Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Beekdaelen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beekdaelen 2020)

Geldend van 25-01-2020 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Beekdaelen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beekdaelen 2020)

De gemeenteraad van de gemeente Beekdaelen,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 23 oktober 2019 (Z/19/133342 209954);

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en vierde lid, 2.1.4a eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gehoord hebbende het Adviesorgaan Sociaal Domein Beekdaelen;

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers met psychische of psychosociale problemen en burgers die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit:

vast te stellen de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beekdaelen 2020’.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanvraag: het verzoek van de cliënt om in aanmerking te komen voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen.

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

    • c.

      Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

    • d.

      Besluit: het door het college vastgestelde vigerende besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beekdaelen.

    • e.

      Budgethouder: een cliënt aan wie ingevolge deze verordening een pgb is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger.

    • f.

      Budgetplan: een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zo nodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden.

    • g.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen.

    • h.

      Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

    • i.

      Gemeenschappelijke ruimte(n): gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken.

    • j.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres.

    • k.

      Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid, van de wet.

    • l.

      Ingezetene: cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Beekdaelen.

    • m.

      Maatschappelijke ondersteuning:

      • i.

        bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

      • ii.

        ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

      • iii.

        bieden van beschermd wonen en opvang.

    • n.

      Maatwerkvoorziening: een geïndiceerde voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, welke in zorg in natura of middels een persoonsgebonden budget geleverd kan worden tenzij in de verordening anders is bepaald.

    • o.

      Melding: kenbaar maken van een hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • p.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan.

    • q.

      Ondersteuningsplan: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

    • r.

      Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid onderdelen a. tot en met g. van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

    • s.

      Persoonsgebonden budget/ pgb: een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, waarmee de cliënt een of meer aan hem te verlenen maatwerkvoorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening, het uitvoeringsbesluit en het besluit te stellen regels van toepassing zijn.

    • t.

      Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

    • u.

      Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (Algemene maatregel van Bestuur).

    • v.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling op grond waarvan de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Onder omstandigheden van het individuele geval kan daar ook een privaatrechtelijke regeling onder worden verstaan.

    • w.

      Voorziening in natura: een maatwerkvoorziening in de vorm van goederen in (bruik)leen, eigendom, huur of als persoonlijke dienstverlening en waarop de in deze verordening, het uitvoeringsbesluit en het vigerende besluit te stellen regels van toepassing zijn.

    • x.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • y.

      Woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijke aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd en nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning.

    • z.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing, traplift of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader of deels worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2: Procedureregels, melding en onderzoek

Artikel 2. Beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang

  • 1. Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of (maatschappelijke) opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen bij de centrumgemeente Heerlen. Het college draagt zo nodig zorg voor een zorgvuldige overdracht.

  • 2. Het college kan, met inachtneming van de artikelen 2.3.1. tot en met 2.3.5 van de wet, bij besluit nadere regels stellen inzake de uitvoering van het onderzoek alsmede de verstrekking van een maatwerkvoorziening in het kader van beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang.

Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Deze melding vindt plaats middels het invullen van een daartoe vastgesteld meldingsformulier, tenzij het college bij besluit anders heeft bepaald.

  • 2. Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 6 van deze verordening, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt in principe deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn gemachtigde, vertegenwoordiger, mantelzorger en/of personen uit het sociale netwerk in aanwezigheid van de cliënt. Als de cliënt genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 2. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college wijst de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 van deze verordening in te dienen.

  • 5. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek middels een ondersteuningsplan, tenzij de cliënt aangeeft hiervan af te zien. Tevens informeert het college de cliënt over de gang van zaken tijdens en na het gesprek alsmede diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 6. In spoedeisende situaties, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, kan het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening treffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 7. Informatieverstrekking en advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan indien het dit noodzakelijk acht een door het college daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 3. Een persoon zoals hierboven bedoeld is verplicht aan het college of de door hem aangegeven adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de melding of aanvraag en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek, als bedoeld in artikel 6 in deze verordening, is uitgevoerd of na het verstrijken van de in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet genoemde zeswekentermijn.

  • 2. De cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk bij het college indienen.

  • 3. Een ondertekend ondersteuningsplan, als bedoeld in artikel 6 vijfde lid van deze verordening, wordt beschouwd als aanvraagformulier.

  • 4. Indien dit ondersteuningsplan niet binnen 8 weken na verzending door de cliënt is geretourneerd, start de meldingsprocedure opnieuw.

Hoofdstuk 3: Criteria en weigeringsgronden

Artikel 9. Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Beekdaelen kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen, in volgorde van belangrijkheid:

    • a.

      op eigen kracht en/of

    • b.

      met gebruikelijke hulp en/of

    • c.

      met mantelzorg en/of

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of

    • e.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of

    • f.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 2. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt die ingezetene is van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen, in volgorde van belangrijkheid:

    • a.

      op eigen kracht en/of

    • b.

      met gebruikelijke hulp en/of

    • c.

      met mantelzorg en/of

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 4. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of (maatschappelijke) opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving en zo mogelijk een bijdrage kan leveren aan de samenleving.

  • 5. Het college kent slechts de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening toe.

  • 6. Het college is bevoegd om bij besluit nadere regels te stellen inzake de aard en omvang van de toe te kennen maatwerkvoorzieningen.

  • 7. Het college is bevoegd om bij besluit nadere regels te stellen over afschrijvingstermijnen als bedoeld in artikel 11 zesde lid, artikel 13 eerste lid onderdeel f., artikel 13 derde lid onderdeel i., artikel 14 derde lid onderdeel b. onder ii, artikel 16 zevende lid en artikel 18 tweede lid onderdeel a. onder iii van deze verordening.

Artikel 10. Specifieke criteria voor een maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen en vervoer

  • 1. Indien een cliënt beschikt over een indicatie op grond van de Wlz, is het mogelijk een vervoersvoorziening te verstrekken indien cliënt aan de daarvoor gestelde criteria in deze verordening en de door het college bij nader besluit te stellen regels voldoet.

  • 2. Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer op grond van aantoonbare beperkingen incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk is.

  • 3. Bij het verstrekken van een vervoersvoorziening, wordt uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Met directe woon- en leefomgeving als bedoeld in deze verordening, wordt 25 kilometer rondom de woning verstaan waarbij deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk is met een omvang van 2000 kilometer per jaar.

  • 4. Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportrolstoel, maximaal 1 keer in de drie jaar, in aanmerking gebracht worden wanneer op grond van aantoonbare beperkingen sporten zonder sportrolstoel onmogelijk is en cliënt lid is van een sportvereniging.

  • 5. Een cliënt kan voor een andere vervoersvoorziening dan CVV, zoals bedoeld in artikel 14 zesde lid van deze verordening, in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van het CVV onmogelijk maken of

    • b.

      er een verplaatsingsbehoefte aanwezig is waardoor, in verband met een zeer beperkte loopafstand van maximaal 200 meter, het gebruik van het CVV ontoereikend is.

  • 6. Een autoaanpassing wordt enkel toegekend indien de technische levensduur van de auto nog minimaal 5 jaar is. Deze technische inschatting zal worden gemaakt door het bedrijf dat ook de autoaanpassing uitvoert.

  • 7. Indien als gevolg van het verstrekken van een autoaanpassing, zoals bedoeld in het zesde lid, extra verzekeringskosten en hogere kosten i.v.m. de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 11. Specifieke criteria voor een maatwerkvoorziening gericht op wonen

  • 1. Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening gericht op wonen in aanmerking worden gebracht wanneer dit op grond van aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning noodzakelijk is en cliënt zijn hoofdverblijf in deze woning heeft.

  • 2. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning binnen een straal van 15 kilometer van de huidige woning, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden, alvorens een woningaanpassing en/ of traplift wordt verstrekt. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van een woningaanpassing en/of traplift het door het college bij nadere regels vast te stellen bedrag te boven gaan.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan een cliënt in aanmerking komen voor een woningaanpassing en/of traplift indien:

    • a.

      de cliënt in afwachting van een geschikte en beschikbare woning, niet meer in de eigen woning kan blijven wonen.

    • b.

      er medische redenen zijn waarom een verhuizing niet mogelijk is.

    • c.

      er andere redenen zijn waardoor het redelijkerwijs niet van cliënt kan worden gevergd om te verhuizen.

    • d.

      niet binnen 6 maanden nadat het primaat van verhuizen is opgelegd, een geschikte woning of gemakkelijker geschikt te maken woning binnen een straal van 15 kilometer van de huidige woning beschikbaar is.

  • 4. Het college kan een maatwerkvoorziening treffen in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor ondersteuning gericht op verhuizen van de cliënt op wie het primaat als bedoeld in het tweede lid van toepassing is.

  • 5. Het college kan besluiten geen verdere ondersteuning bij een woningaanpassing en/of traplift te bieden indien blijkt dat de cliënt, bij een opgelegd primaat van verhuizen, om een of meerdere buiten de wet gelegen redenen niet wenst te verhuizen en daartoe ook geen aantoonbare stappen heeft ondernomen, terwijl er naar verwachting een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning binnen een straal van 15 kilometer van de huidige woning binnen 6 maanden beschikbaar zal zijn.

  • 6. Cliënt kan in aanmerking komen voor een woningsanering, als dit noodzakelijk is in verband met ernstige longproblematiek en/of allergische aandoeningen en de betreffende te vervangen stoffering/ vloer nog niet is afgeschreven.

  • 7. Het college kan op individuele basis een maatwerkvoorziening verstrekken betreffende een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder hierna genoemde woningaanpassingen de woonruimte voor de cliënt ontoegankelijk blijft:

    • a.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners.

    • b.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel.

    • c.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders.

    • d.

      het aanbrengen van een extra trapleuning.

    • e.

      het aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

  • 8. Het college verleend een maatwerkvoorziening gericht op wonen, die betrekking heeft op een woonwagen, indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is en

    • b.

      de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt en

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag op een binnen de gemeente Beekdaelen formeel als zodanig aangemerkte standplaats stond.

Artikel 12. Gebruikelijke hulp

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college geacht kunnen worden gebruikelijke hulp te kunnen verlenen.

  • 2. Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken.

    • b.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van de (financiële) administratie.

    • c.

      het bieden van ondersteuning bij activiteiten die naar oordeel van het college volgens algemene maatstaven tot de levenssfeer van personen van de leefeenheid behoren.

  • 3. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard, de omvang en de te verwachten duur van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

    • b.

      de aard van de relatie met de persoon binnen de leefeenheid, tenzij het huishoudelijke hulp betreft.

    • c.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

  • 4. Het college is bevoegd om, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, bij besluit nadere regels te stellen inzake de verlening van gebruikelijke hulp.

Artikel 13. Weigeringsgronden

  • 1. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

    • b.

      voor zover een cliënt, in volgorde van belangrijkheid, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen.

    • c.

      voor zover een cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen.

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt als algemeen gebruikelijk te beschouwen is.

    • e.

      indien het een voorziening betreft die een cliënt voor de melding dan wel aanvraag van een maatwerkvoorziening als bedoeld in de artikelen 3 en 8 van deze verordening heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of het college de noodzaak achteraf nog kan vaststellen.

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan een cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is.

      Uitzonderingen op bovengenoemde regel zijn:

      • i.

        de eerder vergoede of verstrekte voorziening is verloren gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan cliënt zijn toe te rekenen.

      • ii.

        de eerder vergoede of verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

      • iii.

        de eerder vergoede of verstrekte maatwerkvoorziening technisch is afgeschreven.

      • iv.

        de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht.

    • h.

      indien een cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond.

    • i.

      de gevraagde maatwerkvoorziening niet als goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

    • j.

      indien er geen sprake is van beperkingen in het kader van zelfredzaamheid of participatie.

    • k.

      indien deze niet langdurig noodzakelijk is.

    • l.

      indien deze een anti revaliderend effect heeft op het functioneren van de cliënt.

    • m.

      indien een cliënt niet in staat is om op verantwoorde wijze gebruik te maken van een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college verstrekt geen individuele maatwerkvoorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een pgb tenzij de beperkingen van de cliënt, chronische psychische problemen of psychosociale problemen, het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is, dan wel dat de omstandigheden van cliënt het anderszins maken dat het collectieve vervoer niet compenserend is.

  • 3. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening gericht op wonen bestaat:

    • a.

      voor zover er geen sprake is van beperkingen in het normale gebruik van de woning waar een cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

    • b.

      voor zover de beperkingen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

    • c.

      indien de cliënt woont in of verhuisd naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden.

    • d.

      indien het woonruimten betreft die niet als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de Huurtoeslag aangemerkt worden.

    • e.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, tenzij deze betrekking hebben op het normale gebruik van de woning waarbij het gaat om:

      • -

        automatische deuropeners

      • -

        hellingbanen

      • -

        het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren

      • -

        het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders

      • -

        het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschap- pelijke ruimte

    • Een uitzondering op deze bepaling is mogelijk wanneer het een maatwerkvoorziening voor ondersteuning gericht op verhuizen betreft.

    • f.

      indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is.

    • g.

      indien een cliënt niet is verhuisd naar de in relatie tot zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

    • h.

      voor zover de woonvoorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

    • i.

      indien de noodzaak tot het treffen van een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan woning mogen worden gesteld.

    • j.

      indien zonder (voorafgaande) toestemming van het college wordt afgeweken van het programma van eisen dan wel van de werkzaamheden zoals omschreven in de aan het college overlegde bouwtekening.

Hoofdstuk 4: Maatwerkvoorzieningen

Artikel 14. Keuzevrijheid

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en in de vorm van een pgb, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze verordening.

  • 2. Als uitzondering op het eerste lid wordt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning gericht op verhuizen en een maatwerkvoorziening voor het gebruik van de (eigen) auto of (rolstoel)taxi enkel verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3. Als uitzondering op het eerste lid wordt de keuze tussen een maatwerkvoorziening in natura en een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb niet geboden, indien:

    • a.

      het een spoedeisende situatie betreft, zoals bedoeld in artikel 6 zesde lid van deze verordening.

    • b.

      het een maatwerkvoorziening betreft in de vorm van een hulpmiddel en:

      • i.

        op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld deze voorziening snel weer door een aangepaste maatwerkvoorziening vervangen moet worden of

      • ii.

        de indicatie van de te verstrekken maatwerkvoorziening minder bedraagt dan de economische afschrijvingstermijn van deze voorziening, e.e.a. conform de door de gemeente overeengekomen bepalingen in de overeenkomst met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt.

  • 4. In situaties zoals bedoeld in het derde lid, wordt alleen een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

  • 5. Indien de cliënt kiest voor een maatwerkvoorziening in natura, kan de cliënt in principe een vrije keuze maken voor een gecontracteerde aanbieder, mits het aanbod passend is.

  • 6. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 van deze verordening, geldt bij verstrekking van een maatwerkvoorziening gericht op vervoer het primaat van ondersteuning in natura en CVV in het bijzonder.

  • 7. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van deze verordening, prevaleert het primaat van verhuizen boven een woningaanpassing indien de kosten van deze woningaanpassing het door het college bij nadere regels vast te stellen bedrag te boven gaan.

Artikel 15. Zorg in natura

  • 1. Indien een maatwerkvoorziening in natura wordt verstrekt zijn de vigerende (dienstverlenings)overeenkomsten tussen de gemeente Beekdaelen en de aanbieder(s) van toepassing. Bij het ontbreken van een overeenkomst wordt een goedkoopst compenserende offerte opgevraagd. Hierin zijn de volgende onderdelen opgenomen:

    • a.

      het programma van eisen voor de betreffende maatwerkvoorziening en

    • b.

      aanvullende kosten, indien van toepassing, zoals onderhoud en reparatie.

  • 2. De maatwerkvoorzieningen in natura in de vorm van een hulpmiddel en een traplift kunnen in bruikleen verstrekt worden. In een dergelijke situatie zijn de vigerende bruikleenoverkomsten tussen de gemeente Beekdaelen en de aanbieder(s) van toepassing.

  • 3. Het tarief voor het realiseren voor een standaard woningaanpassing wordt, aan de hand van een programma van eisen, gebaseerd op de door het college bij nadere regels vast te stellen standaard prijsafspraken.

  • 4. Het tarief voor een woningaanpassing welke verstrekt wordt met als doel het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, wordt gebaseerd op de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning. Het college is bevoegd nadere regels te stellen over het maximum aantal m2 per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning.

Artikel 16. Voorwaarden verstrekking pgb

  • 1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als een pgb vindt plaats op een gemotiveerd verzoek van de cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, middels een budgetplan.

  • 2. Een pgb voor een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger en in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren en

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door een aanbieder, in de vorm van een pgb wenst geleverd te krijgen en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en klantgericht) zijn.

  • 3. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met cliënt getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Uit het budgetplan voor een maatwerkvoorziening moet blijken:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening cliënt wil aanschaffen met het pgb en

    • b.

      om welke redenen hij deze maatwerkvoorziening als passend beschouwd en

    • c.

      waar hij de maatwerkvoorziening wil inkopen en hoe hij tot deze keuze is gekomen.

  • 4. Bij ondersteuning in de vorm van hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg, welke niet wordt geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

    • a.

      de norm van verantwoorde zorg, zoals omschreven in het kwaliteitskader.

    • b.

      gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg.

    • c.

      systematische kwaliteitsbewaking.

    • d.

      verklaring omtrent het gedrag (VOG), zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met de cliënt in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop de zorgverlener voor de cliënt ging werken.

    • e.

      de meldplicht calamiteiten en geweld.

    • f.

      De organisatie of ondernemer beschikt over een meldcode ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 5. Bij ondersteuning, in de vorm van hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding en kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg, geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

    • a.

      gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg.

    • b.

      een meldplicht ten aanzien van calamiteiten en geweld.

  • 6. Het college is bevoegd nadere regels te stellen indien de maatwerkvoorziening beschermd wonen wordt verstrekt in de vorm van een pgb en (onderdelen van) deze maatwerkvoorziening uitgevoerd worden door anderen dan personen uit het sociaal netwerk.

  • 7. Het wederom verstrekken van een pgb voor een reeds eerdere verstrekte soortgelijke maatwerkvoorziening gericht op wonen, verplaatsen en vervoer, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn van de betreffende maatwerkvoorziening verstreken is.

Artikel 17. Uitsluitingscriteria verstrekking pgb

  • 1. Verstrekking van het pgb vindt niet plaats indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 van deze verordening.

  • 2. Verstrekking van het pgb vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de cliënt geen redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag kan maken.

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat hij niet in staat is de aan het pgb verbonden taken uit te voeren.

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het pgb niet bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.

    • d.

      het pgb niet of voor een ander doel gebruikt wordt.

    • e.

      het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10 eerste lid onderdeel a., d. en e. van de wet.

    • f.

      voor zover de kosten van het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening.

    • g.

      de zorgverlener of aanbieder tevens de budgetbeheerder of vertegenwoordiger van de cliënt is.

  • 3. Het pgb mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aanvragen van een indicatie of het beheer van het pgb.

Artikel 18. Vaststelling hoogte pgb

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden.

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente Beekdaelen beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt:

      • i.

        indien de zaak onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en de door haar gecontracteerde aanbieder, wordt de kostprijs gebaseerd op de in het contract gemaakte prijsafspraken en rekening houdend met een reële termijn voor de technische afschrijving, de onderhouds-, reparatie en verzekeringskosten en een eventueel door de gemeente te ontvangen korting.

      • ii.

        indien de zaak geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde aanbieder, wordt de kostprijs gebaseerd op ten hoogste de door het college goedgekeurde goedkoopst adequate offerte en indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering

      • iii.

        indien de zaak een tweedehands maatwerkvoorziening betreft, wordt de kostprijs gebaseerd op de prijs van de tweedehandsvoorziening met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak economisch is afgeschreven en indien nodig rekening houdend met een bedrag voor onderhoud , reparatie en verzekering.

    • b.

      hulp bij het huishouden en persoonlijke begeleiding:

      • i.

        door een daartoe opgeleide professional werkzaam bij een instelling die met de uit te voeren taken/ werkzaamheden is ingeschreven conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007: op basis van het laagste toepasselijke tarief in natura per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • ii.

        door een daartoe opgeleide professional die is aangemerkt als zelfstandige zonder personeel, die beschikt over een beschikking geen loonheffingen (BGL) en die met de uit te voeren taken/ werkzaamheden is ingeschreven conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007: op basis van 90% van het laagste toepasselijke tarief in natura per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • iii.

        door een daartoe opgeleide professional die is aangemerkt als werknemer; een persoon, niet zijnde de persoon als bedoeld onder i. en ii., waarmee een arbeidsovereenkomst is aangegaan: op basis van 90% van het laagste toepasselijke tarief in natura per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • iv.

        door een persoon uit het sociaal netwerk; een persoon als bedoeld in de wet niet zijnde een persoon als bedoeld onder i. tot en met iii: op basis van het wettelijk minimum loon, inclusief vakantiegeld en –uren en een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap.

    • c.

      groepsbegeleiding/ dagbesteding:

      • i.

        door een daartoe opgeleide professional werkzaam bij een instelling die met de uit te voeren taken/ werkzaamheden is ingeschreven conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007: op basis van het laagste toepasselijke tarief in natura per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • ii.

        door een daartoe opgeleide professional die is aangemerkt als zelfstandige zonder personeel, die beschikt over een beschikking geen loonheffingen (BGL) en die met de uit te voeren taken/ werkzaamheden is ingeschreven conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007: op basis van 90% van het laagste toepasselijke tarief in natura per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • iii.

        door een daartoe opgeleide professional die is aangemerkt als werknemer; een persoon, niet zijnde de persoon als bedoeld onder i. en ii., waarmee een arbeidsovereenkomst is aangegaan: op basis van 90% van het laagste toepasselijke tarief in natura per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

    • d.

      vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het laagste toepasselijke tarief in natura per dag dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd in soort vervoer, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdend met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

    • e.

      kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg:

      • i.

        door een daartoe opgeleide professional werkzaam bij een instelling die met de uit te voeren taken/ werkzaamheden is ingeschreven conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007: op basis van het laagste toepasselijke tarief in natura per etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • ii.

        door een daartoe opgeleide professional die is aangemerkt als zelfstandige zonder personeel, die beschikt over een beschikking geen loonheffingen (BGL) en die met de uit te voeren taken/ werkzaamheden is ingeschreven conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007: op basis van 90% van het laagste toepasselijke tarief in natura per etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • iii.

        door een daartoe opgeleide professional die is aangemerkt als werknemer; een persoon, niet zijnde de persoon als bedoeld onder i. en ii., waarmee een arbeidsovereenkomst is aangegaan: op basis van 90% van het laagste toepasselijke tarief in natura per etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien van toepassing tevens gespecificeerd naar mate van complexiteit.

      • iv.

        door een persoon uit het sociale netwerk: op basis de van toepassing zijnde NIBUD-richtlijnen en CBS-cijfers met betrekking tot de noodzakelijke wasverzorging, het wassen van het lichaam, voeding en een dagactiviteit.

    • f.

      beschermd wonen: aan de hand van de onderdelen waaruit de zorg bestaat, door wie de zorg verleend wordt en de bedragen, die daarvoor gelden op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2018’ of haar opvolgers.

Artikel 19. Uitbetaling pgb

  • 1. Het pgb voor een maatwerkvoorziening wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 2.6.2 van de wet, uitgekeerd door de SVB.

  • 2. De bevoorschotting van de SVB wordt in principe per maand beschikbaar gesteld en is, bij controle van de voorafgaande periode, afhankelijk van de compleetheid van de (eventuele) inhoudelijke verantwoording over die voorafgaande periode.

  • 3. Een uitzondering op het eerste lid is de maatwerkvoorziening die als een eenmalig pgb verstrekt wordt, zoals bepaald in het Besluit mandaat- en volmachtverlening eenmalige pgb’s SVB 2016.

  • 4. Het eenmalige pgb voor een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in het derde lid, wordt na toekenning van de maatwerkvoorziening, de gereedmelding van de cliënt en het indienen van de factuur aan de cliënt uitbetaald.

  • 5. Een uitzondering op het vierde lid is het eenmalige pgb voor een maatwerkvoorziening waarbij er tevens sprake is van verzekering, reparatie en onderhoud van deze voorziening:

    • a.

      Indien er sprake is van een voorziening waarbij de reparatie geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en de door haar gecontracteerde partij, wordt het budget voor de aanschaf van de maatwerkvoorziening en het budget voor verzekering en onderhoud met betrekking tot het 1e jaar, na toekenning van de maatwerkvoorziening, de gereedmelding van de cliënt en het indienen van de factuur aan de cliënt uitbetaald. Het overige budget ten behoeve van verzekering en onderhoud wordt jaarlijks beschikbaar gesteld op declaratiebasis. Reparaties vinden altijd plaats op offertebasis.

    • b.

      Indien er sprake is van een voorziening waarbij de reparatie onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en de door haar gecontracteerde partij, wordt het budget voor de aanschaf van de maatwerkvoorziening het budget voor verzekering, reparatie en onderhoud met betrekking tot het 1e jaar, na toekenning van de maatwerkvoorziening, de gereedmelding van de cliënt en het indienen van de factuur aan de cliënt uitbetaald. Het overige budget ten behoeve van verzekering, reparatie en onderhoud wordt jaarlijks beschikbaar gesteld op declaratiebasis.

  • 6. Een pgb wordt bruto uitbetaald. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend.

  • 7. Het pgb van een maatwerkvoorziening kent een vrij besteedbaar bedrag, waarover geen verantwoording noodzakelijk is. Dit bedrag bedraagt € 150,00 per jaar per maatwerkvoorziening.

  • 8. Met uitzondering van het bepaalde in het zesde lid, bedraagt het vrij besteedbaar voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen € 100,00 per jaar.

Artikel 20. Financiële tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, zoals bedoeld in artikel 14 tweede lid van deze verordening, bedraagt € 660,00. Dit bedrag is gebaseerd op de som van het fiscaal belaste en onbelaste deel van reiskostenvergoeding werkverkeer (€ 0,33 per km) vermenigvuldigd met het maximaal aantal kilometer per jaar, zoals beschreven in artikel 10 derde lid van deze verordening (2000 kilometer per jaar).

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de (rolstoel)taxi, zoals bedoeld in artikel 14 tweede lid van deze verordening, bedraagt € 1.699,38 voor het gebruik van de taxi en € 1.903,73 voor het gebruik van de rolstoeltaxi. Dit bedrag is gebaseerd op het in de regio gangbare toepasselijke tarief voor het gebruik van het CVV, uitgaande van maximaal 2000 kilometer per jaar.

  • 3. Indien aan de cliënt reeds een maatwerkvoorziening in het kader van vervoer en verplaatsen in de vorm van een hulpmiddel toegekend is en hiermee al voor een deel voorzien is in de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de (eigen) auto of (rolstoel)taxi maximaal 75% van de hoogte zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

  • 4. Indien de vervoersbehoeften van huisgenoten samenvallen, wordt hier bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, rekening mee gehouden. In dergelijke gevallen bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de (eigen) auto of (rolstoel)taxi, per cliënt maximaal 75% van de hoogte zoals genoemd in het eerste en tweede lid, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat er in het geheel geen sprake is van gezamenlijke verplaatsingsbehoeften.

  • 5. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor ondersteuning gericht op verhuizen, zoals bedoeld in artikel 14 tweede lid van deze verordening, bedraagt € 1.750,00. Dit bedrag is gebaseerd op de gemiddelde kostprijs van een verhuizing.

  • 6. Het besluit tot toekenning van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in het vijfde lid, heeft een geldigheidsduur van 1 jaar ingaande de dag na inwerkingtreding van dat besluit. In beginsel is verlenging van de geldigheidsduur niet mogelijk.

  • 7. De financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in het vijfde lid, kan ook worden verstrekt bij het op verzoek van het college vrijmaken van een bestaande aangepaste woning indien de cliënt niet meer is aangewezen op een aangepaste woning.

Artikel 21. Verantwoording

  • 1. Er hoeft geen verantwoording te worden afgelegd over de besteding van een financiële tegemoetkoming.

  • 2. Terstond na de realisatie en/of aanschaf van een maatwerkvoorziening zijnde een woningaanpassing, autoaanpassing, sportrolstoel plus hulpmiddelen en trapliften indien deze verstrekt worden in de vorm van een pgb, bevestigt de cliënt dit aan het college. Deze gereedmelding vindt plaats:

    • a.

      voor wat betreft een woningaanpassing: uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking.

    • b.

      in alle overige gevallen: uiterlijk binnen 3 maanden na het afgeven van de beschikking.

  • 3. Bij de gereedmelding als bedoeld in het tweede lid dient een verklaring te worden ingediend dat bij het realiseren en/of aanschaf van de maatwerkvoorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is toegekend. Deze gereedmelding geldt tevens als een verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling van de maatwerkvoorziening.

  • 4. Degene aan wie de maatwerkvoorziening in natura of als een pgb wordt verleend dient gedurende een periode van vijf jaar, ingaande de dag van bekendmaking van de toekenningsbeschikking, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • 5. Indien uit de verantwoording blijkt dat het voorlopig toegekende bedrag in natura of het toegekende pgb te hoog of te laag blijkt te zijn, is het college bevoegd om het bedrag c.q. budget tussentijds aan te passen.

Artikel 22. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura, in de vorm van een pgb of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het eventueel beoogde resultaat daarvan is.

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is.

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend.

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb.

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden is en hoe hiertoe is gekomen.

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld.

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat de financiële tegemoetkoming kan worden aangewend.

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming.

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is en hoe hiertoe is gekomen.

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor de financiële tegemoetkoming is bedoeld.

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Als er sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt hierover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 23. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen.

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten.

    • d.

      de cliënt langer dan 2 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wlz of de Zvw.

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening al dan niet in natura of in de vorm van een pgb is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald pgb terugvorderen.

    • b.

      de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

  • 6. De wijze waarop de terugvordering, zoals bedoeld in het vijfde lid, geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.

  • 7. Indien de terugvordering, zoals bedoeld in het vijfde lid, (mede) te wijten is aan het handelen van de aanbieder, kan het college deze aanbieder uitsluiten van verdere dienstverlening.

  • 8. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 9. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 10. Tijdens het onderzoek bedoeld in het negende lid worden de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze verordening getoetst.

Artikel 24. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10 eerste lid onderdeel a., b., d. of e. van de wet.

  • 2. Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 23 derde lid onderdeel d. van deze verordening.

  • 3. Het college stelt de budgethouder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 5: Bijdrage in de kosten

Artikel 25. Bijdrage in de kosten algemene voorziening, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening die geheel of gedeeltelijk wordt bekostigd door de gemeente, niet zijnde cliëntondersteuning en met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen. De kosten zijn verschuldigd voor het gebruik van:

    • a.

      in de voormalige gemeente Onderbanken:

      • i.

        wensbus: ritprijs afhankelijk van de lengte van de rit, variërend van € 1,00 tot € 4,00.

      • ii.

        wijkbelbus: abonnement € 5,25 per kwartaal én een ritprijs van € 1,80.

      • iii.

        boodschappenplusbus: abonnement €3,50 per maand én per activiteit wordt een vergoeding gevraagd. De hoogte hiervan is afhankelijk van de activiteit.

      • iv.

        scootmobiel- en rolstoelpoule: gratis.

      • v.

        algemeen maatschappelijk werk: gratis.

      • vi.

        open inloop CMWW: gebruik is gratis, er wordt wel een vergoeding gevraagd voor consumpties.

      • vii.

        open inloop GGZ (CMWW en Mondriaan): gratis.

      • viii.

        samen voor elkaar Onderbanken: gebruik is gratis, er wordt wel een vergoeding gevraagd voor consumpties en voor deelname aan bepaalde activiteiten. De hoogte hiervan is afhankelijk van de activiteit.

    • b.

      in de voormalige gemeente Nuth:

      • i.

        wensbus: ritprijs afhankelijk van de lengte van de rit, variërend van € 1,00 tot € 4,00.

      • ii.

        algemeen maatschappelijk werk: gratis.

      • iii.

        vrije inloop Cicero (Pastorijstraat en gemeenschapshuis Schimmert): € 3,50 per dagdeel. Daarnaast wordt er een vergoeding gevraagd voor consumpties.

      • iv.

        hoeskamer: gebruik is gratis, er wordt een vergoeding gevraagd voor consumpties en voor deelname aan bepaalde activiteiten. De hoogte hiervan is afhankelijk van de activiteit.

    • c.

      In de voormalige gemeente Schinnen:

      • i.

        wensbus: ritprijs afhankelijk van de lengte van de rit, variërend van € 1,00 tot € 4,00.

      • ii.

        algemeen maatschappelijk werk: gratis.

      • iii.

        hoeskamers: gebruik is gratis, er wordt wel een vergoeding gevraagd voor consumpties en voor deelname aan bepaalde activiteiten. De hoogte hiervan is afhankelijk van de activiteit.

      • iv.

        helpcenter Schinnen (voedselondersteuning, kledingcentrum, maatjesproject, schuldhulpverlening): gratis.

  • 2. De cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd aan de aanbieder van de algemene voorziening.

  • 3. De hoogte van de bijdrage die een cliënt betaald voor een algemene voorziening wordt bepaald door de aanbieder die deze voorziening levert. Deze prijzen gelden voor alle cliënten en zijn tot stand gekomen in overleg met en met bijdrage van de gemeente.

  • 4. Conform het gestelde in artikel 39 van deze verordening kan het college de hoogte van de bijdrage in de kosten die een cliënt betaald voor de in het eerste lid genoemde algemene voorzieningen jaarlijks indexeren.

  • 5. Als toepassing is gegeven aan het vierde lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel 26. Bijdrage in de kosten bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 2. De bijdrage in de kosten voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a vijfde lid van de wet geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. Er zijn momenteel geen bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 4. Vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening vindt maandelijks plaats door het CAK, conform de door de gemeente aangegeven kostprijs van de betreffende voorziening, zoals bepaald in artikel 28 van deze verordening.

Artikel 27. Bijdrage in de kosten maatwerkvoorziening zelfredzaamheid en participatie

  • 1. Een cliënt vanaf 18 jaar is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, zolang hij van deze voorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. De bijdrage, bedoeld in artikel 2.1.4a van de wet, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig het gestelde in dit artikel, artikel 2.1.4a vijfde lid van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid en artikel 2.1.4a vierde lid van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening in de vorm van CVV €0,80 per zone, waarbij tevens altijd een opstapzone (€0,80) in rekening wordt gebracht.

  • 4. De in het derde lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2019 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van de NEA-index waarbij wordt afgerond naar 2 decimalen.

  • 5. In afwijking van het eerste lid, is de bijdrage in de kosten niet verschuldigd voor een:

    • a.

      maatwerkvoorziening die in één van de drie voormalige gemeenten verstrekt is zonder dat er een bijdrage in de kosten verschuldigd is, totdat de einddatum van de indicatie is bereikt of dat de voorziening aan vervanging toe is.

    • b.

      financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de (eigen) auto en/of (rolstoel)taxi.

    • c.

      financiële tegemoetkoming voor ondersteuning gericht op verhuizen.

  • 6. Voor een cliënt tot 18 jaar wordt geen bijdrage in de kosten gehanteerd voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van een woningaanpassing.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een cliënt die minderjarig is, zoals bedoeld in het derde lid, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen.

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de cliënt.

  • 8. Vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening zelfredzaamheid en participatie vindt maandelijks plaats door het CAK, conform de door de gemeente afgegeven parameters (die zijn opgenomen in het tweede tot en met zevende lid) en de kostprijs van de betreffende maatwerkvoorzieningen, zoals bepaald in artikel 29 van deze verordening.

Artikel 28. Kostprijs bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

De kostprijs van een bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

Artikel 29. Kostprijs maatwerkvoorziening zelfredzaamheid en participatie

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze maatwerkvoorziening biedt (inclusief BTW, de eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten en eventuele kortingen die de gemeente ontvangt) dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst compenserende offerte.

  • 2. De kostprijs van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

Artikel 30. Bijdrage in de kosten beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang

  • 1. Het college stelt bij nadere regels de hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang vast.

  • 2. De bijdrage in de kosten voor beschermd wonen wordt geïnd door het CAK.

  • 3. De bijdrage in de kosten voor de (maatschappelijke) opvang wordt geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

Hoofdstuk 6: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 31. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt.

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning.

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 32. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derden of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 tweede lid onderdeel c. van de wet en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 tweede lid van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht.

    • b.

      redelijke overheadkosten.

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg.

    • d.

      reis- en opleidingskosten.

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst.

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportage- en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid onder b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde, de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen is gesteld in het tweede er derde lid. Hierover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde, als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 33. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 3. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 4. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 5. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 34. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door hen verstrekte maatwerkvoorzieningen. Deze regeling voldoet aan de normstellingen in de WKKGZ.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 35. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle door hen verstrekte maatwerkvoorzieningen. Deze regeling voldoet aan de normstellingen in de WMCZ.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 36. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomst de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 8: Waardering mantelzorgers

Artikel 37. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers. Daarom stelt de gemeente jaarlijks een mantelzorgwaardering vast. Het college bepaald bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat. Dit gebeurt op grond van de het door de gemeenteraad vastgestelde mantelzorgbeleid.

  • 2. De mantelzorgwaardering kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming, een presentje en/of een activiteit.

Hoofdstuk 9: Overgangsregels en slotbepalingen

Artikel 38. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde financiële en uitvoeringsbeleid wordt jaarlijks geëvalueerd en verantwoord in de gemeentelijke jaarrekening.

Artikel 39. Indexering

Het college kan jaarlijks, met ingang van 01 januari 2021, de voor de uitvoering van deze verordening van toepassing zijnde bedragen, indexeren.

Artikel 40. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 41. Nadere regels

Het college stelt nadere regels over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 42. Intrekken oude verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beekdaelen 2019 wordt per 01 januari 2020 ingetrokken.

Artikel 43. Overgangsregels

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende maatwerkvoorziening verstrekt op grond van de in artikel 42 genoemde verordening, dan wel haar voorgangers, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de in artikel 42 genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in artikel 42 genoemde verordening, wordt beslist met inachtneming van de verordening op grond waarvan het besluit is genomen.

Artikel 44. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 01 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Beekdaelen 2020.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad van de gemeente Beekdaelen in de openbare vergadering van 17 december 2019.

De griffier,

Mevr. B.W.E. van der Wijst - Triepels

De voorzitter,

Dhr. ing. E. Geurts