt wat het gevolg is van het verlenen van uitstel van betaling: gedurende het uitstel wordt de invordering niet aangevangen dan wel geschorst. Tenzij in de leidraad anders aangegeven kunnen in de periode dat met betrekking tot een belastingaanslag uitstel loopt, ten aanzien daarvan dus geen dwanginvordering worden aangevangen of voortgezet en kan geen verrekening plaatsvinden.

Gelegde beslagen blijven liggen. De bepaling verhindert uiteraard niet dat een voor een bepaalde belastingschuld gelegd beslag in het kader van een voor die schuld verleend uitstel van betaling wordt opgeheven. Te denken valt dan met name aan de situatie waarin uitstel van betaling voor een belastingschuld waarvoor beslag gelegd is, gepaard gaat met zekerheidsstelling voor die schuld. In die situatie kan de ontvanger het beslag opheffen. De kosten die in het kader van het beslag zijn gemaakt blijven voor rekening van de belastingschuldige.

Gevolg van het niet verlenen van uitstel, het intrekken van een verleend uitstel en het verstrijken van rechtswege van een verleend uitstel

12

Als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van tien dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan. Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege, als op telefonisch verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van tien dagen dus niet. Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de gemeente kunnen worden geschaad. Voorts geldt deze termijn niet als het uitstel is verleend in het kader van een prolongatie (zie artikel 14, § 1, lid 11a, van deze leidraad).

Ambtshalve belastingaanslagen

13

Als uitstel van betaling wordt gevraagd voor een ambtshalve opgelegde belastingaanslag kan de ontvanger dit voor een korte termijn verlenen om verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog het ingevulde en ondertekende aangiftebiljet in te dienen. De door de ontvanger te bepalen termijn waarbinnen het biljet moet worden ingediend zal worden gesteld op ten hoogste één maand na dagtekening van de beschikking. Wanneer het biljet niet binnen deze termijn wordt ingediend, wordt aan de belastingschuldige medegedeeld dat het uitstel derhalve is vervallen. Aan de belastingschuldige wordt niet nogmaals uitstel van betaling verleend om het biljet alsnog in te dienen.

Geen uitstel als hiervoor bedoeld wordt verleend wanneer het een heffing van een andere instantie betreft waarvan de invordering aan de gemeente is opgedragen en die andere instantie al in een eerder stadium uitstel heeft verleend om betrokkene de gelegenheid te geven alsnog aangifte te doen.

Aanslag ter behoud van rechten

13a

Voor een aanslag die uitsluitend wordt opgelegd met het doel de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag te behouden, een en ander als bedoeld in artikel 11, lid 3, artikel 16, lid 3 en artikel 20, lid 3, van de AWR, verleent de ontvanger ambtshalve uitstel van betaling. Het uitstel wordt verleend voor het gehele bedrag van de aanslag en duurt voort tot het moment waarop de inspecteur de belastingplichtige de precieze elementen van de aanslag heeft meegedeeld.

Uitstel voor een bestuurlijke boete

14

Uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete wordt verleend in verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete. Voorts wordt uitstel van betaling verleend voor een bestuurlijke boete als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die belastingaanslag en van een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd op één aanslagbiljet zijn vermeld, tenzij uit het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete. Aan het uitstel kan de voorwaarde worden verbonden dat maatregelen worden getroffen die ertoe strekken de belangen van de gemeente veilig te stellen. Het uitstel wordt verleend tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist.

Gedurende de periode waarin voor een bestuurlijke boete uitstel is verleend wordt een betaling die op desbetreffende belastingaanslag wordt verricht afgeboekt met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, § 1, zesde lid, van deze leidraad.

De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden

15

Artikel 25, eerste lid, van de wet bepaalt dat de ontvanger aan het verlenen van uitstel van betaling voorwaarden kan verbinden. De te stellen voorwaarden zullen uiteraard steeds het belang van de invordering moeten dienen. Zo kan de voorwaarde worden gesteld dat de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt verleend op vaste tijdstippen in termijnen wordt voldaan. Bij uitstel wegens betalingsmoeilijkheden stelt de ontvanger de voorwaarde dat voor nieuwe belastingaanslagen geen betalingsachterstand zal ontstaan. Ook kan de ontvanger de voorwaarde stellen dat hij door tussentijdse verstrekking van gegevens op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken in een bedrijf.

Zekerheid

16

De ontvanger kan aan het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. In welke gevallen de ontvanger deze voorwaarde stelt, is geregeld in de paragrafen hierna. Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en zonodig uitgewonnen. Met name valt te denken aan een bankgarantie, (stille of openbare) verpanding van een volwaardige vordering, hypotheek en verpanding van geldswaardige papieren of borgstelling door de directeur groot aandeelhouder van een BV. Opgemerkt wordt dat de ontvanger terughoudend dient te zijn met het aanvaarden van aangeboden zekerheid op goederen die sterk aan waardeverandering onderhevig zijn, zoals bijvoorbeeld aandelen. Is echter sprake van een zodanige zekerheidsstelling, dan dient de ontvanger extra alert te zijn bij het bewaken daarvan. Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel niet aanvaardbaar. Dit laatste lijdt slechts uitzondering indien aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere zekerheidsvormen niet voorhanden zijn. De reden dat een bezitloze verpanding van voorraden niet kan worden aanvaard, is gelegen in de aard van het zekerheidsobject. In het uitzonderlijke geval dat sprake is van een bezitloze verpanding van voorraden, dient ook hier de ontvanger extra alert te zijn bij het bewaken daarvan.

Als, hetzij de aard en de omvang van de schuld, hetzij het in het verleden getoonde aangifte- en betalingsgedrag daartoe aanleiding geeft, kan de ontvanger afzien van het eisen van zekerheid. Zonodig kan er beslag worden gelegd.

17

n.v.t.

Tijdstip indiening verzoek

18

Een verzoek om uitstel van betaling van een opgelegde belastingaanslag zal door de goedwillende belastingschuldige doorgaans vóór het verstrijken van de betalingstermijn worden ingediend. Als, zonder nadere motivering, het verzoek om uitstel wordt gedaan nadat de belastingaanslag invorderbaar is, zal de ontvanger in het algemeen minder geneigd zijn om uitstel van betaling te verlenen. De ontvanger zal overigens een verzoek om uitstel van betaling ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering altijd in behandeling nemen.

Een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen wordt echter in het algemeen afgewezen, als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van belastingschuldige te houden executoriale verkoop in een dagblad heeft plaatsgevonden dan wel publicatie daarvan niet meer door de ontvanger te voorkomen is.

Geen enkel verzoek om uitstel wordt meer ingewilligd wanneer de met de executoriale verkoop belaste belastingdeurwaarder feitelijk is aangevangen met de executoriale verkoop.

Mondeling mededelen beschikking

19

Om belangen van de gemeente niet te schaden kan de beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel door de ontvanger mondeling worden bekendgemaakt. Deze beschikking zal zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van tien dagen waarbinnen de invordering niet mag worden aangevangen of voortgezet.

Toetsing door het college van burgemeester en wethouders

20

Als de ontvanger een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel afwijst of een verleend uitstel beëindigt kan de belastingschuldige daartegen schriftelijk opkomen bij het college van burgemeester en wethouders. Het gemotiveerde beroepschrift dient te worden gericht tot het college van burgemeester en wethouders. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.

Als ambtelijke beroepsinstantie toetst het college van burgemeester en wethouders de beschikking van de ontvanger aan het beleid, waarbij het college van burgemeester en wethouders zal bezien in hoeverre de onvanger in de concrete situatie in redelijkheid tot zijn beschikking heeft kunnen komen. Zodra de ontvanger blijkt van een zodanig beroepschrift aan het college van burgemeester en wethouders neemt hij een overeenkomstige houding aan als tijdens de behandeling van een verzoek om uitstel.

Beroepsfase

21

Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijk verklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift met dien verstande dat de termijn die belastingschuldige nodig heeft om het beroepschrift aan te vullen de beslistermijn opschort. Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast de beslistermijn verlengen met ten hoogste vier weken.

Niet tijdig nemen van een beslissing

22

Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de ontvanger op een verzoek om uitstel kan beroep worden ingesteld. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden.

Blijkt tijdens de beroepsprocedure dat uitstel had moeten worden verleend, dan behoeft het college van burgemeester en wethouders niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan het college van burgemeester en wethouders op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

‘Beroep’ of herhaald verzoek bij de ontvanger

23

Zoals hiervoor is aangegeven, kan de belastingschuldige tegen bepaalde uitstelbeschikkingen beroep instellen bij het college van burgemeester en wethouders. Mocht de belastingschuldige echter bij de ontvanger zelf (schriftelijk) bezwaar maken, of voor dezelfde belastingschuld een herhaald verzoek om uitstel indienen, dan behandelt de ontvanger het geschrift als een beroepschrift. Als de ontvanger op dat moment aanleiding ziet tot een (voor de belastingschuldige) gunstigere beslissing, geeft hij echter een nieuwe beschikking. Wanneer de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

24

n.v.t.

§ 2 Uitstel in verband met bezwaren tegen de belastingaanslag

Inleiding

1

Bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag kunnen door middel van een bezwaar- of beroepschrift kenbaar worden gemaakt. Onder bezwaarschrift wordt hierna ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan door de ontvanger worden verleend tot het moment waarop uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan. Het in deze paragraaf neergelegde uitstelbeleid ziet uitsluitend op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend. Daarnaast is het gestelde in § 1, hiervoor onverkort van toepassing.

Naast bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag kunnen ook bezwaren worden ingebracht tegen een op grond van enige bepaling van de (belasting)wet door de inspecteur of de ontvanger genomen beschikking of kennisgeving. Te denken valt bijvoorbeeld aan een beschikking invorderingsrente en aan een beschikking aansprakelijkstelling. Het beleid is daarop zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Het verzoek om uitstel

1a

In § 1, hiervoor, is aangegeven dat uitstel van betaling in beginsel wordt verleend op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige. Als de belastingschuldige een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, wordt het bezwaarschrift ook als een verzoek om uitstel van betaling aangemerkt. Dit geldt echter uitsluitend, indien in het bezwaarschrift het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag zijn vermeld. Een expliciet verzoek om uitstel is in dat geval niet nodig.

Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een door de belastingschuldige ingesteld beroep tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.

Als bij de ontvanger een verzoek om uitstel wordt ingediend in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt dit verzoek ook aangemerkt als een pro-forma bezwaarschrift.

De beslissing op het verzoek om uitstel

2

In het algemeen wordt, ongeacht de hoogte van het bestreden bedrag en onder door de ontvanger te stellen voorwaarden, gunstig beslist op een verzoek om uitstel van betaling in verband met een tijdig ingediend bezwaarschrift. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag. In het verzoek dienen daarom het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag te worden vermeld. Van de belastingschuldige kunnen nadere gegevens worden verlangd ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. Zo nodig kan de ontvanger in overleg treden met de inspecteur om de juistheid van de door de belastingschuldige verstrekte gegevens te verifiëren.

Als het bestreden bedrag of de berekening daarvan niet in het verzoek om uitstel zijn vermeld, wordt de belastingschuldige in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens alsnog schriftelijk mede te delen. Daartoe geeft de ontvanger de belastingschuldige een termijn van ten hoogste één maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk, als de ontvanger - na overleg met de inspecteur - van oordeel is dat dit redelijk is. Dit laatste zal bijvoorbeeld het geval zijn, als de belastingaanslag is opgelegd tot behoud van rechten. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wordt het verzoek om uitstel afgewezen.

Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het bestreden bedrag dient tijdig te worden voldaan.

2a

n.v.t.

Zekerheid

3

Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen voor de betwiste belastingschuld. In beginsel wordt alleen zekerheid gevraagd als de aard en omvang van de belastingschuld in relatie tot de bij de ontvanger bekende verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Het in het verleden getoonde aangifte- en betalingsgedrag wordt mede bij de beslissing van de ontvanger betrokken. Voor het geval voor de betwiste belastingschuld geen uitstel van betaling wordt verleend omdat de verlangde zekerheid niet wordt verstrekt, zij verwezen naar het bepaalde in § 2, lid 3a.

Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor betwiste belastingschuld

3a

Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk vaststaat, worden voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen getroffen. Wanneer echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van de gemeente of de belangen van belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen zouden worden geschaad, kunnen bedoelde maatregelen wel worden getroffen. Het enkel leggen van beslagen die feitelijk dienst doen als bewaringsmaatregel, geldt in dit verband niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel.

De beslissing op een verzoek om uitstel in verband met een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift

4

Als het bezwaarschrift te laat is ingediend, verleent de ontvanger eveneens in het algemeen desgevraagd uitstel van betaling tot op het bezwaarschrift door de inspecteur ambtshalve uitspraak is gedaan, tenzij het bezwaarschrift volstrekt ongegrond is of slechts tot doel heeft het invorderingsproces te traineren dan wel betalingsfaciliteiten te verkrijgen.

Voordat een beslissing wordt genomen, pleegt de ontvanger in de daartoe aanleiding gevende gevallen overleg met de inspecteur.

Verrekening met een teruggaaf en/of een uit te betalen bedrag uit andere hoofde

5

Als de ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag, of andere uit te betalen bedragen, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift, achterwege. Hiervan kan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige, bijvoorbeeld gelet op de solvalibiteit van diens onderneming in relatie met de hoogte van de - bestreden - belastingschuld, zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en voorts niet voldoende zekerheid is gesteld. Als wordt overgegaan tot verrekening met een teruggaaf en/of een uit te betalen bedrag dient de ontvanger de belastingschuldige bij de bekendmaking van de beschikking over zijn beweegredenen in te lichten.

Bedrag waarvoor geen uitstel is verleend

6

Is sprake van een bestreden en niet bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan wordt uitstel verleend onder de opschortende voorwaarde dat het niet bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald. Wordt niet per omgaande dan wel niet tijdig betaald, dan wordt de invordering, zonder nadere aankondiging, voor de gehele belastingaanslag aangevangen, dan wel voortgezet. Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar wordt niet eerder in behandeling genomen dan nadat het niet bestreden gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.

Uitstel voor het bedrag van de gehele belastingaanslag in verband met bezwaar blijkt niet juist

7

Als uitstel van betaling is verleend in verband met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag, trekt de ontvanger het uitstel in, onder mededeling dat een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar niet eerder in behandeling wordt genomen dan nadat het niet bestreden gedeelte van de belastingaanslag, dat invorderbaar is, is voldaan.

§ 3 Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag

Inleiding uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen

1

Als binnen afzienbare tijd een door de ontvanger uit te betalen bedrag wordt verwacht, kan de ontvanger uitstel van betaling verlenen tot het moment waarop het uit te betalen bedrag verrekend kan worden met de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd. In dit verband wordt opgemerkt dat van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf sprake is als het belastingjaar of belastingtijdvak waarover de teruggaaf wordt verwacht, is afgelopen en belastingschuldige een verzoek om teruggaaf bij de daartoe bevoegde instantie heeft ingediend. Het in deze paragraaf neergelegde uitstelbeleid ziet uitsluitend op het te verrekenen bedrag van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend. Daarnaast is het gestelde in § 1, hiervoor onverkort van toepassing.

Het verzoek om uitstel in verband met uit te betalen bedragen

2

Bij het verzoek om uitstel van betaling in verband met een te verrekenen belastingteruggaaf dient voldoende inzicht te worden geboden in de hoogte van de te verwachten teruggaaf. Zo nodig treedt de ontvanger in overleg met de inspecteur om de juistheid van de door de belastingschuldige verstrekte gegevens te verifiëren. Bij uit te betalen bedragen, andere dan belastingteruggaven, is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing.

Niet volledig of ongemotiveerd verzoek

3

Als sprake is van een niet volledig gemotiveerd of een ongemotiveerd verzoek om uitbetaling kan gedurende een korte periode uitstel worden verleend om verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog zijn verzoek om uitbetaling (nader) te motiveren. De door de ontvanger te bepalen uitsteltermijn waarbinnen het verzoek (nader) moet worden gemotiveerd dient in de regel te worden gesteld op ten hoogste één maand na de dagtekening van de beschikking waarin deze voorwaarde is opgenomen, tenzij de ontvanger - eventueel na overleg met de inspecteur - van oordeel is dat een langere termijn redelijk is.

Als na het verstrijken van de gestelde termijn het verzoek niet (nader) is gemotiveerd, is het uitstel vervallen en wordt, na schriftelijke mededeling hiervan aan de belastingschuldige de invordering zo nodig aangevangen of voortgezet.

De beslissing op het verzoek

4

Ongeacht de hoogte van het binnen afzienbare tijd te verwachten uit te betalen bedrag beslist de ontvanger in het algemeen, onder door hem te stellen voorwaarden gunstig op het verzoek om uitstel van betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te verrekenen bedrag. Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag dient tijdig of, zo daar aanleiding voor mocht bestaan, via een betalingsregeling te worden voldaan.

Uit te betalen bedragen waarop het uitstel niet ziet worden in de regel niet uitgekeerd

5

Uit te betalen bedragen waarop het uitstel niet ziet worden in het algemeen niet uitgekeerd, maar in mindering gebracht op de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag.

Het verzoek wordt afgewezen

6

Het verzoek om uitstel van betaling van een te betalen belastingaanslag in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag wordt afgewezen als geen sprake is van een binnen afzienbare tijd te verwachten uit te betalen bedrag, dan wel andere belastingaanslagen aanwezig zijn waarmee de ontvanger verrekening beoogt en wettelijke bepalingen verrekening niet verhinderen. Ook zal de ontvanger geen uitstel verlenen of zelfs een al verleend uitstel intrekken als van de kant van de belastingschuldige onvoldoende medewerking wordt verleend voor het spoedig realiseren van het uit te betalen bedrag.

7

n.v.t.

§ 4 n.v.t.

§ 5 n.v.t.

§ 5a n.v.t.

§ 5b n.v.t.

§ 5c n.v.t.

§ 5d n.v.t.

§ 5e n.v.t.

§ 6 n.v.t.

§ 6a n.v.t.

§ 7 Uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen

Inleiding op uitstel in verband met betalingsmoeilijkheden

1

Als de verschuldigde belasting niet binnen de wettelijke betalingstermijnen geheel of gedeeltelijk uit het aanwezige vermogen of het inkomen kan worden voldaan, kan onder door de ontvanger te stellen voorwaarden aan de belastingschuldige op diens verzoek uitstel van betaling in verband met betalingsmoeilijkheden worden verleend. Dat zal zich met name voordoen bij cumulatie van belastingaanslagen of een (tijdelijke) terugval van inkomen waarbij de financiële omstandigheden van dien aard zijn dat het vorderen van betaling redelijkerwijs naar een later tijdstip moet worden verschoven.

Bij de beoordeling van het verzoek om een betalingsregeling dient de ontvanger aan de hand van het in § 1 en het in deze paragraaf en hierna in de paragrafen 8 tot en met 14 verwoorde beleid een verantwoorde afweging te maken tussen enerzijds de belangen van verzoeker bij overschrijding van de wettelijke betalingstermijnen en anderzijds de belangen van de gemeente bij het zo beperkt mogelijk houden van deze termijnoverschrijding.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat onder het begrip 'betalingsregeling' ook een uitstel van betaling in verband met betalingsmoeilijkheden tot een bepaalde datum wordt begrepen.

Beslissing op een verzoek

2

Bij de beoordeling van het verzoek om een betalingsregeling spelen vele omstandigheden en factoren een rol, zoals de mogelijkheid om krediet van derden te krijgen, de soort belastingschuld, het moment waarop het verzoek wordt ingediend, de financiële omstandigheden van belastingschuldige, het feit of de belastingschuldige een particulier of ondernemer is, alsmede in hoeverre zekerheid kan worden verstrekt.

Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de huidige omstandigheden een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden daarbij. Bovendien zal een betalingsregeling in ieder geval niet worden toegestaan als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of perspectiefloze activiteiten. Enkele van de hiervoor genoemde factoren en omstandigheden worden hierna in de paragrafen 8 en verder nader uitgewerkt.

§ 8 vervallen

Kredietverlening door derden gaat vóór uitstel

vervallen

§ 9 De aard van de schuld en de soort (betalingsproblemen algemeen)

Onderscheid ondernemers en particulieren

1

Voor belastingen verschuldigd door ondernemers bestaat er - anders dan bij particulieren - geen aanleiding tot het toestaan van een betalingsregeling. Dit is slechts anders als de ondernemer zekerheid stelt voor de voldoening van de volledige belastingschuld. Het verlenen van uitstel aan een ondernemer kan immers betekenen dat het ondernemersrisico feitelijk wordt gedragen door de gemeente en dat deze dan optreedt als oneigenlijke kredietverlener. Tevens zou een betalingsregeling voor schuld van een ondernemer concurrentieverstorend kunnen werken ten opzichte van andere ondernemers die wel tijdig hun verplichtingen nakomen.

Onder het begrip ‘ondernemer’ wordt in dit verband verstaan: rechtspersonen en natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, niet zijnde natuurlijke personen die een uitkering genieten ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars. Onder het begrip ‘particulier’ wordt in dit verband verstaan: natuurlijke personen die geen ondernemer zijn.

Voorlopige aanslagen

2

Voordat een verzoek om uitstel voor een voorlopige aanslag wordt behandeld, wordt in daartoe aanleiding gevende gevallen nagegaan of desbetreffende aanslag wellicht voor vermindering in aanmerking komt. Als dit het geval lijkt bevordert de ontvanger dat de belastingschuldige een bezwaarschrift indient.

3

n.v.t.

§ 10 Faillissement, wettelijke schuldsaneringsregeling en surséance van betaling (betalingsproblemen algemeen)

Uitstel in verband met faillissement, wettelijke schuldsaneringsregeling en surséance

1

Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, dienen op de gebruikelijke wijze bij de curator onderscheidenlijk de bewindvoerder te worden aangemeld en kunnen geen onderwerp zijn van een betalingsregeling. Voor boedelschulden geldt dat in de regel geen betalingsregeling wordt getroffen. Ook kan tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder de gebruikelijke voorwaarden uitstel van betaling worden verleend voor belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.

§ 11 Periodieke betalingen en betalingstijdstip

1

vervallen

2

vervallen

3

vervallen

4

vervallen

Periodieke betalingen en betalingstijdstip

5

Wanneer aan een belastingschuldige, al dan niet in het kader van een prolongatieregeling als bedoeld in artikel 14, § 1, lid 11a, van deze leidraad uitstel van betaling is verleend onder de voorwaarde dat periodiek uiterlijk op een bepaalde dag een bepaald bedrag is betaald, wordt de belastingschuldige slechts geacht hieraan te hebben voldaan als genoemd bedrag op genoemde dag op de rekening van de gemeente ontvanger is bijgeschreven. Voor wat betreft het in aanmerking te nemen tijdstip van betaling door middel van storting op het postkantoor wordt verwezen naar artikel 7, § 1, eerste lid, van deze leidraad.

§ 12 Verrekeningen tijdens betalingsregelingen (betalingsproblemen algemeen)

Uit te betalen bedragen worden in de regel niet uitgekeerd

1

Voor zowel particulieren als ondernemers geldt dat belastingteruggaven en teruggaven uit anderen hoofde alsmede andere uit te betalen bedragen tijdens de looptijd van een betalingsregeling in het algemeen afgeboekt worden op de openstaande belastingschuld. De verrekening kan wel tot gevolg hebben dat het aantal termijnen dat de belastingschuldige moet aflossen wordt verminderd en/of de laatste aflossing afwijkt van het overeengekomen bedrag.

Als ten gevolge van een eventuele verrekening volgens de ontvanger de continuïteit van de bedrijfsvoering direct gevaar loopt en niet behoeft te worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld kan hij in bijzondere gevallen de teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen.

§ 13 Betalingsregeling voor particulieren

Duur betalingsregeling

1

Uitgangspunt van het uitstelbeleid voor particulieren is dat een te verlenen betalingsregeling zich over een zo kort mogelijke periode dient uit te strekken, zodat de verschuldigde belasting, waarvan betaling binnen de wettelijke termijnen is achterwege gebleven, alsnog zo snel mogelijk wordt betaald.

Voorwaarden betalingsregeling

1a

Een betalingsregeling dient steeds een op de toekomst gerichte oplossing te bieden. Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger dan ook de voorwaarde dat de nieuw opkomende fiscale verplichtingen worden bijgehouden. Tevens wordt rekening gehouden met de op het moment van aangaan van de betalingsregeling reeds verschuldigde kosten en invorderingsrente en met de invorderingsrente die tijdens de looptijd van de betalingsregeling verschuldigd zal worden.

Aan het verlenen van een betalingsregeling kan de ontvanger bovendien de voorwaarde verbinden dat zekerheid wordt gesteld (zie § 1, lid 16, hiervoor). De ontvanger zal in het algemeen zekerheid vragen als de aard en de omvang van de schuld in relatie tot de uitsteltermijn en de bekende verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Ook het in het verleden getoonde aangifte- en betalingsgedrag kan aanleiding zijn voor het eisen van zekerheid.

Verzoek voor enkele maanden uitstel toestaan

2

Als een particulier een (schriftelijk of telefonisch) verzoek om een betalingsregeling heeft ingediend dat de strekking heeft de betaling enkele maanden te verschuiven, zal de ontvanger in de regel zonder nader onderzoek een betalingsregeling toestaan die zich uitstrekt tot maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

  • a.

    De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 1.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend.

  • b.

    N.v.t.

  • c.

    Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere belastingaanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend.

  • d.

    Het verzoek betreft niet een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de wet die in meerdere termijnen betaald mag worden.

  • e.

    Aan de belastingschuldige is geen dwangbevel betekend (voor openstaande schuld), waarvan de betalingstermijn reeds is verstreken.

Bij andere verzoeken rekening houden met de betalingscapaciteit en het vermogen

3

Als het verzoek niet kan worden toegewezen op grond van het voorgaande lid, alsmede in daartoe aanleiding gevende gevallen, zal de ontvanger overgaan tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie, tenzij hij van mening is dat door een andere factor of omstandigheid uitstel niet in de rede ligt. De ontvanger zal in ieder geval geen uitstel van betaling verlenen als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd reeds uitstel van betaling op grond van het vorige lid is verleend.

Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de ontvanger zo nodig nadere gegevens bij de verzoeker op. De term betalingscapaciteit is een aan het inkomen van de belastingschuldige gerelateerd begrip dat afkomstig is uit het kwijtscheldingsbeleid. Het in het uitstelbeleid voor particulieren gehanteerde begrip betalingscapaciteit sluit hier grotendeels bij aan. Bij de berekening van de betalingscapaciteit wordt dus uitgegaan van de begrippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behoudens voorzover hiervan hierna wordt afgeweken. Met betrekking tot het vermogen wordt ook uitgegaan van het begrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling.

Vermogen

3a

De aanwezigheid van vermogen ten tijde van het indienen van het verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit is met name het geval als het vermogen binnen een korte termijn zonder onevenredig hoge kosten liquide is te maken, dan wel in zekerheid kan worden overgedragen aan een bank of andere kredietverlenende instelling.

Als uitzondering op deze regel geldt, dat het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, een betalingsregeling niet in de weg staat. Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot bedoeld in artikel 3 Wwb verminderd met die schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld. Artikel 3 Wwb merkt als echtgenoot mede aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Daarnaast kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden uitstel verlenen als het direct liquide maken van vermogensbestanddelen tot grote, financieel nadelige, gevolgen leidt. In dit verband valt met name te denken aan het vermogen dat aanwezig is in de vorm van een overwaarde in het huis waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft, aan geldswaardige papieren die bezwaarlijk kunnen worden verzilverd en aan het saldo dat in het kader van een zogenaamde spaarloonregeling op een geblokkeerde rekening staat.

Betalingscapaciteit bij regeling tot en met 12 maanden

4

Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. In het algemeen kan nog worden opgemerkt dat de door de ontvanger berekende betalingscapaciteit van de belastingschuldige in belangrijke mate het bedrag bepaalt dat (periodiek) op de achterstallige schuld dient te worden afgelost, alsmede aangeeft in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.

Uitgangspunt voor de berekening van de betalingscapaciteit bij een verzoek om een betalingsregeling tot en met 12 maanden is het inkomen van de belastingschuldige en diens echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Wwb. Zoals reeds onder § 13, lid 3a, hiervoor, is uiteengezet, wordt onder echtgenoot mede verstaan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Het inkomen en de uitgaven ten behoeve van eventueel bij de belastingschuldige inwonende kinderen zal bij de berekening van de betalingscapaciteit niet in aanmerking worden genomen. Een uitzondering daarop vormen de inkomsten voor, door of ten behoeve van minderjarige kinderen ontvangen alimentatie.

Op het inkomen worden, conform het kwijtscheldingsbeleid, bepaalde uitgaven zoals huur, hypotheekrente en ziektekostenpremie in mindering gebracht. Bij deze uitgaven dient de ontvanger een enigszins van het kwijtscheldingsbeleid afwijkende normering te volgen zoals hieronder wordt aangegeven.

Het verschil tussen het inkomen en genoemde daarop in mindering te brengen uitgaven is het netto besteedbare inkomen van de belastingschuldige. Van dit netto besteedbare inkomen wordt het bij het kwijtscheldingsbeleid gehanteerde normbedrag dat nodig is voor de noodzakelijke kosten van het bestaan (het zogenaamde normbedrag voor levensonderhoud) afgetrokken. De normbedragen voor levensonderhoud zijn opgenomen in artikel 26, § 2, lid 26, van deze leidraad.

De betalingscapaciteit bestaat uit het netto-besteedbare inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud.

Van de betalingscapaciteit wordt ten minste 80% opgeëist voor het betalen van de achterstallige belastingschuld (de zogenaamde uitvoeringstolerantie).

Bijzondere uitgaven kunnen de betalingscapaciteit beïnvloeden

5

De ontvanger kan, afhankelijk van de concrete situatie van de verzoeker en zijn gezin, bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Deze uitgaven hangen in de regel samen met het levenspatroon en de maatschappelijke positie van de verzoeker en kunnen naar het oordeel van de ontvanger in redelijkheid niet bestreden worden uit het normbedrag voor levensonderhoud of de zogenaamde uitvoeringstolerantie van 80%.

Huur- en hypotheekverplichtingen

6

Bij de berekening van de betalingscapaciteit wordt ten aanzien van de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft, dezelfde systematiek gehanteerd als in de kwijtscheldingsregeling, met dien verstande dat in het algemeen de werkelijke uitgaven van huur- en hypotheekverplichtingen in aanmerking worden genomen.

Aflossingsverplichtingen aan derden

7

In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. Een uitzondering kan worden gemaakt voor aflossingen op schulden waarvan niet-betaling volgens de ontvanger tot ongewenste effecten aanleiding kan geven.

Extra inkomsten

8

Bij de berekening van de betalingscapaciteit wordt slechts dan rekening gehouden met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes e.d., indien en voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt in de periode waarover de betalingsregeling wordt gevraagd, dan wel belastingschuldige op uitbetaling daarvan normaliter aanspraak zou maken.

Belastingschuldige stelt zelf een regeling voor

9

Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen 12 maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de ontvanger berekend heeft, hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.

Als de door de belastingschuldige voorgestelde regeling voor de ontvanger niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, deelt de ontvanger onder afwijzing van het verzoek de belastingschuldige mede, welke regeling desgevraagd wel kan worden verleend.

Regelingen langer dan 12 maanden

10

Het beleid zoals omschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met 12 maanden, is aanvankelijk van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan 12 maanden duurt, met dien verstande dat de regeling zodanig door de ontvanger wordt vastgesteld dat belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven in de eerste 12 maanden van de betalingsregeling zodanig dient te verminderen zodat, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, na de twaalfde maand de volledige aan het kwijtscheldingsbeleid ontleende betalingscapaciteit kan worden benut om de schuld te voldoen.

Het inkomen en de uitgaven ten behoeve van eventueel bij de belastingschuldige inwonende kinderen zal echter niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de betalingscapaciteit bij een regeling die langer dan 12 maanden duurt.

11

n.v.t.

n.v.t.

§ 13a Uitstel van betaling gedurende de periode van schuldregeling

Uitstel voor een periode van 36 maanden

1

De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden gedurende de periode van schuldregeling indien:

  • a.

    een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet tot stand is gekomen, dan wel een overeenkomst tot stand is gekomen waarvan de strekking overeenkomt met die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;

  • b.

    de schuldhulpverlener lid of geassocieerd lid is van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, dan wel de schuldregeling wordt uitgevoerd door een gemeente in eigen beheer;

  • c.

    de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers;

  • d.

    redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen; en

  • e.

    aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst zal zijn betaald een bedrag van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien in het kader van een wettelijke schuldsanering in rechte een saneringsplan zou worden vastgesteld.

Het uitstel wordt pas verleend als schriftelijk is bericht door de schuldhulpverlener dat de overeenkomst tot schuldregeling zal worden voortgezet.

Met betrekking tot de voorwaarde onder c wordt opgemerkt dat de betreffende regeling ook van toepassing is op een natuurlijk persoon die zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen.

Voorts wordt opgemerkt dat, gelet op de onder d gestelde voorwaarde, nu de wettelijke schuldsaneringsregeling ook betrekking kan hebben op belastingaanslagen, waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend, zoals belastingaanslagen parkeerbelastingen, de onderhavige regeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen. Met andere woorden ook voor belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend, kan in dit kader gedurende 36 maanden uitstel van betaling worden verleend. In dit verband wordt verwezen naar art. 26, § 2a, lid 14, van deze leidraad.

De belastingaanslagen die in de uitstelregeling kunnen worden opgenomen zijn de aanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen.

Vanaf het moment dat de schuldhulpverlener verzoekt om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen, worden gedurende drie maanden geen dwanginvorderingsmaatregelen genomen en worden lopende invorderingsmaatregelen, zo nodig, in overleg met de schuldhulpverlener, opgeschort. Onder bijzondere omstandigheden kan de ontvanger deze termijn verlengen. In afwijking van het voorgaande neemt de ontvanger de invordering weer ter hand, nadat hij een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener heeft ontvangen, waaruit blijkt dat de overeenkomst tot schuldregeling niet wordt voortgezet.

Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra het voormelde uitstel is verleend. Gedurende het uitstel is verrekening mogelijk van belastingaanslagen waarvoor uitstel van betaling is verleend met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen.

Als sprake is van een verleend uitstel van betaling in het kader van een overeenkomst tot schuldregeling handelt de ontvanger in voorkomende gevallen gedurende de periode van uitstel als ware sprake van een wettelijke schuldsaneringsregeling. Nieuw opkomende belastingschulden, die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen, kunnen echter gedurende de periode dat uitstel van betaling is verleend worden kwijtgescholden, indien, ware er geen sprake van een overeenkomst tot schuldregeling , kwijtschelding zou hebben plaatsgevonden op grond van de betreffende bepalingen van artikel 26 van deze leidraad.

De ontvanger trekt het uitstel in indien:

  • -

    de overeenkomst tot schuldregeling wordt beëindigd;

  • -

    de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden, die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen en die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen, onbetaald laat;

  • -

    de schuldenaar overigens zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt; of

  • -

    de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen.

Indien de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de schuldregeling op grond van dit lid wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling, waarin gesteld wordt dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan, aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling. Zie in dit verband artikel 26, § 2a, lid 16a, van deze leidraad.

Voor de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet wordt verwezen naar bijlage Ie van deze leidraad.

§ 14 Betalingsregeling voor ondernemers

Duur betalingsregeling

1

Een aan ondernemers te verlenen betalingsregeling dient zich over een zo kort mogelijke periode uit te strekken. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de ontvanger rekening met de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de betalingscapaciteit en de vermogenspositie van de onderneming en het in het verleden getoonde aangifte- en betalingsgedrag. Zo nodig vraagt de ontvanger nadere gegevens bij de verzoeker op. De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden – gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag – niet te boven gaan.

Voorwaarden betalingsregeling

2

Een betalingsregeling dient steeds een op de toekomst gerichte oplossing te bieden. Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger dan ook de voorwaarde dat de nieuw opkomende fiscale verplichtingen worden bijgehouden. Tevens wordt rekening gehouden met de op het moment van aangaan van de betalingsregeling reeds verschuldigde kosten en invorderingsrente en met de invorderingsrente die tijdens de looptijd van de betalingsregeling verschuldigd zal worden.

Bij het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger bovendien de voorwaarde dat er zekerheid wordt gesteld (zie artikel 25, § 1, lid 16, hiervoor). De hoogte van de zekerheid dient gelijk te zijn aan de schuld waarvoor uitstel wordt verzocht.

Gewezen ondernemers

3

Voor gewezen ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode.

Mogelijkheid van overheidssteun/subsidie

4

Als het de ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te maken, verleent hij uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. Lopende verplichtingen moeten dan, zoals te doen gebruikelijk, worden voldaan.

Artikel 26

  • 1.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.

  • 2.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, vijfde of achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend indien dit uitstel eindigt door verloop van tien jaren. Kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag na tien jaren.

  • 3.

    Indien de ontvanger het op de voet van artikel 25, vijfde lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich met betrekking tot een aanspraak uit een overeenkomst van levensverzekering of een aanspraak ingevolge een pensioenregeling een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, derde volzin, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingschuldige kwijtschelding van belasting worden verleend voorzover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak is gedaald in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld.

  • 4.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting wegens reguliere voordelen in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de aandelen of winstbewijzen waarop het uitstel betrekking heeft.

  • 5.

    Voorzover de ontvanger het op de voet vanartikel 25, achtste lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat aandelen of winstbewijzen worden vervreemd in de zin van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend:

    • a.

      indien de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen is gedaald, anders dan door uitkering van winstreserves of teruggaaf van wat is gestort of ingelegd, in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld – tot een bedrag gelijk aan een vierde van de in deze volzin bedoelde waardedaling;

    • b.

      indien het heffingsrecht wegens vervreemding van die aandelen of winstbewijzen ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan een ander land van het Koninkrijk respectievelijk aan een andere mogendheid is toegewezen – tot een bedrag gelijk aan de in het buitenland ter zake van die vervreemding feitelijk geheven belasting. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen of winstbewijzen nog uitstel van betaling is verleend.

  • 6.

    Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4.3. tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 2, derde lid, onderdeel f, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Voor de toepassing van het tweede lid worden de heffingsrente en de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van dit artikel wordt de heffingsrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van dit artikel kwijtschelding wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.

Artikel 255 Gemeentewet

  • 1.

    De in artikel 26 van de Invorderingswet bedoelde kwijtschelding wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen verleend door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde gemeenteambtenaar.

  • 2.

    Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

  • 3.

    De raad kan bepalen dat, in afwijking van de in het tweede lid bedoelde regels, in het geheel geen dan wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend.

  • 4.

    Met inachtneming van door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, te stellen regels kan de raad met betrekking tot de wijze waarop de kosten van bestaan in aanmerking worden genomen afwijkende regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend.

  • 5.

    Het college kan de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren. Het daartoe strekkende besluit ontheft de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van de verplichting verdere pogingen tot invordering te doen.

§ 1 Algemeen

Inleiding

1

In artikel 26, eerste lid, van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. In de Gemeentewet, is voorzien in bepalingen die de op grond van artikel 26 gegeven ministeriële regeling ook van toepassing verklaren voor belastingen en heffingen van gemeenten.

Op grond van artikel 255, tweede lid, van de Gemeentewet volgen de gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Als gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255, derde lid, van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken indien daartoe door de gemeenteraad een besluit is genomen. Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend indien de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn indien de middelen ontbreken om een belastingaanslag te betalen.

Kwijtschelding doet de schuldvordering i.c. de belastingaanslag tenietgaan ten belope van het bedrag waarvoor kwijtschelding wordt verleend.

De op artikel 26 gebaseerde regels op grond waarvan aan een belastingschuldige kwijtschelding kan worden verleend, zijn vastgelegd in de regeling. In deze regeling zijn de regels van het huidige kwijtscheldingsbeleid opgenomen (artikelen 7 tot en met 28a) en is vastgelegd onder welke voorwaarden aan een belastingschuldige al dan niet kwijtschelding wordt verleend. Hiermee is voor de belastingschuldige de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gewaarborgd. Als hij voldoet aan de voorwaarden waaronder kwijtschelding kan worden verleend, moet hem die ook worden gegeven.

Het kwijtscheldingsbeleid is geen statisch, afgerond geheel maar zal zoveel mogelijk moeten aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen met inachtneming van het gevoerde rijksinkomensbeleid.

Een beleidsmatige uitwerking van genoemde regels is hierna weergegeven. De artikelen 19a en 22a van de regeling zijn opgenomen voor die situaties waarin een akkoord wordt aangeboden. De artikelen strekken ertoe om de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot gelding te brengen. Zonder deze specifieke bepalingen die afwijken van een aantal in hoofdstuk II van de regeling opgenomen bepalingen zou het niet mogelijk zijn die doelstellingen in de praktijk te realiseren.

Voor de wettelijke schuldsaneringsregeling en de verhouding tussen de artikelen 19a en 22a en de overige artikelen in hoofdstuk II van de regeling wordt verwezen § 2a, hierna.

Zodra de ontvanger blijkt van een verzoek om kwijtschelding of een verzoek om bemiddeling bij een ingediend verzoek om kwijtschelding gericht tot de gemeentelijke Ombudsman, de gemeenteraad of tot het college van burgemeester en wethouders, neemt hij een overeenkomstige houding aan als tijdens de behandeling van een verzoek om kwijtschelding (zie lid 11 van deze paragraaf). De ontvanger kan als blijk van het bestaan van zulk een verzoekschrift eisen dat hem een kopie daarvan wordt overlegd.

2

n.v.t.

Ontslag van betalingsverplichting

3

Naast de mogelijkheid een belastingschuldige kwijtschelding te verlenen bestaat de mogelijkheid aan aansprakelijkgestelden ontslag van de betalingsverplichting te verlenen voor het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Deze mogelijkheid is gegrond op artikel 53, derde lid, van de wet. Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. Deze bepaling is opgenomen omdat door het verlenen van kwijtschelding de belastingaanslag zelf ook teniet zou gaan en daarmede ook degene aan wie de belastingaanslag is opgelegd van zijn verplichting tot voldoening van de belastingaanslag zou zijn bevrijd terwijl deze (wellicht) niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Het ontslag van de betalingsverplichting werkt uitsluitend voor de aansprakelijkgestelde wiens verzoek wordt ingewilligd. Een eventuele betalingsverplichting van andere derde-aansprakelijkgestelden blijft - als zij geen verzoek hebben ingediend - dus gehandhaafd. De hierna vermelde voorwaarden waaronder aan een belastingschuldige al dan niet kwijtschelding wordt verleend, gelden eveneens ten aanzien van de aansprakelijkgestelde derde bij de beoordeling van de vraag of ontslag van de betalingsverplichting kan worden verleend.

4

n.v.t.

Kwijtschelding van reeds betaalde belastingaanslagen

5

Artikel 7 van de regeling bepaalt dat het de ontvanger is, die op een verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van belastingen verleent. De mogelijkheid tot kwijtschelding beperkt zich overigens niet uitsluitend tot belastingaanslagen die nog geheel of gedeeltelijk openstaan, maar heeft ook betrekking op belastingaanslagen die reeds zijn voldaan. Voorwaarde daarbij is dat het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden en de belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daarom eerder had verzocht. Als aan het verzoek wordt tegemoet gekomen, wordt aan de belastingschuldige een teruggaaf verleend tot het bedrag waarvoor kwijtschelding zou zijn verleend.

Welke middelen worden niet kwijtgescholden

6

In de betreffende belastingverordening kan zijn bepaald dat geen of gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend. Wanneer een belastingschuldige de ontvanger kwijtschelding vraagt van belastingen waarvoor geen kwijtschelding wordt verleend, wordt dit door de ontvanger meegedeeld. Toezending van een verzoekformulier kan in dat geval achterwege blijven.

7

n.v.t.

Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

8

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend op een daartoe ingesteld verzoekformulier bij de ontvanger. De formulieren zijn (op aanvraag) verkrijgbaar bij de ontvanger.

Verzoek niet ingediend op het daarvoor bestemde formulier

9

Een verzoek om kwijtschelding dat niet is ingediend op het daartoe bestemde formulier wordt niet als een verzoek om kwijtschelding in behandeling genomen. Wel wordt naar aanleiding van dit verzoek, een verzoekformulier aan de belastingschuldige toegezonden. Wordt het formulier niet teruggezonden, dan wordt het verzoek buiten behandeling gesteld. Deze beslissing dient binnen vier weken na het verstrijken van de gestelde termijn te worden bekendgemaakt aan de belastingschuldige onder vermelding van de reden. De bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige.

Tegen deze beslissing kan binnen tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking wordt bekendgemaakt administratief beroep bij het college van burgemeester en wethouders worden ingesteld.

Als de belastingschuldige na het verstrijken van de twee weken termijn het formulier alsnog indient, is sprake van een nieuw verzoek, dat in behandeling moet worden genomen. Is op dat moment op het eerste verzoek nog geen beslissing genomen, dan vindt dit alsnog plaats. In deze beslissing wordt de ontvangst van het nieuwe verzoek bevestigd.

Aanvulling verzoek/niet ingevuld of onjuist ingevuld formulier

10

Als een aan de belastingschuldige uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld wordt terugontvangen, wordt de belastingschuldige in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Het opvragen van de gegevens geschiedt éénmalig. Onder onvolledig ingevuld wordt mede begrepen het niet bijvoegen van alle gevraagde gegevens. Worden de ontbrekende gegevens niet verstrekt dan wordt het verzoek buiten behandeling gesteld. Deze beslissing dient binnen vier weken na het verstrijken van de gestelde termijn schriftelijk te worden bekendgemaakt aan de belastingschuldige onder vermelding van de reden. De bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige. Binnen tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking wordt bekendgemaakt, kan administratief beroep bij het college van burgemeester en wethouders worden ingesteld.

Als de belastingschuldige na het verstrijken van de twee weken termijn alsnog de ontbrekende gegevens verstrekt, is sprake van een nieuw verzoek dat door de ontvanger in behandeling moet worden genomen. Is op dat moment op het eerste verzoek nog geen beslissing genomen, dan vindt dit alsnog plaats. In deze beslissing wordt de ontvangst van het nieuwe verzoek bevestigd. Als een aan de belastingschuldige uitgereikt of toegezonden verzoekformulier niet ingevuld of onjuist ingevuld wordt terugontvangen, wordt het verzoek, zonder de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen het formulier alsnog - juist - in te vullen, bij beschikking afgewezen.

De ontvanger kan ook naar aanleiding van het ingezonden verzoekschrift om nadere gegevens te vragen. Als de gevraagde gegevens niet worden verstrekt, wordt het verzoek bij beschikking afgewezen.

Houding van de ontvanger tijdens de behandeling van het verzoek

11

De behandeling van het verzoek om kwijtschelding

12

De ontvanger neemt op het ingediende verzoek om kwijtschelding een beslissing overeenkomstig het in de regeling verwoorde beleid, nadat hij kennis heeft genomen van:

  • -

    de in het verzoekformulier verstrekte gegevens;

  • -

    de (eventuele) aanvullende gegevens waarom hij heeft gevraagd;

  • -

    de gegevens die hem uit anderen hoofde bekend zijn. In verband hiermee raadpleegt hij ook de eventueel over eerdere jaren ingediende verzoeken om kwijtschelding.

Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang, die gelden op het moment van indiening daarvan, tenzij in de leidraad anders is aangegeven.

Saneringsverzoeken

13

Op saneringsverzoeken dient de ontvanger binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek te beslissen. Lukt dat niet dan dient de ontvanger voor het einde van de zesde maand aan de belastingschuldige een kennisgeving te verzenden, waarin hij een redelijke termijn noemt, waarbinnen op het verzoek zal zijn beslist.

Inhoud van de beslissing

14

In de beschikking die wordt bekendgemaakt door middel van een gedagtekende kennisgeving, kan zijn vermeld dat:

  • -

    kwijtschelding wordt verleend. Als in de kennisgeving wordt vermeld dat kwijtschelding zal worden verleend, wordt daarin tevens aangegeven of een deel van de schuld danwel de gehele schuld wordt kwijtgescholden;

  • -

    geen kwijtschelding zal worden verleend. Als het verzoek om kwijtschelding wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden aangegeven waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij dienen alle afwijzingsgronden te worden genoemd. Niet kan worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond. Voor de motivering wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de voor dit doel samengestelde standaardmotiveringen;

  • -

    kwijtschelding zal worden verleend nadat aan bepaalde voorwaarden is voldaan (bijvoorbeeld na voldoening van een deel van de belastingaanslag).

Als kwijtschelding zal worden verleend nadat aan een of meer voorwaarden is voldaan, worden die voorwaarden in de beschikking opgenomen. Wanneer in de voorwaarden is opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te betalen bedragen (bijvoorbeeld teruggaven op andere belastingaanslagen dan die waarvoor kwijtschelding zal worden verleend nadat aan een of meer voorwaarden is voldaan), wordt tevens de termijn vastgesteld gedurende welke verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving, dan wel als dit minder is de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. Behoort tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld dan moet de belastingschuldige worden uitgenodigd om binnen een termijn van tien dagen ten kantore van de ontvanger te verschijnen om te overleggen binnen welke termijn het te betalen deel van de schuld moet worden voldaan. Hierbij is het uitstelbeleid als verwoord in artikel 25 van deze leidraad van toepassing. Behoort tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld én de verrekening van uit te betalen bedragen dan geldt het vorenstaande evenzeer met dien verstande dat de op de kwijt te schelden belastingaanslag af te boeken teruggaven het te betalen bedrag niet beïnvloeden.

Mondeling meedelen beschikking

15

Om de belangen van de gemeente niet te schaden kan de beschikking op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding door de ontvanger mondeling worden bekendgemaakt. Deze beschikking zal zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van tien dagen waarbinnen de invordering niet mag worden aangevangen of voortgezet.

Als het verzoek niet is ingediend op een verzoekformulier of het verzoekformulier onvolledig is ingevuld, wordt het verzoek, in afwijking van het bepaalde in de leden 9 en 10 van deze paragraaf, niet buiten behandeling gesteld, maar afgewezen.

Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend

16

Geen kwijtschelding wordt verleend indien:

  • -

    de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist of niet op het door de ontvanger uitgereikte formulier (zie ook punt 9 en 10) zijn verstrekt;

  • -

    uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds die de ontvanger aanleiding geeft om de belastingschuldige opheldering te vragen over zijn financiële situatie en de belastingschuldige deze opheldering niet, of naar het oordeel van de ontvanger, in onvoldoende mate verschaft;

  • -

    de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. De belastingschuldige wordt medegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat de inspecteur op grond van de alsnog verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek:

  • -

    een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de inspecteur, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;

  • -

    voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;

  • -

    er sprake is van meer dan één belastingschuldige;

  • -

    n.v.t.;

  • -

    het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake indien:

    • a.

      het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig belasting is geheven;

    • b.

      vervallen;

    • c.

      n.v.t.;

    • d.

      vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag te kunnen voldoen;

    • e.

      n.v.t.;

    • f.

      n.v.t.;

    • g.

      n.v.t.;

    • h.

      de belastingschuldige geen gebruik heeft gemaakt van het recht op aanvullende bijstand, waardoor de belastingaanslag (gedeeltelijk) zou kunnen worden betaald;

    • i.

      n.v.t..

  • -

    de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;

  • -

    ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8 tweede lid, van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;

  • -

    de belastingschuldige een bedrijf of een zelfstandig beroep uitoefent en ook na de totstandkoming van een akkoord met de ontvanger en andere schuldeisers geen reële uitzichten zouden bestaan voor de voortzetting van het bedrijf of beroep;

  • -

    het verzoek is ingediend voor een voorlopige aanslag en: die belastingaanslag nog niet is gevolgd door een - definitieve - belastingaanslag, als het een verzoek om kwijtschelding in de privé-sfeer betreft;

  • -

    door de ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend.

Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:

  • -

    binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten;

  • -

    binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de financiële omstandigheden;

  • -

    binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf van de Rijksbelastingdienst, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat geen kwijtschel- ding kan worden verleend indien de belastingaanslag door middel van verrekening of met voldoende zekerheid binnen een jaar kan worden aangezuiverd.

Vermindering van de belastingaanslag na kwijtschelding

17

Zoals in het eerste lid is opgemerkt, doet kwijtschelding de schuldvordering i.c. de belastingaanslag teniet gaan ten belope van het bedrag waarvoor kwijtschelding wordt verleend. Ten aanzien van het teniet gaan van de schuldvordering wordt een onderscheid gemaakt tussen het tenietgaan van de schuld door betaling of verrekening en het tenietgaan van de schuld door kwijtschelding. Als op een belastingaanslag betalingen hebben plaatsgevonden en die belastingaanslag wordt nadien verminderd, wordt het standpunt ingenomen dat ten aanzien van het teveel betaalde bedrag sprake is van een onverschuldigde betaling en moet het teveel betaalde bedrag aan de rechthebbende worden gerestitueerd c.q. worden verrekend. Als een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk is kwijtgescholden en die belastingaanslag wordt nadien verminderd, is geen sprake van een onverschuldigde betaling. In verband hiermee zal een vermindering op een geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden belastingaanslag niet leiden tot terugbetaling van het kwijtgescholden bedrag.

18

n.v.t.

Geen verjaring

19

Schulderkenning leidt niet tot stuiting van de verjaring als bedoeld in artikel 27 van de wet. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding leidt dus niet tot stuiting van de verjaring.

Wanneer stuiting van de verjaring gewenst is, dient de stuiting plaats te vinden door betekening van een akte van vervolging.

§ 2 Kwijtschelding van belastingen in de privé-sfeer

Inleiding

1

In afdeling 2 van de regeling (artikelen 10 tot en met 19) is bepaald onder welke voorwaarden kwijtschelding kan worden verleend voor belastingaanslagen opgelegd aan natuurlijke personen die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefenen. Het kwijtscheldingsbeleid verwoord in deze paragraaf ziet tevens op belastingaanslagen, verschuldigd door natuurlijke personen die een uitkering genieten op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, de zogenoemde Wikkers.

Wanneer wordt kwijtschelding verleend

2

Wanneer de belastingschuldige niet beschikt over vermogen of betalingscapaciteit wordt kwijtschelding verleend voor het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag. Kwijtschelding wordt ook verleend voor het op de belastingaanslag openstaande bedrag dat overblijft nadat:

  • -

    het aanwezige vermogen is gebruikt ter voldoening van de openstaande belastingaanslag;

  • -

    ten minste 80% van de aanwezige betalingscapaciteit is gebruikt voor de voldoening van de belastingaanslag.

Als de belastingschuldige voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarden, maar kwijtschelding verzoekt voor de in artikel 8, tweede lid, van de regeling genoemde belastingen, dan wel een omstandigheid aanwezig is als bedoeld in artikel 18 van de regeling of in § 1, lid 16 hiervoor, wordt geen kwijtschelding verleend.

Het begrip vermogen

3

Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Wwb, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen. Ook wanneer de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd of bij ongehuwd samenlevenden, wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing, ondanks het feit dat de partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de belastingaanslag. Als het verzoek wordt ingediend voor een gemeentelijke belasting, waterschapsbelasting of enige andere belasting of heffing, wordt voor 'rijksbelasting' gelezen: gemeentebelasting, waterschapsbelasting of andere belasting dan wel heffing. Artikel 3 Wwb merkt als echtgenoot mede aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • -

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

  • -

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander;

  • -

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

  • -

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als hiervoor bedoeld.

Het begrip gezamenlijke huishouding leidt er voorts toe dat het vermogen van bijvoorbeeld een inwonende broer of zus bij de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding in aanmerking wordt genomen.

De inboedel als vermogensbestanddeel

4

De waarde van de inboedel wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen voorzover deze bij gedwongen verkoop niet meer dan euro 2.269,- bedraagt. Als de waarde van de inboedel bij gedwongen verkoop meer bedraagt dan euro 2.269,- wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.

Uitvaartvoorziening

4a

Rechten op kapitaaluitkeringen, uitsluitend bestaande uit een kapitaaluitkering bij overlijden van de belastingschuldige en zijn echtgenoot worden niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen, mits de uitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot. Ook polissen die recht geven op prestaties uit levensverzekering in het kader van de verzorging van een uitvaart (zogenoemde naturapolissen) worden niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Bejaarden en vermogen

5

Personen die op 31 december 1999 65 jaar of ouder zijn kunnen over een vrijgesteld bedrag aan financiële middelen beschikken van euro 2.269,- per persoon. Het vrij te laten bedrag op bank- of girorekening als bedoeld in het zevende lid van deze paragraaf, wordt niet in deze vrijstelling betrokken.

De auto als vermogensbestanddeel

6

Bij de behandeling van een verzoek om kwijtschelding wordt de personenauto niet als vermogen in aanmerking genomen als de auto op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van euro 2.269,- of minder. Wanneer de waarde van de auto meer dan euro 2.269,- bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op de auto aan een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

Als 'waarde' wordt de prijs in aanmerking genomen die de autohandel bereid is te betalen bij inkoop van een gebruikte auto zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.

De auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als aan de ontvanger aannemelijk kan worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep danwel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit, of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden (zijn echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Wwb, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in beginsel zou kunnen worden betaald). De belastingschuldige moet de onmisbaarheid (zonodig) ná een verzoek van de ontvanger aannemelijk kunnen maken. Het is dus niet noodzakelijk dat de belastingschuldige reeds bij de indiening van het verzoek om kwijtschelding die onmisbaarheid aannemelijk maakt.

Met betrekking tot de onmisbaarheid in verband met de uitoefening van een beroep wordt opgemerkt dat in artikel 12, tweede lid, onderdeel c van de regeling sprake is van 'die' auto. Daarmede wordt aangegeven dat de auto waarover de belastingschuldige beschikt, moet passen binnen de uitoefening van zijn functie. De onmisbaarheid van de auto in verband met invaliditeit of ziekte kan aannemelijk worden gemaakt met een verklaring van een vertrouwensarts niet zijnde huisarts of behandelend specialist. De onmisbaarheid kan ook aannemelijk worden gemaakt door het feit dat de auto niet met eigen middelen is voldaan maar is betaald door de Gemeentelijke Sociale Dienst of het Uitvoeringsinstituut.

Bank- en/of girosaldo en vermogen

7

Een tegoed op een bank- of girorekening wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor wat het vrij opneembare deel daarvan betreft alleen voorzover dit tegoed meer bedraagt dan het voor de belastingschuldige geldende normbedrag voor kosten van levensonderhoud, vermeerderd met de op de belastingschuldige drukken- de huurprijs dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon tot maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag voorzover dit meer is dan de minimale eigen bijdrage in de laagste inkomenscategorie volgens artikel 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag en ook met de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de zorgtoeslag ingevolge de Wet op de zorgtoeslag. Wanneer de huur, de hypotheekrente, erfpachtcanon, de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten moeten worden voldaan over een termijn die langer is dan een maand, wordt dat termijnbedrag in aanmerking genomen voorzover dat - gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling - op het moment waarop het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan, redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling.

Een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van de WSF of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in de vorm van een lening, wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen. Een spaartegoed dat geacht mag worden te zijn verkregen in de vorm van een zodanige lening wordt evenmin als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen, voorzover het gespaarde bedrag de component lening in de studietoelage niet overschrijdt. Ook een bedrag op een bank- of girorekening dat is verkregen in het kader van een regeling voor persoonsgebonden budget wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen. Incidentele ontvangsten op bank- of girorekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel mede in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering (zie lid 15 van deze paragraaf).

De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in het kader van de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.

De eigen woning als vermogensbestanddeel

8

De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. In het algemeen zal het een door de belastingschuldige zelf bewoonde woning betreffen. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden. Het saldo van de waarde bij verkoop vrij te aanvaarden verminderd met de op de onroerende zaak rustende hypotheek is de zogenaamde overwaarde en wordt als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Het feit dat een vermogen, vastgelegd in een onroerende zaak, moeilijk liquide is te maken - in dat geval zal immers moeten worden overgegaan tot de (gedwongen) verkoop van de onroerende zaak - vormt geen aanleiding voor dit vermogensbestanddeel een ander standpunt in te nemen dan voor de overige vermogensbestanddelen. Een andersluidend standpunt zou ook niet juist zijn omdat het de belastingschuldige zelf is geweest die heeft gekozen voor de wijze waarop hij zijn vermogen vastlegt. Deze belastingschuldige kan daardoor niet in een andere positie komen te verkeren dan de belastingschuldigen die hun vermogen hebben vastgelegd op een wijze waardoor het vermogen wél op een eenvoudige(r) manier liquide kan worden gemaakt. Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de onroerende zaak zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen kan de ontvanger in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek dient opeisbaar te zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrij komen van de woning.

Het verlenen van een zodanig uitstel dient slechts in uitzonderlijke gevallen te worden verleend, aangezien de gemeente zich in dit kader niet als een kredietverlenende instelling behoort op te stellen.

Vermogen van kinderen

9

Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.

Nalatenschappen en vermogen

10

Voor de beoordeling van verzoeken om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.

Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mede in aanmerking genomen ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken. Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze beschikking wordt bekendgemaakt. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient (zie ook hetgeen is opgemerkt in § 1, derde lid, hiervoor).

Spaarsaldi als vermogensbestanddeel

11

Spaarsaldi en spaarloonsaldi worden als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met hetgeen is opgemerkt in de leden 5 en 7 van deze paragraaf. Een spaarsaldo ingevolge een levensloopregeling wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Beroepsvermogen wikker

11a

Als sprake is van een belastingschuldige die een uitkering geniet ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars wordt het vermogen dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

Betalingscapaciteit

12

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen. De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld in die periode per maand te verwachten kosten van bestaan (zie lid 26 van deze paragraaf).

Het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van zijn echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Wwb in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. Dit artikel merkt als echtgenoot mede aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Inkomensoptelling vindt dus plaats ten aanzien van twee personen die in de zin van artikel 3 Abw een gezamenlijke huishouding voeren, zoals bijvoorbeeld een broer en een zus (zie voor de definitie het derde lid van deze paragraaf). Ook wanneer de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd of, bij ongehuwd samenlevenden, wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het vorenstaande van toepassing, ondanks het feit dat de partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de belastingaanslag. De vaststelling van het totale netto-besteedbare inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de belastingaanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Abw, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die stammen uit de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de aanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de in artikel 3 Abw bedoelde echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan vóór de aanvang van de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval (afhankelijk van de omstandigheden) het normbedrag voor een alleenstaande dan wel het normbedrag voor een alleenstaande ouder (zie lid 26 hierna).

Als na aftrek van de norm voor de kosten van bestaan het saldo nihil of negatief is, wordt volledige kwijtschelding verleend, tenzij zich een omstandigheid voordoet als vermeld in § 1, lid 16, hiervoor. Is sprake van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de regeling, dan wordt het verzoek behandeld als ware geen sprake van een schuldsaneringsregeling overeenkomstig het terzake geldende bestaande beleid. Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Voorts wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.

Netto-besteedbaar inkomen

13

Het netto-besteedbaar inkomen wordt gevormd door:

-de aan inhouding van loonheffing onderworpen inkomsten verminderd met de wettelijke inhoudingen, zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de ingehouden pensioenpremies, de bijdragen ingevolge een levensloopregeling, de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en de premies ziektekostenverzekering.

Als terugbetalingen of verrekeningen plaatsvinden tussen de belastingschuldige en degene die de aan de loonheffing onderworpen inkomsten betaalbaar stelt, zal het uit te betalen bedrag lager zijn dan het na de wettelijke inhoudingen netto te ontvangen bedrag. Voor de berekening van de betalingscapaciteit wordt rekening gehouden met het netto te ontvangen bedrag (inclusief het bedrag dat wordt gereserveerd in het kader van een zogenaamde spaarloonregeling), na de wettelijke inhoudingen;

  • -

    uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 1:157, 158 en 404 BW (de alimentatie-uitkering);

  • -

    overige inkomsten, met uitzondering van:

    • a.

      de in een voorlopige teruggaaf begrepen kinderkorting alsmede voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger dan 5 jaar is de in een voorlopige teruggaaf begrepen combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting, een en ander als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b.

      een toeslag op grond van de Wet kinderopvang;

    • c.

      een vergoeding voor pleegouders ten behoeve van het levensonderhoud van een pleegkind;

    • d.

      een ouderlijke bijdrage in geld of bijstand die niet strekt ter bestrijding van de bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan;

    • e.

      uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en daarmee vergelijkbare buitenlandse uitkeringen;

    • f.

      toegekende bedragen in het kader van een regeling van een persoonsgebonden budget;

    • g.

      de bedragen bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, k en o van de Wwb (zie lid 17b van artikel 26 van deze leidraad);

    • h.

      de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de Wwb (zie lid 18 van artikel 26 van deze leidraad).

Netto-besteedbaar inkomen en inkomsten van inwonenden

14

Inkomsten van een inwonende worden in de berekening van het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige betrokken als deze inwonende met de belastingschuldige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Het feit dat een ouder of kind inwoont, kan dus niet leiden tot bijtelling van inkomsten. Inkomensoptelling vindt dus plaats ten aanzien van in gezinsverband levende echtgenoten, ongeacht hun huwelijksgoederenregime, en twee personen die een gezamenlijke huishouding voeren, mits geen bloedverwanten in de eerste graad. Het inkomen van een inwonend kind en een inwonende ouder blijft buiten beschouwing. Een uitzondering daarop vormen de inkomsten voor door of ten behoeve van minderjarige kinderen ontvangen alimentatie.

Netto-besteedbaar inkomen en vakantiegeld

15

Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de (aan loonheffing onderworpen) inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld. Wanneer uit het ingediende verzoekformulier blijkt dan wel de ontvanger uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7% wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.

Netto-besteedbaar inkomen en studiefinanciering

16

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.

Studenten in het voortgezet onderwijs of speciaal voortgezet onderwijs ontvangen een basistoelage en eventueel (afhankelijk van het inkomen van de ouders) een tegemoetkoming in de schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.

Studenten in het middelbaar onderwijs ontvangen een basisbeurs en eventueel (afhankelijk van het inkomen van de ouders) een aanvullende beurs en een lening op grond van de WSF.

De inkomsten worden gesteld op een forfaitair bedrag. Dit forfaitaire bedrag is het betreffende bedrag van kolom a van bijlage 1b van deze leidraad. Indien belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van het forfaitaire bedrag vermeld in kolom a. Echter voorzover het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering en de eigen inkomsten meer bedraagt dan het forfaitaire bedrag vermeld in kolom d van bijlage 1b, wordt als inkomsten in dat geval in aanmerking genomen: dat verschil vermeerderd met het forfaitaire bedrag vermeld in kolom a. Indien sprake is van een partnertoeslag of een éénoudertoeslag worden bij de voormelde berekeningen de forfaitaire bedragen van kolom a en kolom d verhoogd met die toeslagen.

Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage

17

Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen. De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt daarentegen wèl als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dit geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage, die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar, geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

Persoonsgebonden budget

17a

Bedragen die in het kader van een regeling van persoonsgebonden budget aan een betrokkene worden toegekend, worden niet als inkomsten betrokken bij de berekening van de betalingscapaciteit.

Vergoedingen ter stimulering van arbeid

17b

Niet betrokken als inkomsten bij de berekening van de betalingscapaciteit worden de in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, k en o, verstrekte premies, kostenvergoedingen en vrij te laten inkomsten bedoeld ter stimulering van arbeid.

Het gaat in casu om de volgende bedragen:

  • -

    een eenmalige premie in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 2.133 per kalenderjaar;

  • -

    een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,- per maand met een maximum van € 764 per jaar;

  • -

    een kostenvergoeding in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 150 per maand met een maximum van € 1500 per jaar;

  • -

    inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 % van deze inkomsten, met een maximum van € 177 per maand, voor zover betrokkene algemene bijstand ontvangt en dit bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Overige inkomsten

18

Tot de overige inkomsten kunnen worden gerekend de ouderlijke bijdrage in geld die jongeren ontvangen en de (aanvullende) bijzondere bijstand voor jongeren (zie lid 17 hiervoor).

Ook de inkomsten uit het houden van kostgangers en de inkomsten uit kamerverhuur en onderverhuur worden tot de overige inkomsten gerekend. Zie in dit verband ook artikel 26, lid 24A, van deze leidraad.

Netto-besteedbaar inkomen wikkers

18a

Natuurlijke personen die een uitkering genieten op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars (Wik-uitkering) worden voor de toepassing van het kwijtscheldingsbeleid in beginsel behandeld als particulieren.

Bij kunstenaars, die in het jaar (of een deel van het jaar) voorafgaand aan het jaar waarin het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend een Wik-uitkering hebben genoten, worden ter bepaling van het netto-besteedbaar inkomen naast die Wik-uitkering en de eventuele werkelijke inkomsten als bedoeld in artikel 14, eerste en tweede lid, van de regeling, zoals bijvoorbeeld looninkomsten of de onder overige inkomsten gerangschikte inkomsten uit het houden van kostgangers, ook als overige inkomsten de inkomsten uit de vrije beroepsuitoefening in aanmerking genomen. Deze laatste inkomsten worden forfaitair bepaald. Deze inkomsten worden in aanmerking genomen voor het bedrag dat blijkt uit de opgave van de in het kalenderjaar genoten inkomsten die de belastingschuldige aan het college van burgemeester en wethouders moet verstrekken ten behoeve van de definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering, bedoeld in artikel 10 van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

Van de kunstenaar die in het voorafgaande kalenderjaar geen Wik-uitkering heeft genoten worden de totale inkomsten - in afwijking van het hierboven genoemde - gesteld op het bedrag van de voor hem geldende bijstandsnorm, met inbegrip van de maximale toeslag.

Netto-besteedbaar inkomen en de aftrekbare uitgaven

19

Voordat van het netto-besteedbare inkomen de kosten van bestaan worden afgetrokken ter bepaling van de betalingscapaciteit, worden de inkomsten genoemd in artikel 14 van de regeling verminderd met de uitgaven genoemd in artikel 15 van de regeling. Een nadere toelichting op de aftrekbare uitgaven volgt in de leden 20 tot en met 25 van deze paragraaf.

NB. Uitgaven die niet zijn genoemd in artikel 15 van de regeling kunnen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen niet in mindering worden gebracht.

Betalingen op belastingschulden

20

Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met betalingen die nog moeten worden gedaan op geformaliseerde belastingaanslagen waarop het verzoek om kwijtschelding geen betrekking heeft. Als uit de administratie van de ontvanger niet blijkt dat de belastingschuldige die het verzoek heeft ingediend (een) andere belastingaanslag(en) heeft te voldoen dan die waarvan kwijtschelding wordt verzocht, kan de ontvanger de belastingschuldige bewijsstukken laten overleggen waaruit van die betalingen blijkt. De betalingen moeten betrekking hebben op reeds geformaliseerde belastingaanslagen. Met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend nog zullen worden opgelegd, wordt geen rekening gehouden. In voorkomend geval kan - als het rijksbelastingen betreft - bij de rijksontvanger een aanvullend verzoek om kwijtschelding worden ingediend. Onder betaling op belastingschulden wordt ook begrepen een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen, ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en een betaling ter zake van een terugvorderingsbeschikking toeslagen. Betreft het belastingen van lagere overheden, dan kan bij de betreffende instantie om kwijtschelding worden verzocht.

Tot betalingen op belastingschulden worden ook de betalingen gerekend die worden verricht op andere gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de rechten die zijn vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet), en andere belastingen en heffingen van lokale overheden. De ontvanger kan de belastingschuldige bewijsstukken laten overleggen waaruit van de betalingen op die belastingen en/of heffingen blijkt.

Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt geen rekening gehouden met de betalingen op belastingschulden bedoeld in § 1, zesde lid, hiervoor.

Uitgaven voor huur/hypotheekrente en erfpachtcanons

21

Omdat de kwijtscheldingsnorm minimaal 90% van de normuitkering van de bijstand bedraagt, analoog aan het regime voor de beslagwetgeving, heeft dit tot gevolg dat woonlasten die bij de toepassing van de Wet op de huurtoeslag minimaal voor eigen rekening blijven, al in de kwijtscheldingsnorm zijn verwerkt. Thans is dit een bedrag van € 184,85 per maand. Dit bedrag, dat dus ook in de bijstandsuitkering is begrepen, is het minimale eigen aandeel in de woonlasten overeenkomstig de systematiek van de Wet op de huurtoeslag voor iemand met een minimuminkomen. Bij de berekening van de betalingscapaciteit wordt rekening gehouden met de woonlasten die niet in de kwijtscheldingsnorm zijn verwerkt (dus het bedrag boven de normhuur, te weten € 184,85: voor éénpersoonshuishoudens is dit bedrag € 183,03 en voor meerpersoonshuishoudens is dit bedrag € 181,22) tot het bedrag van de maximum huurgrens (€ 621,78 per maand). Het bij de berekening van de betalingscapaciteit in aanmerking te nemen bedrag bedraagt derhalve maximaal € 621,78 - € 184,85 = € 436,93.

Onder (netto-)woonlasten wordt verstaan de op belastingschuldige drukkende huurprijs als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag dan wel hypotheekrente (niet de aflossingen op de hypotheek!) en erfpachtcanon terzake van een door de belastingschuldige bewoonde woning voorzover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de ontvangen huurtoeslag en andere tegemoetkomingen in de woonlasten. Onder netto-woonlasten vallen dus ook de subsidiabele servicekosten. De huur die bij de berekening van de belastingcapaciteit in aanmerking wordt genomen, is de huur zoals van toepassing op het moment waarop het verzoek wordt ingediend. Met eventuele (voorzienbare) huurverhoging wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit over de toekomstige periode van twaalf maanden geen rekening gehouden. Wanneer het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Wwb (zie lid 12 van deze paragraaf) wordt slechts het door belastingschuldige zelf betaalde gedeelte van de woonlasten in aanmerking genomen, dit zulks tot een maximum van 50% van de woonlasten. Wanneer de belastingschuldige die een verzoek om kwijtschelding heeft ingediend tegen betaling kost en inwoning geniet of op commerciële basis een kamer huurt, wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit uitsluitend rekening gehouden met het bedrag dat voor inwoning c.q. de kamerhuur wordt betaald. De 'kost' wordt derhalve niet in aanmerking genomen.

In een aantal gevallen wordt huurtoeslag verstrekt ook als de huur hoger is dan de maximumgrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. Dat is het geval als:

  • -

    het huishouden van de belastingschuldige uit meer dan 8 personen bestaat;

  • -

    belastingschuldige gehandicapt is en in een aangepaste woning woont.

Het vorenstaande houdt in dat in deze gevallen een hogere huur in aanmerking kan worden genomen dan het maximumbedrag van de huurtoeslag.

Huurtoeslagnormen en ouderenhuishoudens

21a

In het vorige lid dient voor:

  • a.

    '€ 184,85' in de tweede en vierde volzin gelezen te worden: '€ 183,03' voor éénpersoonsouderenhuishoudens en '€ 181,22' voor meerpersoonsouderenhuishoudens;

  • b.

    '€ 621,78 - € 184,85 = € 436,93' in de vijfde volzin gelezen te worden voor éénpersoonsouderenhuishoudens en meerpersoonsouderenhuishoudens: '€ 621,78 - € 183,03 = € 438,75' onderscheidenlijk '€ 621,78 - € 181,22 = € 440,56'.

Uitgaven voor premies ziektekosten en zorgverzekering

22

De niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten, verminderd met de zorgtoeslag ingevolge de Wet op de zorgtoeslag, mogen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen in mindering worden gebracht. Alle overige uitgaven in verband met ziekte en/of invaliditeit worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen. Voor de bestrijding van de noodzakelijke (extra) kosten die de belastingschuldige maakt in verband met ziekte of invaliditeit kan hij zonodig een beroep doen op de Wwb, voorzover geen beroep kan worden gedaan op andere voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een uitkering krachtens de AWBZ. Voordat de gevraagde bijstand wordt verleend, moet de aanvrager/belastingschuldige zelf in een kalenderjaar een vastgesteld maximumbedrag uit eigen middelen hebben bijgedragen. Ook met de eigen bijdrage wordt geen rekening gehouden bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen. Omdat de belastingschuldige zijn uitgaven in verband met ziekte of invaliditeit óf uit eigen middelen moet voldoen zolang het vastgestelde maximumbedrag niet wordt overschreden, óf een beroep kan doen op de Abw of een andere voorziening wordt met die uitgaven bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen geen rekening gehouden.

Uitgaven in verband met onderhoudsverplichting

23

Uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 1:157, 158 en 404 BW (de zogenaamde alimentatieverplichtingen) en daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage (de bijdrage die een gemeente op grond van de Wwb van een expartner vordert in de kosten van bijstand) worden bij de berekening van het netto-besteedbaar inkomen in mindering gebracht.

Uitgaven in verband met aflossingen op leningen

24

Aflossingen op leningen waarbij het geleende bedrag is aangewend voor de betaling van belastingschulden, andere dan die genoemd in artikel 8, tweede lid, van de regeling, worden bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen in aanmerking genomen. De ontvanger kan de belastingschuldige vragen om aan te tonen dat het geleende bedrag inderdaad voor betaling van de belastingaanslagen is aangewend.

Uitgaven onderverhuur c.q. kamerverhuur en het houden van kostgangers

24a

Is sprake van onderverhuur c.q. kamerverhuur dan wordt hetgeen door de onderhuurder c.q. kamerhuurder wordt betaald, geheel als overige inkomsten aangemerkt.

Ook inkomsten uit het houden van kostgangers worden tot de overige inkomsten gerekend.

Anders dan bij onderverhuur c.q. kamerverhuur worden op de inkomsten uit het houden van kostgangers wel kosten in mindering gebracht, voor zover die kosten de met het houden van kostgangers genoten inkomsten niet overschrijden. De kosten die in mindering worden gebracht bedragen forfaitair € 8,50 per dag, dus ongeacht de werkelijke kosten, waarbij een maand op 30 dagen wordt gesteld. Als sprake is van kostgangers die niet een volle week de kost genieten, vindt toepassing van dit forfait naar evenredigheid plaats.

Betalingen aan andere schuldeisers

25

Bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen wordt geen rekening gehouden met aflossingen op schulden die de belastingschuldige verricht aan andere schuldeisers ongeacht het doel waarvoor de schulden zijn aangegaan. Onder aflossing moet in dit verband worden verstaan de brutobetaling, dus zowel de betaling op de hoofdsom, als de betaling op rente en kosten. Een uitzondering op dit uitgangspunt geldt voor de aflossingen genoemd in punt 24. Hoewel de aflossingen aan andere crediteuren bij de berekening van het netto-besteedbare inkomen niet in aanmerking worden genomen, kunnen die aflossingen wel van invloed zijn op de vraag of al dan niet kwijtschelding moet worden verleend.

Normbedragen voor bestaanskosten

26

Nadat het netto-besteedbare inkomen is vastgesteld kunnen de kosten van bestaan daarop in mindering worden gebracht ter bepaling van de betalingscapaciteit. De normbedragen voor de kosten van bestaan bedragen 90% van het feitelijke inkomen (het gezamenlijke bedrag van de in artikel 14 van de regeling genoemde inkomstenbestanddelen) met als maximum 90% van de voor het desbetreffende huishoudtype geldende maximale bijstandsnorm en als minimum 90% van de voor dat huishoudtype geldende minimale bijstandsnorm. Dit geldt niet voor de in artikel 22 Wwb bedoelde ouderennormen. Op deze ouderennormen is het gemeentelijke toeslagen- en verlagingenbeleid niet van toepassing. Dit betekent dat echtparen en alleenstaanden, die inwonen bij hun kinderen, dan wel inwonende kinderen hebben, onafhankelijk van het inkomen c.q. de bijdragen van die kinderen de volledige norm ontvangen. De normbedragen voor de kosten van bestaan bedragen 90% van de voor het desbetreffende huishoudtype geldende ouderennormen. Uit een oogpunt van doelmatigheid worden de normbedragen altijd op één hele euro naar boven afgerond. De voor de kwijtschelding van belang zijnde huishoudtypen die de bijstand onderkent zijn echtgenoten, een alleenstaande ouder en een alleenstaande en de 'ouderen' volgens de zogenaamde ouderennormen.

Voor echtgenoten die beiden jonger zijn dan 65 jaar is de kwijtscheldingsnorm maximaal 90% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel c, Wwb (de basisbijstandsnorm) en minimaal 90% van die bijstandsnorm verminderd met een korting die wordt gesteld op 20% van de voor echtgenoten geldende hoogste bijstandsnorm. Deze korting is gelijk aan het bedrag van de toeslag genoemd in artikel 25, tweede lid, Wwb. Voor echtgenoten die beiden ouder zijn dan 65 jaar, of waarvan één echtgenoot ouder is dan 65 jaar, geldt een afwijkende kwijtscheldingsnorm (zie hierna).

Voor een alleenstaande ouder, jonger dan 65 jaar, is de kwijtscheldingsnorm minimaal 90% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel b, Wwb (de basisbijstandsnorm) en maximaal 90% van die bijstandsnorm verhoogd met de toeslag als bedoeld in artikel 25 tweede lid, Wwb. Deze toeslag bedraagt 20% van de voor echtgenoten geldende hoogste bijstandsnorm. Voor een alleenstaande ouder die ouder is dan 65 jaar, geldt een afwijkende kwijtscheldingsnorm (zie hierna). Voor een alleenstaande is de kwijtscheldingsnorm minimaal 90% van de bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel a, Wwb (de basisbijstandsnorm) en maximaal 90% van die bijstandsnorm verhoogd met de toeslag als bedoeld in artikel 25, tweede lid, Wwb. Deze toeslag bedraagt 20% van de voor echtgenoten geldende hoogste bijstandsnorm. De minimum- en maximum-kwijtscheldingsnormen per maand voor de verschillende huishoudtypen op basis van de bijstandnormen zoals die thans gelden en de afwijkende kwijtscheldingsnormen voor 'ouderen', zijn:

-voor echtgenoten die beiden jonger zijn dan 65 jaar: minimum € 898 en maximum € 1.122; voor echtgenoten die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 1.176; voor echtgenoten waarvan een echtgenoot 65 jaar of ouder is en de andere echtgenoot jonger is dan 65 jaar: € 1.176.

Als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij die ander een bloedverwant in de eerste graad is. Zie voor de definitie van het begrip gezamenlijke huishouding het derde lid van deze paragraaf;

-voor een alleenstaande ouder die jonger is dan 65 jaar: minimum € 786 en maximum € 1.010; voor een alleenstaande ouder die 65 jaar of ouder is: € 1.057.

Onder een alleenstaande ouder wordt verstaan: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij die ander een bloedverwant in de eerste graad is;

-voor een alleenstaande die jonger is dan 65 jaar: minimum € 561 en maximum € 786; voor een alleenstaande die 65 jaar of ouder is € 858. Onder een alleenstaande wordt verstaan: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij die ander een bloedverwant in de eerste graad is.

NB: Onder 'kind' wordt verstaan het in Nederland woonachtige kind. Onder 'ten laste komend kind' wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag.

Voorbeelden

Voorbeeld 1

X is een alleenstaande, jonger dan 65 jaar. Zijn inkomen (ná de gebruikelijke inhoudingen) is € 890. Zijn netto besteedbaar inkomen bedraagt, na aftrek woonlasten minus de minimale eigen bijdrage en zijn premie ziektekostenverzekering € 800. De (theoretische) kwijtscheldingsnorm is 90% van het inkomen ad € 890 en bedraagt dus € 801. Dit bedrag is hoger dan de maximum kwijtscheldingsnorm ad € 785. Voor X geldt dus een kwijtscheldingsnorm van € 785. Zijn betalingscapaciteit per maand bedraagt € 800 minus € 785 = € 15 x 80% = € 12.

Voorbeeld 2

Y is een alleenstaande ouder, jonger dan 65 jaar. Zijn inkomen is € 900. Zijn netto besteedbaar inkomen bedraagt, na aftrek woonlasten minus de minimale eigen bijdrage en zijn premie ziektekostenverzekering € 770. De kwijtscheldingsnorm is in beginsel 90% van het inkomen ad € 900 en bedraagt dus € 810. Dit bedrag is lager dan de maximum kwijtscheldingsnorm ad € 1.009 en hoger dan de minimum kwijtscheldingsnorm ad € 785. Voor Y geldt dus een kwijtscheldingsnorm van € 810. Zijn betalingscapaciteit per maand bedraagt € 770 minus € 785 = nihil.

Voorbeeld 3

X en Y zijn echtgenoten. X is 20 jaar, Y is 22 jaar. Het inkomen is € 729. Het netto- besteedbaar inkomen bedraagt, na aftrek woonlasten minus de minimale eigen bijdrage en zijn premie ziektekostenverzekering € 610. De kwijtscheldingsnorm is in beginsel 90% van het inkomen ad € 729 en bedraagt derhalve € 657. Dit bedrag is lager dan de minimum kwijtscheldingsnorm ad € 898. Voor dit echtpaar geldt dus een kwijtscheldingsnorm van € 898. De betalingscapaciteit per maand bedraagt € 610 minus € 898 = nihil.

Verblijf in inrichting

26a

Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de Wwb is de kwijtscheldingsnorm per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:

  • -

    voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 185 verhoogd met een vergoeding Zorgverzekeringswet van € 53;

  • -

    voor gehuwden: € 288 verhoogd met een vergoeding Zorgverzekeringswet van € 76.

Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de kwijtscheldingsnorm de som van de bijstandsnormen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

Buitenlandse belastingschuldigen

27

Bij de beoordeling van verzoeken om kwijtschelding die zijn ingediend door belastingschuldigen die in het buitenland verblijven, gelden dezelfde normbedragen als voor belastingschuldigen die hier te lande verblijven.

Onderhoud gezinsleden in het buitenland

28

De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland achtergebleven echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Abw. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Wwb wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse belastingschuldige aan zijn bloed of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden.

Betalingscapaciteit niet volledig opgeëist

29

Het bedrag dat overblijft nadat het netto-besteedbaar inkomen is verminderd met het normbedrag voor de kosten van het bestaan is de betalingscapaciteit (zie lid 12 van deze paragraaf). Bij de beoordeling van de vraag tot welk bedrag kwijtschelding moet worden verleend, wordt niet de volledige betalingscapaciteit in aanmerking genomen. Om belastingschuldige de gelegenheid te bieden plotseling optredende kosten te kunnen betalen, zoals bijvoorbeeld de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen wordt voor de bepaling van het kwijt te schelden bedrag volstaan met het opeisen van 80% van de betalingscapaciteit.

§ 2a Wettelijke schuldsaneringsregeling en (buiten)gerechtelijk akkoord

Begripsbepalingen

1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    schuldsaneringsregeling: de schuldsaneringsregeling zoals bedoeld in artikel 26, § 3 van deze leidraad en de artikelen 20 t/m 22 van de regeling juncto artikel 26, § 4 van deze leidraad;

  • -

    aangeboden akkoord: een akkoord dat wordt aangeboden om te komen tot een gerechtelijk of buitengerechtelijk akkoord als bedoeld in de artikelen 19a en 22a van de regeling;

  • -

    gerechtelijk akkoord: het akkoord als bedoeld in de artikelen 19a, tweede lid en 22a, tweede lid, van de regeling;

  • -

    dwangakkoord: een akkoord, als gevolg waarvan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling eindigt, waaraan de ontvanger is gebonden, doch waarmee hij niet heeft ingestemd;

  • -

    saneringsplan: een door de rechter op grond van titel III afdeling 7 van de Faillissementswet vastgesteld plan in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Algemeen

2

Met de WSNP wordt bereikt dat een natuurlijk persoon, waarvan redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of die in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, niet tot in lengte van jaren door zijn schuldeisers achtervolgd kan worden. Uitgangspunt is namelijk de 'schone lei'. Voor het van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling is niet vereist dat gedurende de looptijd van de regeling een bepaald minimumbedrag aan de schuldeisers kan worden uitgekeerd. Het is dus mogelijk dat de schuldeisers niets of vrijwel niets op hun vorderingen ontvangen. Wel moet de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning leveren om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het belang van de schuldeisers.

De wettelijke schuldsaneringsregeling kan van toepassing worden verklaard op zowel natuurlijke personen die geen onderneming drijven als op natuurlijke personen die wel een onderneming drijven. Het gaat daarbij dus om natuurlijke personen met een eenmanszaak, zij die in een maatschap een zelfstandig beroep uitoefenen of zij die (beherend) vennoot zijn in een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap. De WSNP beoogt in belangrijke mate de bereidheid van schuldeisers tot het treffen van een buitengerechtelijk akkoord te bevorderen. De WSNP bevat namelijk bepalingen die door schuldeisers als ongunstig zullen worden ervaren:

  • -

    vérgaande bevoegdheden van de rechter: de rechter kan een saneringsplan vaststellen zonder instemming van de schuldeisers (ook de bevoorrechte);

  • -

    de rechter-commissaris heeft onder omstandigheden de bevoegdheid om een aangeboden akkoord dat door de schuldeisers is verworpen toch bindend vast te stellen;

  • -

    er treedt een moratorium in werking in die zin dat schuldeisers - de separatisten uitgezonderd - geen verhaal meer kunnen zoeken voor vorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling ziet (gelegde beslagen vervallen zodra de uitspraak houdende de vaststelling van het saneringsplan in kracht van gewijsde is gegaan);

  • -

    naast de bevoorrechte schuldeisers ontvangen ook de concurrente schuldeisers een uitkering.

De artikelen 19a en 22a van de regeling, waarin bepalingen zijn opgenomen voor die situaties waarin een akkoord wordt aangeboden, strekken ertoe de doelstellingen van de WSNP, namelijk het zoveel mogelijk treffen van buitengerechtelijke akkoorden, ook voor de belastingschulden te laten gelden. De bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op het ontslag van de betalingsverplichting van een aansprakelijk gestelde. Opgemerkt wordt dat als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord kan worden getoetst aan het terzake geldende beleid ingevolge artikel 19a of artikel 22a van de regeling, als de schuldenaar daarom uitdrukkelijk verzoekt. Verwezen wordt in dit verband naar hoofdstuk XI, § 5, eerste lid, van deze leidraad.

Gevolgen wettelijke schuldsaneringsregeling

3

Belastingvorderingen ten aanzien waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling werkt en voorzover die na beëindiging van de toepassing van die regeling op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, worden niet kwijtgescholden, maar worden aangemerkt als natuurlijke verbintenissen. Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet afdwingbare verbintenis.

Aansprakelijkheid

Aansprakelijkstelling voor belastingaanslagen lopende de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk. Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kunnen derden nog aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onbetaald gebleven belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aangemerkt en kunnen reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures worden voortgezet.

Verrekening

Belastingteruggaven die zijn vastgesteld nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd en die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kunnen worden verrekend met de tot een natuurlijke verbintenis gereduceerde vorderingen.

Boedelschuldeisers

Belastingschulden die (materieel) zijn ontstaan gedurende de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling worden in beginsel aangemerkt als boedelschulden. De wettelijke schuldsaneringsregeling werkt niet ten aanzien van de vorderingen van de boedelschuldeisers. Boedelschuldeisers moeten uit de boedel worden betaald. De ontvanger ziet erop toe dat de boedelschulden tijdig door de bewindvoerder worden voldaan. Als belastingschulden, die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de bewindvoerder om langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval is beslag op en uitwinning van tot de boedel behorende goederen mogelijk.

De boedelschuldeisers die niet uit de boedel voldaan kunnen worden, behouden na afloop van de toepassing van de regeling een volledig afdwingbare vordering op de schuldenaar. De ontvanger kan tijdens de wettelijke schuldensaneringsregeling in het kader van de invordering van boedelschulden niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.

Schuldsaneringsregelingen van de ontvanger

4

De schuldsaneringsregelingen van de ontvanger voor particulieren en ex-ondernemers (artikel 26, § 3 van deze leidraad) en ondernemers (de artikelen 20 t/m 22 van de regeling juncto artikel 26, § 4 van deze leidraad) blijven van kracht voor die gevallen waarin een buitengerechtelijk akkoord op grond van artikel 19a of artikel 22a van de regeling dan wel toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet mogelijk is. Te denken valt in dit verband aan de situatie waarin een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt afgewezen (artikel 288 FW, zie hierna).

De schuldsaneringsregeling van de ontvanger voor ondernemers blijft overigens in ieder geval van toepassing op ondernemers/niet-natuurlijke personen (B.V.'s, maar ook eenmans-B.V.'s).

Buitengerechtelijk akkoord alleen in die gevallen waarin redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zal worden verklaard

5

De ontvanger zal alleen tot een buitengerechtelijk akkoord als bedoeld in de artikelen 19a en 22a van de regeling toetreden als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan (zie hierna).

Bij het toetreden tot een buitengerechtelijk akkoord zal de ontvanger er zich eerst van moeten vergewissen of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zal worden verklaard (artikel 19a, tweede lid en artikel 22a, tweede lid, van de regeling). Van belang voor de beantwoording van die vraag is artikel 288 FW, welk artikel de weigeringsgronden voor de rechter bevat ten aanzien van een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Deze zijn:

imperatieve afwijzingsgronden

Een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt afgewezen wanneer:

  • -

    de schuldenaar in staat geacht wordt te kunnen voortgaan met betalen;

  • -

    er gegronde vrees is dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de regeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de regeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Dit kan worden getoetst aan het door de schuldenaar in het verleden getoonde betalingsgedrag. Heeft de schuldenaar getracht goederen aan het verhaal van zijn schuldeisers te onttrekken (door verbergen of vervreemden) of voortdurend getracht zijn betalingsverplichtingen te ontlopen, dan zou deze afwijzingsgrond aan de orde kunnen zijn;

  • -

    de wettelijke schuldsaneringsregeling al op de schuldenaar van toepassing is. Dit is denkbaar wanneer de schuldenaar tijdens de (eerste) wettelijke schuldsaneringsregeling nieuwe schulden maakt waarop die schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.

facultatieve afwijzingsgronden

Een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden afgewezen wanneer:

  • -

    de schuldenaar binnen tien jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingediend in staat van faillissement heeft verkeerd of wanneer na 1 december 1998 binnen tien jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingediend de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is geweest;

  • -

    aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. De hier bedoelde 'goede trouw' houdt niet direct verband met artikel 3:11 BW of met de redelijkheid en billijkheid, maar is meer een gedragsmaatstaf. Omstandigheden die kunnen worden meegewogen zijn de aard (bijvoorbeeld fraudeschulden) en omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, de inspanningen die de schuldenaar heeft gedaan om tot betaling te komen, het frustreren van verhaalsacties en de vraag of en wanneer eerder een faillissement of wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest.

De ontvanger zal in een concreet geval aan de hand van deze gronden moeten beoordelen wat de rechter in die situatie zou besluiten: wel of geen wettelijke schuldsaneringsregeling. De inlichtingenverplichtingen van hoofdstuk VII van de wet kunnen de ontvanger daarbij helpen. Een 'vertaling' van artikel 288 FW levert de volgende checklist op (niet limitatief):

  • -

    kan belastingschuldige doorgaan met betalen van schulden (er is voldoende geld/vermogen beschikbaar of komt op korte termijn beschikbaar; onderneming maakt nog winst; er zijn teruggaven te verwachten etc.) of is er sprake van een uitzichtloze situatie;

  • -

    is er gegronde vrees voor benadeling van de gemeente of niet behoorlijke nakoming van een te sluiten (buiten)gerechtelijk akkoord (dit kan worden getoetst aan de hand van ervaringen ten aanzien van aangifte- en betalingsgedrag, strafrechtelijk verleden, vertrek naar het buitenland et cetera);

  • -

    is de belastingschuldige in het verleden al failliet geweest of is de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing geweest;

  • -

    is aannemelijk dat de belastingschuldige niet te goeder trouw is geweest (bijvoorbeeld blijkend uit het ontstaan en het onbetaald laten van de schulden/ frustreren c.q. pogingen tot frustreren van verhaalsacties) en in hoeverre is er sprake van verwijtbaarheid dat het zover is gekomen (tijdstip en frequentie van aangaan van schulden, zijn er inspanningen geweest om schulden te verminderen).

Situaties artikel 19a van de regeling

6

In artikel 19a van de regeling zijn met betrekking tot particulieren twee situaties geregeld waarin sprake is van een buitengerechtelijk akkoord. De eerste situatie, uitgewerkt in het eerste lid, is die waarin, nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken, toch nog een akkoord aan de schuldeisers wordt aangeboden.

De tweede situatie, geregeld in het tweede lid, heeft betrekking op een akkoord dat wordt aangeboden in geval dat er geen of nog geen sprake is van een door de rechter (al dan niet voorlopig) uit te spreken wettelijke schuldsaneringsregeling. Het gaat hierbij om de gevallen waarin, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, de belastingschuldige in een situatie verkeert waarin hij in aanmerking komt voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Onder de in artikel 19a, tweede lid, van de regeling opgenomen zinsnede 'afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten' dient tevens te worden begrepen de overlegging van de in artikel 285, eerste lid, onder e, FW bedoelde verklaring die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar moet worden afgegeven omtrent de financiële positie van de schuldenaar. Mocht uit die verklaring blijken dat de belastingschuldige niet beschikt over enige aflossingsmogelijkheid dan heeft de rechter de bevoegdheid de wettelijke schuldsaneringsregeling zonder verificatievergadering na een jaar te beëindigden. Deze bepaling houdt dus in dat in dit soort gevallen de belastingschuldige na een jaar al een 'schone lei' kan krijgen, zonder dat er enigerlei uitkering is gedaan.

Situaties artikel 22a van de regeling

7

Artikel 22a voorziet in een overeenkomstige toepassing van artikel 19a op ondernemers -natuurlijke personen.

Begrip belastingschuld

8

Bij de beoordeling van het buitengerechtelijk akkoord moet allereerst worden vastgesteld wat de hoogte is van de belastingschuld c.q. op welke belastingaanslagen het buitengerechtelijk akkoord ziet. Uitgangspunt zal daarbij moeten zijn de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken (artikel 19a, eerste lid en artikel 22a, eerste lid, van de regeling) dan wel de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden (artikel 19a, tweede lid en artikel 22a, tweede lid, van de regeling).

Er rust een inspanningsverplichting op de ontvanger om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen in die zin dat de ontvanger zo snel mogelijk de nog materieel verschuldigde belasting tot aan het moment waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken, dan wel tot aan het moment waarop vorenbedoeld akkoord is aangeboden, dient te formaliseren. Belastingschulden die materieel zijn ontstaan na uitspraak van de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan wel zijn ontstaan na aanbieding van vorenbedoeld akkoord, vallen dus niet onder het buitengerechtelijk akkoord. Van deze belastingschulden zal na formalisering integrale voldoening worden geëist.

Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk of buitengerechtelijk akkoord

9

De inhoud van een akkoord, niet zijnde een dwangakkoord, wordt door de wilsovereenstemming tussen de onderhandelende partijen bepaald en kan van alles behelzen. Echter de ontvanger verleent uitsluitend zijn medewerking aan een dergelijk akkoord als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    De ontvanger dient in het kader van een gerechtelijk of buitengerechtelijk akkoord als schuldeiser op vorderingen ten minste een gelijk percentage te ontvangen van hetgeen de concurrente schuldeisers op hun vorderingen krijgen uitgekeerd en het te ontvangen bedrag dient ten minste dezelfde omvang te hebben als kan worden verkregen indien de rechter een saneringsplan vaststelt.

  • -

    Er moet een reële verwachting zijn dat de belastingschuldige in staat zal zijn de fiscale verplichtingen na te komen die ontstaan nadat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken (artikel 19a, eerste lid en artikel 22a, eerste lid, van de regeling), dan wel die ontstaan nadat een akkoord om een buitengerechtelijk akkoord te bewerkstelligen is aangeboden (artikel 19a, tweede lid en artikel 22a, tweede lid, van de regeling).

  • -

    De ontvanger mag niet worden achtergesteld bij gelijk bevoorrechte schuldeisers voor wat betreft de omvang van het te ontvangen percentage en het tempo van uitbetaling daarvan.

  • -

    De ontvanger dient er naar te streven dat in het kader van een buitengerechtelijk akkoord betaling ineens plaatsvindt. Wanneer echter in een uitzonderingssituatie betaling in termijnen is overeengekomen, dient de ontvanger zoveel als mogelijk is zekerheid te eisen, bijvoorbeeld door het leggen van beslag.

Opgemerkt wordt dat indien in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zullen worden begrepen waarvoor derden aansprakelijk zijn of kunnen worden gesteld, in de voorwaarden waaronder het buitengerechtelijk akkoord wordt gesloten, dient te worden opgenomen dat de kwijtschelding pas zal worden geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer door de ontvanger kunnen worden verkregen. De ontvanger kan overigens van opneming van een zodanige voorwaarde afzien. In dat geval zal hij echter in het bedrag dat hij in het kader van het buitengerechtelijk akkoord zal eisen, deze eventuele baten in het kader van de aansprakelijkheid tot uitdrukking moeten laten komen.

Ten minste gelijk percentage van hetgeen aan concurrenten wordt uitgekeerd

10

Gelet op de doelstellingen van de WSNP dient de ontvanger aan de totstandkoming van een buitengerechtelijk akkoord als bedoeld in artikel 19a, eerste en tweede lid en artikel 22a, eerste en tweede lid, van de regeling mee te werken indien hij naar redelijke verwachting daarmee hetzelfde resultaat kan boeken als het geval zou zijn indien de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zou uitmonden in een door de rechter vastgesteld saneringsplan. In laatstbedoeld geval zou hij een gelijk percentage op zijn vorderingen uitgekeerd krijgen als aan de concurrente schuldeisers zou worden uitbetaald. Dit is dan ook een van de voorwaarden die de ontvanger stelt in het geval een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.

Het te ontvangen bedrag moet ten minste dezelfde omvang hebben als kan worden verkregen indien de rechter een saneringsplan vaststelt

11

Een volgende voorwaarde voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord is dat het te ontvangen bedrag ten minste dezelfde omvang moet hebben als kan worden verkregen indien de rechter een saneringsplan vaststelt. Deze voorwaarde kan met name van belang zijn in die situaties waarin sprake is van verpande zaken van de belastingschuldige waarop het bodemvoorrecht van de rijksontvanger (artikel 21, tweede lid, van de wet) van toepassing is. Artikel 21 mist echter toepassing voor gemeentelijke belastingen.

Lopende verplichtingen bijhouden

12

Tevens een voorwaarde om toe te treden tot een buitengerechtelijk akkoord is dat er reële vooruitzichten dienen te zijn dat de belastingschuldige in staat zal zijn de lopende verplichtingen tijdig na te komen. Het gaat in casu dan om (materiële) belastingschuld ontstaan na de uitspraak tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan wel ontstaan na de aanbieding van een akkoord ter bewerkstelliging van een buitengerechtelijk akkoord.

In tegenstelling tot de wettelijke schuldsaneringsregeling komt bij het buitengerechtelijk akkoord de liquidatie van het ondernemingsvermogen niet aan de orde. Na de totstandkoming van het buitengerechtelijk akkoord moet de onderneming echter weer voldoende levensvatbaar zijn. Wanneer is te voorzien dat de belastingschuldige de lopende verplichtingen niet zal kunnen nakomen, kan ook worden getwijfeld aan de levensvatbaarheid van het bedrijf. De ontvanger zal in dat geval niet zijn medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord verlenen.

Ontvanger mag niet worden achtergesteld bij gelijk bevoorrechte schuldeisers

13

Een van de voorwaarden om toe te treden tot een buitengerechtelijk akkoord is voorts dat de ontvanger noch in omvang noch in tempo van uitbetaling van het door hem te ontvangen percentage mag worden benadeeld ten opzichte van andere crediteuren. In deze eis ligt ook besloten dat, mocht zich niettemin toch achterstelling van de ontvanger voordoen ten opzichte van een of meer andere schuldeisers in de omvang of het tempo van uitbetaling, dit voor de ontvanger aanleiding zal zijn zijn medewerking aan een aangeboden akkoord te beëindigden.

Buiten toepassing laten van enkele artikelen van de regeling

14

Bij de toepassing van artikel 19a blijven de bepalingen in artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f, van de regeling buiten toepassing. Voor het overige zijn de in Titel III FW geregelde waarborgen, waaronder de in dat verband aan de rechter en bewindvoerder toegekende bevoegdheden, mede van toepassing ter bescherming van de belangen van de fiscus. Deze vervangen als het ware de ter bescherming van de belangen van de fiscus dienende bepalingen in de voormelde onderdelen van artikel 8, eerste lid, van de regeling. Voorts blijven buiten toepassing artikel 8, tweede lid, van de regeling en de artikelen 10 tot en met 19.

Een en ander houdt in dat het feit dat:

  • -

    het aan de belastingschuldige is toe te rekenen dat een belastingaanslag niet kan worden voldaan;

  • -

    de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen;

  • -

    het verzoek wordt gedaan voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de aanslag;

  • -

    niet aan eventueel door de ontvanger gestelde voorwaarden is voldaan, géén belemmering mag vormen voor de totstandkoming van een (buiten)gerechtelijk akkoord als bedoeld in artikel 19a, eerste en tweede lid van de regeling.

En voorts dat:

  • -

    de eis dat het te ontvangen deel van de belastingschuld ten minste gelijk dient te zijn aan het bedrag dat binnen een jaar kan worden verkregen door middel van invorderingsmaatregelen en ten minste gelijk dient te zijn aan de betalingscapaciteit niet meer kan worden gesteld;

  • -

    de voorwaarde dat gelden door derden ter beschikking dienen te worden gesteld, niet meer kan worden gemaakt;

  • -

    de uitsluitingen genoemd in artikel 26, § 1 lid 16, van deze leidraad niet meer gelden.

Bij de toepassing van artikel 22a blijven eveneens de bepalingen in artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f, en tweede lid, van de regeling buiten toepassing. Voorts blijven buiten toepassing de artikelen 20 tot en met 22 van de regeling. Dit houdt tevens in dat:

-het voorbehoud dat aan een buitengerechtelijk akkoord wordt deelgenomen als er geen mogelijkheid is (een) derde(n) aansprakelijk te stellen niet meer kan worden gemaakt.

Bestuurlijke boeten, rente en kosten

15

Bestuurlijke boeten, rente en kosten dienen integraal in het buitengerechtelijk akkoord te worden betrokken.

Gevolgen buitengerechtelijk akkoord

16

De gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord zijn de volgende:

  • -

    een buitengerechtelijk akkoord is niet van invloed op gelegde beslagen. De beslagen worden opgeheven zodra de ontvanger hetgeen hij op grond van het buitengerechtelijk akkoord heeft gevorderd, heeft ontvangen;

  • -

    verrekening van een belastingteruggave ten name van de belastingschuldige is niet meer mogelijk, zodra de schuld is kwijtgescholden.

Gevolgen schuldregeling

16a

Indien de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de schuldregeling in de zin van artikel 25, § 13A, van deze leidraad wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling, waarin gesteld wordt dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan, aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling.

Dit akkoord is voor inwilliging vatbaar indien is gebleken dat:

  • -

    de schuldenaar aan zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst tot schuldregeling heeft voldaan;

  • -

    aan de in artikel 19a van de regeling gestelde voorwaarden is voldaan. In dit verband worden betalingen die hebben plaatsgevonden nadat het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen, geacht onderdeel uit te maken van het te ontvangen deel van de belastingschuld of de belastingschulden. Verrekening van teruggaven maken geen deel uit van het te ontvangen deel van de belastingschuld of de belastingschulden.

Gevolgen dwangakkoord

17

Indien sprake is van een dwangakkoord verleent de ontvanger geen kwijtschelding, maar blijven de belastingvorderingen die resteren na het akkoord als natuurlijke verbintenissen over. Op die verbintenissen is artikel 160 FW, van overeenkomstige toepassing.

§ 3 Schuldenregeling voor particulieren en ex-ondernemers

Voorwaarden tot deelname aan een regeling

1

Als een particulier of een ex-ondernemer, anders dan in het kader van sanering van bedrijfsschulden als bedoeld in afdeling 3 van de regeling, ten behoeve van een financiële sanering aan alle schuldeisers een gedeeltelijke betaling van hun vordering aanbiedt tegen algehele kwijting is de gemeente in beginsel bereid aan de totstandkoming van een schuldenregeling medewerking te verlenen. Een belastingschuldige wordt in het kader van deze schuldenregeling als ex-ondernemer beschouwd als uit de feitelijke omstandigheden is komen vast te staan dat het ondernemerschap daadwerkelijk is beëindigd èn aannemelijk is dat de belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of zelfstandig beroep meer zal uitoefenen. Met inachtneming van hetgeen is bepaald in § 1, zesde lid en lid 16, hiervoor, kan medewerking van de ontvanger aan een schuldenregeling slechts geschieden als:

  • a.

    het te ontvangen deel van de belastingschuld:

    • 1.

      ten minste gelijk is aan het bedrag hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vordering zal worden uitgekeerd;

    • 2.

      ten minste gelijk is aan het bedrag dat binnen een jaar kan worden verkregen door middel van invorderingsmaatregelen en ten minste gelijk is aan de betalingscapaciteit;

  • b.

    de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij concurrente schuldeisers;

  • c.

    de belastingschuldige na de sanering in staat is om zijn nieuwe verplichtingen na te komen;

Begrip belastingschuld

2

Bij de aanbieding van de aangeboden schuldenregeling moet worden vastgesteld wat de hoogte van de schuld is c.q. voor welke belastingaanslagen de schuldenregeling wordt aangeboden. Uitgangspunt is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek.

Bij de behandeling van de aangeboden schuldenregeling is het de taak van de belastingschuldige ervoor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële belastingschuld. Aanslagen die opkomen tijdens de behandelingsduur van het verzoek worden mede in de beoordeling betrokken. Op grond van het vorenstaande wordt ten aanzien van geformaliseerde belastingaanslagen ná de sanering in beginsel de integrale voldoening geëist.

Voor de vraag hoe moet worden gehandeld nadat op kwijtgescholden belastingaanslagen alsnog verminderingen zijn verleend, wordt verwezen naar § 1, leden 17 en 18, hiervoor.

3

n.v.t.

Opbrengst ten minste gelijk aan datgene wat bij invorderingsmaatregelen kan worden verkregen en aan de betalingscapaciteit

4

De ontvanger zal, met inachtneming van hetgeen in § 2, hiervoor, is bepaald over vermogen, pas medewerking verlenen aan de totstandkoming van de schuldenregeling indien:

  • a.

    gelden door derden ter beschikking worden gesteld, bijvoorbeeld door middel van leningen, èn

  • b.

    het ter beschikking gestelde bedrag ten minste gelijk is aan het bedrag dat binnen een jaar ten laste van de belastingschuldige op andere wijze kan worden ingevorderd en ten minste gelijk is aan de door de gemeente berekende betalingscapaciteit.

De ontvanger niet achterstellen bij concurrente schuldeisers

5

De ontvanger mag bij een schuldenregeling niet in uitkeringspercentage worden achtergesteld bij concurrente schuldeisers. Evenmin mag de ontvanger in tempo van betaling worden achtergesteld bij enige andere schuldeiser.

Na schuldenregeling nieuwe fiscale verplichtingen nakomen

6

De schuldenregeling moet er toe leiden dat de belastingschuldige na het saneren van de schulden in staat is te voldoen aan de fiscale verplichtingen, waaronder mede wordt verstaan het voldoen van de toekomstige belastingschulden.

Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen

7

Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen die betrekking hebben op tijdvakken gelegen vóór het tijdstip van de sanering worden niet uitbetaald maar verrekend. Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen die betrekking hebben op tijdvakken ná de sanering worden in de regel niet verrekend maar aan de belastingschuldige ter beschikking gesteld. In verband met het vorenstaande moet tijdens de behandeling van het aanbod tot een regeling worden nagegaan of er nog uit te betalen bedragen zijn te verwachten. Uit te betalen bedragen die door cessie of verpanding niet voor verrekening in aanmerking komen, worden uiteraard niet op de openstaande belastingschuld in mindering gebracht.

Wanneer de ontvanger een aanbod tot een regeling accepteert en vaststaat dat ten name van de belastingschuldige nog uit te betalen bedragen zullen volgen, vermeldt de ontvanger bij de bekendmaking van de beschikking dat kwijtschelding zal worden verleend. Tevens vermeldt hij op welke belastingaanslagen de te verwachten uit te betalen bedragen zullen worden afgeboekt. Voor de belastingaanslagen wordt - tot het bedrag van de verwachten uit te betalen bedragen - geen kwijtschelding verleend.

Wanneer de ontvanger het aanbod tot een regeling accepteert maar nog niet definitief vaststaat of en tot welke bedragen uitbetaling is te verwachten, vermeldt de ontvanger bij de bekendmaking van de beschikking dat kwijtschelding zal worden verleend. Hij vermeldt tevens dat de (vermoedelijke) uit te betalen bedragen niet zullen worden uitbetaald maar zullen worden verrekend met de onbetaald gebleven schuld. Voor de belastingaanslagen waarmee de vermoedelijke uit te betalen bedragen zullen worden verrekend, wordt geen kwijtschelding verleend. De belastingschuldige wordt toegezegd dat voor die belasting aanslagen geen verdere invorderingsmaatregelen zullen worden getroffen.

Als in een situatie waarin nog uit te betalen bedragen zijn te verwachten alle aanslagen worden kwijtgescholden, kan in een later stadium geen verrekening plaatsvinden omdat kwijtschelding de schuldvordering i.c. de belastingaanslag teniet doet gaan ten belope van het bedrag waarvoor kwijtschelding is verleend. Met betrekking tot verminderingen op de belastingaanslagen waarvoor kwijtschelding is verleend, wordt verwezen naar § 1, leden 17 en 18, hiervoor.

Bestuurlijke boeten

8

Bestuurlijke boeten dienen ook integraal in het akkoord te worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna wordt het akkoord-percentage toegepast op de belastingschuld èn op de bestuurlijke boete.

Rente en kosten

9

Ook rente en kosten worden integraal in de schuldenregeling betrokken. Het op basis van de schuldenregeling betaalde bedrag wordt in afwijking van artikel 7 van de wet volledig afgeboekt op de hoofdsom. Hiermee worden de gevolgen van de fiscale aftrekbaarheid van de rente voorkomen. In de beschikking dat tot de schuldenregeling wordt toegetreden, wordt tevens mededeling gedaan van het feit dat het op grond van de schuldenregeling te betalen bedrag zal worden afgeboekt in afwijking van artikel 7 van de wet.

§ 4 Kwijtschelding van belastingen in de zakelijke sfeer

Inleiding

1

In afdeling 3 van de regeling - artikelen 20 tot en met 22 - is bepaald onder welke voorwaarden kwijtschelding kan worden verleend van aanslagen in de zakelijke sfeer. Gelet op artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet is afdeling 3 van toepassing op een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belastingen verschuldigd door een natuurlijke persoon die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent. Hetzelfde geldt voor een rechtspersoon.

Wanneer wordt kwijtschelding van zakelijke schuld verleend

2

Kwijtschelding van belastingaanslagen die direct verband houden met de uitoefening van een bedrijf wordt slechts in zeer bijzondere situaties verleend. Kwijtschelding wordt in het algemeen niet verleend omdat de ondernemer die zijn verplichtingen niet behoeft na te komen daardoor in een gunstiger positie kan komen te verkeren dan andere ondernemers die hun verplichtingen wél nakomen. Daarnaast zou de gemeente gaan optreden als subsidieverlener als belastingen niet behoeven te worden betaald.

Het feit dat deze gelden niet behoeven te worden betaald kan dan leiden tot een verbetering van de (zwakke) positie van de onderneming omdat die gelden dan in de onderneming kunnen worden - of al zijn - gebruikt.

Kwijtschelding van zakelijke belastingaanslagen vindt alleen plaats in het kader van een akkoord tussen de belastingschuldige/ondernemer en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.

Kwijtschelding in dit kader komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen.

Wanneer wordt kwijtschelding verleend van persoonlijke belastingen

3

In het kwijtscheldingsbeleid worden tot de persoonlijke belastingen gerekend bijvoorbeeld de afvalstoffenheffing en de belastingaanslagen onroerende-zaakbelastingen van de woning van de ondernemer. Ook voor deze belastingen wordt slechts in zeer bijzondere omstandigheden kwijtschelding verleend. Als aan de belastingschuldige/ondernemer kwijtschelding zou worden verleend voor persoonlijke belastingen treedt de ontvanger in feite op als financier van de onderneming van de belastingschuldige. De ondernemer waarvan de persoonlijke belastingen worden kwijtgescholden, krijgt dan immers de gelegenheid de financiële middelen die gebruikt hadden moeten worden voor de voldoening van die belastingschuld, te gebruiken in zijn onderneming. Kwijtschelding van persoonlijke belastingen vindt in dit geval, evenals ten aanzien van zakelijke belastingen, alleen plaats in het kader van een akkoord tussen de belastingschuldige/ondernemer en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.

Algemeen beleid

4

In artikel 21 van de regeling zijn de uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid vermeld. Het eerste uitgangspunt van het beleid is dat de gemeente niet eenzijdig kwijtschelding van belastingaanslagen genoemd in artikel 20 van de regeling verleent. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeente onder nader te stellen voorwaarden bereid is deel te nemen aan een akkoord dat in het kader van een financiële reorganisatie van de onderneming aan alle schuldeisers wordt aangeboden, waarbij een gedeeltelijke betaling wordt aangeboden tegen algehele kwijting. Het derde uitgangspunt is dat aan een akkoord uitsluitend wordt deelgenomen als er geen mogelijkheid is (een) derde(n) aansprakelijk te stellen.

Mogelijkheid tot aansprakelijkheid van derden

5

Voordat wordt overwogen toe te treden tot een akkoord moet worden nagegaan of de mogelijkheid bestaat (een) derde(n) - zoals bijvoorbeeld firmanten - aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld. Bij een in te stellen onderzoek moeten alle aansprakelijkheidsmogelijkheden uit de Invorderingswet 1990 en uit het civiele recht worden bezien. De mogelijkheid een derde aansprakelijk te stellen kan soms samengaan met een aanbod tot een akkoord. Er bestaan drie mogelijkheden:

  • -

    de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling is zodanig dat het aanbod tot een akkoord voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt. In dat geval wordt niet toegetreden tot het akkoord;

  • -

    de ontvanger treedt toe tot het akkoord maar ziet er van af derden alsnog aansprakelijk te stellen. Bij de vaststelling van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden voldaan, wordt rekening gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden. Bij de sanering wordt dus tevens de mogelijkheid tot aansprakelijkstelling 'afgekocht'. Deze situatie zal zich met name voordoen ten aanzien van (een) bestuurder(s) die op grond van de bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk kan/kunnen worden gesteld;

  • -

    de ontvanger treedt toe tot een akkoord maar zal daarnaast nog derden aansprakelijk kunnen stellen.

Bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan, blijft een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing. Alvorens de uit een akkoord voortvloeiende kwijtschelding te verlenen, dienen eerst de op grond van de aansprakelijkstelling te betalen bedragen op de (kwijt te schelden) belastingaanslagen te worden afgeboekt.

Als voor deze oplossing wordt gekozen, moet worden bedacht dat een aansprakelijkgestelde wellicht een regresrecht kan hebben op de belastingschuldige. De mogelijkheid bestaat dan dat de onderneming na de sanering opnieuw in moeilijkheden komt omdat (de) aansprakelijkgestelde derde(n) zijn/hun regresrecht geldend maakt/maken. Ook bestaat de mogelijkheid dat de aansprakelijkgestelde niet voldoende gegoed is c.q. geen mogelijkheden biedt tot invordering van het bedrag waarvoor aansprakelijk is gesteld. Als zich een dergelijke situatie voordoet, kan van de gesaneerde onderneming niet worden geëist dat het aldus ontstane 'tekort' alsnog door die onderneming wordt aangevuld.

Geen eenzijdige tegemoetkoming van de ontvanger

6

De ontvanger kan zich bij de beoordeling van een verzoek niet (uitsluitend) laten leiden door een kosten/batenanalyse: genoegen nemen met betaling van een deel van de schuld of geen betaling van die schuld.

Zoals in het tweede en derde lid van deze paragraaf al is opgemerkt betekent een eenzijdige tegemoetkoming van de ontvanger tevens een vorm van steunverlening aan de betrokken ondernemer.

Uitgangspunt is dat binnen het regeringsbeleid voor hulpverlening aan ondernemers in financiële moeilijkheden geen plaats is ingeruimd voor de Rijksbelastingdienst en dat het verlenen van overheidssteun om die reden achterwege dient te blijven. De gemeente volgt dit uitgangspunt.

Een belastingschuldige/ondernemer zal veelal in eerste instantie trachten uitsluitend van de belastingheffer een tegemoetkoming te verkrijgen zonder zijn financier(s) en/of handelspartners eveneens om een tegemoetkoming te verzoeken. De belastingschuldige/ondernemer voert bij het (eenzijdige) verzoek vaak de volgende argumenten aan:

  • -

    als geen kwijtschelding wordt verleend, zal ook geen bankkrediet (meer) worden verstrekt. Indien geen bankkrediet word verstrekt c.q. wordt uitgebreid zijn de totale aflossingsverplichtingen kennelijk te hoog in verhouding tot het rendement van de onderneming. In die situatie is het niet juist dat de gemeente in dit kader eenzijdig een tegemoetkoming verleent en de ondernemer aldus een (fiscaal) bedrijfskrediet verschaft;

  • -

    werkgelegenheid. In de gevallen waarin aspecten als die van de werkgelegenheid zozeer op de voorgrond staan dat juist met het oog daarop aanleiding bestaat tot steunverlening aan een bedrijf, geldt als uitgangspunt dat die steunverlening moet plaatsvinden via de daartoe in het leven geroepen kanalen. De gemeente moet zich in dit kader er van onthouden de budgettair vastgestelde omvang van de overheidssteun aan bedrijven op verkapte wijze uit te breiden door op oneigenlijke wijze artikel 26 van de wet te gebruiken;

  • -

    besparing van werkloosheidsuitkeringen indien de onderneming kan blijven voortbestaan. Dit argument ligt in feite in het verlengde van het argument ten aanzien van de werkgelegenheid.

Het vorenstaande betekent dat de gemeente in dit kader vrijwel nooit een tegemoetkomende opstelling kiest wanneer andere crediteuren wel voldaan zijn. Hierbij wordt nog opgemerkt dat ook bij verzoeken in de sfeer van bestuurlijke boete, kosten of rente een terughoudend kwijtscheldingsbeleid moet worden gevoerd.

Voorwaarden tot deelname aan een akkoord

7

Wanneer een ondernemer in het kader van een financiële reorganisatie aan alle schuldeisers een gedeeltelijke betaling van hun vordering aanbiedt tegen algehele kwijting is de gemeente in beginsel bereid aan de totstandkoming van een akkoord medewerking te verlenen. Hoewel bij een tegemoetkoming in het kader van een akkoord altijd in meer of mindere mate sprake is van een concurrentieverstoring, wordt door middel van voorwaarden waaronder tot een akkoord wordt toegetreden, getracht die concurrentieverstorende werking zo veel mogelijk te beperken. Medewerking van de ontvanger aan een akkoord geschiedt slechts als:

  • a.

    het te ontvangen deel van de belastingschuld:

    • 1.

      ten minste het gelijke percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vordering zal worden uitgekeerd;

    • 2.

      een substantiële omvang heeft, zowel absoluut als in relatie tot de totale belastingschuld;

    • 3.

      ten minste van dezelfde omvang is als kan worden verkregen door middel van invorderingsmaatregelen;

  • b.

    de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij concurrente schuldeisers;

  • c.

    fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen;

  • d.

    bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep van de belastingschuldige na de totstandkoming van het akkoord reële vooruitzichten aanwezig zijn voor de voortzetting van de onderneming;

  • e.

    n.v.t.

Geen medewerking wordt verleend aan een akkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden doch bijvoorbeeld overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal.

Begrip belastingschuld

8

Bij de beoordeling van het aangeboden akkoord moet worden vastgesteld wat de hoogte is van de schuld c.q. ten aanzien van welke belastingaanslagen het akkoord wordt aangeboden. Uitgangspunt is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek. Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld.

Voor deze afstemming rust ook een inspanningsverplichting op de gemeente. Deze inspanningsverplichting heeft ten doel de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.

Op grond van het vorenstaande wordt ten aanzien van geformaliseerde belastingaanslagen ná de sanering in beginsel de integrale voldoening geëist.

Als de belastingschuldige niet de gegevens genoemd in punt 16 van deze paragraaf, overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.

Slechts in uitzonderingsgevallen en in nauw overleg met de inspecteur wordt bij de sanering van lagere bedragen dan vermeld in de aanslagen uitgegaan, zonder formele herziening van die belastingaanslagen. Voor de vraag hoe moet worden gehandeld nadat op de kwijtgescholden belastingaanslagen alsnog verminderingen zijn verleend, wordt verwezen naar § 1, leden 17 en 18, hiervoor.

9

n.v.t.

Aangeboden bedrag moet van substantiële omvang zijn

10

Het aangeboden bedrag moet van substantiële omvang zijn, zowel absoluut als in relatie tot de totale openstaande belastingschuld. Wanneer de schuld in relatie tot de schuld aan andere schuldeisers (relatief) gering is, treedt de ontvanger niet toe tot een akkoord. In een dergelijke situatie moet de geringe fiscale schuld integraal worden voldaan.

Opbrengst moet ten minste gelijk zijn aan de opbrengst bij executie

11

Het bij een akkoord aangeboden bedrag moet ten minste gelijk zijn aan het bedrag dat bij de voortgezette invordering kan worden ontvangen.

De ontvanger niet achterstellen bij concurrente schuldeisers

12

De ontvanger mag bij een akkoord noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling worden achtergesteld bij concurrente schuldeisers.

13

vervallen

14

n.v.t.

Lopende verplichtingen bijhouden

15

De fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek toe te treden tot een akkoord moeten tijdig en volledig worden nagekomen. De ontvanger dient tijdens de behandeling van het aangeboden akkoord dus toe te zien op het binnen de gestelde termijn voldoen van de op aangifte af te dragen belastingen.

Na sanering reële perspectieven omtrent voortbestaan van de onderneming

16

Na de eventuele totstandkoming van het akkoord moeten reële perspectieven aanwezig zijn voor de voortzetting van de onderneming. Om die perspectieven op hun juiste waarde te kunnen beoordelen moet inzicht bestaan in de oorzaak van de gerezen problemen. De beoordeling van de vraag of het aangeboden akkoord perspectief voor de toekomst biedt, zal dan ook de bestudering van een groot aantal relevante stukken eisen zoals:

  • -

    jaarstukken (balans, resultatenrekening, toelichting op de jaarstukken) van de laatste twee kalenderjaren voorafgaand aan de sanering, alsmede een specificatie van de privé-bestedingen;

  • -

    relevante cijfers van het lopende jaar tot aan de akkoord-datum;

  • -

    liquiditeitsprognose, betrekking hebbende op de komende twaalf maanden, opdat bezien kan worden of na de sanering de lopende verplichtingen wél kunnen worden bijgehouden;

  • -

    overzicht van de crediteuren (gespecificeerd) per balansdatum met vermelding van de gestelde zekerheden (aard, bedrag en datum zekerheidstelling), waarbij er met name op dient te worden gelet of bepaalde crediteuren in het zicht van het aanbod tot een akkoord versneld geheel of gedeeltelijk zijn afbetaald, dan wel in de periode voorafgaand aan het verzoek aanvullende zekerheid hebben laten stellen;

  • -

    financieringsplan van de sanering, waarbij de naam van de financier wordt vermeld;

  • -

    instemmingsverklaringen van de diverse crediteuren, waaruit blijkt welk deel van de vordering een ieder prijsgeeft;

  • -

    als de te saneren onderneming geen rechtspersoonlijkheid bezit dienen tevens de overige financiële omstandigheden zoals andere bronnen van inkomen en het privé-vermogen van de ondernemer c.q. de firmanten en hun partners te worden verstrekt;

  • -

    als het een rechtspersoonlijkheid bezittende onderneming betreft dient de positie van de directeur(s)/aandeelhouder(s) en/ of degene(n) die het beleid mede bepaalt/bepalen tevens in de beoordeling te worden betrokken. Zie ook hetgeen hierover is opgemerkt in het vijfde lid van deze paragraaf. Tevens dient bezien te worden of de aandeelhouder(s) rechten moet(en) prijsgeven. Hierbij moet onder andere worden gelet op de eventuele rekeningcourant verhouding van de bestuurder(s)/aandeelhouder(s), de pensioenvoorzieningen en het aandelenbezit. De vordering van de directeur/groot aandeelhouder wordt aangemerkt als een achtergestelde lening;

  • -

    een geschoonde balans, (met toelichting) zoals deze er uit ziet na de totstandkoming van het akkoord. Dit is nodig om te bezien of na de sanering een gezonde onderneming aanwezig kan worden geacht. Van belang hierbij zijn de beoordeling van de orderportefeuille alsmede liquiditeit en solvabiliteit van de gesaneerde onderneming

  • -

    een onderbouwde prognose voor de komende 1 tot 2 jaar. De prognose moet bij voorkeur door een adviseur zijn opgesteld;

  • -

    een specificatie van de werkelijke waarde van de activa (executiewaarde en waarde going-concern);

  • -

    een overzicht van de (eventuele) overige getroffen maatregelen, zoals betere kostenbeheersing, sanering personeelsbestand, nieuw management.

Belastingteruggaven

17

Een sanering moet voor de ondernemer duidelijkheid verschaffen over zijn positie ten opzichte van de ontvanger. Er mogen geen misverstanden rijzen omtrent de voorwaarden waaronder de ontvanger tot het akkoord is toegetreden noch nieuwe voorwaarden aan het akkoord worden toegevoegd nadat het akkoord tot stand is gekomen. Op grond hiervan worden teruggaven die betrekking hebben op tijdvakken gelegen vóór het tijdstip van de sanering niet uitbetaald maar in eerste instantie verrekend met belastingaanslagen. Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen die betrekking hebben op tijdvakken ná de sanering worden in de regel niet verrekend maar aan de belanghebbende ter beschikking gesteld. In verband met het vorenstaande moet tijdens de behandeling van het aanbod tot een akkoord worden nagegaan of er nog teruggaven zijn te verwachten. Uit te betalen bedragen die door cessie of verpanding niet voor verrekening in aanmerking komen, worden uiteraard niet op de openstaande belastingschuld in mindering gebracht.

Wanneer de ontvanger het aanbod tot een akkoord accepteert en vaststaat dat ten name van de belastingschuldige nog uit te betalen bedragen zullen volgen, vermeldt de ontvanger bij de bekendmaking van de beschikking dat kwijtschelding zal worden verleend. Tevens vermeldt hij op welke belastingaanslagen de te verwachten teruggaven zullen worden afgeboekt. Voor die belastingaanslagen wordt - tot het bedrag van de te verwachten teruggaven - geen kwijtschelding verleend.

Wanneer de ontvanger het aanbod tot een akkoord accepteert maar nog niet definitief vaststaat of en tot welke bedragen uitbetaling is te verwachten, vermeldt de ontvanger bij de bekendmaking van de beschikking dat kwijtschelding zal worden verleend. Hij vermeldt tevens dat de (vermoedelijke) uit te betalen bedragen niet zullen worden uitbetaald maar zullen worden verrekend met de onbetaald gebleven schuld. Voor de belastingaanslagen waarmee de vermoedelijke teruggaven zullen worden verrekend, wordt geen kwijtschelding verleend. De belastingschuldige wordt toegezegd dat voor die belastingaanslagen geen verdere invorderingsmaatregelen zullen worden getroffen.

Als in een situatie waarin nog uit te betalen bedragen zijn te verwachten alle belastingaanslagen worden kwijtgescholden, kan in een later stadium geen verrekening plaatsvinden omdat kwijtschelding de schuldvordering i.c. de belastingaanslag teniet doet gaan ten belope van het bedrag waarvoor kwijtschelding is verleend. Voor verminderingen op de belastingaanslagen waarvoor kwijtschelding is verleend, wordt verwezen naar § 1, leden 17 en 18, hiervoor.

Bestuurlijke boeten

18

Bestuurlijke boeten dienen ook integraal in het akkoord te worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna wordt het akkoord-percentage toegepast op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete.

Rente en kosten

19

Ook rente en kosten worden integraal in het akkoord betrokken. Het op basis van het akkoord betaalde bedrag wordt op de hoofdsom afgeboekt. Wanneer een deel van het bedrag dat wordt voldaan zou worden afgeboekt als rente, vergroot dat de liquiditeit van de onderneming in verband met de fiscale aftrekbaarheid. Ten gevolge daarvan zou het akkoordbedrag ook groter moeten zijn. Bij de bekendmaking van de beschikking dat tot het akkoord wordt toegetreden, wordt tevens mededeling gedaan van het feit dat het op grond van het akkoord te betalen bedrag zal worden afgeboekt op de hoofdsom.

Speciale crediteuren

20

Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord behoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren onder meer:

  • -

    pandhouders. Aangezien het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed boven het recht van de ontvanger gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de pandhouder afhankelijk is van en derhalve qua belang beperkt is tot de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin, van de wet is voor die zaak een concurrente schuldeiser. Voor hem geldt het voorgaande derhalve niet;

  • -

    leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Wanneer een leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud;

  • -

    cessionarissen. Als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en de ontvanger heeft eveneens met de cessie ingestemd, wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van de ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen;

  • -

    'dwang'crediteuren. Tot de crediteuren behoren soms leveranciers zonder welke de te saneren onderneming niet verder kan werken en op grond daarvan niet bereid zijn aan een akkoord hun medewerking te verlenen. Enigszins daarmede vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de voor de beoordeling van het aanbod benodigde stukken moet produceren. Bij de beoordeling van het akkoord kan rekening worden gehouden met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.

§ 5 Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening

Ex-ondernemers

1

Als een verzoek om kwijtschelding wordt gedaan door een natuurlijk persoon die zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of zelfstandig beroep meer zal uitoefenen, wordt het verzoek om kwijtschelding behandeld overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 van de regeling en de aanwijzingen die zijn opgenomen in de paragrafen 2 en 3, hiervoor. Tot het beëindigd zijn van een bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening behoort ook de vereffening van het bedrijfsvermogen, het opmaken van een liquidatiebalans en een vermogensopstelling. Het vorenstaande houdt in dat wanneer (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is, geen sprake is van een ex-ondernemer. In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3 van de regeling en zal het nog aanwezige bedrijfsvermogen geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen. Als de ex-ondernemer een rechtspersoon is, wordt geen kwijtschelding verleend. De ontvanger kan echter altijd met de belastingschuldige/ex-ondernemer overleg plegen als de ontbinding én liquidatie van de rechtspersoon worden nagestreefd.

§ 6 Administratief beroep

Administratief beroep tegen de beschikking van de ontvanger

1

Wanneer de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de ontvanger op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het college van burgemeester en wethouders. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. Een beroepschrift dat is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders wordt om advies aan de ontvanger toegezonden. In verband met het aan het college van burgemeester en wethouders uit te brengen advies zendt de ontvanger zonodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe. Na behandeling door de ontvanger wordt het beroepschrift met advies van de ontvanger aan het college van burgemeester en wethouders doorgezonden c.q. retourgezonden.

Als het nader toegezonden verzoekformulier niet wordt terugontvangen, stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als hieraan geen gevolg wordt gegeven. wordt niet aan het beroepschrift tegemoet gekomen. Het college van burgemeester en wethouders maakt de beslissing op het ingediende beroepschrift bekend aan de belastingschuldige.

Herhaald verzoek om kwijtschelding

2

Wanneer een belastingschuldige geen administratief beroep instelt tegen de afwijzende beschikking van de ontvanger maar voor dezelfde aanslag opnieuw een verzoek om kwijtschelding indient, handelt de ontvanger overeenkomstig hetgeen in het eerste lid hiervoor is vermeld, tenzij de ontvanger op dat moment tot een voor belastingschuldige gunstigere beslissing zou komen dan in zijn eerdere beschikking, in welk geval hij het herhaalde verzoek af doet.

Wanneer het verzoek is afgewezen op grond van artikel 8, eerste lid, onderdelen a of c, van de uitvoeringsregeling dan wel als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout en de belastingschuldige dient voor dezelfde belastingaanslag opnieuw een verzoek om kwijtschelding in, wordt het verzoek behandeld als een eerste verzoek om kwijtschelding.

Het vorenstaande houdt in dat in deze gevallen de belastingschuldige desgewenst nog een beroepschrift bij het college van burgemeester en wethouders kan indienen na de beslissing op het verzoek.

Beroepsfase

3

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijk verklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift met dien verstande dat de termijn die belastingschuldige nodig heeft om het beroepschrift aan te vullen de beslistermijn opschort. Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast de beslistermijn verlengen met ten hoogste vier weken.

Welke gegevens en normen

4

Bij de beoordeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding, wordt uitgegaan van de gegevens die zijn vermeld in het eerste verzoek alsmede van de normen die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Als bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige zodanig is gedaald dat de bij het eerste verzoek berekende betalingscapaciteit over de periode van twaalf maanden - te rekenen vanaf de datum waarop het eerste verzoek is ingediend - in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening van de te verwachten betalingscapaciteit plaats. Daarbij wordt het inkomen in aanmerking genomen dat wordt genoten over een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop het eerste verzoek is ingediend. Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening van de betalingscapaciteit vindt niet plaats indien in de periode van twaalf maanden wijzigingen in de betalingscapaciteit optreden ten gevolge van wijzigingen in bijvoorbeeld de huur of de normen van de kosten van levensonderhoud.

Invordering na administratief beroep en herhaald verzoek

5

Wanneer een verzoek om kwijtschelding wordt afgewezen, wordt de invordering niet eerder voortgezet dan nadat 10 dagen zijn verstreken. Artikel 9 van de regeling is van overeenkomstige toepassing. Wordt binnen de termijn van 10 dagen een beroepschrift ingediend dan wordt gedurende behandeling van dit beroepschrift ook gehandeld overeenkomstig artikel 9. Indiening van het beroepschrift na de termijn van 10 dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt niet weg dat, indien het belang van de invordering zich daartegen niet verzet, van het college van burgemeester en wethouders mag worden verwacht dat alsnog ambtshalve de in het beroepschrift aangedragen grieven op hun merites worden beoordeeld. Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling. Wanneer het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet hangt af van de omstandigheden van het geval. Hiervan is echter in ieder geval sprake wanneer inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.

Niet tijdig nemen van een besluit

6

Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de ontvanger op een verzoek om kwijtschelding kan beroep worden ingesteld. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden. Blijkt tijdens de beroepsprocedure dat kwijtschelding had moeten worden verleend, dan behoeft het college van burgemeester en wethouders niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan het college op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

§ 7 Voortzetting van de invordering

Voortzetting van de invordering na afwijzing

1

Wanneer de ontvanger bij beschikking afwijzend heeft beslist op een ingediend verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, dan wel het college van burgemeester en wethouders afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de ontvanger, moet het op de belastingaanslag( en) verschuldigde bedrag binnen 10 dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de op het aanslagbiljet aangegeven betaaltermijnen worden voldaan. Na deze termijn kan de invordering worden aangevangen dan wel voortgezet. De termijn van 10 dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet.

§ 8 Niet verder bemoeilijken

Inleiding

1

Wanneer een belastingschuldige de ontvanger verzoekt om kwijtschelding van zijn openstaande belastingaanslagen, zal de ontvanger eerst bezien of de belastingschuldige op grond van de voorwaarden genoemd in de regeling voor kwijtschelding in aanmerking komt. Wanneer de ontvanger tot de conclusie komt dat de belastingschuldige niet voor kwijtschelding in aanmerking komt, maar dat voortzetting van de invordering niet gewenst is, wijst hij het verzoek om kwijtschelding bij beschikking af en kan alsdan tevens in de beschikking opnemen in hoeverre de belastingschuldige niet verder zal worden bemoeilijkt. In de beschikking wordt overigens niet gesproken van het niet verder bemoeilijken, maar over het niet meer treffen van invorderingsmaatregelen. [1]

Als de ontvanger besluit de belastingschuldige niet verder te bemoeilijken voor de nog openstaande schuld, zonder dat de ontvanger daaraan voorwaarden verbindt, heeft dit voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding. De ontvanger kan ook besluiten de belastingschuldige niet verder te bemoeilijken voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel als dit is de tijd welke nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. Deze verrekeningsvoorwaarde wordt uitdrukkelijk in de beschikking van de ontvanger opgenomen.

Als de ontvanger besluit de belastingschuldige voorhands niet verder te bemoeilijken voor de nog openstaande schuld zal hij voorwaarden stellen. Wanneer de belastingschuldige die voorwaarden niet nakomt, kan de ontvanger zijn eerdere toezegging bij beschikking intrekken.

Anders dan kwijtschelding is een toezegging onder voorwaarden herroepelijk. De meest voorkomende voorwaarden/situaties waarin de ontvanger besluit tot het (voorlopig) achterwege laten van de invordering, zijn:

  • a.

    er mag in een bepaald tijdvak geen nieuwe betalingsachterstand ontstaan. Nieuwe belastingaanslagen moeten dus binnen de gestelde termijnen worden voldaan;

  • b.

    andere verplichtingen zoals bijvoorbeeld het tijdig indienen van aangiften moeten worden bijgehouden;

  • c.

    de financiële situatie van de belastingschuldige is niet geheel duidelijk;

  • d.

    er dreigt een faillissement. In dat geval moet de ontvanger bij de curator alsnog een vordering kunnen indienen;

  • e.

    de financiële positie van de belastingschuldige zal waarschijnlijk binnen afzienbare tijd verbeteren.

2

n.v.t.

2a

n.v.t.

3

n.v.t.

Administratief beroep

4

Zoals uit het eerste lid van deze paragraaf blijkt, maakt de toezegging dat ten aanzien van de belastingschuldige, eventueel onder het stellen van voorwaarden, geen invorderingsmaatregelen zullen worden getroffen, onderdeel uit van de kwijtscheldingsbeschikking. Dit laatste betekent dat tegen deze beschikking beroep open staat bij het college van burgemeester en wethouders.

§ 8a n.v.t.

§ 9 n.v.t.

Artikel 27

  • 1.

    Het recht tot dwanginvordering alsmede het recht tot verrekening met betrekking tot een belastingaanslag verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop die aanslag geheel invorderbaar is dan wel, indien zulks tot een later tijdstip leidt, vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de laatste akte van vervolging ter zake van die aanslag aan de belastingschuldige is betekend.

  • 2.

    De verjaringstermijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke na de aanvang van die termijn:

    • a.

      de belastingschuldige uitstel van betaling heeft;

    • b.

      de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopend rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn waarmee de verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het rechtsgeding door middel van dagvaarding aanhangig wordt gemaakt;

    • c.

      de belastingschuldige surséance van betaling heeft;

    • d.

      de belastingschuldige in staat van faillissement verkeert;

    • e.

      ten aanzien van de belastingschuldige schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.

§ 1 Verjaring

Algemeen

1

Artikel 27 bepaalt dat het recht tot dwanginvordering en het recht tot verrekening verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop die belastingaanslag geheel invorderbaar is dan wel, als dit tot een later tijdstip leidt, vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de laatste akte van vervolging ter zake van die aanslag aan de belastingschuldige is betekend. Het tweede lid van dit artikel bepaalt limitatief in welke gevallen de verjaring wordt geschorst.

Alhoewel artikel 27 invordering door middel van een dagvaarding na verloop van de in dat artikel genoemde termijn onverlet laat, wordt van deze mogelijkheid nooit gebruik gemaakt wanneer de in artikel 27 genoemde verjaring is ingetreden. Wanneer de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet, begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen op de in dat artikel genoemde gronden terstond en tot het volle bedrag invorderbaar werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de verjaring geen belang meer.

Aansprakelijkgestelden

2

Als een ander dan de belastingschuldige op grond van een fiscale of civielrechtelijke bepaling voor de belasting aansprakelijk is gesteld, is de belastingaanslag te zijnen aanzien niet vatbaar voor zelfstandige verjaring, doch is uitsluitend van belang de vraag of ten aanzien van de belastingschuldige van verjaring sprake is.

Stuiting

3

Artikel 27 stelt buiten twijfel dat de verjaring alleen wordt gestuit door de betekening van een akte van vervolging aan de belastingschuldige. Daaronder valt iedere betekening aan de belastingschuldige van een vervolgingsstuk, bijvoorbeeld een dwangbevel, een hernieuwd bevel tot betaling, of een beslag, ongeacht of desbetreffende vervolgingsmaatregel overigens resultaat oplevert.

Bij de betekening van een dwangbevel uitsluitend ter stuiting van de verjaring, wordt de belastingschuldige over het doel van die betekening ingelicht; kosten worden voor een zodanige betekening niet in rekening gebracht. Ter stuiting van de verjaring kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat ingeval van stuiting van de verjaring door middel van het betekenen van een dwangbevel per post als betekeningsdatum geldt de dag van de ter post bezorging. Met betrekking tot de belastingaanslag van een overledene wordt stuiting verkregen door betekening aan de erfgenamen overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 53 Rv.

Uitstel van betaling

4

Schorsing van de verjaring op grond van artikel 27, tweede lid, onderdeel a, van de wet heeft alleen plaats op grond van een formeel verleend uitstel van betaling dat hetzij op verzoek hetzij ambtshalve is verleend. Eenzijdige opschorting van de invordering, uit welken hoofde dan ook, heeft geen schorsende werking.

Als een verleend uitstel voortijdig wordt beëindigd wordt slechts de termijn gedurende welke de belastingschuldige daadwerkelijk uitstel van betaling heeft genoten in aanmerking genomen als de termijn waarmee de verjaring wordt geschorst, ongeacht de termijn waarvoor oorspronkelijk het uitstel van betaling is verleend. De schorsing eindigt dus op de dag waarop het uitstel formeel wordt ingetrokken. Wanneer een verleend uitstel van rechtswege vervalt (zie in dit verband artikel 25, § 1, tiende lid, van deze Leidraad) eindigt de schorsing op de dag waarop dat uitstel van rechtswege is vervallen en dus niet op de dag dat de belastingschuldige schriftelijk in kennis wordt gesteld van het feit dat het uitstel van rechtswege is vervallen.

Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de verjaringstermijn voor de gehele aanslag met de tijd gedurende welke het uitstel loopt.

Wettelijke schuldsanering

4a

Door de indiening van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid, FW zijn belastingaanslagen ten aanzien waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling werkt, voorzover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar. Deze (onvoldaan gebleven) belastingaanslagen zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen in de zin van artikel 6:3, tweede lid, onderdeel a, BW. De verlenging van de verjaringstermijn inzake het recht tot dwanginvordering en verrekening heeft dan ook geen effect ten aanzien van belastingaanslagen die onder de werking van de wettelijke schuldsaneringsregeling vallen. Echter in het geval de ontvanger met betrekking tot die belastingaanslagen zijn rechten wel op de gewone wijze zou kunnen uitoefenen (vergelijk bijvoorbeeld artikel 350, derde lid, onderdelen c, d en e en artikel 358, tweede lid, juncto artikel 358a, eerste lid, FW) heeft verlenging van de verjaringstermijn wel zin. De verjaringstermijn wordt dan verlengd met de tijd gedurende welke de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft gelopen.

5

n.v.t.

6

n.v.t.

Rechtsgeding

7

Met betrekking tot het gestelde in artikel 27, tweede lid, onderdeel b van de wet, geldt als datum waarop de schorsing een aanvang neemt de dag waarop het rechtsgeding aanhangig wordt gemaakt, waaronder dient te worden verstaan de dag waarop de dagvaarding wordt betekend.

Afstand van verjaring

8

Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De ontvanger beroept zich echter alleen op afstand van verjaring als zonder meer duidelijk is dat door de belastingschuldige daadwerkelijk is bedoeld afstand van de verjaring te doen.

Beroep op verjaring

9

Het ligt niet op de weg van de ontvanger betaling van een verjaarde belastingschuld te weigeren. Immers nadat verjaring is ingetreden is de schuld niet vervallen; er resteert een natuurlijke verbintenis. Geschillen over verjaring kan de belanghebbende aan de burgerlijke rechter voorleggen.

Rente en kosten

10

De op een aanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de belastingaanslag verbonden. Als ten aanzien van een belastingaanslag de verjaring is ingetreden blijven dus ook met betrekking tot de rente en kosten invordering en verrekening achterwege.

Hoofdstuk V Betalingskortingen en rente

Artikel 27a

  • 1.

    Ingeval een belastingaanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, een te innen bedrag behelst en invorderbaar is in meer dan één termijn waarvan ten minste één termijn vervalt voor de laatste dag van de eerste helft van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en op de eerste vervaldag ten minste het bedrag van de belastingaanslag verminderd met het bedrag van de te verlenen betalingskorting is betaald, wordt een betalingskorting verleend over het bedrag van de belastingaanslag. De te verlenen betalingskorting wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn en eindigt op de laatste dag van de eerste helft van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.

  • 2.

    Ingeval een belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend, wordt verminderd, wordt de betalingskorting teruggenomen over het bedrag van de vermindering, doch ten hoogste over het positieve bedrag van die belastingaanslag. De terug te nemen betalingskorting wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt en eindigt op de laatste dag van de eerste helft van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.

  • 3.

    De betalingskorting wordt berekend naar het in artikel 29 bedoelde percentage dat geldt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn.

§ 1 n.v.t.

Artikel 28

  • 1.

    Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente - invorderingsrente - in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag, met dien verstande dat voor het gehele tijdvak waarover de rente wordt berekend dit bedrag wordt verlaagd ingeval de belastingaanslag wordt verminderd.

  • 2.

    Invorderingsrente wordt, voorzover daarvan niet wordt afgeweken ingevolge hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, niet in rekening gebracht over de tijd voor welke de belastingschuldige krachtens artikel 25, derde, vijfde, zesde, achtste, negende, elfde of zeventiende tot en met negentiende lid, uitstel van betaling is verleend. Indien het krachtens artikel 25, vijfde, zesde of achtste lid, verleende uitstel wordt beëindigd, wordt invorderingsrente berekend vanaf 1 september van het jaar waarin zich een handeling of omstandigheid voordoet op grond waarvan het uitstel wordt beëindigd.

  • 3.

    Invorderingsrente is niet verschuldigd over de tijd voor welke de belastingschuldige uitstel van betaling is verleend als bedoeld in artikel 224 van het Communautair douanewetboek.

  • 4.

    Ingeval bij vermindering van de belastingaanslag het bedrag van de vermindering meer beloopt dan het op de belastingaanslag nog openstaande bedrag, wordt aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed over het verschil, doch ten hoogste over het bedrag dat op de belastingaanslag is betaald.

  • 5.

    De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend. Behoudens in de situatie van het tweede lid, tweede volzin, wordt de invorderingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn. Voor de toepassing van het eerste lid eindigt het tijdvak op de dag voorafgaand aan die van de betaling en voor de toepassing van het vierde lid op de dag van de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt. Voor de toepassing van de eerste volzin blijft artikel 10 buiten toepassing.

  • 6.

    De vorige leden vinden geen toepassing bij een vermindering van de belastingaanslag voorzover die het gevolg is van:

    • a.

      de verrekening van een verlies van een volgend jaar;

    • b.

      een wijziging van het boekjaar of de rechtsvorm van de belastingschuldige;

    • c.

      de overdracht of overgang van de onderneming van de belastingschuldige of een zelfstandig onderdeel daarvan aan onderscheidenlijk naar een andere belastingschuldige welke is opgericht ten einde bedrijfsvoering voort te zetten; dan wel

    • d.

      de vorming of verbreking van een fiscale eenheid als bedoeld in de artikelen 15 en 15a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

§ 1 Algemeen

Kader van de invorderingsrente

1

Als een belastingschuldige niet na de enige of laatste vervaldag betaalt is hij invorderingsrente verschuldigd. Anderzijds kan vergoeding van invorderingsrente plaatsvinden wanneer een al betaalde belastingaanslag wordt verminderd. Vergoeding van invorderingsrente vindt alsdan plaats over het op die belastingaanslag ten onrechte betaalde bedrag alsmede over de daarmee verband houdende en in rekening gebrachte vervolgingskosten. In de artikelen 28 t/m 31a van de wet is de wettelijke basis neergelegd voor het aan belastingschuldigen in rekening brengen en vergoeden van invorderingsrente. Nadere regels zijn gegeven in hoofdstuk III van de regeling. Overigens zijn door de werking van artikel LVIII, vierde lid, van de Invoeringswet Invorderingswet 1990 (Stb. 1990, 222) de regels omtrent berekening van invorderingsrente pas van kracht geworden met ingang van 1 januari 1997.

2

n.v.t.

3

n.v.t.

Dag van betaling

4

Voor de berekening van de verschuldigde invorderingsrente geldt als dag van betaling bij een girale betaling de dag van bijschrijving op de bankrekening van de gemeente ontvanger. Bij betaling op het postkantoor door middel van storting op de bankrekening van de gemeente ontvanger geldt als dag van betaling de eerste werkdag volgend op de dag van storting. Bij een uit het buitenland ontvangen cheque wordt de dag van ontvangst van de cheque als dag van betaling beschouwd tenzij de ontvanger constateert dat sprake is van misbruik.

5

n.v.t.

§ 2 Vermindering, redres en vergoeding

Onverschuldigdheid

1

Naast de gevallen waarin ten aanzien van de renteberekening abusievelijk onjuiste data of een onjuist percentage of bedrag wordt gehanteerd zal geen rente in rekening worden gebracht, dan wel rente worden terugbetaald ingeval van verrekening met een belastingaanslag, waaraan naderhand een nieuwe dagtekening is toegekend.

Niet-verwijtbaarheid

2

Indien als gevolg van een te late betaling terecht rente in rekening wordt gebracht, dient deze te worden betaald. In uitzonderlijke situaties kan er echter aanleiding bestaan rente - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen.

Deze (strikt individueel te beoordelen) situaties doen zich alleen voor als de ontvanger van mening is dat het feit dat de belastingschuld niet tijdig is voldaan aan de belastingschuldige niet kan worden verweten en bovendien de invordering van rente - gezien de omstandigheden van het specifieke geval - onredelijk en onbillijk is.

Een reden voor niet-verwijtbaarheid kan een verhuizing zijn, waardoor de belastingschuldige niet op de hoogte was van de aanslag, terwijl hij wel datgene heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht om de gemeente in kennis te stellen van zijn nieuwe adres.

De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift in vorengenoemde gevallen de verschuldigde rente verminderen. Hij maakt zijn beslissing bij beschikking aan de belastingschuldige kenbaar.

Verzuim van de gemeente

3

Wanneer de behandeling van een bezwaarschrift meer tijd heeft gevergd dan gebruikelijk is, dient de hierdoor belopen rente volledig te worden voldaan. Er kan slecht aanleiding bestaan voor wat betreft de belopen rente een tegemoetkoming te verlenen als er sprake is van een buitensporig lange behandeling van een bezwaarschrift, zonder dat de belastingschuldige daarop invloed heeft kunnen uitoefenen. Alsdan kan in extreme, schrijnende situaties, voorzover de alsdan geleden schade hoofdzakelijk het gevolg is van een duidelijk verzuim van de gemeente, een deel van de rente worden verminderd. Dit deel stemt overeen met het aan de gemeente te wijten rentenadeel dat door de belastingschuldige aannemelijk moet worden gemaakt.

De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift in vorengenoemde gevallen de verschuldigde rente verminderen. Hij maakt zijn beslissing bij beschikking aan de belastingschuldige kenbaar.

Te late uitbetaling

4

Als na formalisering van een uit te betalen bedrag de daadwerkelijke uitbetaling veel langer op zich laat wachten dan gebruikelijk is en deze vertraging aan de gemeente is te wijten, wordt rente vergoed over de periode gedurende welke van vertraging sprake is geweest. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om rentevergoeding wordt door de ontvanger gemotiveerd. Als de rechthebbende verzoekt om herziening van de beschikking van de ontvanger wordt dit verzoek ter behandeling doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders.

Kwijtschelding niet mogelijk

5

Kwijtschelding is niet mogelijk op grond van vermeende betalingsonmacht. Evenzo zal in die gevallen ook geen toezegging worden gedaan dat deze rente niet zal worden ingevorderd.

Het vorenstaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend c.q. rente buiten invordering wordt gelaten, als de hoofdsom wordt kwijtgescholden c.q. bui- ten invordering gelaten. Hiervoor zij verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van deze leidraad.

6

n.v.t.

Beslistermijnen verzoeken

7

Op een verzoek als bedoeld in het vierde lid van deze paragraaf wordt binnen acht weken beslist. Als dit niet mogelijk is, wordt belastingschuldige hiervan in kennis gesteld onder vermelding van de termijn waarbinnen wel kan worden beslist.

§ 3 Verminderingen en toepassing artikel 28, zesde lid

n.v.t.

Artikel 29

Het percentage van de invorderingsrente in een kalenderkwartaal is gelijk aan de op de eerste werkdag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan dat kwartaal door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet (de minimale biedrente), dan wel, indien dit lager is, het naar de gemiddelde koers van die dag door Onze Minister berekende, ongewogen gemiddelde effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven staatsleningen die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht waarbij dit effectieve rendement naar beneden wordt afgerond op een vijfvoud van honderstenprocenten en vervolgens wordt verminderd met 0,5 procentpunt, met dien verstande dat het aldus bepaalde percentage van de invorderingsrente vervolgens wordt vermeerderd met 1,50 procentpunt.

§ 1 Rentepercentage

Vaststelling rentevoet

1

In artikel 29 van de wet is de hoogte van het percentage van de invorderingsrente geregeld. Peildata voor de vaststelling van het rentepercentage zijn 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van ieder jaar. Daadwerkelijke wijziging van het percentage kan plaatsvinden per 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober.

Artikel 30

  • 1.

    De ontvanger stelt het bedrag van de betalingskorting en van de invorderingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de betalingskorting wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.

  • 2.

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

§1 Vaststelling van de betalingskorting en rente bij voor bezwaar vatbare beschikking

Voor bezwaar vatbare beschikking

1

In artikel 30, eerste lid van de wet is bepaald dat de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Met 'op andere wijze schriftelijk kenbaar maken' wordt uitsluitend bedoeld:

  • -

    de acceptgiro die wordt toegezonden na een afboeking;

  • -

    de door de belastingdeurwaarder of de ontvanger verstrekte kwitantie.

Deze bescheiden geven kennis van de genoemde beschikking waartegen op grond van artikel 30, tweede lid van de wet, overeenkomstig de bepalingen van de AWR in bezwaar kan worden gekomen (zie het tweede lid van deze paragraaf). Wordt een bezwaarschrift door de ontvanger gedeeltelijk gehonoreerd, waarna een acceptgiro wordt gezonden waarop de herstelboeking is vermeld dan kan tegen hetgeen op deze acceptgiro ten aanzien van de invorderingsrente is vermeld niet opnieuw bezwaar worden gemaakt als de belastingschuldige van mening is dat onvoldoende aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Alsdan zal tegen de uitspraak beroep moeten worden aangetekend.

Uitdrukkelijk wordt vermeld dat afschriften van een giro- of bankrekening niet het karakter hebben van een beschikking waartegen bezwaar mogelijk is. Dit geldt ook voor betalingsoverzichten die ten behoeve van belastingschuldigen worden verstrekt en waarop de afgeboekte rente staat vermeld, alsmede voor overige correspondentie waarin om enigerlei reden afgeboekte rente wordt vermeld.

Op de beschikking is de Awb van toepassing.

Bezwaar tegen de in rekening gebrachte of vergoede invorderingsrente

2

Op grond van artikel 30, tweede lid van de wet, kan de belastingschuldige bezwaar maken tegen de hoogte van de in rekening gebrachte dan wel vergoede invorderingsrente.

Als een belastingschuldige ten kantore mondeling - terecht - bezwaar maakt, bevordert de ontvanger zo veel mogelijk dat hij dit ten kantore op schrift stelt. De ontvanger vraagt de belastingschuldige die telefonisch zijn bezwaren uit, deze schriftelijk in te dienen.

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte invorderingsrente wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beschikking waarbij de invorderingsrente in rekening is gebracht. Tegen de afwijzing van dit bezwaarschrift dat binnen de bezwaartermijn is ingediend staat derhalve beroep bij de belastingrechter open. Als dit bezwaarschrift tegen de rentebeschikking niet-ontvankelijk is vindt ambtshalve toetsing van het bezwaar plaats.

Aangezien de Awb van toepassing is op de desbetreffende beschikking wordt opgemerkt dat als voorbeelden van gevallen waarin sprake kan zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar de volgende kunnen worden genoemd: gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming aan het bezwaar is duidelijk in strijd met een wettelijk voorschrift; het bezwaar richt zich tegen een beslissing die geheel overeenkomt met bestaand - bijvoorbeeld door de rechter getoetst - beleid.

De ontvanger beslist op een bezwaarschrift tegen de rekening gebrachte of vergoede invorderingsrente binnen zes weken na ontvangst daarvan, met de mogelijkheid tot verlenging.

3

n.v.t.

Uitstel van betaling

4

Indiening van een bezwaar- of beroepschrift schort de verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op. Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op.

Artikel 31

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de berekening van betalingskorting en invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet terugnemen van betalingskorting onderscheidenlijk niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Voorts kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige invordering van betalingskorting en invorderingsrente.

Artikel 231, derde lid, van de Gemeentewet

Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor 'algemene maatregel van bestuur' en voor 'ministeriële regeling' gelezen: besluit van het college.

§ 1 Nadere regelgeving

Renteregeling Invorderingswet

1

Artikel 31 Invorderingswet geeft in combinatie met artikel 231 Gemeentewet aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om regels te stellen voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente beneden een bepaald bedrag. Voorts is in artikel 31 de bevoegdheid opgenomen nadere regels te stellen met betrekking tot een doelmatige invordering van invorderingsrente. Het college van burgemeester en wethouders heeft hiertoe Hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet van toepassing verklaard.

Artikel 31a

Gelet op de inhoud van artikel 31a, heeft dit artikel geen betrekking op gemeentelijke heffingen.

Hoofdstuk VI Aansprakelijkheid

Afdeling 1 Aansprakelijkheid

Artikel 32

  • 1.

    De bepalingen van dit hoofdstuk laten, behoudens voor zover anders is vermeld, onverlet het bepaalde met betrekking tot de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling.

  • 2.

    De bepalingen van dit hoofdstuk strekken zich mede uit tot in te vorderen bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, een en ander voor zover het belopen daarvan niet aan de aansprakelijke is te wijten.

Artikel 253, tweede lid, van de Gemeentewet

Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de invordering van de gemeentelijke belastingen belaste gemeenteambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens name de aanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Afdeling 1 Aansprakelijkheid

§1 Fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen

Aansprakelijkheid fiscale en civiele bevoegdheden

1

De ontvanger kan een beroep doen op aansprakelijkheidsbepalingen van bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Koophandel. In situaties waarin de ontvanger feitelijk de keuze heeft tussen de toepassing van zowel een aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt in beginsel hetgeen is vermeld in artikel 3, § 1, tweede lid van deze leidraad. Bij de belangenafweging welke ingevolge dat lid aan de aansprakelijkheid voorafgaat, wordt in beginsel doorslaggevend gewicht toegekend aan die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen.

§ 2 Civielrechtelijke aansprakelijkheid krachtens huwelijksgoederenrecht

Algemeen

1

De ontvanger kan een beroep doen op de civielrechtelijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit het tussen echtgenoten geldende huwelijksgoederenrecht.

Civielrechtelijke aansprakelijkheid

2

In hoeverre een beroep kan worden gedaan op de civielrechtelijke aansprakelijkheid is afhankelijk van het huwelijksgoederenregime bij aanvang huwelijk gekozen, dan wel staande het huwelijk gewijzigd.

Er kan sprake zijn van:

  • -

    een gemeenschappelijk vermogen;

  • -

    een gemeenschappelijk vermogen met daarnaast afzonderlijke, niet in de huwelijksgemeenschap vallende privé-vermogens van de echtgenoten;

  • -

    uitsluitend privé-vermogens.

De aanwezigheid van een gemeenschappelijk vermogen en privé-vermogens is niet altijd afhankelijk van het huwelijksgoederenregime. Ook wanneer er sprake is van een huwelijk in algemene gemeenschap van goederen kunnen privé-vermogens bestaan naast het gemeenschappelijk vermogen. Anderzijds kan sprake zijn van een gemeenschappelijk vermogen ondanks de aanwezigheid van huwelijkse voorwaarden.

Een schuldeiser kan zowel verhaal zoeken op het gemeenschappelijk vermogen als het privé-vermogen van de echtgenoot op wie de schuld rust.

De volgorde waarin verhaal wordt gezocht is afhankelijk van de vraag of er sprake is van een gemeenschapsschuld dan wel van een privé-schuld.

Gemeenschapsschulden; privé-schulden/belastingschulden

3

Een belastingschuld kan in principe worden aangemerkt als een gemeenschapsschuld. De vraag of een belastingschuld moet worden aangemerkt als een gemeenschapsschuld of een privé-schuld is met name van belang in de situatie dat een aansprakelijkstelling plaatsvindt ná ontbinding van het huwelijk (zie het zesde lid hierna).

Verhaal privé-schuld

4

Als een belastingschuld van een echtgenoot moet worden aangemerkt als een privé-schuld kan deze op grond van civielrechtelijke bepalingen worden verhaald op het privé-vermogen van de echtgenoot aan wie de belastingaanslag is opgelegd. Ook is verhaal mogelijk op het gemeenschappelijk vermogen, tenzij de andere echtgenoot goederen van de schuldenaar aanwijst die voldoende verhaal bieden.

Verhaal gemeenschapsschuld

5

Voor gemeenschapsschulden kan verhaal worden gezocht op het gemeenschappelijk vermogen en op het privé-vermogen van degene die de schuld is aangegaan. Als een belastingschuld moet worden aangemeld als een gemeenschapsschuld kan die schuld verhaald worden op het gemeenschappelijk vermogen én op het privé-vermogen van de echtgenoot aan wie de belastingaanslag is opgelegd. Geen verhaal kan worden gezocht op het privé-vermogen van de echtgenoot die de schuld niet is aangegaan c.q. aan wie geen belastingaanslag is opgelegd.

Aansprakelijkheid na ontbinding van de goederengemeenschap

6

De ontbinding van een goederengemeenschap ontheft de echtgenoten niet van hun aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden die zijn ontstaan vóór de ontbinding van de gemeenschap. Ieder van de echtgenoten blijft voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij/zij voordien aansprakelijk was.

Zoals in het vijfde lid van deze paragraaf al is opgemerkt, kunnen gemeenschapsschulden worden verhaald op het gemeenschapsvermogen en op het privé-vermogen van de echtgenoot-schuldenaar. Vanaf het moment van de ontbinding van de goederengemeenschap kunnen gemeenschapsschulden, voorzover zij materieel zijn ontstaan vóór de ontbinding van de gemeenschap, voor de helft worden verhaald op het privé-vermogen van de echtgenoot die de schulden niet is aangegaan. Het vorenstaande houdt in dat na ontbinding van de goederengemeenschap de echtgenoot aan wie de belastingaanslag niet is opgelegd, voor de helft van die aanslag aansprakelijk kan worden gesteld.

Deze uitbreiding van de aansprakelijkheid is niet van toepassing voorzover de belastingschuld moet worden aangemerkt als een privé-schuld. Een beroep op de uitbreiding van de aansprakelijkheid jegens de echtgenoot van de belastingschuldige wordt uitsluitend gedaan als

  • -

    de materiële schuld is ontstaan tijdens de feitelijke samenleving;

  • -

    de feitelijke samenleving weliswaar is beëindigd (maar het huwelijk nog niet is ontbonden) maar de echtgenoot gebaat is met de inkomsten terzake waarvan belastingschuld is ontstaan vóór de ontbinding van het huwelijk maar nádat de feitelijke samenleving is beëindigd.

§ 3 Aansprakelijkheid en invorderingsrente

Algemeen

1

De derde kan aansprakelijk worden gesteld voor de met betrekking tot een belastingaanslag belopen invorderingsrente. De invorderingsrente kan hem slechts in rekening worden gebracht over het bedrag van de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Er kunnen zich met betrekking tot de aansprakelijkheid voor invorderingsrente twee situaties voordoen:

  • a.

    Het belopen van de invorderingsrente is mede aan de aansprakelijkgestelde te wijten. De aansprakelijkgestelde is in dit geval aansprakelijk voor de invorderingsrente die is verschuldigd vanaf de vervaldag van de belastingaanslag tot de dag waarop hij, na aansprakelijk te zijn gesteld, het door hem verschuldigde bedrag (inclusief de invorderingsrente) aan de ontvanger betaalt;

  • b.

    de ontvanger gaat uit van de niet-verwijtbaarheid van de aansprakelijkgestelde met betrekking tot het belopen van de belastingschuld en de daarop verschuldigde invorderingsrente. De ontvanger kan de derde in deze situatie slechts aansprakelijk stellen voor de invorderingsrente die is verschuldigd met ingang van de dag na het verstrijken van de betalingstermijn van de aansprakelijkheidsschuld. De ontvanger gaat in dit geval op basis van de enkele eventuele niet-tijdige betaling uit van een toekomstige verwijtbaarheid aan de zijde van de op dat punt voorwaardelijk aansprakelijkgestelde voor het belopen van de invorderingsrente. Die verwijtbaarheid geldt ook als de aansprakelijkgestelde niet onwillig is om zijn aansprakelijkheidsschuld tijdig te betalen maar door betalingsonmacht daartoe niet in staat is.

2

n.v.t.

§ 4 Aansprakelijkheid en bestuurlijke boeten

1

De aansprakelijkheid kan een bestuurlijke boete betreffen als het belopen daarvan (mede) aan de aansprakelijke kan worden verweten.

2

n.v.t.

3

n.v.t.

4

n.v.t.

§ 5 Aansprakelijkheid en kosten

Aansprakelijkheid voor kosten

1

De aansprakelijkgestelde kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor de kosten die de belastingschuldige verschuldigd is over een periode die voorafgaat aan de dagtekening van de beschikking tot aansprakelijkstelling. Hiervoor is wel vereist dat het verschuldigd worden van deze kosten (mede) aan de aansprakelijkgestelde is te wijten.

Eigen kosten van de aansprakelijkgestelde

2

De aansprakelijkheid voor kosten ten name van de belastingschuldige laat onver- let dat de ontvanger de aansprakelijkgestelde na de aansprakelijkstelling kosten in rekening brengt, die deze uit eigen hoofde verschuldigd is geworden.

§ 6 n.v.t.

Artikel 33

  • 1.

    In afwijking in zoverre van andere wettelijke regelingen is hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen, verschuldigd door:

    • a.

      een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders;

    • b.

      een niet in Nederland gevestigd lichaam: de leider van zijn vaste inrichting in Nederland dan wel zijn in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger;

    • c.

      een lichaam dat is ontbonden: ieder van de met de vereffening belaste personen - met uitzondering van de door de rechter benoemde vereffenaar - voor zover het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur, met dien verstande dat geen aansprakelijkstelling kan plaatsvinden indien na de ontbinding drie jaren zijn verstreken.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder lichamen verstaan lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en wordt als bestuurder aangemerkt de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt ingeval een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

  • 4.

    Degene die op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan.

§ 1 Inleidende opmerkingen

Algemeen

1

Artikel 33 van de wet bevat een aantal - hoofdelijke - aansprakelijkheidsregels die gelden voor de invordering van alle belastingen. Deze regels strekken ertoe om indien op de in dit artikel genoemde lichamen geen verhaal meer kan worden uitgeoefend voor de nog verschuldigde belasting die personen zijn aan te spreken die in een nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en die invloed (hadden) kunnen uitoefenen op het betalen van de belastingschulden van dat lichaam.

§ 2 Ruime uitleg vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger

Ruime uitleg

1

In het algemeen kan onder het begrip vaste inrichting worden verstaan: een enigszins duurzame inrichting waarin of met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend, zoals:

  • -

    een plaats waar leiding wordt gegeven;

  • -

    een filiaal;

  • -

    een kantoor;

  • -

    een fabriek;

  • -

    een werkplaats.

Verplaatsbaarheid is geen beletsel om een vaste inrichting aan te nemen. Als vaste vertegenwoordiger kan worden aangemerkt: een persoon die in het bezit is van een duurzame machtiging om namens de onderneming overeenkomsten te sluiten.

Feitelijke vestiging

2

Het begrip 'gevestigd' in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 33 van de wet heeft een feitelijke betekenis. Waar een lichaam is gevestigd dient te worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval.. De ontvanger dient hierbij aansluiting te zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR.

§ 3 Ontbinding en vereffening

Lichaam dat is ontbonden

1

De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c van de wet het oog heeft, kan behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen. Voor de berekening van de 3-jaarstermijn wordt de in de vorige volzin bedoelde stilzwijgende ontbinding geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen. Niet als ontbinding kan worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde 'leeg' maken van het lichaam.

Vereffenaar

2

Niet alleen degene die met de vereffening is belast is aansprakelijk op grond van artikel 33, eerste lid, onderdeel c van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is. De vereffenaar is aansprakelijk voor de belastingen die het lichaam verschuldigd is geworden gedurende de periode waarin hij als zodanig in functie is geweest. De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet betalen van de belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar. Hiervan kan sprake zijn als de vereffenaar de vorderingen van de concurrente crediteuren voldoet terwijl de preferente schulden onbetaald blijven.

§ 4 Bestuurder

Bestuurder

1

Voor de toepassing van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt als bestuurder niet alleen degene aangemerkt die als zodanig in het Handelsregister staat ingeschreven, maar tevens wordt als bestuurder aangemerkt degene die zich feitelijk als bestuurder heeft gedragen.

Als gedragingen die een betrokkene tot bestuurder in de zin van dit artikel bestempelen kunnen worden aangemerkt die gedragsuitingen die normaliter kenmerkend zijn voor de persoon die als bestuurder moet worden aangemerkt. Als bestuurder in de zin van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt tevens aangemerkt de beherend vennoot van een maat- of vennootschap.

Gewezen bestuurder

2

De gewezen bestuurder kan aansprakelijk worden gesteld voor de belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze periode materieel is ontstaan.

Lichaam als bestuurder

3

Wanneer de bestuurder van een lichaam als bedoeld in het eerste lid zelf een lichaam is, kunnen ook de bestuurders van laatstbedoeld lichaam aansprakelijk worden gesteld.

Dit doet zich bijvoorbeeld voor ingeval een vennootschap als bestuurder of een maatschap als bestuurder van een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid optreedt.

In dat geval kunnen ook de bestuurders van de besloten vennootschap op grond van artikel 33, derde lid, van de wet worden aangesproken. Maar ook als deze bestuurders op hun beurt lichamen zouden zijn, kunnen de bestuurders van die lichamen op grond van het derde lid worden aangesproken.

Voor de toepassing van dit artikel is het eerste lid van deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

§ 5 Disculpatiemogelijkheid

Niet-verwijtbaarheid

1

Artikel 33, vierde lid van de wet, bevat voor degene die op grond van het eerste lid, onderdelen a en bvan de wet, hoofdelijk aansprakelijk is gesteld een disculpatiemogelijkheid. Voorzover met betrekking tot een belastingschuld van een lichaam door de aansprakelijkgestelde wordt bewezen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet voldoen van die schuld, vervalt voor die persoon de aansprakelijkheid.

De artikelen 34 t/m 47 zijn niet van toepassing voor gemeenten. Deze artikelen zien op de aansprakelijkheid met betrekking tot specifieke rijksbelastingen (omzetbelasting en loonbelasting).

Artikel 48

  • 1.

    Erfgenamen zijn niet verder aansprakelijk dan ieder tot het beloop van zijn erfdeel vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem is gelegateerd - één en ander naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van overlijden van de erflater - voor:

    • a.

      navorderings- en naheffingsaanslagen die na het overlijden van de belastingschuldige worden vastgesteld;

    • b.

      bedragen die na het overlijden van de hoofdelijk aansprakelijkgestelde worden vastgesteld op de voet van artikel 49.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, zijn erfgenamen niet aansprakelijk voor bedragen waarvoor de ontvanger de erflater op grond van artikel 36 of artikel 36a na diens overlijden aansprakelijk stelt.

§ 1 Aansprakelijkheid van erfgenamen

Formele bepalingen niet van toepassing

1

Bij toepassing van artikel 48 gelden niet de formele bepalingen van artikel 49 e.v. van de wet. Artikel 48 regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam, maar geeft aan dat deze als rechtsopvolger van de erflater, niet voor alle belastingaanslagen voor het volle bedrag zal worden aangesproken. Zie ook artikel 49, § 1, tweede lid, van deze leidraad.

Benificaire aanvaarding

2

Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, wordt de vereffening van de boedel afgewacht, met dien verstande dat de ontvanger die maatregelen neemt die ter beveiliging van zijn rechten nodig zijn. Zie echter ook artikel 14, § 1, tweede lid, van deze leidraad. Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard achterwege.

Navorderings- en naheffingsaanslagen

3

Artikel 48, eerste lid, onderdeel a van de wet, heeft de strekking de aansprakelijkheid van de erfgenamen voor navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen die na het overlijden van de erflater zijn vastgesteld te beperken. In afwijking van artikel 4:182, tweede lid, zijn zij niet naar rato van hun erfdeel aansprakelijk, maar blijft de aansprakelijkheid beperkt tot hetgeen zij zuiver uit de nalatenschap - met inbegrip van legaten - hebben ontvangen.

Aansprakelijkheidsschulden

4

De beperkte aansprakelijkheid omschreven in het eerste lid van de wet geldt ook in het geval waarin de ontvanger op de voet van artikel 49, tweede lid, van de wet de erflater na diens overlijden aansprakelijk stelt voor belastingschulden van een derde. De beperking ziet op de schulden waarvan het bedrag van de aansprakelijkheid na het overlijden wordt vastgesteld.

De waarde in het economische verkeer

5

De bepaling dat de waarde van het erfdeel of van het legaat wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van het overlijden van de erflater, strekt ertoe dat de aansprakelijkheid van een erfgenaam wordt beperkt tot het bedrag waarmee deze in werkelijkheid is gebaat.

6

n.v.t.

7

n.v.t.

§ 2 Invordering ten laste van een erfgenaam

Invordering blijft achterwege

1

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene niet meer tegen de gezamenlijke erfgenamen kan worden opgetreden blijft invordering ten laste van een erfgenaam van wie minder dan euro 23,- moet worden ingevorderd achterwege. Ook buiten het hiervoor genoemde geval kan er aanleiding bestaan een gering restbedrag op tactische gronden buiten invordering te laten.

Dwangbevel

2

Met betrekking tot het verlenen van een dwangbevel tegen de erfgenamen wordt verwezen naar artikel 12, derde lid, § 1, derde lid, van deze leidraad.

Afdeling 2 formele bepalingen

Artikel 49

  • 1.

    Aansprakelijkstelling geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking door de ontvanger en vindt niet plaats vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. De beschikking vermeldt in ieder geval het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat en de termijn waarbinnen het bedrag moet worden betaald. Voor zover de aansprakelijkstelling betrekking heeft op een bestuurlijke boete geschiedt zij met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

  • 2.

    De ontvanger maakt de beschikking bekend door toezending als aangetekend stuk.

  • 3.

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Met betrekking tot het derde lid zijn de artikelen 25, zesde lid, en 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing indien het niet aan de aansprakelijk gestelde is te wijten dat:

    • a.

      de vereiste aangifte niet is gedaan; of

    • b.

      niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, 47, 47a, 49 en 52 van die wet, alsmede aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 52a en 53, eerste, tweede en derde lid, van die wet voorzover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen.

  • 5.

    De ontvanger stelt de aansprakelijk gestelde desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar, het instellen van beroep of beroep in cassatie redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.

  • 6.

    Het bezwaar kan geen betrekking hebben op feiten of omstandigheden die van belang zijn geweest bij de vaststelling van een belastingaanslag en ter zake waarvan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gedaan.

§ 1 Inleidende opmerkingen

Algemeen

1

De formele bepalingen van hoofdstuk VI van de wet geven aan op welke wijze een materiële aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele aansprakelijkstelling. De bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen aansprakelijkheidsregels maar ook met betrekking tot de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling, zoals bijvoorbeeld die in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel.

De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking en wel afzonderlijk jegens ieder die aansprakelijk wordt gesteld.

Uitzondering voor erfgenamen en andere rechtsopvolgers onder algemene titel

2

Als een erfgenaam die een nalatenschap zuiver of beneficiair heeft aanvaard door de ontvanger wordt aangesproken voor openstaande belastingschulden van de erflater zijn de formele aansprakelijkheidsbepalingen niet van toepassing. Dit geldt ook voor de toepassing van artikel 48.

De erfgenaam volgt de erflater namelijk van rechtswege en onder algemene titel op in diens rechten en verplichtingen en is zodoende niet aan te merken als een derde die aansprakelijk wordt gesteld voor de belastingschuld van een ander. Dit geldt ook voor andere rechtsopvolgers onder algemene titel. Ook op hen zijn de formele aansprakelijkheidsbepalingen dus niet van toepassing.

Aansprakelijkstelling vennoten

3

Als een vennootschap onder firma voor belastingschulden aansprakelijk wordt gesteld, kan er aanleiding bestaan tegelijkertijd de vennoten voor deze aansprakelijkheidsschulden van de v.o.f. aansprakelijk te stellen. Hiervoor gelden ook de formele bepalingen van hoofdstuk VI van de wet.

Als een v.o.f. failliet is verklaard en de ontvanger de vennoten van die v.o.f. aansprakelijk stelt, dient in de beschikking waarbij de aansprakelijkstelling plaatsvindt uitdrukkelijk te worden aangegeven dat deze beschikking mede moet worden gezien als aanmelding van de schuld ter verificatie in het faillissement van de vennoot.

3a

n.v.t.

Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete

4

Bij aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de AWR van overeenkomstige toepassing.

Op grond van het bepaalde in artikel 67g van de AWR wordt de boete opgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking. De beschikking ex artikel 49, eerste lid, van de wet is eveneens 'voor bezwaar vatbaar'. Het is dus niet noodzakelijk dat aansprakelijkstelling voor de boete plaatsvindt bij afzonderlijke beschikking. In voorkomend geval kan laatstbedoelde aansprakelijkstelling worden opgenomen in dezelfde beschikking als die waarbij de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld geschiedt. Als de derde ook aansprakelijk wordt gesteld voor de boete dienen de gronden waarop de aansprakelijkstelling berust te zijn vermeld in de beschikking.

Indien de ontvanger de derde aansprakelijk wenst te stellen voor een vergrijpboete, dient de aansprakelijke overeenkomstig het bepaalde in artikel 67k van de AWR van het voornemen daartoe op de hoogte te worden gesteld. In de kennisgeving waarin het voornemen tot het aansprakelijk stellen voor een opgelegde vergrijpboete wordt aangekondigd, dienen de gronden waarop het voornemen berust te worden vermeld. De ontvanger stelt de derde in de gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn de in die kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten. Indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt of de ontvanger van oordeel is dat de betwisting van de aansprakelijke ongegrond is, zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet.

De ontvanger stelt de aansprakelijke op diens verzoek in de gelegenheid inzage te nemen in, dan wel kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels te vervaardigen van de gegevensdragers waarin informatie is opgenomen met betrekking tot de gronden waarop de aansprakelijkheid voor de bestuurlijke boete berust.

AWR en Awb van toepassing

5

De beschikking aansprakelijkstelling is een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit houdt in dat dezelfde rechtsmiddelen - bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie - open staan als die welke zijn opgenomen in hoofdstuk V van de AWR en dat ook de Awb van toepassing is.

Aansprakelijkheid voor invorderingsrente

6

Indien aan de aansprakelijk gestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht, wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Voorzover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen - zie artikel 32, § 3, eerste lid - wordt over dat bedrag geen rente in rekening gebracht.

§ 2 De aansprakelijkstelling

In gebreke zijn

1

De belastingschuldige is in gebreke wanneer de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de voor de belastingaanslag geldende betalingstermijn. Het is echter op grond van artikel 10 ook mogelijk dat in een aantal situaties de belastingaanslag terstond invorderbaar is. Dan zal ook aansprakelijkstelling eerder kunnen plaatsvinden.

Uitstel van betaling en niet verder bemoeilijken

2

Als aan belastingschuldige uitstel van betaling is verleend kan aansprakelijkstelling van een derde pas plaatsvinden nadat het uitstel is beëindigd.

Als belastingschuldige 'niet verder is bemoeilijkt' kan een derde zonder meer voor de desbetreffende belastingschuld aansprakelijk worden gesteld. In dit geval is sprake van een 'in gebreke zijn' van de belastingschuldige als bedoeld in het eerste lid van artikel 49 van de wet.

In gebreke zijn en uitstel van betaling

3

Als de belastingschuldige een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de belastingaanslag geldt dat bezwaarschrift als een verzoek om uitstel van betaling. Zolang de ontvanger niet op het verzoek om uitstel heeft beslist is, de belastingschuldige in beginsel niet 'in gebreke' met de betaling van zijn belastingschuld. Het 'in gebreke' zijn treedt in dat geval pas in als de ontvanger besluit géén uitstel te verlenen in verband met het ingediende bezwaarschrift, dan wel het eerder in verband met een ingediend bezwaarschrift verleende uitstel intrekt.

De bekendmaking van de beschikking

4

De beschikking waarbij de aansprakelijkstelling plaatsvindt geschiedt door toezending als aangetekend stuk.

De beschikking bevat in elk geval het bedrag waarvoor de betrokkene aansprakelijk wordt gesteld en de termijn waarbinnen dit bedrag moet worden betaald. Aangezien de bepalingen van de Awb inzake de motivering van een besluit (afdeling 3.7, artikelen 3:46 tot en met 3:50) mede van toepassing zijn op de beschikking waarbij aansprakelijk wordt gesteld, moeten ook de gronden waarop de aansprakelijkheid berust in de beschikking worden vermeld. Dit laatste houdt in dat melding wordt gemaakt van de bepalingen - hetzij die uit de eerste afdeling van hoofdstuk VI van de wet, hetzij die uit andere wettelijke regelingen - op grond waarvan de aansprakelijkheid bestaat. De ontvanger motiveert de aansprakelijkstelling nader als op grond van de aansprakelijkheidsbepaling waarop hij zich beroept, op hem een bepaalde bewijslast rust. De aansprakelijkgestelde is zodoende in de gelegenheid zijn bezwaar tegen de aansprakelijkstelling te motiveren.

5

n.v.t.

Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden

6

Op grond van het bepaalde in artikel 49, vijfde lid van de wet dient de ontvanger de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte te stellen van de gegevens met betrekking tot de belastingaanslag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Derhalve kan de aansprakelijkgestelde alle informatie worden verstrekt die de ontvanger bij bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie zou moeten overleggen. Een dergelijke informatieplicht bestaat niet met betrekking tot gegevens die geen rechtstreeks verband houden met de belasting. Gegevens en/of bescheiden met betrekking tot de aansprakelijkheid zelf, de berekening van de omvang van de aansprakelijkheid en andere belastingaanslagen van de belastingschuldige vallen in beginsel onder de verbodsbepaling van artikel 67 van de wet.

In verband echter met het motiveringsvereiste met betrekking tot bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie, zal de ontvanger in dat kader bepaalde gegevens en bescheiden moeten verstrekken. Deze gegevens en/of bescheiden kunnen desgevraagd aan de aansprakelijkgestelde worden verstrekt.

7

vervallen

Aansprakelijkstelling als gegevens kunnen worden verstrekt

8

De beschikking waarbij de aansprakelijkstelling plaatsvindt wordt niet eerder genomen dan wanneer de ontvanger op grond van artikel 49, vijfde lid van de wet de te verstrekken gegevens en de gegevens als bedoeld in het zesde lid van deze paragraaf zonder bezwaar kan verstrekken. Als voorafgaand aan aansprakelijkstelling conservatoir beslag is gelegd en niet binnen 3 maanden na het leggen van het conservatoir beslag tot aansprakelijkstelling kan worden overgegaan, dient verlenging van het conservatoire beslag bij de voorzieningenrechter te worden verzocht en wel op een zodanig tijdstip dat bij afwijzing van het verzoek om verlenging door de voorzieningenrechter aansprakelijkstelling binnen de driemaands- termijn kan plaatsvinden.

§ 3 Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking aansprakelijkstelling

Beschikking aansprakelijkstelling voor bezwaar vatbare beschikking

1

De beschikking waarbij een derde aansprakelijk wordt gesteld is een voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 49, derde lid, van de wet, staan met betrekking tot de beschikking aansprakelijkstelling dezelfde rechtsmiddelen open (bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie) als die welke zijn opgenomen in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met betrekking tot de door de inspecteur vastgestelde belastingaanslagen en voor bezwaar vatbare beschikkingen.

Awb van toepassing

2

De toepasselijkheid van hoofdstuk V van de AWR op de beschikking aansprakelijkstelling houdt in dat tevens de Awb van toepassing is.

Termijn voor het indienen bezwaarschrift

3

De aansprakelijk gestelde kan tegen de beschikking aansprakelijkstelling een bezwaarschrift indienen. Het bezwaarschrift kan zowel tegen de aansprakelijkstelling zelf als tegen de hoogte van de aansprakelijkstelling zijn gericht. De termijn voor het instellen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en gaat in op de dag na de dagtekening van de beschikking, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Het bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling moet worden ingediend bij de ontvanger.

Overleg met de inspecteur

4

Als het bezwaarschrift (mede) is gericht tegen de hoogte van de aan de aansprakelijkstelling ten grondslag liggende belastingaanslag(en) neemt de ontvanger contact op met de inspecteur met betrekking tot de vraag of de aan de aansprakelijkstelling ten grondslag liggende belastingaanslag(en) ten aanzien van de aansprakelijk gestelde tot het juiste bedrag is vastgesteld.

Bezwaar en uitstel van betaling

5

Een bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling kan tevens worden aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Artikel 25, § 2, van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.

Beslissing op het bezwaarschrift

6

Voor de afdoening van bezwaarschriften tegen aansprakelijkstellingen geldt, dat deze in beginsel binnen de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 7:10 Awb) worden afgehandeld. De hoofdregel daarbij is dat de ontvanger binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet. Voldoet het bezwaarschrift niet aan de minimumeisen dan stelt de ontvanger belanghebbende in de gelegenheid het bezwaar binnen een door hem gestelde nadere termijn aan te vullen. De termijn die de belanghebbende nodig heeft om het bezwaarschrift aan te vullen dan wel ongebruikt laat verstrijken, schort de beslistermijn van de ontvanger op. Kan de ontvanger niet binnen zes weken (of binnen zes weken verlengd met de periode gedurende welke de beslistermijn is opgeschort) op het bezwaarschrift beslissen, dan kan hij de termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbende. In overleg met de belanghebbende is verder uitstel mogelijk. De wet (artikel 49, derde lid) geeft de ontvanger formeel een beslistermijn van één jaar met de mogelijkheid deze termijn - met schriftelijke toestemming van of vanwege de het college van burgemeester en wethouders - met maximaal één jaar te verlengen. Van deze mogelijkheid maakt de ontvanger alleen in uitzonderingsgevallen gebruik. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin de belanghebbende weigert mee te werken aan een voortvarende afhandeling van het bezwaarschrift. Omdat de beslistermijn voor bezwaarschriften formeel is bepaald op één jaar kan belanghebbende geen beroep instellen wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift als de ontvanger de termijn(en) van artikel 7:10 Awb niet realiseert.

Vermindering aansprakelijkstelling na bezwaar

7

Een vermindering van het bedrag van de beschikking aansprakelijkstelling naar aanleiding van een tegen de aansprakelijkstelling ingediend bezwaarschrift, leidt in beginsel niet tot vermindering van de aan de aansprakelijkstelling ten grondslag liggende belastingaanslag(en). De ontvanger is uitsluitend bevoegd tot vermindering van het bedrag van de aansprakelijkstelling. De bevoegdheid tot het verminderen van de desbetreffende belastingaanslag(en) komt uitsluitend toe aan de inspecteur.

Procedure bij de fiscale rechter na afwijzing bezwaarschrift

8

Als de aansprakelijk gestelde na afwijzing van het bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling beroep instelt bij een rechtbank, treedt de ontvanger zelfstandig op in de beroepsprocedure. Als het beroep zich tevens richt tegen de hoogte van de aan de aansprakelijkstelling ten grondslag liggende belastingaanslag(en) kan de ontvanger zich tijdens de zitting bij de rechtbank desgewenst laten bijstaan door de inspecteur. Het voorgaande geldt ook, als er tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep wordt ingesteld bij een gerechtshof.

Uitstel van betaling na (hoger) beroep of beroep in cassatie

9

Een beroepschrift (in hoger beroep) wordt niet tevens aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. De aansprakelijk gestelde moet desgewenst een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen. Artikel 25, § 2, van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.

Cassatievoorstel na uitspraak in hoger beroep

10

Zo spoedig mogelijk nadat de ontvanger van het gerechtshof de uitspraak heeft ontvangen op een beroepschrift in hoger beroep beoordeelt hij of hij zich met die uitspraak kan verenigen. Als de ontvanger zich niet kan verenigen met die uitspraak doet hij een cassatievoorstel aan de ontvanger van de gemeente. Bij het cassatievoorstel moet derhalve het procesdossier worden gevoegd.

§ 4 Overgangsrecht procedure aansprakelijkstelling

Algemeen

1

Bij de wijziging van het procesrecht inzake aansprakelijkstelling wordt het tot 1 december 2002 geldende recht geëerbiedigd met betrekking tot die aansprakelijkheidszaken die op de voet van artikel 49, vierde lid, van de wet (zoals dat luidde tot 1 december 2002) voor de civiele rechter zijn gebracht (waarvoor een dagvaarding is uitgebracht). De in deze paragraaf, achtste tot en met twaalfde lid, opgenomen bepalingen zijn uitsluitend van toepassing op aansprakelijkheidsprocedures waarvoor vóór 1 december 2002 een dagvaarding is uitgebracht.

Betwisting maar nog geen dagvaarding vóór 1 december 2002

2

Als de aansprakelijkstelling tijdig is betwist maar vóór 1 december 2002 nog niet tot dagvaarding is overgegaan - en de 2-maandentermijn waarbinnen moet worden gedagvaard nog niet is verstreken - is het nieuwe recht van toepassing. De betwisting - voorzover die niet heeft geleid tot het intrekken van de aansprakelijkstelling - wordt aangemerkt als een geldig gemaakt bezwaar op de voet van artikel 49, derde lid (nieuw), van de wet. Zonodig moet de aansprakelijk gestelde in de gelegenheid worden gesteld vormverzuimen te herstellen voor het rechtsgeldig maken van bezwaar. Als datum waarop het bezwaar geacht wordt te zijn ingediend, geldt de datum van ontvangst van de schriftelijke mededeling waarin de aansprakelijkstelling is betwist.

Betwisting en bezwaar tegen de belastingaanslag vóór 1 december 2002

3

De aansprakelijk gestelde kan - naast de betwisting van zijn aansprakelijkheid (zie het tweede lid van deze paragraaf) - tevens op de voet van artikel 50, eerste en tweede lid, van de wet (oud) bezwaar maken tegen de belastingaanslag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Als de aansprakelijk gestelde tevens tijdig bezwaar maakt tegen de belastingaanslag, wordt dat bezwaar geacht deel uit te maken van het bezwaar tegen de beschikking als bedoeld in artikel 49, derde lid (nieuw), van de wet.

Geen betwisting maar wel bezwaar tegen de belastingaanslag vóór 1 december 2002

4

Als de aansprakelijk gestelde de aansprakelijkstelling niet heeft betwist maar wel tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de belastingaanslag op de voet van artikel 50, eerste en tweede lid, van de wet (oud), wordt dat bezwaar ook aangemerkt als een tijdig gemaakt bezwaar in de zin van artikel 49, derde lid (nieuw), van de wet, tenzij reeds uitspraak op het bezwaar is gedaan en die uitspraak onherroepelijk is geworden of tegen die uitspraak reeds beroep of hoger beroep is ingesteld.

Als datum waarop het bezwaar in de zin van artikel 49, derde lid, van de wet geacht wordt te zijn ingediend, geldt de datum waarop het bezwaar op de voet van het oude recht is ingediend.

Afdoeningstermijn van betwistingen waarvoor geldt dat de 2-maandstermijn verstrijkt op of na 1 december 2002

5

Met betrekking tot tijdige betwistingen die op grond van overgangsrecht per 1 december 2002 worden aangemerkt als een bezwaar tegen de aansprakelijkstelling (zie het tweede lid van deze paragraaf) moet binnen 2 maanden na ontvangst van de schriftelijke mededeling waarin de aansprakelijkstelling is betwist, door de ontvanger uitspraak zijn gedaan op het bezwaar (voorheen betwisting).

Afdoeningstermijn van betwistingen waarvoor geldt dat de 2-maandstermijn vóór 1 december 2002 verstrijkt

6

Als sprake is van een onvoldoende gemotiveerde betwisting of een betwisting waarmee de ontvanger zich niet kan verenigen en de aansprakelijk gestelde is niet binnen twee maanden gedagvaard voor de burgerlijke rechter is sprake van verlies van recht. De ontvanger kan in die gevallen de aansprakelijke niet opnieuw aansprakelijk stellen met een beroep op het overgangsrecht per 1 december 2002. Als het onderliggende feitencomplex daarvoor aanleiding geeft, kan de ontvanger dezelfde derde voor dezelfde belastingschuld aansprakelijk stellen, mits daarvoor andere gronden aanwezig zijn dan bij de oorspronkelijke aansprakelijkstelling.

Betrokkenheid gemeentelijke advocaat bij aansprakelijkheidszaken

7

In zaken waarin door de ontvanger vóór 1 december 2002 tot dagvaarding voor de civiele rechter is overgegaan en die derhalve worden afgewikkeld op de voet van artikel 49, vierde lid (oud), van de wet moet de gemeentelijke advocaat worden ingeschakeld. Voor zaken die worden afgewikkeld onder het nieuwe recht wordt in beginsel geen beroep meer gedaan op de gemeentelijke advocaat.

Nadere betwisting na dagvaarding

8

Als de aansprakelijk gestelde, nadat hij de aansprakelijkstelling heeft betwist, de grond van zijn betwisting wijzigt c.q. aanvult en de ontvanger van oordeel is dat de aansprakelijk gestelde ten onrechte aansprakelijk is gesteld, maar de aansprakelijk gestelde al heeft gedagvaard, trekt hij de dagvaarding slechts in als de aansprakelijk gestelde de kosten, die tot dan toe zijn gemaakt, betaalt, tenzij het in rekening brengen van deze kosten niet redelijk is.

Als de aansprakelijk gestelde de door de ontvanger gemaakte kosten niet wil betalen, handelt de ontvanger overeenkomstig het bepaalde in de Instructie rechtskundige bijstand.

Wijziging grond in civiele procedure

9

Als pas tijdens de procedure als bedoeld in artikel 49, vierde lid (oud), van de wet blijkt dat de betrokkene op de verkeerde grond aansprakelijk is gesteld, maar wel op een andere grond aansprakelijk zou kunnen worden gesteld, streeft de ontvanger er naar zijn eis te wijzigen conform het bepaalde in artikel 130 Rv.

Wijziging bedrag aansprakelijkstelling in civiele procedures

10

Als tijdens de procedure als bedoeld in artikel 49, vierde lid (oud), van de wet blijkt dat het bedrag van de aansprakelijkstelling 227 of minder zal bedragen, wordt de aansprakelijkstelling niet ingetrokken.

Invordering en verrekening

11

Tijdens de civiele procedure vinden geen invorderingsmaatregelen plaats. Bij vrees voor onverhaalbaarheid kunnen wel conservatoire maatregelen worden genomen.

Eveneens vindt tijdens de civiele procedure geen verrekening plaats van uit te betalen bedragen ten name van de aansprakelijk gestelde met diens aansprakelijkheidsschuld. Bij vrees voor onverhaalbaarheid kan conservatoir beslag worden gelegd op het uit te betalen bedrag.

Wijziging eis

12

De ontvanger wijzigt zijn eis als in de fiscale procedure die de belastingschuldige voert, een onherroepelijke uitspraak is gedaan met betrekking tot de hoogte van de belastingaanslag, die leidt tot aanpassing van het bedrag van de aansprakelijkheidsschuld en artikel 50, zesde lid, van de wet (oud) van toepassing is.

§ 5 Invordering

Eerst uitwinning belastingschuldige

1

De ontvanger zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de vermogensbestanddelen van de aansprakelijkgestelde.

Volgorde van aansprakelijkstellen

2

Wanneer de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de ontvanger verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.

Het vorenstaande geldt uiteraard niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald.

Artikel 50 vervallen

Artikel 51

  • 1.

    Op een conservatoir beslag door de ontvanger ten laste van degene die aansprakelijk is of wordt gesteld, is artikel 700, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing.

  • 2.

    Het beslag vervalt van rechtswege indien:

    • a.

      de aansprakelijk gestelde bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking, bedoeld in artikel 49, eerste lid, en de ontvanger niet binnen vier maanden na de dagtekening van de beschikking uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift; of

    • b.

      vóór het leggen van het beslag geen aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en aansprakelijkstelling niet alsnog plaatsvindt binnen drie maanden na het leggen van het beslag.

  • 3.

    De voorzieningenrechter van de rechtbank die het verlof tot het leggen van beslag heeft verleend, kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verlengen indien de ontvanger dit vóór het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking, bedoeld in de vorige volzin, is geen hogere voorziening toegelaten.

  • 4.

    Ingeval een conservatoir derdenbeslag van rechtswege is vervallen, stelt de ontvanger de derdebeslagene daarvan schriftelijk in kennis.

§ 1 Conservatoir beslag

Algemeen

1

De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is niet van toepassing op een aansprakelijkgestelde.

Wel heeft de ontvanger op grond van artikel 51 van de wet de mogelijkheid met toepassing van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering conservatoir beslag te leggen.

Verval/opheffen conservatoir beslag

2

Heeft voor het leggen van het conservatoir beslag geen aansprakelijkstelling op de voet van artikel 49, eerste lid van de wet plaatsgevonden, dan vervalt het beslag van rechtswege als niet binnen drie maanden na het leggen van het beslag aansprakelijk wordt gesteld. De ontvanger kan aan de voorzieningenrechter die het verlof tot het leggen van het beslag heeft verleend verzoeken de termijn waarbinnen aansprakelijk moet worden gesteld, te verlengen. Het verzoek tot termijnverlenging moet zijn ingediend voor het verstrijken van de drie-maanden-termijn na het leggen van het beslag.

Een conservatoir beslag vervalt in elk geval van rechtswege als de aansprakelijk gestelde bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking op de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet en de ontvanger niet binnen vier maanden na de dagtekening van de beschikking uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift.

Opgemerkt wordt dat als er conservatoir beslag ligt en er sprake is van een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaar tegen de beschikking op de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet de ontvanger dit uitstel niet verleend als geen zekerheid wordt gesteld.

Verval/opheffen conservatoir derdenbeslag

3

Als op grond van artikel 51 van de wet conservatoir beslag is gelegd onder een derde en de ontvanger heft dit beslag op of dit beslag vervalt van rechtswege, dan stelt de ontvanger de derde hieromtrent zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis.

Executoriale titel

4

Het conservatoire beslag gaat over in een executoriaal beslag zodra de ontvanger een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

De ontvanger kan een executoriale titel verkrijgen:

  • 1.

    doordat in een aansprakelijkheidsprocedure ' waarvoor uiterlijk 30 november 2002 een dagvaarding is uitgebracht - een condemnatoir vonnis wordt gewezen;

  • 2.

    n.v.t.

  • 3.

    doordat de ontvanger, ingeval de aansprakelijkheid niet wordt betwist, maar niet tijdig wordt betaald, een dwangbevel uitvaardigt jegens de aansprakelijkgestelde (zie artikel 52, § 1, van deze leidraad).

In de bovengenoemde gevallen wordt de aansprakelijkgestelde voordat tot tenuitvoerlegging wordt overgegaan eerst aangemaand om binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning zijn aansprakelijkheidsschuld te betalen (zie ook artikel 52, § 1, van deze leidraad).

Verklaring bij derdenbeslag

5

Als ten laste van een aansprakelijkgestelde conservatoir derdenbeslag is gelegd, is de derde verplicht om, zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, ex artikel 476a juncto artikel 720 Rv verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. De in verband daarmee in artikel 477 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde verplichting van de derde alsmede in artikel 477a Rv bedoelde bevoegdheden van de ontvanger gaan niet in voordat vier weken zijn verstreken sedert de betekening van de in de hoofdzaak verkregen executoriale titel aan de derde (vergelijk artikel 723 Rv), welke betekening op grond van artikel 722 Rv dient te geschieden binnen één maand nadat terzake van de hoofdvordering een executoriale titel is verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.

Artikel 52

  • 1.

    Het bedrag vermeld in de beschikking als bedoeld in artikel 49, eerste lid, is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van de beschikking. De artikelen 9, tiende lid, 11, 12, 13, 14 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aansprakelijkgestelde kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel inzake de invordering van een aansprakelijkheidsschuld in verzet komen op overeenkomstige wijze als een belastingschuldige op de voet van artikel 17, met dien verstande dat het bepaalde in het derde lid van dat artikel eveneens geldt voor het niet ontvangen zijn van de beschikking bedoeld in artikel 49, eerste lid, en voor de omstandigheden die aan de orde zijn of hadden kunnen worden gesteld bij het maken van bezwaar tegen de in artikel 49, eerste lid, bedoelde beschikking, bij het instellen van beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar of bij het instellen van beroep in cassatie ter zake van een uitspraak op het desbetreffende beroep.

§ 1 Invordering

Invordering na aansprakelijkstelling

1

Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de wet heeft de aansprakelijk gestelde een betalingstermijn van twee maanden na dagtekening van de beschikking. Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden en geen (of te laat een) bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend, is het in de beschikking vermelde bedrag invorderbaar.

Aanmaning en eigen dwangbevel

2

De invordering vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9, tiende lid, 11, 12, 13, 14 en 19 van de wet. De invordering vangt aan met de verzending van een aanmaning en wordt zonodig voortgezet door middel van een ten laste van de aansprakelijk gestelde uitgevaardigd dwangbevel.

3

verwijderd per 1 juli 2003

Verzoek ambtshalve vermindering door belastingschuldige

4

Als de belastingschuldige zich tot de inspecteur heeft gewend met het verzoek een belastingaanslag, waarvan het bedrag geheel of gedeeltelijk is opgenomen in het bedrag van de beschikking, ambtshalve te verminderen, wacht de ontvanger met de invordering bij de aansprakelijk gestelde. Het vorenstaande is niet van toepassing indien het verzoek kennelijk is ingediend met het oogmerk de invordering te traineren.

5

n.v.t.

Invordering na condemnatoir vonnis

6

Als een condemnatoir vonnis is gewezen wordt de aansprakelijkgestelde eerst aangemaand. Er wordt echter geen dwangbevel uitgevaardigd. Invordering vindt namelijk plaats op basis van het condemnatoire vonnis. Hoofdstuk III van de wet is dus niet van toepassing. De belastingdeurwaarder dient het vonnis ten uitvoer te leggen.

§ 2 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

Algemeen

1

Artikel 52, tweede lid, bepaalt dat een aansprakelijkgestelde tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen op overeenkomstige wijze als een belastingschuldige op de voet van artikel 17 van de wet.

De bepaling van het tweede lid opent echter niet de mogelijkheid voor de aansprakelijkgestelde om in verzet te komen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel jegens de belastingschuldige. Evenmin kan de belastingschuldige in verzet komen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel jegens de aansprakelijkgestelde.

Het bepaalde in artikel 17, § 1, van deze leidraad is hierbij zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Beperking verzetsgronden

2

Op grond van artikel 52, tweede lid, van de wet kan de aansprakelijk gestelde niet als verzetsgrond aanvoeren dat de beschikking aansprakelijkstelling niet is ontvangen. Noch kan de aansprakelijk gestelde omstandigheden aanvoeren die aan de orde zijn gesteld, of hadden kunnen worden gesteld, bij het maken van bezwaar tegen de in artikel 49, eerste lid, van de wet genoemde beschikking, bij het instellen van beroep tegen een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, bij het instellen van hoger beroep of bij het instellen van beroep in cassatie.

Door de verwijzing naar artikel 17 van de wet kan de aansprakelijk gestelde zich voorts niet beroepen op de (materiële) onverschuldigdheid van de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

Verzet tegen executie condemnatoir vonnis

3

Als een condemnatoir vonnis dat is gewezen op grond van een dagvaarding die is uitgebracht vóór 1 december 2002 ten uitvoer wordt gelegd is geen verzet mogelijk tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel aangezien het condemnatoir vonnis zelf vatbaar is voor tenuitvoerlegging en dus geen dwangbevel meer behoeft te worden uitgevaardigd.

In deze gevallen kan de aansprakelijkgestelde zich wel verzetten tegen de executie van het vonnis, op grond van artikel 438 Rv. Hoewel dit verzet geen schorsende werking biedt, gaat de ontvanger er van uit dat het bepaalde bij artikel 17, tweede lid van deze leidraad zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing is.

§ 3 Vordering

Vordering

1

De ontvanger kan tegen een derde een vordering doen om de schulden van een aansprakelijkgestelde in verband met diens aansprakelijkstelling terzake te betalen.

Het bepaalde bij artikel 19 van deze leidraad is hierbij zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

§ 4 Lijfsdwang

Aansprakelijkgestelde

1

Lijfsdwang op grond van artikel 20 van de wet is ten aanzien van een aansprakelijkgestelde niet mogelijk.

Artikel 53

  • 1.

    De bepalingen van de eerste en tweede afdeling van hoofdstuk IV inzake verhaalsrechten en verrekening, met uitzondering van artikel 24, derde lid, vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aansprakelijkgestelde.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 25 met betrekking tot de mogelijkheid van uitstel van betaling vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aansprakelijkgestelde.

  • 3.

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke de aansprakelijkgestelde die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen, geheel of gedeeltelijk wordt ontslagen van zijn betalingsverplichting.

§ 1 Verhaalsrechten

n.v.t.

§ 2 Verrekening

Verrekening aansprakelijkheidsschuld

1

In artikel 53, eerste lid van de wet is bepaald dat ook de regels inzake de verrekening (artikel 24 van de wet, met uitzondering van het derde lid) overeenkomstige toepassing vinden ten aanzien van een aansprakelijkgestelde. Dit leidt ertoe dat een openstaande aansprakelijkheidsschuld kan worden verrekend met een aan de aansprakelijkgestelde uit te betalen bedrag.

§ 2a vervallen

§ 3 Ontslag van betalingsverplichting

Algemeen

1

Als de aansprakelijkgestelde niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen kan aan hem op verzoek ontslag van betalingsverplichting worden verleend. Zie verder artikel 26, § 1, derde lid, van deze leidraad.

§ 4 Verjaring

Geen eigen verjaringsregels

1

Wat de verjaring betreft is geen bepaling inzake de toepassing bij aansprakelijkstelling opgenomen, omdat de aansprakelijkheidsschuld betrekking heeft op de schuld die op grond van de belastingaanslag bestaat. Verjaring van het recht tot dwanginvordering en verrekening met betrekking tot de belastingaanslag heeft tot gevolg dat dit recht eveneens verjaart met betrekking tot de invordering van een aansprakelijkheidsschuld.

Als ten tijde van de verjaring de belastingaanslag voor de betaling waarvan de derde aansprakelijk is gesteld - ook te zijnen aanzien - onherroepelijk is vast komen te staan, handelt de ontvanger overeenkomstig het bepaalde in artikel 27, § 1, achtste en negende lid, van deze leidraad.

Geen verlenging verjaringstermijn

2

Indien een aansprakelijkgestelde bijvoorbeeld uitstel van betaling heeft of in staat van faillissement verkeert, leidt dit niet tot verlenging van de verjaringstermijn. Om te bereiken dat het recht tot dwanginvordering en verrekening niet verjaren dient de ontvanger aan de belastingschuldige een dwangbevel te betekenen (zie artikel 27, §1, derde lid van deze leidraad). Het vorenstaande geldt eveneens in het geval ten aanzien van de aansprakelijkgestelde de toepassing van de wettelijke schuldsanering is uitgesproken.

Artikel 54

  • 1.

    Een teruggaaf als gevolg van een vermindering van een belastingaanslag waarop het door de aansprakelijk gestelde betaalde bedrag is afgeboekt, alsmede een teruggaaf als gevolg van een vermindering van een aanslag waarmee een voorlopige aanslag, waarop het door de aansprakelijk gestelde betaalde bedrag is afgeboekt, op de voet van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is verrekend, komt niet toe aan de belastingschuldige doch aan de aansprakelijk gestelde, tot het bedrag dat hij op grond van die aansprakelijkstelling heeft voldaan.

  • 2.

    Indien een aanslag na de verrekening van een voorlopige aanslag met die aanslag leidt tot een teruggaaf, wordt deze teruggaaf voor de toepassing van het eerste lid aangemerkt als een vermindering van de voorlopige aanslag.

  • 3.

    De ontvanger doet aan de belastingschuldige mededeling van zijn voornemen tot betaling van de in het eerste lid bedoelde teruggaaf aan de aansprakelijk gestelde, dan wel van zijn voornemen tot verrekening op de voet van artikel 24 van die teruggaaf.

  • 4.

    Indien meer dan één aansprakelijk gestelde recht hebben op dezelfde teruggaaf, komt het bedrag van de teruggaaf toe aan ieder van hen naar evenredigheid van ieders op grond van de aansprakelijkstelling betaalde bedrag.

§ 1 Mededeling aan de belastingschuldige

Algemeen

1

De in artikel 54 van de wet genoemde schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige is beperkt tot uitbetalingen en verrekeningen die het gevolg zijn van een vermindering van de belastingaanslag waarvoor de derde aansprakelijk is gesteld.

Als geen sprake is van een vermindering van de belastingaanslag, is dit artikel niet van toepassing.

Dit artikel is ook van toepassing als een belastingaanslag na de verrekening van die belastingaanslag met de voorlopige aanslag leidt tot een teruggaaf. Deze teruggaaf wordt dan voor de toepassing van artikel 54 als een vermindering op de voorlopige aanslag aangemerkt.

Invorderingsrente en kosten

2

Artikel 54 van de wet is eveneens van toepassing op de invorderingsrente en de kosten die als gevolg van de vermindering van de belastingaanslag moeten worden terugbetaald.

Betaling aanhouden

3

De ontvanger houdt de betaling van de teruggaaf als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige aan. In deze periode kan de belastingschuldige, als de derde zich reeds voor de aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald, derdenbeslag leggen onder de ontvanger op het bedrag van de teruggaaf. In de derdenbeslag-procedure zal dan worden uitgemaakt aan wie de ontvanger het bedrag van de teruggaaf moet betalen.

Afdeling 3 Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken

Artikel 55

n.v.t.

Artikel 56

n.v.t.

Artikel 57

n.v.t.

Hoofdstuk VII Verplichtingen ten behoeve van de invordering

§ 1 Algemene onderwerpen

Algemeen

1

Hoofdstuk VII van de wet regelt de verplichtingen welke ten dienste van de invordering aan personen en lichamen kunnen worden opgelegd.

In hoofdstuk VIII worden de sancties, welke gesteld zijn op de niet-nakoming van de verplichtingen vermeld.

Bedacht dient te worden dat gebruikmaking van de in hoofdstuk VII genoemde verplichtingen gevolgen heeft voor de personen en de lichamen die daarmede geconfronteerd worden.

In dit kader verdient het aanbeveling om, met name in situaties waarin anderen dan de belastingschuldige met verplichtingen geconfronteerd zullen worden, deze alleen op te leggen als het fiscale belang van voldoende omvang is om een zodanige maatregel te rechtvaardigen.

Als echter sprake is van onwillige belastingschuldigen waarbij gerechtvaardigde vermoedens bestaan dat belastinginvordering op enigerlei wijze wordt gefrustreerd c.q. pogingen daartoe worden ondernomen, dient van terughoudendheid nimmer sprake te zijn. Dit geldt evenzeer voor situaties waarin binnen afzienbare tijd voor (verdere) cumulatie van belastingschulden moet worden gevreesd.

De ontvanger weegt dus de fiscale belangen af tegen die van de belastingschuldige en derden. Van de bevoegdheden van hoofdstuk VII maakt de ontvanger geen gebruik zo lang niet sprake is van betalingsachterstand, waarvan kan worden gesproken als niet is betaald binnen de voor de belastingaanslag geldende betalingstermijn( en), tenzij sprake is van uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep). Opgemerkt wordt dat de informatieplicht vervalt als alsnog volledige betaling heeft plaatsgevonden. Eén en ander is echter anders als de toepassing van artikel 10 aan de orde kan komen.

Bevoegde ambtenaar

2

Niet alleen de ontvanger maar ieder andere daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaar kan de in hoofdstuk VII van de wet gegeven bevoegdheden uitoefenen. Gemeenteambtenaren die de bevoegdheid hebben om vanwege het college van burgemeester en wethouders andere gemeenteambtenaren aan te wijzen, houden bij die aanwijzing rekening met de benodigde vaardigheden en bekwaamheden die overigens van geval tot geval kunnen verschillen.

In het algemeen verdient het aanbeveling om invorderingsonderzoeken plaats te doen vinden door daarvoor gekwalificeerde (controle-)ambtenaren.

Slechts in uitzonderingsgevallen wijkt de ontvanger van het voorgaande af.

Gegevens en inlichtingen

3

Het vragen van gegevens en inlichtingen dient zo concreet mogelijk te geschieden. Gegevens en inlichtingen die aanwezig zijn bij de gemeente dan wel, niet relevant zijn voor de invordering worden niet gevraagd. Wanneer het gaat om meer gedateerde gegevens, dient vooraf bij de inspecteur te worden nagegaan of de benodigde gegevens niet reeds in zijn bezit zijn, om onnodige irritatie te voorkomen. Voor de vraag binnen welke termijn de gevraagde gegevens etc. verstrekt moeten worden, kan worden verwezen naar het in artikel 60, § 1, tweede lid, van deze leidraad.

Gegevensdragers

4

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat daar waar in de wet of hierna wordt gesproken over 'gegevensdragers' hieraan een uitleg dient te worden gegeven als bij artikel 47 AWR.

Plaats van raadpleging gegevensdragers

5

De ontvanger maakt een terughoudend gebruik van de mogelijkheid om van de belastingschuldige/aansprakelijkgestelde te vorderen de gegevensdragers, waarvan de ontvanger raadpleging verlangt, naar zijn kantoor te brengen. Doorgaans zullen dus de desbetreffende gemeenteambtenaren zich bij de belastingschuldige/ aansprakelijkgestelde vervoegen om de verlangde raadpleging te doen plaatsvinden, dan wel de gegevensdragers naar het kantoor over te brengen.

6

n.v.t.

Van belang voor de invordering

7

In artikel 58 van de wet wordt gesproken over gegevens en inlichtingen respectievelijk gegevensdragers die 'van belang kunnen zijn voor de invordering'. Dit criterium dient ruim te worden uitgelegd en ziet niet uitsluitend op het verkrijgen van gegevens omtrent verhaalsmogelijkheden. Of sprake is van gegevens en inlichtingen respectievelijk gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de invordering is ter beoordeling van de ontvanger, die bij zijn beslissing is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het feit dat de belastingschuldige/ aansprakelijkgestelde, of de derde van wie de gegevens en inlichtingen worden gevraagd dan wel van wie gevraagd wordt de gegevensdragers beschik- baar te stellen, iets niet voor de invordering van belang acht, ontslaat hem niet van de in de genoemde artikelen neergelegde verplichting.

Artikel 58

  • 1.

    De belastingschuldige of een aansprakelijkgestelde is gehouden desgevraagd aan de ontvanger:

    • a.

      de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de invordering te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

    • b.

      de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de ontvanger - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de invordering te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op vordering van de ontvanger terstond een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden, indien dit van belang kan zijn voor de invordering.

§ 1 Verplichtingen ten aanzien van de belastingschuldige of aansprakelijkgestelde zelf

Verplichting tot het verstrekken van gegevens en tot voor raadpleging ter beschikking stellen van gegevensdragers voor 'eigen' schulden

1

Artikel 58 van de wet regelt de verplichting tot

  • a.

    het verstrekken van gegevens en inlichtingen;

  • b.

    het voor raadpleging beschikbaar stellen van gegevensdragers of de inhoud daarvan, zulks ter keuze van de ontvanger voor 'eigen' belastingschulden; en

  • c.

    persoonsidentificatie jegens de ontvanger.

De reikwijdte van het artikel beperkt zich tot verstrekking door de belastingschuldige zelf van gegevens die voor de belastinginvordering te zijnen aanzien van belang is, en ten aanzien van aansprakelijkgestelden.

Ook kan met gebruikmaking van de in artikel 58 van de wet neergelegde verplichtingen de belastingschuldige verzocht worden om gegevens en inlichtingen te verstrekken en om gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen om te beoordelen of tot aansprakelijkstelling van derden kan worden overgegaan.

Invorderingsonderzoek

2

Het is de ontvanger niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen instellen nadat de rechter de ontvanger in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor door laatstgenoemde in een procedure aangevoerde stellingen indien en voor zover dat onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat bewijs te kunnen leveren.

Sfeerovergang

3

De ontvanger dient bij het vragen van gegevens en/of gegevensdragers op grond van artikel 58 aangaande invordering van belastingaanslagen die direct dan wel indirect het onderwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek, jegens belastingschuldige het gestelde in artikel 29 Wetboek van Strafvordering in acht te nemen (geven van de zogenaamde cautie). Als in die gevallen het stellen van de cautie achterwege zou blijven, zouden de ontvangen gegevens en/of de ter beschikking gestelde gegevensdragers als onrechtmatig verkregen kunnen worden aangemerkt en mitsdien verder buiten beschouwing moeten blijven. Als evenwel de benodigde gegevens en/of gegevensdragers geen betrekking hebben op aspecten van dat strafrechtelijke onderzoek, dient aan de verplichting van artikel 58 van de wet voldaan te worden.

Aansprakelijkgestelden

4

Artikel 58 van de wet is ook van toepassing ten aanzien van aansprakelijkgestelden. Dit houdt dus in dat ten aanzien van deze categorie pas na aansprakelijkstelling een beroep op dit artikel kan worden gedaan en niet reeds vanaf een vroeger tijdstip.

Artikel 59

  • 1.

    De in artikel 58, onderdeel b, bedoelde verplichting geldt onverminderd voor een derde bij wie zich gegevensdragers bevinden van degene die gehouden is deze, of de inhoud daarvan, aan de ontvanger voor raadpleging beschikbaar te stellen.

  • 2.

    2. De ontvanger stelt degene wiens gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert, gelijktijdig hiervan in kennis.

Dit artikel is niet van toepassing op gemeentelijke belastingen.

§ 1 Raadpleging gegevensdragers van de belastingschuldige of van de aansprakelijkgestelde die zich bij een derde bevinden

Informatieplicht van derden

Artikel 59 legt aan degene die de boekhouding of gegevens van de belastingschuldige of aansprakelijkgestelde (bij)houdt de verplichting op de gevraagde gegevens aan de ontvanger van de rijksbelastingdienst te verstrekken. Het artikel kan op grond van artikel 246a van de Gemeentewet bij algemene maatregel van bestuur geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard voor gemeentelijke belastingen. In de betreffende algemene maatregel van bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing (Stb. 1995, 346) is ten aanzien van de invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 59. In artikel 7 van het Besluit gegevensverstrekking is alleen bepaald dat de rijksbelastingdienst desgevraagd gegevens en inlichtingen moet verstrekken over de inkomens- en vermogenspositie van de belastingschuldige die een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belasting heeft gedaan op de voet van artikel 26 van de Invorderings-wet 1990. Bij de beoordeling van een ingediend kwijtscheldingsverzoek kunnen de opgegeven inkomens- en vermogensgegevens worden geverifieerd bij de rijksbelastingdienst.

Artikel 60

  • 1.

    De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de ontvanger - en binnen een door de ontvanger te stellen redelijke termijn.

  • 2.

    Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.

§ 1 Raadpleging van stukken: aard, inhoud en wijze

Algemeen

1

Artikel 60 van de wet regelt de aard, inhoud en wijze waarop aan de verplichtingen in hoofdstuk VII van de wet uitvoering moet worden gegeven.

Redelijke termijn

2

Artikel 60, eerste lid, van de wet komt er op neer dat aan de in artikel 58 van de wet genoemde verplichtingen binnen een door de ontvanger te bepalen termijn voldaan dient te worden. Voorts bepaalt dit lid dat die termijn redelijk behoort te zijn.

Een redelijke termijn kan onder omstandigheden ook terstond zijn. Bij de afweging van de duur van de termijn kan bijvoorbeeld ook betekenis worden toegekend aan de inspanningen welke de gegevensverstrekker zich moet getroosten om de gevraagde gegevens over te leggen; ook kostenaspecten kunnen hierbij een rol spelen. Voorts is ook niet zonder betekenis het belang dat de ontvanger heeft bij een spoedige verstrekking of beschikbaarstelling. Het is dit spanningsveld waarbinnen de redelijke termijn moet worden vastgesteld.

Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen

3

Artikel 60, eerste lid, van de wet bepaalt voorts hoe de gegevens verstrekt of beschikbaar gesteld moeten worden.

Duidelijk, stellig en zonder voorbehoud zijn begrippen die niet spoedig tot verwarring aanleiding zullen geven. Dubbelzinnige, weinig concrete of voor verschillende uitleg vatbare gegevens, dan wel gegevens ten aanzien waarvan voorbehouden worden gemaakt hoeft de ontvanger niet te accepteren. Hij herhaalt in een dergelijke situatie zijn vragen en vordert op basis van dit lid, correcte en concrete gegevens.

Voldoen de gegevens ook na herhaling niet aan de gestelde eisen dan dient overwogen te worden een civiele procedure op te starten dan wel de strafsancties van hoofdstuk VIII toe te passen.

Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats.

Slechts in uitzonderingssituaties kan, zulks ter beoordeling van de ontvanger, ook met mondelinge inlichtingen genoegen worden genomen. Bewijsrechtelijk bezien heeft mondelinge inlichtingenverstrekking slechts betekenis als getuigen kennis dragen van de inlichtingenverstrekking, hoewel het ook dan bezwaarlijk kan zijn precieze teksten te reproduceren. Naarmate het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk wordt, kan de ontvanger - overigens de redelijke belangen van de betrokken belastingschuldige, aansprakelijkgestelde of andere derde in het oog houdend - ook verlangen dat de gegevens op andere wijze worden verstrekt, bijvoorbeeld elektronisch, op schijf, op magneetband of via datacommunicatie.

Kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels

4

Het tweede lid van artikel 60 van de wet bepaalt dat van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gevraagde gegevensdragers kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt. Als dit gebeurt ter domicilie van de inlichtingenverstrekker dient dit zo min mogelijk overlast voor betrokkene met zich mede te brengen zonder dat daarbij overigens het invorderingsbelang in het geding is.

Strafsancties

5

Bij het niet voldoen aan het in artikel 60 van de wet bepaalde zijn de strafsancties van hoofdstuk VIII van de wet van toepassing.

Artikel 61

Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 58, 59 en 60 omschreven verplichtingen kan niemand zich met vrucht beroepen op de omstandigheid dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een wettelijke bepaling is opgelegd.

§ 1 Geheimhoudingsplicht

Reikwijdte

1

Artikel 61 van de wet bepaalt ten aanzien van de in de artikelen 58, 59 en en 60 neergelegde verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan beroepen, zelfs niet als die geheimhoudingsverplichting hem bij wettelijk voorschrift zou zijn opgelegd. In dit artikel, waarin het gaat om de verplichtingen die ten behoeve van de invordering in beginsel uitsluitend op de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde zelf rusten, kan niemand zich met vrucht beroepen op een al dan niet wettelijke geheimhoudingsplicht. Zie in dit verband ook artikel 63 van de wet.

Niet van de administratie gescheiden beroepsvertrouwelijke gegevens

2

De ontvanger heeft alleen belang bij die inlichtingen en stukken, die hem een inzicht verschaffen in de financiële positie van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde. Doorgaans blijken dan ook de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens te zijn gescheiden. Mocht het desondanks toch onvermijdelijk zijn dat de ontvanger gegevens met een privacykarakter onder ogen krijgt dan kan de verstrekking van de gegevens en inlichtingen, dan wel de raadpleging van gevraagde gegevensdragers niet aan de ontvanger worden geweigerd. Hij is evenwel op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot geheimhouding daarvan.

Artikel 62

  • 1.

    Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zijn de in de artikel 58, 59 en 60 geregelde verplichtingen van overeenkomstige toepassing ten behoeve van de invordering van derden.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de personen en de lichamen als bedoeld in artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover het de in dat artikel bedoelde gegevens en inlichtingen betreft.

  • 3.

    Artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing met dien verstande dat voor inspecteur wordt gelezen ontvanger en voor belastingwet wordt gelezen Invorderingswet 1990.

Dit artikel is niet van toepassing op gemeentelijke belastingen.

Informatieplicht van derden

Artikel 62 van de wet legt aan derden de verplichting op om gegevens en inlichtingen die voor de invordering van belang kunnen zijn te verstrekken aan de ontvanger van de rijksbelastingdienst. Het artikel is op grond van artikel 249 van de Gemeentewet niet van toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. In artikel 246a van de Gemeentewet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld om de artikelen 59 en 62 van de Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren of een overeenkomstige bepaling vast te stellen. In de betreffende algemene maatregel van bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing is ten aanzien van de invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 62.

In een aantal gevallen kunnen gemeenten echter toch gebruik maken van inlichtingen van derden. Het kan daarbij gaan om de volgende gevallen.

  • -

    Verschaffing inlichtingen door de rijksbelastingdienst. De Staatssecretaris van Financiën heeft in onderdeel 2.1.1.3 van het Voorschrift informatieverstrekking 1993 bepaald dat aan gemeenten desgevraagd informatie wordt verstrekt voorzover die zijn belast met de uitvoering van de belastingwet of invordering op basis van de Invorderingswet 1990. Op grond van dit voorschrift kunnen aan de rijksbelastingdienst ten aanzien van een derde bijvoorbeeld gegevens over werkgevers of uitkerende instanties worden gevraagd indien een beslag op loon of uitkering wordt overwogen. Opgemerkt wordt dat het voorschrift geen wettelijke verplichting aan de rijksbelastingdienst oplegt tot het verstrekken van inlichtingen.

  • -

    Inlichtingenplicht derden o.g.v. art. 475g Rv.

Artikel 63

Voor een weigering om te voldoen aan de verplichtingen ten behoeve van de invordering van derden kunnen alleen bekleders van een geestelijk ambt, notarissen, advocaten, procureurs, artsen en apothekers zich beroepen op de omstandigheid, dat zij uit hoofde van hun stand, ambt of beroep tot geheimhouding verplicht zijn.

§ 1 Geheimhoudingsplicht beroepsbeoefenaren

Algemeen

1

Ten aanzien van de verplichtingen met betrekking tot de invordering ten aanzien van derden (artikel 62 van de wet) geeft artikel 63 de mogelijkheid zich op een geheimhoudingsplicht te beroepen, maar beperkt die mogelijkheid tot uitoefenaren van bepaalde beroepen, namelijk degenen die een traditioneel erkend zogenaamd vertrouwensberoep uitoefenen.

Als het gaat om de eigen belastingschuld kan echter ook deze beroepsbeoefenaar zich niet met vrucht beroepen op een al dan niet wettelijke geheimhoudingsplicht (zie artikel 61).

Artikel 63a

De verplichtingen welke volgens dit hoofdstuk bestaan jegens de ontvanger, gelden mede jegens iedere door of vanwege Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.

§ 1 Bevoegdheid belastingambtenaren

Algemeen

1

Artikel 63a van de wet bepaalt dat de op grond van de artikelen 58 en 60 van de wet tegenover de ontvanger bestaande verplichtingen tevens bestaan tegenover gemeenteambtenaren die door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen.

Hoofdstuk VIII Strafrechtelijke bepalingen

§ 1 Inleiding

Algemeen

1

Op grond van artikel 58 van de wet is de belastingschuldige c.q. zijn de in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 246a Gemeentewet nader genoemde derden verplicht desgevraagd aan de ontvanger gegevens en inlichtingen te verstrekken alsmede de gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar te stellen.

Artikel 60 van de wet regelt de aard, de inhoud en wijze waarop aan de verplichtingen uitvoering moet worden gegeven. Het niet, het niet volledig of het niet op juiste wijze nakomen van die verplichtingen levert op grond van de artikelen 64 en 65 van de wet een strafbaar feit op. Overigens wordt in dit verband erop gewezen dat tegen niet meewerkende informatieplichtigen veelal op grond van het civiele recht geprocedeerd kan worden om de informatieverplichtingen af te dwingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kort geding, een verkorte termijnprocedure of een gewone bodemprocedure bij de civiele rechter.

Betrokkenheid meer personen

2

Als een aantal personen aan het begaan van een belastingdelict heeft bijgedragen zal aan de hand van de regels van het commune strafrecht beoordeeld moeten worden of, en zo ja op grond waarvan, strafrechtelijke vervolging van de deelnemers kan plaatsvinden. Zo zal, als er bij het voor raadpleging beschikbaar stellen van valse of vervalste gegevensdragers (of de inhoud daarvan in valse of vervalste vorm) een daarop gerichte bewuste samenwerking is geweest tussen de belastingschuldige en een derde en die derde daarbij handelingen heeft verricht die als uitvoeringshandelingen kunnen worden aangemerkt, zoals het overhandigen van valse of vervalste gegevensdragers (of de inhoud daarvan in valse of vervalste vorm) aan de ontvanger, die derde veelal als medepleger in de zin van artikel 47, eerste lid, Sr kunnen worden beschouwd. Heeft de derde geen uitvoeringshandelingen, maar slechts ondersteunings- of voorbereidingshandelingen verricht, die niet rechtstreeks het beoogde gevolg teweeg brengen, dan kan hij slechts als medeplichtige worden gestraft.

Artikel 64

  • 1.

    Degene die niet voldoet aan de verplichtingen hem bij artikel 60, tweede lid, opgelegd, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

  • 2.

    Degene die ingevolge deze wet verplicht is tot:

    • a.

      het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;

    • b.

      het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dat doel beschikbaar stelt;

    • c.

      het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 3.

    Degene die niet voldoet aan de hem bij artikel 58, tweede lid, opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

§ 1 Overtredingen; geen straf of afwezigheid van alle schuld

Algemeen

1

Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van gegevens, dan wel tot het voor raadpleging ter beschikking stellen van gegevensdragers, kan op grond van artikel 64 van de wet sprake zijn van een strafbaar feit. Artikel 65a van de wet bestempelt dergelijke strafbare feiten als overtredingen. In het eerste en tweede lid van artikel 64 wordt de strafmaat voor die overtredingen aangegeven (waarbij de in het tweede lid genoemde hoofdstraffen kunnen cumuleren).

Artikel 65

  • 1.

    Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel a of b, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.

  • 2.

    Degene die opzettelijk het feit begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.

  • 3.

    Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog juiste en volledige inlichtingen of gegevens verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen of een of meer ambtenaren van de rijksbelastingdienst de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, mits het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen of gegevens niet van invloed is geweest op de verhaalsmogelijkheden met betrekking tot de belastingschuld.

  • 4.

    Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de strafbepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.

§ 1 Misdrijf

Algemeen

1

Als bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van gegevens, dan wel tot het voor raadpleging ter beschikking stellen van gegevensdragers, van opzet sprake is, merkt artikel 65a van de wet dit strafbare feit aan als een misdrijf. In artikel 65, eerste en tweede lid, wordt de strafmaat voor dit misdrijf gegeven. De beide straffen die in die leden zijn genoemd kunnen cumulatief worden toegepast.

Reikwijdte opzetcriterium

2

De voor de toepassing van artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet vereiste opzet behoeft zich niet uit te strekken tot het in die leden omschreven geobjectiveerde delictsbestanddeel, hierin bestaande dat de in die leden omschreven feiten er toe strekken dat te weinig belasting wordt ingevorderd.

Het alsnog verstrekken van gegevens en inlichtingen kan strafvervolging voorkomen

3

Artikel 65, derde lid, van de wet strekt ertoe om degene die binnen de door de ontvanger gestelde termijn opzettelijk in het geheel geen, onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen heeft verstrekt en dus het misdrijf van artikel 65 van de wet heeft begaan, de mogelijkheid te bieden strafvervolging te voorkomen door alsnog (juiste en volledige) gegevens te verstrekken. Voorwaarde daarbij is in de eerste plaats dat de betrokkene dit doet uit vrije wil en niet omdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat degenen die met de opsporing van de strafbare feiten zijn belast, op de hoogte zijn of binnenkort zullen komen van het strafbare feit. In de tweede plaats geldt als voorwaarde voor het niet instellen van strafvervolging in de bedoelde gevallen, dat het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen of gegevens niet tot gevolg heeft dat een lager bedrag kon worden verhaald dan mogelijk zou zijn geweest ingeval de gevraagde inlichtingen of gegevens wel tijdig zouden zijn verstrekt.

Artikel 65a

De in deze wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

§ 1 Overtreding/gevolgen daarvan

Algemeen

1

Op grond van artikel 65a van de wet zijn de in artikel 64 genoemde feiten overtredingen, met als gevolg dat:

  • a.

    Een poging tot een overtreding alsmede medeplichtigheid aan een overtreding, niet strafbaar zijn (artikel 52 Sr);

  • b.

    Binnen twee jaar na de overtreding strafvervolging moet plaatsvinden omdat anders door verjaring de mogelijkheid van strafvervolging vervalt;

  • c.

    er minder dwangmiddelen dan bij misdrijven mogen worden toegepast.

Artikel 66

Hoofdstuk IX, afdeling 2 - met uitzondering van artikel 72 - en afdeling 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing met betrekking tot de in artikel 64 strafbaar gestelde feiten, met dien verstande dat voor belastingwet wordt gelezen Invorderingswet 1990.

Artikel 254 van de Gemeentewet

Voor de toepassing van artikel 66 van de Invorderingswet 1990 met betrekking tot gemeentelijke belastingen blijven de artikelen 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87 van de Algemene wet buiten toepassing.

Uitzonderingen voor gemeentelijke belastingen

In artikel 254 van de Gemeentewet is bepaald dat voor de toepassing van artikel 66 met betrekking tot gemeentelijke belastingen de artikelen 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87 van de AWR buiten toepassing blijven. Deze artikelen zijn in artikel 236 van de Gemeentewet ook voor de heffing uitgezonderd.

Algemeen

1

Artikel 66 strekt ertoe om de algemene bepalingen van strafrecht en van strafvordering zoals deze voorkomen in hoofdstuk IX, afdeling 2 en afdeling 3, van de AWR van overeenkomstige toepassing te verklaren op de opsporing en de vervolging inzake de in artikelen 64 en 65 van de wet strafbaar gestelde feiten. De uitzondering van artikel 72 AWR vindt plaats omdat de inhoud van dat artikel reeds is opgenomen in artikel 64, vierde lid, van de wet.

Hoofdstuk IX Aanvullende regelingen

Artikel 67

  • 1.

    Het is een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van deze wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.

  • 2.

    Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.

§ 1 Geheimhoudingsplicht

Geheimhoudingsplicht

1

Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van deze plicht ontheffing kan verlenen.

Informatieverstrekking van aansprakelijkgestelden

2

Ten aanzien van de vraag welke informatie aan een aansprakelijkgestelde kan worden verstrekt en welke informatie hem op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet moet worden geweigerd, wordt verwezen naar artikel 49, § 2, zesde lid van deze leidraad.

Informatieverstrekking en de Wet openbaarheid van bestuur

3

Verzoeken van derden die hetzij met een uitdrukkelijk beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), hetzij in combinatie met een verzoek om ontheffing van de geheimhoudingsplicht, feitelijke informatie verzoeken over de (onder andere fiscale) aangelegenheden van degene voor wiens belastingschulden zij aansprakelijk zijn gesteld, worden in beginsel afgewezen.

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Wob uitsluitend het algemene openbaarheidsbelang dient en dus niet het specifieke belang van de derde bij de gevraagde gegevens. In voorkomend geval dient een zodanig verzoek steeds te worden getoetst aan de uitzonderingsgronden in artikel 10 van de Wob. In een aantal gevallen zal de absolute uitzonderingsgrond ex artikel 10, eerste lid, onderdeel c, Wob de verstrekking van de gevraagde gegevens al in de weg staan. Bij de in het kader van artikel 10, tweede lid, Wob te verrichten belangenafweging worden enerzijds het algemene of publieke openbaarheidsbelang en anderzijds de door de Wob beschermde belangen - waaronder mede begrepen de belangen van de gemeente bij de geheimhouding van gegevens en van de ontvanger als procespartij - betrokken.

Voor de mogelijkheden tot informatieverstrekking aan derden die voor de belastingschuld van een ander aansprakelijk zijn gesteld wordt verwezen naar artikel 49, § 2, zesde lid van deze leidraad.

4

n.v.t.

Artikel 68

n.v.t.

Artikel 69

n.v.t.

Artikel 70

n.v.t.

Hoofdstuk X Slotbepalingen

Artikel 71

De inwerkingtreding van deze wet wordt nader bij de wet geregeld.

§ 1 Inwerkingtreding

Invoeringswet

1

In de Invoeringswet Invorderingswet 1990 is het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet geregeld.

Overgangsbepalingen

2

In de in het eerste lid genoemde invoeringswet zijn overgangsbepalingen neergelegd voor de invordering van belastingaanslagen die voor de inwerkingtreding van de wet zijn vastgesteld.

Artikel 72

Deze wet kan worden aangehaald als Invorderingswet 1990.

§ 1 Citeertitel

Algemeen

1

In tegenstelling tot de vorige invorderingswet heeft deze wet een officiële citeertitel: Invorderingswet 1990.

Hoofdstuk XI Wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement

§ 1 Aanvragen van faillissement

Beleidsmatige toepassing

1

Voor de beleidsuitgangspunten die door de ontvanger worden gehanteerd waar het aanvragen van het faillissement van belastingschuldigen betreft, wordt verwezen naar artikel 3, § 3 van deze leidraad.

§ 2 Aanmelden belastingschulden in de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

Wettelijke schuldsaneringsregeling

1

Uiterlijk binnen drie maanden na de definitieve van toepassingverklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling vindt de verificatie plaats. Uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan dat tijdstip dienen de vorderingen bij de bewindvoerder ter verificatie te zijn aangemeld. Het is zaak de vorderingen zo snel als mogelijk is ter verificatie aan te melden, waarbij de voorkeur uitgaat naar geformaliseerde belastingschulden. Ook nog niet geformaliseerde vorderingen kunnen worden gemeld, vergelijk artikel 133 FW. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven geacht worden van dag tot dag te ontstaan naarmate zich belastbare feiten voordoen.

Faillissementen

2

Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19, § 2, van deze leidraad.

§ 3 Tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

Toezicht van de ontvanger

1

De ontvanger ziet er op toe dat zijn belangen als schuldeiser door de bewindvoerder of door de curator op een juiste wijze worden behartigd. Indien de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesprokenen in faillissementssituaties woont de ontvanger de verificatievergadering bij als daartoe aanleiding bestaat.

De ontvanger raadpleegt altijd de (slot)uitdelingslijst en zo nodig de verslagen.

Mededeling beslag

2

De ontvanger stelt de curator in kennis van alle ten tijde van de faillietverklaring op goederen van de gefailleerde liggende beslagen. Tevens informeert hij de curator over de hem bekende zaken als bedoeld in artikel 22, derde lid van de wet die niet in een beslag zijn begrepen en waarop een bezitloos pandrecht is gevestigd. Als sprake is van toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling licht de ontvanger de bewindvoerder dienovereenkomstig in.

Verhaal tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

3

Als een executie voor de faillietverklaring al zover was voorbereid dat de dag van verkoop was bepaald, treedt de ontvanger - dit in verband met de mogelijkheid van voortzetting van de verkoop op de voet van artikel 34 Fw - onmiddellijk in overleg met de curator.

Beslagen op goederen van derden worden niet eerder uitgewonnen dan nadat de verwachting is ontstaan dat de schuld niet geheel uit het faillissement zal worden voldaan, tenzij de belangen van de ontvanger een ander standpunt rechtvaardigen. Schuldvorderingen waarvoor zekerheid is gesteld worden op de gewone wijze onder opgaaf van die zekerheid bij de curator aangemeld. De afwikkeling van zakelijke zekerheden geschiedt zoveel mogelijk in overleg met de curator.

De ontvanger draagt (mede) zorg voor een tijdige en juiste afwikkeling van de zekerheden, waarbij hij met name de met de zekerheden verband houdende termijnen bewaakt. Gedurende het faillissement worden geen vorderingen gedaan onder schuldenaren van de gefailleerde. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de invordering van belastingaanslagen die onder de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling vallen.

Boedelschulden

4

Over het algemeen zijn belastingschulden die materieel na de uitspraak van het faillissement zijn ontstaan boedelschulden. De ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan.

Als de totale boedelschulden niet integraal kunnen worden voldaan, dient de ontvanger er op toe te zien dat de boedelschulden met inachtneming van de toegekende preferenties worden gerangschikt. Het salaris van de curator is bevoorrecht boven de gemeentelijke belastingschulden.

Als belastingschulden, die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, niet worden voldaan beziet de ontvanger of de curator daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing indien de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken.

Verificatievergadering

5

De ontvanger bevordert zo veel mogelijk dat eventuele geschilpunten met de bewindvoerder dan wel de curator vóór de verificatievergadering tot een oplossing worden gebracht. Tot het bijwonen van de verificatievergadering in faillissement bestaat aanleiding als:

  • -

    bij kennisneming van de ter griffie neergelegde lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen blijkt dat de aangemelde belastingaanslagen door de curator niet of niet volledig of met betwisting van de gepretendeerde voorrang zijn opgenomen en voorafgaand overleg met de curator niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid;

  • -

    er grond is voor de verwachting, dat een aangemelde belastingaanslag ter verificatievergadering zal worden betwist;

  • -

    er voldoende belang is om door het bijwonen van de vergadering nadere inlichtingen over de stand van de boedel te verkrijgen;

  • -

    de ontvanger aanleiding heeft gepretendeerde rechten van andere schuldeisers te betwisten. Wanneer de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken woont de ontvanger, indien sprake is van voldoende belang, de verificatievergadering bij.

Bezwaren tegen de hoogte van een aanslag vormen geen geschilpunt voor een renvooiprocedure als bedoeld in artikel 122 Fw. Degene die de ontvanger vertegenwoordigt tijdens een verificatievergadering dient in het bezit te zijn van een schriftelijke volmacht van de ontvanger, welke volmacht desgevraagd aan de rechter-commissaris kan worden overgelegd.

6

n.v.t.

Proceskosten

7

Als de curator een gerechtelijke procedure moet aanspannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, maar de aanwezige baten van de boedel zijn niet toereikend om de proceskosten te voldoen kan door de curator een verzoek worden gedaan om garantstelling voor het bedrag dat zal blijken niet uit de boedel te kunnen worden voldaan.

Het verzoek dient gemotiveerd te worden ingediend bij de ontvanger.

Bij de beoordeling van het verzoek van de curator dient als uitgangspunt, dat de boedel bij de actie van de curator zodanig moet zijn gebaat, dat de gemeente (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering zal kunnen innen. De vraag of een garantie kan worden verleend, wordt door de gemeente dus benaderd vanuit zijn positie als crediteur in het faillissement. Met inachtneming van het vorenstaande wordt het verzoek beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1.

    Zijn de gronden waarop de curator zich beroept voor het aanspannen van de procedure voldoende, om de gevraagde proceskostengarantie te verstrekken.

  • 2.

    Is de aansprakelijk te stellen partij voldoende gegoed. Indien de curator de te voeren procedure weliswaar wint, maar de aansprakelijkgestelde partij geen verhaal biedt, wordt geen garantie verleend.

  • 3.

    Staat het bedrag, waarvoor een proceskostengarantie wordt gevraagd, in een redelijke verhouding tot het bedrag, waarmee de boedel zal zijn gebaat indien de procedure wordt gewonnen.

  • 4.

    Heeft de gevraagde proceskostengarantie uitsluitend betrekking op de kosten, die rechtstreeks verband houden met de te voeren procedure (zoals salaris curator voor de uren besteed aan de procedure, griffie- en kantoorkosten, proceskostenveroordeling bij een eventuele minder succesvolle afloop van de procedure).

  • 5.

    Zijn andere (preferente) schuldeisers bereid naar evenredigheid van de ingediende vordering in het faillissement, mede garant te staan voor de proceskosten. Indien de curator wint en baten in de boedel vloeien, zullen andere (preferente) schuldeisers daarin naar rato van de ingediende vordering meedelen.

  • 6.

    Welke kans heeft de curator om de te voeren procedure te winnen. Uiteraard kan er niet van worden uitgegaan dat de kans om de procedure te winnen voor honderd procent zeker is, daarmede zou dan immers de noodzaak van een proceskostengarantie ontbreken. Als echter gerede twijfel bestaat dat de procedure met succes kan worden gevoerd, wordt uiterst terughoudend opgetreden.

Indien een bewindvoerder in wettelijke schuldsaneringsregeling de ontvanger voormeld verzoek om garantiestelling doet, treedt de ontvanger, alvorens op een zodanig verzoek te beslissen, in overleg met het college van burgemeester en wethouders.

Spaarfaillissementen

8

Als de toestand van de boedel zodanig is dat het faillissement zou moeten worden opgeheven bij gebrek aan baten, maar er anderzijds bij voortduring van het faillissement in de toekomst baten zijn te verwachten waarmee de curator wil trachten in de boedel enig bedrag bij elkaar te sparen waaruit alsnog een uitdeling aan de schuldeisers kan worden gedaan, kan de ontvanger met een dergelijke werkwijze akkoord gaan indien de daardoor voor de gemeente te verwachten uitkering substantieel is. De ontvanger gaat niet met deze werkwijze akkoord indien het meer dan vijf jaren gaat duren om een acceptabel bedrag bij elkaar te vergaren. Als de curator deze werkwijze dan toch wil voortzetten, wendt de ontvanger zich tot de rechter-commissaris.

Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator

9

De ontvanger dient erop toe te zien dat de bewindvoerder of de curator zijn belangenbehartigingsplicht als neergelegd in artikel 57, derde lid, Fw op juiste wijze nakomt. Voorts dient de bewindvoerder of de curator erop toe te zien dat de pand- houder de bezitloos verpande bodemzaken niet onnodig voor een zodanig laag bedrag verkoopt dat daardoor de belangen van de ontvanger worden geschaad.

§ 4 Na de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het faillissement

Na de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

1

Belastingvorderingen ten aanzien waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling werkt en voorzover die na de beëindiging van de toepassing van die regeling op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn, ongeacht of de vorderingen door de ontvanger bij de bewindvoerder zijn aangemeld, aan te merken als natuurlijke verbintenissen. Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet afdwingbare verbintenis.

Na het faillissement

2

Van de bij artikel 196 Fw gegeven bevoegdheid om, nadat een faillissement is geëindigd, het proces-verbaal der verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren, wordt met betrekking tot de gemeentelijke belastingen in beginsel geen gebruik gemaakt. Als al tot invordering aanleiding bestaat, geschiedt dit zo veel mogelijk bij dwangbevel. Slechts in bijzondere gevallen wordt het onbetaald gebleven bedrag verhaald op een relatief gering looninkomen. Deze omstandigheden doen zich onder andere voor wanneer betrokkene binnen vijf jaren na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over vermogensbestanddelen van substantiële waarde. Als na beëindiging van faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald, treedt de ontvanger in verband met artikel 194 Fw in overleg met de curator.

§ 5 Akkoord in faillissement getoetst aan artikel 19a en artikel 22a van de regeling

Algemeen

1

Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de ontvanger een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het terzake geldende beleid ingevolge artikel 19a en 22a van de regeling en artikel 26, § 2a, van deze leidraad, als de schuldenaar hieromtrent uitdrukkelijk verzoekt.

Hoofdstuk XII Vervolgingskosten

§ 1 Algemeen

Vervolgingskosten

1

Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken over vervolgingskosten of kosten worden daarmee bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen in rekening worden gebracht. Hieronder vallen dus ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht in het kader van de invordering op civiele wijze. Onder het begrip '(vervolgings)- kosten' vallen niet de kosten van de ambtelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de wet.

Op de Kostenwet invordering rijksbelastingen is, in tegenstelling tot de wet, de Awb onverkort van toepassing.

Gevorderde som

2

Onder de bij een dwangbevel gevorderde som waarvan sprake is in artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, is te verstaan het belastingbedrag, waarvoor het dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele (pro memorie opgenomen) rente.

Aan derden toekomende bedragen

3

Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht vallen bijvoorbeeld de kosten van de advertenties als zijn bedoeld in de artikelen 3, vierde lid, en 4, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, en de vergoeding van de bewaarder dan wel door hem ingeschakelde derden. Voorts de kosten van het openen van deuren en huisraad als zijn bedoeld in artikel 444 Rv, de kosten van het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de verkoop ter plaatse van de in beslag genomen zaken, de kosten van het verrichten van werkzaamheden door makelaars, deskundigen en afslagers alsmede in beginsel de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen zaken als de verkoop elders plaatsvindt. Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten echter slechts in rekening gebracht als de verkoop elders geschiedt op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige dan wel als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend. Eventuele door de gemeente ten behoeve van de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gemaakte reiskosten kunnen niet op de belastingschuldige worden verhaald. Ditzelfde geldt voor bijvoorbeeld porti en telefoonkosten.

§ 2 Rechtsmiddelen

Bezwaar- en beroepsmogelijkheid

1

Artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen opent een bijzondere rechtsgang voor de beslechting van geschillen met betrekking tot de in rekening gebrachte kosten voor de aanmaning en voor de betekening van het dwangbevel. Tegen het in rekening brengen van de aanmaningskosten en de betekeningskosten van een per post betekend dwangbevel staat bezwaar open bij de ontvanger. Tegen het in rekening brengen van de betekeningskosten van een dwangbevel dat door de belastingdeurwaarder is betekend, staat administratief beroep open bij de ontvanger. Ter zake van de beslissing van de ontvanger staat beroep en vervolgens hoger beroep open bij de fiscale rechter. Geschillen over andere in rekening gebrachte vervolgingskosten dan die van de aanmaning en van de betekening van het dwangbevel, kunnen aan het oordeel van de rechter worden onderworpen door het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.

Bezwaarfase en Awb

2

Op een bezwaarschrift tegen de in rekening gebrachte kosten van een aanmaning is de Awb van toepassing.

Administratief beroep bij de ontvanger

3

Als sprake is van administratief beroep bij de ontvanger is het tweede lid van deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

4

n.v.t.

Uitstel van betaling

5

Op grond van artikel 6:16 Awb stuit indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte van vervolging. Indien om uitstel van betaling wordt verzocht is het beleid dat is verwoord in artikel 25, paragraaf 1 en 2, van overeenkomstige toepassing.

§ 3 Vermindering en redres

Karakter van het ingediende verzoek om geen vervolgingskosten in rekening te brengen

1

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten op grond van de in de leden 2, 3 en 4 van deze paragraaf genoemde omstandigheden wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in §2 is van overeenkomstige toepassing.

Niet in rekening brengen

2

In een aantal gevallen worden voor het uitbrengen van exploten geen vervolgingskosten in rekening gebracht.

De bedoelde gevallen zijn:

  • -

    herhaalde betekening van een dwangbevel;

  • -

    (herhaalde) betekening van een dwangbevel uitsluitend ter stuiting van de verjaring; - betekening van een vordering;

  • -

    betekening aan een minderjarige of onder curatele gestelde als bedoeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, van deze leidraad, met dien verstande dat de eerste betekening wel, maar de tweede betekening (aan de wettelijke vertegenwoordiger) niet in rekening wordt gebracht;

  • -

    betekening van een beslissing op een beroepschrift tegen de inbeslagneming van roerende zaken aan de derde die het beroepschrift heeft ingediend, de beslagene en - zo nodig - de bewaarder, al dan niet gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke opheffing van het beslag;

  • -

    betekening van een proces-verbaal van overgang van de bewaring van beslagen roerende zaken, anders dan op verzoek of door toedoen van de belastingschuldige.

Onverschuldigdheid

3

Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:

  • -

    Als de betaling op de rekening van de gemeente ontvanger is bijgeschreven, vóór het tijdstip en dag waarop de kosten verschuldigd zijn geworden.

  • -

    Voorzover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening, tot stand is gekomen.

Deze situatie zal zich voordoen bij vermindering van belastingaanslagen, alsmede bij afboeking van definitieve negatieve aanslagen op voorlopige positieve aanslagen van hetzelfde jaar.

-Wanneer er, achteraf bezien, al voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te schorten.

Hierbij valt te denken aan:

  • -

    een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;

  • -

    een ingediend aanvraagformulier voor kwijtschelding, mits volledig ingevuld;

  • -

    een ingediend verzoekschrift bij het college van burgemeester en wethouders;

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Bepalend is de ontvangst van bovengenoemde stukken door de ontvanger zelf, dan wel degene, met wie de ontvanger in dit kader redelijkerwijs vereenzelvigd kan worden (bijvoorbeeld: het college van burgemeester en wethouders).

Kosten worden in afwijking van het vorenstaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering.

  • -

    wanneer na het in rekening brengen van de kosten aan de belastingaanslag een nieuwe dagtekening is toegekend.

  • -

    wanneer een derdenbeslag nooit blijkt te hebben gelegen als bedoeld in artikel 14, § 4, eerste lid, van deze leidraad.

  • -

    wanneer zaken - die in een onroerende zaak aanwezig zijn - zowel in een beslag op roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken roerend dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd (zie artikel 14, § 3, zevende lid, van deze leidraad).

  • -

    wanneer zaken - die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig zijn - zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken een bestanddeel vormen van het schip dan wel zelfstandige roerende zaken zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd (zie artikel 14, § 5, zesde lid, van deze leidraad).

De beslissing om de kosten terug te brengen tot het juiste bedrag dan wel de kosten terug te betalen, geschiedt ambtshalve dan wel na een daartoe ingediend verzoekschrift.

Niet-verwijtbaarheid

4

In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt. Van zo'n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke geval - onredelijk en onbillijk is.

Versnelde invordering

5

Indien invorderingsmaatregelen zijn getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, worden de daaraan verbonden vervolgingskosten niet ten tijde van het treffen van de genoemde maatregelen in rekening gebracht, indien en voorzover de belastingschuldige op dat tijdstip nog niet in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen.

De belastingschuldige wordt in elk geval geacht kennis te hebben genomen van zijn belastingschuld en ook in de gelegenheid te zijn geweest deze te voldoen, indien na de dag waarop het aanslagbiljet aan hem of - in het geval van rechtspersonen - aan zijn bestuurder is uitgereikt, twee werkdagen zijn verstreken. Na ommekomst van de in de vorige volzin genoemde termijn van twee dagen stelt de belastingdeurwaarder de vervolgingskosten vast bij voor beroep vatbare beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekend gemaakt. In de beschikking wordt er melding van gemaakt dat de kosten dadelijk en ineens invorderbaar zijn.

Aansprakelijkgestelden

6

Met betrekking tot de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van invorderingsmaatregelen die ten aanzien van de aansprakelijkgestelde zijn genomen is het gestelde in deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.

Kwijtschelding niet mogelijk

7

Kwijtschelding is niet mogelijk wegens vermeende betalingsonmacht. Evenzo zal in die gevallen ook geen toezegging worden gedaan dat deze kosten niet zullen worden ingevorderd. Het vorenstaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend c.q. kosten buiten invordering worden gelaten wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden c.q. buiten invordering gelaten. Hiervoor zij verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van deze leidraad.

§ 4 Limitering betekeningskosten dwangbevel

Algemeen

1

Indien op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend en die betekeningskosten in totaal alsdan meer zouden bedragen dan € 10.151 zijn niet meer betekeningskosten verschuldigd dan € 10.151.

Hoofdstuk XIII Oninbaarlijden van belastingschuld

§ 1 Algemeen

Artikel 255, vijfde lid, van de Gemeentewet

Het college kan de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren. Het daartoe strekkende besluit ontheft de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van de verplichting verdere pogingen tot invordering te doen.

Algemeen

1

In daartoe aanleiding gevende gevallen en met inachtneming van dit hoofdstuk heeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid een openstaande belastingaanslag oninbaar te lijden (zie artikel 255, vijfde lid, Gemeentewet).

Geen invorderingsmogelijkheden

2

Voordat het college van burgemeester en wethouders een openstaande belastingaanslag oninbaar lijdt, overtuigt hij zich er van dat er in Nederland of in het buitenland geen invorderingsmogelijkheden meer zijn. Het college van burgemeester en wethouders lijdt dus een belastingaanslag pas oninbaar indien alle invorderingsmogelijkheden zijn afgerond dan wel redelijkerwijs achterwege kunnen blijven. In dit verband worden onder invorderingsmogelijkheden eveneens begrepen:

  • -

    aansprakelijkstellingen die ertoe kunnen leiden dat de aanslag alsnog wordt voldaan:

  • -

    het aanvragen van het faillissement van de belastingschuldige;

  • -

    het uitwinnen van gestelde zekerheden;

  • -

    paspoortsignalering.

2a

n.v.t.

Belastingteruggaven en andere uit te betalen bedragen

3

Wanneer het de ontvanger bekend is dat binnen afzienbare tijd een belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag kan worden verwacht waarmee de openstaande belastingaanslag kan worden verrekend, zal hij niet tot oninbaarlijden van de aanslag overgaan. Van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf is in dit verband in ieder geval sprake als het belastingjaar of belastingtijdvak waarover de teruggaaf wordt verwacht, is verstreken.

Kwijtschelding

4

Wanneer de ontvanger constateert dat een belastingschuldige in aanmerking kan komen voor kwijtschelding dient hij, voordat hij een belastingaanslag oninbaar lijdt te bevorderen dat de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient.

Verjaringstermijn

5

Voordat een belastingaanslag oninbaar wordt geleden gaat het college van burgemeester en wethouders na of er aanleiding bestaat de verjaring als bedoeld in artikel 27 van de wet te stuiten of te (laten) schorsen indien het oninbaar te lijden bedrag euro 453,- of meer bedraagt. Door stuiting of schorsing wordt bereikt dat de verjaringstermijn opnieuw gaat lopen dan wel wordt verlengd. Toekomstige uit te betalen bedragen kunnen daardoor gedurende door de ontvanger te bepalen tijd worden verrekend met de oninbaar te lijden schuld. Daarnaast blijft de invordering mogelijk bij een op dit moment niet traceerbare belastingschuldige of een belastingschuldige die in de toekomst wellicht in betere financiële omstandigheden zal komen te verkeren. Als het het college van burgemeester en wethouders bekend is dat een uit te betalen bedrag binnen afzienbare tijd wordt verwacht, lijdt het college de openstaande belastingaanslag waarmee het uit te betalen bedrag kan worden verrekend uiteraard niet oninbaar (zie het derde lid van deze paragraaf).

6

n.v.t.

Hoofdstuk XIV

n.v.t.

Hoofdstuk XV Paspoortsignalering

§ 1 Algemeen

Verstrekking reisdocument

1

In de Paspoortwet zijn aan de paspoortafgevende autoriteiten voorschriften gegeven betreffende afgifte, vervanging, wijziging, beperking van de geldigheid, vervallenverklaring, weigering en inhouding van paspoorten en andere reisdocumenten. De in de Paspoortwet gegeven voorschriften zijn nader uitgewerkt in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 2001.

Voor de wijze waarop de gegevens worden opgenomen, kunnen worden geraadpleegd en worden verwijderd van personen waarvoor de vervallenverklaring of weigering van een reisdocument is gevraagd, zijn voorschriften gegeven in het (hoewel vervallen, maar nog steeds in gebruik zijnde) 'Privacyreglement'.

In de hierna volgende paragrafen zal nader worden ingegaan op de mogelijkheden tot vervallenverklaring of weigering van een reisdocument in verband met een belastingschuld. Het gebruik maken van deze mogelijkheid wordt aangeduid als signalering bij de paspoortafgevende autoriteiten, korter gezegd: paspoortsignalering.

Omschrijving paspoortsignalering

2

Paspoortsignalering houdt in dat een aantal persoonsgegevens van de belastingschuldige van wie om vervallenverklaring of weigering van het reisdocument is gevraagd, door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt opgenomen in het register paspoortsignaleringen en de daarop gebaseerde signaleringslijst. Dit is een lijst met namen van personen aan wie zonder voorkennis van de signalerende autoriteit geen nieuw reisdocument mag worden verstrekt. Zie ook hetgeen is opgemerkt onder § 5 hierna.

Bevoegdheid tot signalering

3

De bevoegdheid tot het signaleren van een belastingschuldige berust bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de uitvoering bij het Agentschap BPR (Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten) van dat ministerie. De verzoeken om daarvoor in aanmerking komende personen te signaleren gaan uit van de ontvanger en worden ingezonden door tussenkomst van het college van burgemeester en wethouders.

Paspoort, identiteitskaart

4

De belangrijkste functie van het reisdocument is de houder ervan het reizen van en naar het buitenland en ook zijn verblijf aldaar te vergemakkelijken. Hoewel in dit hoofdstuk de term 'paspoortsignalering' wordt gebruikt, beperkt de vervallenverklaring of weigering zich niet uitsluitend tot het paspoort. Naast het paspoort is er nog een aantal reisdocumenten zoals het diplomatieke paspoort en het dienstpaspoort en het reisdocument voor vluchtelingen of voor vreemdelingen. Een ander, belangrijk reisdocument is de Nederlandse identiteitskaart. Deze kaart kan niet vervallen worden verklaard of worden geweigerd. In dit hoofdstuk wordt uitsluitend ingegaan op de vervallenverklaring of weigering van "gewone" paspoorten.

Bevoegdheid tot afgifte van een reisdocument

5

De bevoegdheid tot het afgeven van een paspoort berust bij de burgemeester voorzover het personen betreft die als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van zijn gemeente zijn ingeschreven. Als de aanvrager niet in een gemeente in Nederland staat ingeschreven is de burgemeester van de gemeente Den Haag bevoegd. Wanneer de aanvrager in het buitenland verblijft zijn de hoofden van de consulaire posten bevoegd (de Nederlandse consulaten in het buitenland). Daarnaast is nog een aantal andere autoriteiten bevoegd tot het verstrekken van reisdocumenten. De autoriteiten die bevoegd zijn tot het verstrekken van reisdocumenten worden aangeduid als de paspoortafgevende autoriteiten.

§ 2 Wanneer paspoortsignalering

Criteria

1

In de artikelen 18 t/m 24 van de Paspoortwet is bepaald op welke gronden een reisdocument kan worden geweigerd of vervallen kan worden verklaard. In artikel 22, letter a, van de Paspoortwet is als grond tot weigering of vervallenverklaring opgenomen: 'Het nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van de verschuldigde belastingen en/of premies sociale verzekeringen terwijl het gegronde vermoeden bestaat dat de persoon die nalatig is in het nakomen van zijn verplichtingen zich door verblijf in het buitenland aan de wettelijke mogelijkheid tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken'. Van paspoortsignalering kan dus niet alleen gebruik worden gemaakt indien de belastingschuldige zich al in het buitenland heeft gevestigd, maar ook als er een gegrond vermoeden bestaat dat de belastingschuldige zich aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering zal (gaan) onttrekken.

Aan de mogelijkheid tot signalering stelt artikel 22 van de Paspoortwet twee eisen voordat tot het daadwerkelijk weigeren of vervallen verklaren van het reisdocument kan worden overgegaan:

  • a.

    Er moet duidelijk sprake zijn van nalatigheid in het nakomen van de verplichting tot betaling (bijvoorbeeld het niet bereid zijn een betalingsregeling te treffen). Het enkele bestaan van de schuld zonder dat gebleken is dat betrokkene de schuld niet wil voldoen, is dus niet voldoende. In dit verband wordt opgemerkt dat een signalering nimmer het karakter van een strafmaatregel mag krijgen. Als blijkt dat een belastingschuldige zijn schuld niet kan voldoen, blijft signalering achterwege. Evenmin wordt van deze maatregel gebruik gemaakt om een belastingschuldige langs deze weg te dwingen alsnog de voor de heffing benodigde gegevens aan de inspecteur te verstrekken.

  • b.

    Er moet sprake zijn van een gegrond vermoeden dat betrokkene zich door verblijf in het buitenland aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken.

Een dergelijk gegrond vermoeden zal moeten blijken uit gedragingen van de belastingschuldige zoals bijvoorbeeld verkoop van zijn woning en/of inboedel, het opzeggen van de huur of het niet opgeven van zijn woon- of verblijfplaats.

Geen andere invorderingsmogelijkheden

2

In het algemeen zullen, wanneer de betrokkene nog hier te lande is gevestigd, alle middelen tot invordering jegens belastingschuldige van de verschuldigde gelden moeten zijn benut voordat tot signalering kan worden overgegaan. Als de betrokkene zich reeds in het buitenland heeft gevestigd, waardoor de invorderingsmogelijkheden aanzienlijk beperkter zijn, zal signalering sneller kunnen plaatsvinden.

Kans op succes

3

Tot slot wordt opgemerkt dat signalering door een gemeente uitsluitend plaatsvindt als er aanwijzingen zijn dat signalering tot succes kan leiden. Als de belastingschuldige bijvoorbeeld geen Nederlands paspoort nodig heeft, is signalering zinloos.

§ 3 Voor welke schulden signalering

Soort schulden

1

In de signalering kunnen worden begrepen alle belastingen verschuldigd aan de gemeente. Hoewel dit niet expliciet in artikel 22, letter a, van de Paspoortwet is vermeld, vallen ook heffingen, rechten, boeten, kosten en rente waarvan de heffing en inning is opgedragen aan de gemeente onder de werking van dit artikel.

§ 4 Voor welk bedrag signalering

Minimumbedrag

1

Omdat een gegrond vermoeden moet bestaan dat betrokkene door verblijf in het buitenland zich aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering wil onttrekken, is in beginsel geen begrenzing aan de omvang van de schuld gesteld.

Duidelijk is dat bij een geringe schuld moeilijk valt aan te tonen dat iemand zich voor een dergelijke geringe schuld aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering zal onttrekken. Daarnaast kan de noodzaak tot signalering per geval verschillen en is die noodzaak niet in de eerste plaats afhankelijk van de hoogte van de openstaande schuld. Het vorenstaande geeft in beginsel aanleiding geen verzoek om paspoortsignalering aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor te leggen als de totale materiële belastingschuld minder bedraagt dan euro 5.000,-.

Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat belastingaanslagen in de signalering worden begrepen waarvan de redelijke verschuldigdheid twijfelachtig is. Als gerede twijfel bestaat aan de juistheid van de belastingaanslag(en) - hetgeen zich met name zal voordoen bij ambtshalve vastgestelde belastingaanslagen - moet contact met de inspecteur worden opgenomen om zo mogelijk tot een nadere vaststelling van een meer redelijk geacht bedrag te komen. Het vorenstaande mag echter niet leiden tot een situatie dat de signalering van een belastingschuldige achterwege wordt gelaten in verband met het feit dat (uitsluitend) ambtshalve aanslagen zijn opgelegd. In die situatie is een indicatie van de inspecteur dat een deel van de belastingaanslag(en) in redelijkheid verschuldigd kan/kunnen worden geacht (tot een bedrag van, in beginsel, ten minste euro 4.538,-) voldoende om een voorstel tot signalering in te dienen. In een eventuele door belastingschuldige in te stellen bezwaar- en beroepsprocedure na weigering van het reisdocument moet de materiële verschuldigdheid van de opgelegde belastingaanslag(en) kunnen worden onderbouwd.

De inspecteur dient dus een verklaring te kunnen overleggen waaruit blijkt dat de opgelegde belastingaanslag(en) in redelijkheid materieel verschuldigd kunnen worden geacht.

§ 5 Gevolgen van de signalering

Opname in het register paspoortsignalering

1

De paspoortsignalering (zie § 2 hiervoor) heeft tot gevolg dat het reisdocument van de gesignaleerde vervallen kan worden verklaard of een reisdocument kan worden geweigerd. Vervallenverklaring houdt in dat het reisdocument ongeldig is geworden en kan worden ingehouden door alle autoriteiten die daartoe bevoegd zijn. Weigering van een reisdocument houdt in dat negatief wordt beslist op een ingediend verzoek om de verstrekking van een reisdocument. Deze vorm van signalering wordt de passieve signalering genoemd.

Opname in het opsporingsregister

2

Naast de paspoortafgevende autoriteiten zijn ook de autoriteiten die zijn belast met de grensbewaking en de politie bevoegd tot inhouding van een reisdocument. Deze bevoegdheid maakt het mogelijk om, als aanvulling op het verzoek aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot opname van een belastingschuldige in het register paspoortsignaleringen, dit ministerie te verzoeken de minister van Justitie uit te nodigen de belastingschuldige op te nemen in het opsporingsregister ter onmiddellijke inhouding van het reisdocument. De opname in het opsporingsregister wordt aangeduid als actieve signalering. De actieve signalering is met name doeltreffend als de belastingschuldige regelmatig deelneemt aan het grensverkeer. Aangezien de Koninklijke Marechaussee als autoriteit belast met de grensbewaking ook bevoegd is tot het inhouden van het reisdocument bestaat de mogelijkheid dat het reisdocument van een belastingschuldige bij vertrek uit Nederland of terugkomst uit het buitenland wordt ingehouden. Het ingehouden reisdocument wordt vervolgens opgezonden aan de autoriteit die bevoegd is tot het verstrekken van een nieuw document. Die autoriteit zal op grond van de inhouding van het bestaande reisdocument in beginsel de aanvraag van een nieuw reisdocument weigeren.

De aanvraag van een nieuw reisdocument na signalering

3

Pas nadat de belastingschuldige aan wie een nieuw reisdocument moet worden geweigerd of van wie het bestaande reisdocument vervallen moet worden verklaard, is opgenomen in het register van gesignaleerde personen, kan hem een nieuw reisdocument worden geweigerd of het reisdocument dat hij in zijn bezit heeft worden ingehouden door de daartoe bevoegde autoriteiten. De procedure die wordt gevolgd bij de aanvraag van een nieuw reisdocument is afhankelijk van de vraag of de belastingschuldige al dan niet in een gemeente in Nederland staat ingeschreven of in het buitenland woont.

Belastingschuldige staat ingeschreven in een gemeente in Nederland

4

De burgemeesters zijn bevoegd tot weigering of vervallenverklaring van een reisdocument. De werkwijze die de burgemeester volgt bij de behandeling van een aanvraag van een gesignaleerde belastingschuldige is als volgt.

  • -

    De burgemeester ontvangt een aanvraag tot verstrekking van een reisdocument. Hij gaat na of de aanvrager voorkomt in de lijst van gesignaleerde personen. Als dat het geval is, kan de burgemeester bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nagaan of de signalering nog van kracht is en nadere gegevens over de gesignaleerde belastingschuldige opvragen.

  • -

    Binnen vier weken stuurt de burgemeester de gesignaleerde belastingschuldige bericht dat hij voornemens is de aanvraag te weigeren.

  • -

    De belastingschuldige heeft dan de volgende mogelijkheden:

    • 1.

      Hij reageert niet op de mededeling. In dat geval volgt binnen vier weken bericht van de weigering, tenzij de burgemeester vindt dat de gesignaleerde belastingschuldige door de weigering onevenredig wordt benadeeld. De burgemeester overlegt in dat geval met de ontvanger die om opname in het register paspoortsignaleringen heeft gevraagd en geeft het reisdocument terug of verstrekt een reisdocument met een beperkte geldigheidsduur of een reisdocument dat slechts voor een beperkt aantal landen kan worden gebruikt. De burgemeester licht vervolgens het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in en vermeldt daarbij het oordeel van de ontvanger over de beslissing tot teruggave van het reisdocument.

    • 2.

      De belastingschuldige verzoekt de burgemeester binnen twee weken na ontvangst van de mededeling om uitstel van de beslissing voor een periode van acht weken.

De gesignaleerde belastingschuldige neemt vervolgens contact op met de ontvanger binnen wiens ambtsgebied zijn woonplaats ligt en probeert tot overeenstemming te komen over de afwikkeling van zijn belastingschuld. Nadat overeenstemming is bereikt, verstrekt de burgemeester uiterlijk binnen vier weken overeenkomstig de bereikte overeenstemming een reisdocument of geeft het vervallen verklaarde reisdocument terug. Zo nodig kan de geldigheidsduur en/of het aantal landen waarvoor het reisdocument kan worden gebruikt, worden beperkt. Beperking van de geldigheidsduur of het aantal landen zal met name plaatsvinden in de gevallen waarin de ontvanger zekerheid wenst dat de belastingschuldige de gedane toezeggingen ook nakomt.

Wanneer de belastingschuldige geen overeenstemming bereikt met de ontvanger hoeft de ontvanger de burgemeester niet in te lichten. Wanneer de burgemeester na het verstrijken van het verleende uitstel van acht weken geen bericht heeft ontvangen dat overeenstemming met de belastingschuldige is bereikt, zal hij binnen vier weken na het verstrijken van het verleende uitstel overgaan tot weigering van het reisdocument, tenzij hij vindt dat de gesignaleerde belastingschuldige daardoor onevenredig wordt benadeeld. In dat geval volgt de burgemeester de procedure die onder punt 1 is omschreven.

Belastingschuldige staat niet ingeschreven in een gemeente in Nederland

5

Wanneer de belastingschuldige niet staat ingeschreven in een gemeente in Nederland dan is de burgemeester van de gemeente Den Haag bevoegd een aanvraag voor een nieuw reisdocument in ontvangst te nemen. Laatstgenoemde zal eerst nagaan of de belastingschuldige wellicht in een gemeente in Nederland staat ingeschreven. Als dat niet het geval blijkt te zijn, neemt hij de aanvraag in behandeling waarbij dezelfde procedure wordt gevolgd als is omschreven in het vierde lid van deze paragraaf.

Belastingschuldige verblijft in het buitenland

6

Naast een aantal autoriteiten in Nederland zijn ook de hoofden van de consulaire posten in het buitenland bevoegd tot het verstrekken en inhouden van reisdocumenten. Bevoegd tot weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten in het buitenland is het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Wanneer een gesignaleerde belastingschuldige in het buitenland verblijft en aldaar een verzoek doet tot verstrekking van een reisdocument, licht het consulaat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Vervolgens behandelt het ministerie van Buitenlandse Zaken de aanvraag op dezelfde wijze als is omschreven in het vierde lid van deze paragraaf.

Verstrekking van een reisdocument

7

Aan de gesignaleerde wordt altijd een reisdocument - al dan niet met beperkte geldigheidsduur - verstrekt c.q. mag hij het bestaande reisdocument behouden, als zich omstandigheden voordoen waarbij het privé-belang van de gesignaleerde prevaleert boven het belang van degene die om de signalering heeft verzocht. Het besluit toch een reisdocument te verstrekken kan de daartoe bevoegde autoriteit nemen ondanks het feit dat fiscaal bezwaar bestaat tegen de afgifte van een reisdocument. Hierbij wordt opgemerkt dat de ontvanger altijd dient in te stemmen met de afgifte van een reisdocument als dringende familieomstandigheden daartoe aanleiding geven, ondanks eventuele bezwaren welke overigens mochten bestaan.

Vervallenverklaring of weigering tot afgifte van een reisdocument

8

Vervallenverklaring of weigering tot afgifte van een reisdocument heeft voor de gesignaleerde verstrekkende gevolgen. Het betekent niet alleen dat hij in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt maar tevens dat hem in een aantal landen geen (nieuwe) werk- of verblijfsvergunning wordt verstrekt en de gesignaleerde dientengevolge verplicht is naar Nederland terug te komen. Zowel het besluit tot signalering van een belastingschuldige als het besluit bezwaar te maken tegen de afgifte van een reisdocument dient dus te geschieden op basis van een behoedzaam en selectief gevoerd beleid.

§ 6 Verzet tegen de signalering

Rechtsmiddelen

1

De gesignaleerde belastingschuldige kan bij degenen die de beslissing tot weigering of vervallenverklaring heeft genomen een bezwaarschrift indienen tegen de beschikking tot weigering of vervallenverklaring. Tegen de afwijzende beslissing op een bezwaarschrift kan beroep worden ingesteld bij de administratieve rechter. In deze procedure kan niet de belastingaanslag worden getoetst, omdat daarvoor een afzonderlijke administratieve rechtsgang bestaat.

§ 7 Vervallen van de signalering

Intrekking

1

Als 2 jaar zijn verstreken nadat de signalering heeft plaatsgevonden en niet uitdrukkelijk om handhaving van de signalering is gevraagd door de autoriteit die om de signalering heeft verzocht, worden de persoonsgegevens van de gesignaleerde belastingschuldige verwijderd uit het signaleringsregister.

Zolang de schuld niet is aangezuiverd en een positief resultaat nog niet is uitgesloten, wordt de signalering niet ingetrokken en wordt om handhaving van de signalering verzocht vóórdat de termijn van twee jaar is verstreken. Als de schuld is aangezuiverd, kwijtschelding is verleend of anderszins is teniet gegaan, stelt desbetreffende ontvanger het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvan op de hoogte onder mededeling dat niet langer bezwaar bestaat tegen de afgifte van een reisdocument met normale geldigheidsduur.

Naast het tenietgaan van de schuld bestaat ook de mogelijkheid dat de ontvanger constateert dat de gesignaleerde in omstandigheden is komen te verkeren die voldoening van de schuld uitsluiten. Ook kan de ontvanger daarvan op de hoogte worden gesteld door een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Eveneens bestaat de mogelijkheid dat de hoop op een positief resultaat moet worden opgegeven omdat ondanks alle aangewende pogingen de gesignaleerde niet meer kan worden achterhaald. Ook in deze gevallen kan de ontvanger aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mededelen dat de bezwaren tegen de afgifte van een reisdocument met normale geldigheidsduur zijn opgeheven. De mededeling dat de signalering kan worden opgeheven heeft tot gevolg dat de persoonsgegevens van de gesignaleerde uit het register paspoortsignaleringen worden verwijderd, tenzij tevens op verzoek van andere instanties signalering heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk XVA

n.v.t.

Hoofdstuk XVI

n.v.t.

Hoofdstuk XVII

n.v.t.

Hoofdstuk XVIII

n.v.t.

Bijlage 1a Beslagvrije voet per 1 juli 2007

GEHUWDEN

Partner 1: > 21 jr. en < 65 jr.

partner 1: < 21 jr.

partner 1: > 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: > 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: < 21 jr.

partner 2: < 21 jr.

beslagvrije voet: € 1.121,57

beslagvrije voet: € 387,58

beslagvrije voet: € 754,58

partner 1: < 21 jr.

partner 1: > 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: < 21 jr.

partner 2: < 21 jr.

+ ten laste komend(e) kind(eren)

+ ten laste komend(e) kind(eren)

beslagvrije voet: € 611,89

beslagvrije voet: € 978,89

partner 1: > 65 jr.

partner 1: > 65 jr.

partner 2: > 65 jr.

partner 2: < 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.175,80

beslagvrije voet: € 1.175,80

ALLEENSTAANDE OUDER

> 21 jr. en < 65 jr.

< 21 jr.

beslagvrije voet:

beslagvrije voet: € 418,10 [1)]

90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 785,10 en een maximum van € 1.009,41

.....

> 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.056,81

ALLEENSTAANDE

> 21 jr. en < 65 jr.

< 21 jr.

beslagvrije voet:

beslagvrije voet: € 193,79 [1)]

90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van van € 560,79 en een maximum van € 785,11

.....

> 65 jr.

beslagvrije voet: € 857,75

Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de Wwb bedraagt de beslagvrije voet per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:

  • -

    voor een alleenstaande of alleenstaande ouder: € 184,99 + € 53 (vergoeding Zorgverzekeringswet);

  • -

    voor gehuwden: € 287,75 + € 76 (vergoeding Zorgverzekeringswet).

Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, bedraagt de beslagvrije voet de som van 90% van de bijstandsnorm die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden..

Bijlage Ib Overzicht normen studiefinanciering

Overzicht opbouw normbudget 1-1-2007 tot 1-8-2007 (1-9-2007 voor HO)

Opleiding

Woonsituatie

Levensonderh. Norm A

Boeken Leermid. B

College- & lesgeld C

Maand-budget D

Reken- Max RL E

Basisbeurs F

Max. aanv. Beurs G

Max. RL H

HO

uitwonend

572,92

53,32

126,58

752,82

276,51

252,73

223,58

500,09

HO

thuiswon.

392,04

53,32

126,58

571,94

276,51

90,77

204,66

481,17

MBO

uitwonend

572,92

46,63

80,25

699,80

155,89

233,53

310,38

466,27

MBO

thuiswon.

392,04

46,63

80,25

518,92

155,89

71,57

291,46

447,35

Partnertoeslag per maand € 529,03

Eénoudertoeslag per maand € 423,34

Bijlage Ib Overzicht normen studiefinanciering

Overzicht opbouw normbudget 1-8-2007 (1-9-2007 voor HO) tot 1-1-2008

Opleiding

Woonsituatie

Levensonderh. Norm A

Boeken Leermid. B

College- & lesgeld C

Maand-budget D

Reken- Max RL E

Basisbeurs F

Max. aanv. Beurs G

Max. RL H

HO

uitwonend

572,92

53,32

128,17

754,41

276,51

252,73

225,17

501,68

HO

thuiswon.

392,04

53,32

128,17

573,53

276,51

90,77

206,25

482,76

MBO

uitwonend

572,92

46,63

81,25

700,80

155,89

233,53

311,38

467,27

MBO

thuiswon.

392,04

46,63

81,25

519,92

155,89

71,57

292,46

448,35

Partnertoeslag per maand € 529,03

Eénoudertoeslag per maand € 423,34

Bijlage 1c Overzicht normen huurtoeslag

De vermelde bedragen zijn op maandbasis

tot 1 juli 2008

Maximaal subsidiabele huur

€ 621,78

Maximumbedrag dat in de laagste inkomenscategorie volgens art. 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komt (normhuur)

€ 184,85

Normhuur als sprake is van éénpersoonsouderenhuishouden

€ 183,03

Normhuur als sprake is van meerpersoonsouderenhuishouden

€ 181,22

Maximumbedrag aan woonlasten waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd voor:

Jongeren tot 23 jaar

€ 158,64

1 persoonshuishouden tot 65 jaar

€ 334,82

1 persoonshuishouden van 65 jaar en ouder

€ 336,64

2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

€ 269,75

2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 338,45

3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

€ 296,19

3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 347,27343,47

Het begrip huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslag

Onder huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslag wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (€ 22) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, derde lid, Wet op de huurtoeslag). Deze servicekosten zijn:

  • 1.

    elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal € 12 per maand;

  • 2.

    schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke ruimten tot ten hoogste € 12 per maand;

  • 3.

    kosten van een huismeester tot ten hoogste € 12 per maand;

  • 4.

    kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste € 12 per maand.

De overige in de betaalde bruto-huur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.

NB: Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige zo nodig een huurspecificatie te verstrekken, verkrijgbaar bij de verhuurder.

Bijlage A bij bijlage 1c

Huur

In euro’s

621,78

max. huurgrens (23 jaar en ouder en gehandicapte jongeren tot 23 jaar)

50% huursubsidie voor 65+ en Gehandicapten

50% huursubsidie Voor 65+ en Gehandicapten

50% huurtoeslag

geen extra huursubsidie voor 65-

Geen extra huurSubsidie voor 65

526,89 )

____________

Aftoppingsgrens

)

)

491,64 )

___________

Aftoppingsgrens

75% huurtoeslag

75% huurtoeslag

75% huurtoeslag

343,49

___________

___________

___________

Kortingsgrens/ max. huurgrens voor jongeren (jonger dan 23 jaar)

Basishuur [1)] 202,95

100% huurtoeslag

100% huurtoeslag

100% huurtoeslag

Bezuinigingsmaatregel € 18,10

Normhuur [2)] 184,85182,47

___________

___________

___________

niveau normhuren voor minima = eigen bijdrage huurder

0

1 persoon

2 personen

3 en meer personen

Bijlage 1d Percentage invorderingsrente

Het percentage van de invorderingsrente bedoeld in artikel 29 van de Invorderingswet 1990 bedraagt:

voor het vierde kwartaal 1992:

voor het eerste kwartaal 1993: 7,10;

voor het tweede kwartaal 1993: 6,65;

voor het derde kwartaal 1993: 6,45;

voor het vierde kwartaal 1993: 5,55;

voor het eerste kwartaal 1994: 5,15;

voor het tweede kwartaal 1994: 4,90;

voor het derde kwartaal 1994: 5,25;

voor het vierde kwartaal 1994: 5,-;

voor het eerste kwartaal 1995: 5,-;

voor het tweede kwartaal 1995: 5,-;

voor het derde kwartaal 1995: 4,50;

voor het vierde kwartaal 1995: 4,25;

voor het eerste kwartaal 1996: 4,-;

voor het tweede kwartaal 1996: 3,25;

voor het derde kwartaal 1996: 2,50;

voor het vierde kwartaal 1996: 2,50;

voor het eerste kwartaal 1997: 2,50;

voor het tweede kwartaal 1997: 2,50;

voor het derde kwartaal 1997: 3,-;

voor het vierde kwartaal 1997: 3,-;

voor het eerste kwartaal 1998: 3,25;

voor het tweede kwartaal 1998: 3.25;

voor het derde kwartaal 1998: 3,25;

voor het vierde kwartaal 1998: 3,25;

voor het eerste kwartaal 1999: 3,25;

voor het tweede kwartaal 1999: 3,25;

voor het derde kwartaal 1999: 2,75;

voor het vierde kwartaal 1999: 2,75;

voor het eerste kwartaal 2000: 2,75;

voor het tweede kwartaal 2000: 3,25;

voor het derde kwartaal 2000: 4,-;

voor het vierde kwartaal 2000: 4,50;

voor het eerste kwartaal 2001: 4,70;

voor het tweede kwartaal 2001: 4,10;

voor het derde kwartaal 2001: 4,45;

voor het vierde kwartaal 2001: 4,20;

voor het eerste kwartaal 2002: 3,45;

voor het tweede kwartaal 2002: 3,25;

voor het derde kwartaal 2002: 3,25;

voor het vierde kwartaal 2002: 3,25;

voor het eerste kwartaal 2003: 3,25;

voor het tweede kwartaal 2003: 3,10;

voor het derde kwartaal 2003: 2,50;

voor het vierde kwartaal 2003: 2,00;

voor het eerste kwartaal 2004: 3,50;

voor het tweede kwartaal 2004: 3.50;

voor het derde kwartaal 2004: 3.50;

voor het vierde kwartaal 2004: 3,50;

voor het eerste kwartaal 2005: 5,00;

voor het tweede kwartaal 2005: 5,00;

voor het derde kwartaal 2005: 5,00;

voor het vierde kwartaal 2005: 5,00;

voor het eerste kwartaal 2006: 3,50;

voor het tweede kwartaal 2006: 3,75;

voor het derde kwartaal 2006: 4,00;

voor het vierde kwartaal 2006: 4,25;

voor het eerste kwartaal 2007: 4,70;

voor het tweede kwartaal 2007: 5,00;

voor het derde kwartaal 2007: 5,25.

Bijlage 1e Tekst Gedragscode Schuldregeling NVVK

Titel 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) wordt verstaan onder:

Aflossingscapaciteit: het bedrag dat de schuldenaar dient af te dragen voor de aflossing van zijn schulden. De aflossingscapaciteit wordt vastgesteld door het inkomen te verminderen met het voor de schuldenaar vastgestelde Vrij Te Laten Bedrag;

Commissie Kwaliteitszorg: de overeenkomstig artikel 26 van de statuten van de NVVK door het Bestuur ingestelde Commissie die belast is met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze Gedragscode;

Financieel beheer: het beheren van de ten behoeve van de schuldeisers gereserveerde gelden door het openen van een rekening bij de schuldregelende instelling of een daartoe aangewezen financiële instelling;

Inkomen: inkomsten uit hoofde van een arbeidsverhouding, sociale zekerheidswetten, inkomenondersteunende maatregelen en overige componenten, die in redelijkheid en billijkheid tot het inkomen gerekend kunnen worden;

NVVK: de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, statutair gevestigd te Amsterdam;

Problematische schuldsituatie: de situatie waarin van een natuurlijke persoon redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of waarin hij heeft opgehouden te betalen, bepaald op basis van de in bijlage 1 opgenomen criteria;

Preferentie: voorrecht van een schuldeiser voortvloeiend uit pand, hypotheek en andere in de wet aangegeven gronden. Voorrechten ontstaan alleen uit de wet;

Saneringskrediet: het door de schuldregelende instelling te verstrekken krediet om de schulden van de schuldenaar geheel of gedeeltelijk tegen finale kwijting te voldoen;

Schuldregelende instelling: een lid van de NVVK;

Schuldregeling: bij een schuldregeling bemiddelt de schuldregelende instelling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen;

Schuldregelingsovereenkomst: een overeenkomst waarin de rechten, verplichtingen en voorwaarden van de schuldenaar en het lid van de NVVK ten behoeve van de schuldregeling zijn opgenomen;

Totale schuldenpositie: alle achterstallige betalingsverplichtingen inclusief rente en kosten;

Vrij Te Laten Bedrag: het volgens de norm berekende bedrag dat de schuldenaar nodig heeft voor de betaling van zijn kosten van levensonderhoud en zijn vaste lasten.

Artikel 1.2 Strekking Gedragscode Schuldregeling

In de Gedragscode Schuldregeling zijn de algemene uitgangspunten van de schuldregeling opgenomen.

Titel 2. Doelgroep en aanvraag

Artikel 2.1 Indienen aanvraag

Iedere natuurlijke persoon in Nederland kan zich wenden tot een schuldregelende instelling. Betrokkene kan een aanvraag schuldregeling indienen bij de in de desbetreffende gemeente werkzame schuldregelende instelling.

Artikel 2.2 Informatieplicht

  • a.

    Alvorens een schuldregelende instelling een verzoek tot schuldregeling in behandeling neemt, informeert zij aanvrager in algemene zin over de bedoeling, de inhoud en de consequenties van de schuldregeling.

  • b.

    De schuldregelende instelling kan voor zijn informatieplicht volstaan met het aan de aanvrager verstrekken van een exemplaar van de desbetreffende NVVK brochure.

Artikel 2.3 Aanvraagformulier

Een aanvraag tot schuldregeling kan uitsluitend worden ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld en door de aanvrager ondertekend "Aanvraagformulier Schuldregeling" van de NVVK.

Titel 3. Beoordeling aanvraag

Artikel 3.1 Problematische schuldsituatie

Na analyse van de totale financiële situatie van aanvrager op basis van het in artikel 2.3 genoemde aanvraagformulier stelt de schuldregelende instelling vast of er sprake is van een problematische schuldsituatie. Vervolgens beslist zij over het al dan niet starten van een schuldregeling.

Artikel 3.2 Afwijzing aanvraag

Indien de schuldregelende instelling besluit om geen schuldregeling op te zetten, informeert zij de aanvrager schriftelijk onder opgaaf van de redenen die tot het besluit hebben geleid. De schuldregelende instelling informeert de aanvrager zo mogelijk hoe deze in de gegeven omstandigheden kan handelen.

Artikel 3.3 Schuldregelingsovereenkomst

Indien de schuldregelende instelling besluit om een schuldregeling op te starten, wordt de schuldregelingsovereenkomst ondertekend.

Artikel 3.4 Looptijd overeenkomst schuldregeling

De overeenkomst tot schuldregeling wordt aangegaan voor een periode van maximaal 36 maanden, te rekenen vanaf de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst.

Artikel 3.5 Financieel beheer

Vanaf het moment van het afsluiten van de schuldregelingsovereenkomst is de schuldenaar verplicht zijn inkomen te storten op een rekening bij de schuldregelende instelling of een daartoe aangewezen financiële instelling. Genoemde instelling reserveert op deze rekening het bedrag dat dient ter gehele of gedeeltelijke aflossing van de schulden, zijnde het inkomen verminderd met het Vrij Te Laten Bedrag.

Titel 4. Verplichting schuldregelende instelling

Artikel 4.1 Algemene inspanningsverplichting

De schuldregelende instelling spant zich in om ten behoeve van de schuldenaar met alle schuldeisers tot een regeling van zijn problematische schulden te komen. De schuldregelende instelling houdt daarbij rekening met de belangen van de schuldeisers.

Artikel 4.2 Structurele oplossing

De schuldregelende instelling spant zich alleen ten behoeve van de schuldenaar in, indien de schuldregeling leidt tot een structurele oplossing van de totale schuldpositie.

Artikel 4.3 Gelijkberechtiging schuldeisers

Alle schuldregelingen worden door de schuldregelende instelling uitgevoerd op basis van gelijkberechtiging van schuldeisers.

Titel 5. Proces van schuldregeling

Artikel 5.1 Proces van schuldregeling

Het proces van schuldregeling wordt uitgevoerd conform het door de Algemene Ledenvergadering van de NVVK goedgekeurde model, met de daarin vastgestelde richtlijnen en termijnen.

Artikel 5.2 Verzoek opgave saldo

Direct na ondertekening van de schuldregelingsovereenkomst ontvangen de schuldeisers een verzoek van de schuldregelende instelling om een gespecificeerde schriftelijke opgave van het netto saldo aan te leveren van hun vordering op de datum van het verzoek, berekend volgens de geldende contract- of leveringsvoorwaarden.

Artikel 5.3 Verzoek niet verzwaring schuldenpakket

De schuldregelende instelling verzoekt de schuldeisers, gedurende de periode van schuldregeling, het schuldenpakket niet verder te verzwaren met (vertragings)rente en/of invorderingskosten en voorgenomen of reeds geëffectueerde incassomaatregelen op te schorten.

Artikel 5.4 Niet reageren schuldeiser

Indien de schuldeiser niet binnen de daarvoor gestelde termijn, op het verzoek van de schuldregelende instelling als bedoeld in artikel 5.2, reageert, wordt de vordering op basis van de gegevens van de schuldenaar geschat en/of geschrapt.

Artikel 5.5 Opstellen schuldenoverzicht

Na ontvangst van de opgave als bedoeld in artikel 5.2 stelt de schuldregelende instelling een overzicht van de schulden op, dat door de schuldenaar binnen de daarvoor gestelde termijn voor akkoord dient te worden ondertekend.

Artikel 5.6 Voorstel tot schuldregeling aan de schuldeisers

  • a.

    Op basis van de aflossingscapaciteit zal de schuldregelende instelling een voorstel voor een schuldregeling aan de schuldeisers doen.

  • b.

    Het voorstel kan het verstrekken van een saneringskrediet zijn, of het voortzetten van de schuldregelingsovereenkomst, gebaseerd op een prognose van de door de schuldenaar in te brengen aflossingscapaciteit gedurende maximaal 36 maanden, met verwijzing naar artikel 8.1.

  • c.

    In geval van voortzetting van de schuldregelingsovereenkomst wordt van de schuldeisers verlangd, dat zij finale kwijting verlenen, nadat de schuldenaar gedurende de overeengekomen periode aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Titel 6. Uitkomst van het proces van schuldregeling

Artikel 6.1 Voortzetting schuldregeling

Indien alle schuldeisers het voorstel, als bedoeld in artikel 5.6, accepteren, wordt de overeenkomst tot schuldregeling ongewijzigd voortgezet, tenzij het voorstel het verstrekken van een saneringskrediet omvat.

Artikel 6.2 Verstrekken saneringskrediet

  • a.

    Indien de schuldeisers akkoord gaan met een schuldregeling door middel van het verstrekken van een saneringskrediet, dan wordt dit vastgelegd in een door de schuldenaar te tekenen kredietovereenkomst.

  • b.

    Na ondertekening van de saneringskredietovereenkomst zijn de titels 7 en 8 van deze Gedragscode niet meer van toepassing.

Artikel 6.3 Hoogte saneringskrediet

In geval van een saneringskrediet is voor directe betaling van de schulden beschikbaar: het netto bedrag ter grootte van de aflossingscapaciteit dat is vastgesteld bij de totstandkoming van de schuldregelingsovereenkomst, voor een periode van maximaal 36 maanden.

Artikel 6.4 Tussentijdse beëindiging schuldregeling

  • a.

    Indien de schuldeisers het voorstel, als bedoeld in artikel 5.6, niet accepteren, wordt de schuldregelingsovereenkomst beëindigd.

  • b.

    Indien de schuldenaar de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldregelingsovereenkomst niet of onvoldoende nakomt, wordt de overeenkomst beëindigd.

  • c.

    Alle betrokkenen worden per omgaande over de beëindiging zoals bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel geïnformeerd.

  • d.

    Alle, tot het moment van de beëindiging van de schuldregelingsovereenkomst gereserveerde gelden, worden aan de schuldeisers uitbetaald, met verwijzing naar artikel 7.4.

  • e.

    In afwijking van het voorgaande lid worden de gereserveerde gelden maximaal 4 maanden in depot gehouden, indien een redelijke verwachting bestaat, dat een verzoek tot toelating tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen door de schuldenaar wordt ingediend.

Titel 7. Hercontrole en betaling

Artikel 7.1 Financiële inspanningsverplichting schuldenaar

De schuldenaar dient gedurende de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst aantoonbare inspanningen te verrichten om zijn inkomsten te vergroten en te behouden. De schuldenaar dient de schuldregelende instelling terstond te informeren over wijzigingen in zijn financiële en persoonlijke omstandigheden.

Artikel 7.2 Hercontrole

  • a.

    Tenminste na 12 maanden, 24 maanden en aan het einde van de schuldregeling bepaalt de schuldregelende instelling opnieuw de hoogte van het Vrij Te Laten Bedrag en daarmee de aflossingscapaciteit, waarbij rekening wordt gehouden met wijzigingen in de inkomens- en vermogenspositie van de schuldenaar.

  • b.

    De schuldregelende instelling controleert daarbij of de schuldenaar in de verstreken periode de aflossingscapaciteit volledig heeft ingebracht en controleert de financiële inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 7.1.

  • c.

    De schuldregelende instelling informeert de schuldeisers schriftelijk over de uitkomst van iedere uitgevoerde hercontrole.

Artikel 7.3 Tijdstip betaling schuldeisers

Na iedere afgeronde periodieke hercontrole wordt aan alle schuldeisers een uitbetaling gedaan, conform het voorstel tot schuldregeling (artikel 5.6), mits het saldo van de gereserveerde gelden (als bedoeld in artikel 3.5) betaling rechtvaardigt.

Artikel 7.4 Betaling schuldeisers

De betaling aan de schuldeisers geschiedt naar evenredigheid van hun vordering. Schuldeisers met een wettelijke preferentie ontvangen echter een twee keer zo hoog percentage dan de concurrente schuldeisers en wel maximaal tot de hoogte van hun vordering.

Artikel 7.5 Behandeling bevoorrechte vorderingen

Vorderingen waaraan zekerheden zijn verbonden, dienen na uitwinning van de zekerheid als concurrente vorderingen te worden beschouwd.

Titel 8. Vergoedingen

Artikel 8.1 Vergoeding schuldregeling

  • a.

    De kosten van behandeling van de aanvraag voor een schuldregeling en het proces, als benoemd in titel 5 van deze Gedragcode, mogen niet aan de schuldenaar en/of de schuldeisers in rekening worden gebracht.

  • b.

    De schuldregelende instelling is bevoegd de kosten van de controle en betaling, zoals genoemd in titel 7, tot een door de Algemene Ledenvergadering van de NVVK vast te stellen percentage over de aan de schuldeisers door te betalen bedragen, in mindering te brengen.

Artikel 8.2 Vergoeding financieel beheer

De schuldregelende instelling is bevoegd een vergoeding voor de kosten van financieel beheer in rekening te brengen tot een door de Algemene Ledenvergadering van de NVVK vast te stellen bedrag.

Artikel 8.3 Fondsen

Uitkeringen uit een gemeentelijk, dan wel particulier fonds aan of ten behoeve van een schuldenaar, komen in het kader van een schuldregeling aan alle schuldeisers op basis van gelijkberechtiging toe, tenzij de uitkerende instantie op grond van haar doelstellingen uitdrukkelijk anders heeft bepaald.

Titel 9. Registratie

Artikel 9.1 BKR

De schuldregelende instelling is verplicht de schuldregelingsovereenkomst en de kredietovereenkomst als bedoeld in de artikelen 3.3 en 6.2 als een SR te melden bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel.

Artikel 9.2 Registratie persoonsgegevens

De schuldregelende instelling is verplicht de schuldenaar te informeren over de opname van zijn persoonsgegevens in de persoonsregistratie van de schuldregelende instelling. Op deze persoonsregistratie is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.

Artikel 9.3 Algemene bepaling

De registratie van de geanonimiseerde statistische gegevens voortvloeiende uit de schuldregelingsovereenkomst zal plaatsvinden overeenkomstig de landelijke richtlijnen van de NVVK, die voldoen aan de bepalingen in de Wet bescherming persoonsgegevens.

Titel 10. Klachten

Artikel 10.1 Bevoegde instantie

  • a.

    Zowel de schuldenaar als de schuldeisers kunnen een klacht indienen bij de schuldregelende instelling, indien deze handelt in strijd met de Gedragscode Schuldregeling, dan wel de schuldregelingsovereenkomst.

  • b.

    Daarna kunnen zowel de schuldenaar als de schuldeisers een klacht indienen bij het Bestuur van de NVVK indien deze zich niet kunnen vinden in de beslissing van de schuldregelende instelling, als bedoeld in het voorgaande lid.

Artikel 10.2 Advies Commissie Kwaliteitszorg

  • a.

    Het Bestuur zal in geval van een klacht de Commissie Kwaliteitszorg verzoeken ter zake een onderzoek in te stellen en haar te adviseren. Het reglement van de Commissie is hierop van toepassing.

  • b.

    De schuldregelende instelling is verplicht de Commissie Kwaliteitszorg op verzoek inzage te geven in haar dossiers.

  • c.

    De bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens worden hierbij in acht genomen.

Titel 11. Gebondenheid gedragscode

Artikel 11.1

De Gedragscode Schuldregeling is bindend voor alle NVVK leden.

Ledenregister Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet 2004

Algemene leden

1.Kredietbank Noord -West

Mallegatsplein 10 (1815 AG)

Postbus 3024 (1801 GA)

Alkmaar

2.Stadsbank Apeldoorn

Kanaalstraat 9-11 (7311 ML)

Postbus 452 (7300 AL)

Apeldoorn

3.Volkskredietbank voor Noord-Oost Groningen

Olingermeeden 1 (9903 ES)

Postbus 130 (9900 AC)

Appingedam

4.Stadsbank/BAC gemeente Arnhem

Eusebiusbuitensingel 50 (6828 HZ)

Postbus 1134 (6801 BC)

Arnhem

5.Gemeentelijke Kredietbank Drenthe

Oostersingel 1 (9401 JX)

Postbus 30018 (9400 RA)

Assen

6.Gemeentelijke Kredietbank Breda

Vlaszak 6 (4811 GR)

Postbus 1149 (4801 BC)

Breda

7.Deurnese Kredietbank

Markt 1 (5751 BE)

Postbus 3 (5750 AA)

Deurne

8.Budget Adviesbureau Deventer

Binnensingel 6 (7400 PM)

Postbus 5000 (7400 GC)

Deventer

9.Gemeentelijke Kredietbank Ede

Bergstraat 2 (6711 DD)

Postbus 116 (6710 BC)

Ede

10.Stadsbank Eindhoven

Stadhuisplein 10 (5611 EM)

Postbus 777 (5600 AT)

Eindhoven

11.Gemeentelijke Kredietbank Emmen

Raadhuisplein 1 (7811 AP)

Postbus 30001 (7800 RA)

Emmen

12.Stadsbank oost nederland

Spelbergweg 35 (7512 DX)

Postbus 1393 (7500 BJ)

Enschede

13.Gemeentelijke Kredietbank Goes

Westsingel 58 (4461 KC)

Postbus 2118 (4460 MC)

Goes

14.Gemeentelijke Kredietbank Gorinchem

Stadhuisplein 1

Postbus 108 (4200 AC)

Gorinchem

15.Gemeentelijke Kredietbank 's-Gravenhage

Westeinde 40 (2512 HE)

Postbus 87 (2501 CB)

's-Gravenhage

16.Groningse Kredietbank

Eendrachtskade ZZ 2 (9726 CW)

Postbus 415 (9700 AK)

Groningen

17.Stadsbank Haarlem

Gedempte Oude Gracht 41 (2011 GL)

Postbus 20 (2000 AA)

Haarlem

18.Kredietbank Limburg

Schinkelstraat 22 (6411 LN)

Postbus 103 (6400 AC)

Heerlen

19.Budgetwinkel (Gemeentelijke Kredietbank Helmond)

Smalstraat 2 (5701 NX)

Postbus 49 (5700 AA)

Helmond

20.Gemeente 's-Hertogenbosch Team Schuldhulpverlening/Gemeentelijke Krediet Bank

Wolvenhoek 1

Postbus 12345 (5200 GZ)

's-Hertogenbosch

21.St. Stadsbank Midden Nederland

Koninginneweg 9 (1217 KP)

Postbus 546 (1200 AM)

Hilversum

22.Gemeentelijke Kredietbank Hoogezand-Sappemeer

Gorecht-Oost 157 (9603 AE)

Postbus 75 (9600 AB)

Hoogezand

23.Gemeentelijke Kredietbank Leerdam

Dr. Reilinghplein 1 (4141 DA)

Postbus 15 (4140 AA)

Leerdam

24.St.Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland

Gardeniersweg (8933 AA)

Postbus 470 (8901 BG)

Leeuwarden

25.Stadsbank Leiden

Breestraat 24 (2311 CS)

Postbus 11300 (2301 EH)

Leiden

26.Gemeentelijke Kredietbank+ Nijmegen

Mariënburg 30 (6511 PS)

Postbus 1079 (6501 BB)

Nijmegen

27.Budget Advies Centrum Gemeentelijke Kredietbank Oosterhout

Slotjesveld 1 (4902 ZP)

Postbus 10150 (4900 GB)

Oosterhout

28.Gemeente Oss Centrum voor Advies en Schuldhulpverlening

Ridderhof 2 (5341 BA)

Postbus 5 (5340 BA)

Oss

29.Gemeentelijke Kredietbank

Rochussenstraat 210 (3015 EK)

Postbus 302 (3000 AH)

Rotterdam

30.Intergemeentelijke Kredietbank Stadskanaal

Raadhuisplein 1 (9501 SZ)

Postbus 140 (9500 AC)

Stadskanaal

31.Gemeente Tilburg Bureau Schuldhulpverlening

Gasthuisring 14 (5041 DS)

Postbus 90118 (5000 LA)

Tilburg

32.Kredietbank Utrecht

Domstraat 2 (3512 JB)

Postbus 123 (3500 AC)

Utrecht

33.Gemeente Vlaardingen Gemeentelijke Kredietbank

Waalstraat 98 (3131 CS)

Postbus 4232 (3130 KE)

Vlaardingen

34.Kredietbank Walcheren

Dr. Stavermanstraat 59 (4382 LE)

Postbus 3000 (4380 GV)

Vlissingen

35.Gemeentelijke Kredietbank Zaanstreek

Zuiddijk 51 (1501 CB)

Postbus 1120 (1500 AC)

Zaandam

36.Gemeente Zierikzee Gemeentelijke Kredietbank Schouwen-Duiveland

Laan van St. Hilaire 2 (4301 SH)

Postbus 5555 (4300 JA)

Zierikzee

37.Gemeente Zwolle Bureau Schuldhulpverlening

Lübeckplein 2 (8017 JZ)

Postbus 10007 (8000 GA)

Zwolle

38.Stichting Welzijn TPG

Beatrixlaan 23 (2595 AK)

Postbus 30250 (2500 GG)

's-Gravenhage

Geassocieerde Leden

1.Gemeente Alphen aan den Rijn

Stadhuisplein 1 (2405 SH)

Postbus 136 (2400 AC)

Alphen aan den Rijn

2.Sociaal.nl Schuldsanering

Utrechtseweg 9 (3811 NA)

Postbus 2062 (3800 CB)

Amersfoort

3.Blankenberg Stichting

Kloveniersburgwal 43 (1011JW)

Amsterdam

4.Madi Amsterdam Zuidoost en Diemen

Kempering 100 B (1104 KE)

Amsterdam

Postbus 23504 (1100 EA)

Amsterdam

5.MDSO

Ambonplein 55 (1094 PW)

Amsterdam

6.SEZO

Osdorpplein 1000 (1068 TG)

Amsterdam

7.Sociale Dienst Amsterdam

Jan van Galenstraat 323 (1056 CH)

Amsterdam

8.Stichting Doras

Buikslotermeerplein 101 (1025 ET)

Amsterdam

9.Stichting Impuls Van den Sande

Bakhuyzenstraat 2 (1061 AG)

Amsterdam

10.Stichting Raster Arie

Biemondstraat 109 B (1054 PD)

Amsterdam

11.Stichting Zuid

Lizzy Ansinghstraat 80 (1072 RD)

Amsterdam

12.PLANgroep

Rivium 1e straat 105 (2909 LE)

Postbus 68 (2900 AB)

Capelle aan den Ijssel

13.Gemeente Delft/ Budgtwinkel Delft

Hooikade 30 (2627 AB)

Postbus 614 (2600 AP)

Delft

14.Sociale Dienst, Bureau Schuldhulpverlening

Spuiboulevard 340 (3311 GR)

Postbus 312 (3300 AH)

Dordrecht

15.Westerbeek BV

Voorstraat 483 (3311 CV)

Dordrecht

16.Stichting PersoneelsVoorzieningen KPN

Maanplein 55 (2516 CK)

Postbus 30000 (2500 GA)

's-Gravenhage

17.Gemeente Heumen

Kerkplein 6 (6581 AC)

Postbus 200 (6580 AZ)

Malden

18.Zuidweg Insolventie-bemiddeling

Graaf Florislaan 40 (1217 KM)

Postbus 2165 (1200 CD)

Hilversum

19.Gemeente Houten

Het Kant 2 (3995 DZ)

Postbus 30 (3990 DA)

Houten

20.Stichting Schuldhulpverlening voor Ondernemers

Gardeniersweg 12 (8933 AA)

Postbus 1043 (8900 CA)

Leeuwarden

21.Stichting Thuiszorg en Maatschappelijk Werk Goeree-Overflakkee

Juliana van Stolberglaan 19 (3241 GL)

Postbus 225 (3240 AE)

Middelharnis

22.Perspectief Schiedam

Noordvest 20-B (3111 PH)

Postbus 197 (3100 AD)

Schiedam

23.St. BudgetBalans

Raadhuislaan 76 (3201 EL)

Postbus 53 (3200 AB)

Spijkenisse

24.Gemeente Tiel Bureau Schuldhulpverlening en Budget Advies Centrum

Nieuwe Tielseweg 112 a (4001 JZ)

Postbus 6087 (4000 HB)

Tiel

25.Gemeente Venray

Raadhuisstraat 1 (5801 MB) Venray

Postbus 500 (5800 AM)

Venray

26.Gemeente Zoetermeer Bureau Schuldhulpverlening

Markt 2 (2711 CZ)

Postbus 15 (2700 AA)

Zoetermeer

27.Gemeente Zutphen

's Gravenhof 2 (7201 DN)

Postbus 41 (7200 AA)

Zutphen

28.Gemeente Zwijndrecht

IIsselmeer 36 (3332 EX)

Postbus 56 (3330 AB)

Zwijndrecht

29.Stichting Opmaat, afdeling Schuldhulpverlening

IJsselmeer 30 (3332 EX)

Postbus 233 (3330 AE)

Zwijndrecht

30.Bureau Schuldhulpverlening Zeist

Slotlaan 20 (3701 GK)

Postbus 13 (3700 AA)

Zeist

4 Wijziging Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen

Wijzigingen per 1 januari 2007

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente <gemeentenaam>

Gelezen het voorstel van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van <datum en eventueel nummer>

Besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen, laatstelijk gewijzigd bij besluit van <datum invullen>

Wijziging Leidraad Invordering gemeentelijke belastingen

Artikel I

A

Aan hoofdstuk I wordt na artikel 7 een nieuw artikel 7a toegevoegd, luidende:

Artikel 7a

§ 1. Girale uitbetaling van belastingteruggaven

Algemeen

1.Waar in dit artikel wordt gesproken van belastingteruggaven wordt daaronder verstaan een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voorzover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen alsmede andere door de ontvanger uit te betalen bedragen. Uitbetaling van belastingteruggaven vindt primair plaats door bijschrijving op een daartoe door de belastingschuldige aangewezen rekening, bestemd voor girale betaling. Het maakt daarbij niet uit of bedoelde rekening op naam staat van de belastingschuldige of van een andere persoon. In gevallen waarbij vorenbedoelde aanwijzing door de belastingschuldige niet heeft plaatsgevonden, kan uitbetaling van de belastingteruggave plaatsvinden door middel van bijschrijving op een rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van de belastingschuldige.

Aanwijzen rekeningnummer voor uitbetaling

2.De gemeente verzoekt de belastingschuldige aan te geven op welk rekeningnummer kan worden uitbetaald.

Uitbetalingsfouten

3.Indien uitbetaling van een belastingteruggave plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die welke daartoe door hem is aangewezen, dient de ontvanger in beginsel opnieuw uit te betalen. De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd. Indien en voorzover echter blijkt dat het eerder betaalde bedrag niet ter beschikking van de belastingschuldige is gekomen - bijvoorbeeld omdat de rekening ten tijde van de bijschrijving een debetstand kent en ook de (eventuele) kredietfaciliteit van de rekening de restitutie niet toelaat – vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats. Indien en voorzover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terug vorderen uit ongerechtvaardigde verrijking. Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (art. 6:34 BW). Desgevraagd wordt belastingschuldige op de hoogte gesteld omtrent de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.

B

In hoofdstuk III, artikel 14, § 4, lid 6, tweede volzin, wordt “huursubsidie” vervangen door: huurtoeslag.

C

In hoofdstuk III, artikel 19, § 3, lid 2, vijfde volzin, wordt “huursubsidie” vervangen door: huurtoeslag.

D

In hoofdstuk IV, artikel 25, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

  • 1.

    Paragraaf 12, eerste lid, tweede volzin, vervalt.

  • 2.

    In,§ 13 wordt na lid 10 een nieuw lid 11 toegevoegd, luidende:

n.v.t.

E

In hoofdstuk IV, artikel 26 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

  • 1.

    Paragraaf 2, lid 20, wordt als volgt gewijzigd.

    • a.

      In de zesde volzin, wordt “een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen en ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet” vervangen door: een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen, ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en een betaling ter zake van een terugvorderingsbeschikking toeslagen.

    • b.

      In de laatste volzin, wordt “belastingschulden waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend (zie § 1, zesde lid, hiervoor)” vervangen door: belastingschulden bedoeld in § 1, zesde lid, hiervoor.

  • 2.

    Paragraaf 2, lid 21, wordt als volgt gewijzigd.

    • A.

      In de tweede en vierde volzin wordt “€ 178,54” telkens vervangen door: € 182,47. In de vierde volzin wordt “€ 176,72”, “€ 174,91” en “€ 604,72” vervangen door onderscheidenlijk: € 180,65, € 178,84 en € 615,01. Voorts wordt in de vijfde volzin “€ 604,72 - € 178,54 = € 426,18” vervangen door: € 615,01 - € 182,47 = € 432,54.

  • 3.

    Paragraaf 2, lid 21a, wordt als volgt gewijzigd.

    • a.

      In onderdeel a. wordt “€ 178,54”, “€ 176,72” en “€ 174,91” vervangen door onderscheidenlijk: € 182,47, € 180, 65 en € 178, 84.

    • b.

      In onderdeel b. wordt “€ 604,72 - € 178,54 = € 426,18”, “€ 604,72 - € 176,72 = € 428” en “€ 604,72 - € 174,91 = € 429,81” vervangen door onderscheidenlijk: € 615,01 - € 182,47 = € 432,54, € 615,01 - € 180,65 = € 434,36 en € 615,01 - € 178,84 = € 436,17.

  • 4.

    Paragraaf 2, lid 26, wordt als volgt gewijzigd.

    • a.

      In de achttiende volzin, achter het eerste gedachtestreepje, wordt “€ 865” en “€ 1082” vervangen door: € 870 onderscheidenlijk € 1088. Voorts wordt “€ 1136” telkens vervangen door: € 1143.

    • b.

      In de achttiende volzin, achter het tweede gedachtestreepje, wordt “€ 757”, “€ 973” en “€ 1020” vervangen door onderscheidenlijk: € 761, € 979 en € 1027.

    • c.

      In de achttiende volzin, achter het derde gedachtestreepje, wordt “€ 541”, € 757” en € 822” vervangen door onderscheidenlijk: € 544, € 761 en € 827.

    • d.

      In voorbeeld 1 wordt in de vijfde en zesde volzin ”€ 757” telkens vervangen door: € 761. Vervolgens wordt in de zevende volzin “€ 775 minus € 757 = € 18 x 80% = € 14” vervangen door: € 775 minus € 761 = € 14 x 80% = € 11.

    • e.

      In voorbeeld 2 wordt in de vijfde volzin “€ 973” en “€ 757” vervangen door onderscheidenlijk: € 979 en € 761.

    • f.

      In voorbeeld 3 wordt “€ 865” telkens vervangen door: € 870.

  • 5.

    Paragraaf 2, lid 26a, eerste volzin, wordt als volgt gewijzigd.

    • a.

      In de eerste volzin wordt in de tekst achter het eerste gedachtestreepje “€ 179” vervangen door: € 180.

    • b.

      In de eerste volzin wordt in de tekst achter het tweede gedachtestreepje “€ 278” vervangen door: € 279.

F

In Hoofdstuk XI, § 3, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1.Na lid 5 wordt een nieuw lid 6 ingevoegd, luidende:

n.v.t.

G

In hoofdstuk XII, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1.In § 4, lid 1, wordt “€ 10 295” telkens vervangen door: € 10.140.

H

De bijlagen worden gewijzigd als volgt.

  • a.

    Bijlage 1a wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1a, die als bijlage A bij dit besluit is gevoegd.

  • b.

    Bijlage 1b wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1b, die als bijlage B bij dit besluit is gevoegd.

  • c.

    Bijlage 1c wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1c, die als bijlage C bij dit besluit is gevoegd.

  • d.

    In bijlage Id wordt aan het slot de punt vervangen door een punt-komma en wordt aan de opsomming toegevoegd:

voor het tweede kwartaal 2006: 3,75;

voor het derde kwartaal 2006: 4,00;

voor het vierde kwartaal 2006: 4,25.

Artikel II

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de <….> dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2006.

  • 2.

    Dit besluit kan worden aangehaald als ‘wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2e halfjaar 2006’.

Bijlage A

Bijlage 1a: Beslagvrije voet per 1 juli 2006

Gehuwden

partner 1: 蠅= 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: 蠅= 21 jr. en < 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.121,57

partner 1: < 21 jr.

partner 2: < 21 jr.

beslagvrije voet: € 387,58

partner 1: 蠅= 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: < 21 jr.

beslagvrije voet: € 754,58

partner 1: < 21 jr.

partner 2: < 21 jr.

+ ten laste komend(e) kind(eren) beslagvrije voet: € 611,89

partner 1: 蠅= 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: < 21 jr.

+ ten laste komend(e) kind(eren) beslagvrije voet: € 978,89

partner 1: 蠅= 65 jr.

partner 2: 蠅= 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.175,80

partner 1: 蠅= 65 jr.

partner 2: 蠄= 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.175,80

Alleenstaande ouder

蠅=21 jr. en < 65 jr.

beslagvrije voet: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 785,10 en een maximum van € 1.009,41

< 21 jr. beslagvrije voet: € 418,10 [Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 785,10 en een maximum van € 1.009,41.]

蠅= 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.056,81

Alleenstaande

蠅= 21 jr. en < 65 jr.

beslagvrije voet: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 560,79 maximum van € 785,11

< 21 jr. beslagvrije voet: € 193,79 [Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 560,79 en een maximum van € 785,11]

蠅= 65 jr.

beslagvrije voet: € 857,75

Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de Wwb bedraagt de beslagvrije voet per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:

  • -

    voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 184,99 + € 53,- (vergoeding Zorgverzekeringswet)

  • -

    voor gehuwden: € 287,75 + € 76 (vergoeding Zorgversekeringswet).

Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, bedraagt de beslagvrije voet de som van 90% van de bijstandsnorm die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

> = 21/65 jaar

of ouder < = jonger dan 21/65 jaar

Bijlage B

Bijlage 1b. Overzicht normen studiefinanciering

Overzicht opbouw normbudget 1-8-2006 tot 31-12-2006 (1-9-2006voor HO)

Opleiding

Woonsituatie

Levensonderh. Norm A

Boeken Leermid. B

College- & lesgeld C

Maand-budget D

Reken- Max RL E

Basisbeurs F

Max. aanv. Beurs G

Max. RL H

HO

uitwonend

563,29

52,42

126,56

742,27

266,02

248,48

227,77

493,79

HO

thuiswon.

385,45

52,42

126,56

564,43

266,02

89,24

209,17

475,19

MBO

uitwonend

563,29

45,85

80,25

689,39

147,43

229,60

312,36

459,79

MBO

thuiswon.

385,45

45,85

80,25

511,55

147,43

70,37

293,75

441,18

Partnertoeslag per maand € 520,14

Eénoudertoeslag per maand € 416,22

Bijlage C

Overzicht normen huurtoeslag

De vermelde bedragen zijn op maandbasis

per 1 juli 2007

Maximaal subsidiabele huur

€ 621,78

Maximumbedrag dat in de laagste inkomenscategorie volgens art. 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komt (normhuur)

€ 184,85

Normhuur als sprake is van éénpersoonsouderenhuishouden

€ 183,03

Normhuur als sprake is van meerpersoonsouderenhuishouden

€ 181,22

Maximumbedrag aan woonlasten waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd voor:

jongeren tot 23 jaar

€ 158,64

1 persoonshuishouden tot 65 jaar

€ 334,82

1 persoonshuishouden van 65 jaar en ouder

€ 336,64

2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

€ 269,75

2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 338,45

3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

€ 296,19

3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 347,27

Het begrip huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslag

Onder huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslagwordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (€ 22) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, derde lid, Wet op de huurtoeslag). Deze servicekosten zijn:

  • 1.

    elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal € 12 per maand;

  • 2.

    schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke ruimten tot ten hoogste € 12 per maand;

  • 3.

    kosten van een huismeester tot ten hoogste € 12 per maand;

  • 4.

    kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste € 12 per maand.

De overige in de betaalde bruto-huur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.

NB: Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige zo nodig een huurspecificatie te verstrekken, verkrijgbaar bij de verhuurder.

Huur in euro's 621,78

max. huurgrens (23 jaar en ouder en gehandicapte jongeren tot 23 jaar)

50% huurtoeslag voor 65+ enGehandicapten

50% huurtoeslag voor 65+ engehandicapten

50% huurtoeslag

geen extra huurtoeslag voor 65-

geen extra huurtoeslag voor 65-

526,89 )

____________

aftoppingsgrens

)

)

491,64 )

___________

aftoppingsgrens

75% huurtoeslag

75% huurtoeslag

75% huurtoeslag

343,49

___________

___________

___________

kortingsgrens/ max. huurgrens voor jongeren (jonger dan 23 jaar)

Basishuur [2] 199,52

100% huurtoeslag

100% huurtoeslag

100% huurtoeslag

Basishuur = normhuur + € 18,10

Normhuur [3]

___________

___________

___________

niveau normhuren voor minima = eigen bijdrage huurder

0

1 persoon

2 personen

3 en meer personen

Jurisprudentie

JG 04.0088

JG 04.0173

[1] ‘Niet verder bemoeilijken’ is een bijzondere vorm van ‘oninbaar verklaren’. Op grond van artikel 255, vijfde lid komt de beslissingsbevoegdheid toe aan het college van burgemeester en wethouders. De ontvanger moet hiervoor derhalve door het college van burgemeester en wethouders worden gemandateerd.

[1)] Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 785,10 en een maximum van € 1.009,41

[1)] Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 560,79 en een maximum van € 785,11

[1)] Voor éénpersoonsouderenhuishoudens € 201,13;voor meerpersoonsouderenhuishoudens € 199,32.

[2)] Voor éénpersoonsouderenhuishoudens: € 183,03.Voor meerpersoonsouderenhuishoudens: € 181,22.

[2] Voor éénpersoonsouderenhuishoudens € 201,13; voor meerpersoonsouderenhuishoudens € 199,32.

[3] Voor éénpersoonsouderenhuishoudens: € 183,03. Voor meerpersoonsouderenhuishoudens: € 181,22.