Regeling vervallen per 01-04-2011

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 29-07-2004 t/m 31-03-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand(ingetrokken per 1 april 2011)

De raad van de gemeente Beemster;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Beemster, 1 juni 2004, nr.

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit;

vast te stellen de volgende verordening:

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of deartikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van dewet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstanddaartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van demaatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, hetbedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien vantoepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren tebrengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeftplaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringenderedenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende isbekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd,voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk eninkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    b. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

    c. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    d. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    e. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    f. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b enartikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 2.

    Tweede categorie:

    a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    a. 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2. Het percentage van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub a wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub b wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. Het percentage van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichtingplaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan debelanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een bruto benadelingbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende eenmaand;

    • b.

      bij een bruto benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnormgedurende een maand;

    • c.

      bij een bruto benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnormgedurende een maand;

    • d.

      bij een bruto benadelingbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurendeeen maand.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand,bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% procent van de bijstandgedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichtingplaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan debelanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordteen maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolgvan zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden wederom schuldig maakt aan degedraging als bedoeld in het eerste lid, dan wordt de maatregel vastgesteld op 50% voor de duurvan een maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Oneigenlijk gebruik en misbruik van bijstand

  • 1. Het college biedt jaarlijks een Handhavingplan aan de gemeenteraad aan met daarin het tevoeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van deWet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan degemeenteraad.

  • 2. Het in lid 1 genoemde Handhavingplan bevat in ieder geval de informatie met betrekking tot het beleid inzake:

    • a.

      terugvordering van te veel of ten onrechte betaalde bijstand;

    • b.

      verhaal van bijstand op derden;

    • c.

      het aantal aangeboden fraudezaken aan het Openbaar Ministerie.

Artikel 17 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt zes weken na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Beemster 2004.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Beemster d.d. 1 juli 2004.