Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2013(versie geldend sedert 1 januari 2013)

De raad van de gemeente Beemster;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 november 2012; 

gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),

overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onderdeel a WWB, artikel 35, eerste lid Ioaw en artikel 35, eerste lid Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a WWB, artikel 34 eerste lid, onderdeel a van de Ioaw en artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de Ioaz

BESLUIT:

vast te stellen de hierna volgende "Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      belanghebbende: de persoon met een uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    • c.

      voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet en artikel 34, 35 en 36 van de Ioaz en Ioaw;

    • d.

      algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid;

    • e.

      trajectplan: een plan waarin afspraken tussen gemeente en belanghebbende door de casemanager zijn vastgelegd bij de start van het re-integratietraject, gebaseerd op gevoerde gesprekken en eventueel aanvullend onderzoek, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of deelname aan sociale activiteiten;

    • f.

      startkwalificatie: een havo of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2;

    • g.

      reguliere arbeid: arbeid in dienstbetrekking of als zelfstandige zonder gebruikmaking van loonkostensubsidies.

    • h.

      Gehandicapte werknemer:

      • persoon die algemene bijstand ontvangt op grond van de WWB, die beschikt over een geldige Wsw-indicatie en op de huidige Wsw-wachtlijst staat; of

      • persoon die algemene bijstand ontvangt op grond van de WWB, die niet beschikt over een geldige Wsw-indicatie en die vanwege structurele lichamelijke, verstandelijke, psychische of psychosociale beperkingen niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan personen als bedoeld in artikel 10 van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling conform artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbenden, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Uitvoeringsplan en jaarrekening

  • 1. Het college legt plannen met betrekking tot re-integratie vast in een uitvoeringsplan.  

  • 2. Het college brengt jaarlijks via de Jaarrekening verslag uit over de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

Artikel 4 Recht op ondersteuning

  • 1. Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de verschillende personen alsmede een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen in artikel 7 van de wet.

  • 2. Geen recht op ondersteuning bestaat voor belanghebbenden tot 27 jaar gedurende de zoektijd van 4 weken. Belanghebbenden kunnen geen aanspraak maken op een voorziening indien er sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

  • 3. De vorm van de ondersteuning dient bij te dragen aan een spoedige uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. De ondersteuning kan bestaan uit:

    • a.

      de activiteiten zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze verordening;

    • b.

      het tijdelijk geheel dan wel tijdelijk gedeeltelijk verlenen van ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      overige faciliteiten.

Artikel 5 Maatregelen en terugvordering

  • 1. Indien een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet of door het college aan de aangeboden voorziening zijn verbonden, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening en conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de Ioaw en artikel 20 van de Ioaz.

  • 2. Indien de belanghebbende, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen als genoemd in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Overschrijding van een door het college ingesteld plafond als genoemd in het eerste en tweede lid vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. 1. In het uitvoeringsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies;

    • d.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies;

    • h.

      het terugvorderen van de kosten van voorzieningen.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een belanghebbende en arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2. De loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 50% van de loonkosten gedurende maximaal 12 maanden en indien perspectief op een dienstverband voor onbepaalde tijd maximaal 24 maanden ten behoeve van de belanghebbende. Voor de gehandicapte werknemer bedraagt deze ten hoogste 75% van de loonkosten gedurende de gehele arbeidsperiode.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. De loonkostensubsidie kan ook worden verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

  • 5. Het college biedt deze voorziening niet aan indien er voor de belanghebbende in de afgelopen 3 jaar eerder loonkostensubsidie is aangevraagd.

Artikel 9 Plan van aanpak

  • 1. Het plan van aanpak is afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in arbeid moeten leiden zodra algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.

  • 2. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is voor welke persoon uit de doelgroep, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Hierbij wordt voor de persoon uit de doelgroep het niveau van een startkwalificatie nagestreefd.

  • 3. Voorts zijn personen, jonger dan 27 jaar, per 1 januari 2012 gehouden mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak.

Artikel 10 Premie bij uitstroom

  • 1. De belanghebbende of de werknemer in gesubsidieerde arbeid die reguliere arbeid aanvaardt ten gevolge waarvan hij volledig in de kosten van bestaan kan voorzien ontvangt een éénmalige premie van

    € 1000,-.

  • 2. Aan het ontvangen van deze premie is de voorwaarde verbonden, dat de belanghebbende onmiddellijk voorafgaand aan zijn indiensttreding ten minste twee jaar uitkering voor levensonderhoud heeft ontvangen op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz. Deze periode van twee jaar mag niet onderbroken zijn geweest met een periode langer dan 3 maanden.

  • 3. Er bestaat geen recht op een premie als binnen een periode van 5 jaar voorafgaande aan het moment van uitstroom al eerder een uitstroompremie is verstrekt.

Artikel 11 Premie bij inkomsten uit arbeid

  • 1. De belanghebbende die reguliere arbeid verricht waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien ontvangt jaarlijks een eenmalige premie.

  • 2. De hoogte van de premie komt overeen met 25% van de met de uitkering verrekende netto inkomsten met een maximum van € 190,- per maand.

  • 3. De premie wordt verstrekt over een maximale periode van 2 jaar.

  • 4. Bij deeltijdwerk is er alleen dan recht op een premie, wanneer dit deeltijdwerk tijdig is aangekondigd bij de gemeente.

  • 5. De premie wordt op basis van de wet (jaarlijks) geïndexeerd.

  • 6. De premie kan alleen verstrekt aan de belanghebbende van 27 of ouder, doch jonger dan 65 jaar.

Artikel 12 Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan aan de belanghebbende van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar een onkostenvergoeding voor het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten verstrekken.

  • 2. De vergoeding wordt slechts toegekend indien het college voor het verrichten van de activiteiten vooraf toestemming heeft verleend en voor zolang de activiteiten het verkrijgen van betaalde arbeid niet verhinderen of bemoeilijken en voor zover er geen onkostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 31, lid 2 onder k. van de wet van de organisatie of organisaties waarbij het vrijwilligerswerk wordt verricht, is of wordt ontvangen.

  • 3. Voorwaarden voor het verkrijgen van de vergoeding zijn:

    • a.

      de belanghebbende is naar verwachting binnen een periode van een jaar niet bemiddelbaar naar betaalde arbeid;

    • b.

      de belanghebbende verleent alle medewerking aan een met hem overeengekomen traject of aan anderszins met hem overeengekomen of aan hem opgelegde activeringsactiviteiten;

    • c.

      de activiteiten worden gedurende tenminste acht uren per week verricht;

    • d.

      de activiteiten hebben gedurende ten minste zes maanden in een kalenderjaar plaatsgevonden.

  • 4. De onkostenvergoeding bedraagt € 764,- per kalenderjaar.

Artikel 13 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 14 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013".

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. De "Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012 wordt op deze datum ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad d.d. 1 december 2012
H.N.G. Brinkman, voorzitter
C.J. Jonges, griffier

Toelichting

Algemene toelichting Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012

 

De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt op individuele basis vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.

De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

 

De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

 

De WWB hanteert het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. In deze verordening wordt onder algemeen geaccepteerde arbeid verstaan: iedere vorm van betaalde arbeid. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien sprake is van medische beperkingen waardoor aanvaarding van bepaald werk niet (volledig) mogelijk is. De vaststelling hiervan gebeurt aan de hand van een onafhankelijk, extern deskundig advies.

Artikel 2 - Opdracht college

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3 Uitvoeringsplan en jaarrekening

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Purmerend wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en de verdere plannen vast te leggen in een uitvoeringsplan. Rapportage over de effecten van het beleid gebeurt jaarlijks in de Jaarrekening.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het aanbod van ondersteuning ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Naast belanghebbenden hebben ook personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-belanghebbenden aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Het eerste lid geeft het college de opdracht zorg te dragen voor een verdeling van de middelen over de te onderscheiden doelgroepen.

De in het tweede lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt of re-integratieactiviteiten die door het UWV WERKbedrijf worden aangeboden.

In het derde lid worden de vormen van ondersteuning benoemd. Om uitstroom naar arbeid te verkrijgen kan het wenselijk zijn een persoon met bijvoorbeeld recente werkervaring onder voorwaarden een periode te gunnen om actief te zoeken naar algemeen geaccepteerde arbeid. Het college kan besluiten aanvullende faciliteiten aan te bieden zoals bijvoorbeeld ondersteuning bij kinderopvang of aanvullende begeleiding.

Artikel 5 Maatregelen en terugvordering

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegene zonder uitkering moeten daarom in deze verordening voorwaarden aan het re-integratietraject worden gekoppeld. Deze gelden dan vanzelfsprekend ook voor de belanghebbende. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.

Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb.

Het eerste lid verbindt deze re-integratieverordening met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de belanghebbende niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald bedrag. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen dat de gemeente in die gevallen (een deel van) de kosten van het traject kan terugvorderen.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel 3 genoemde uitvoeringsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds mogelijk maken.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

 

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de casemanager de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dit kan doen.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage kan op zijn plaats zijn.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). In artikel 8 lid 1 van deze verordening is de doelgroep opgenomen en in lid 2 de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Lid 3 van artikel 8 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

• eigen initiatief van de werknemer;

• handicap, waardoor uitvoering van de functie niet meer mogelijk is;

• ouderdomspensioen;

• vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer; of

• gewettigd ontslag om dringende redenen.

Artikel 9 Plan van aanpak

De casemanager zal in samenspraak met de cliënt en na eventueel aanvullend diagnostisch onderzoek een plan van aanpak opstellen dat kan bestaan uit een samenstel van activiteiten en dat bij uitvoering leidt tot werk of activering. Deze activiteiten worden vastgelegd in een het plan van aanpak. Alvorens dit plan van aanpak definitief wordt vastgesteld in de vorm van een beschikking gaat de casemanager na of de cliënt gebruik wil maken van de mogelijkheid een second opinion aan te vragen.

Artikel 10 Premie bij uitstroom

Als tegenhanger van het opleggen van een maatregel bij het niet voldoen aan de voorwaarden tot re-integratie biedt dit artikel de mogelijkheid van een positieve prikkel.

Artikel 11 Premie bij inkomsten uit arbeid

De WWB kent slechts een zeer beperkte mogelijkheid inkomsten uit deeltijdarbeid vrij te laten. Purmerend hanteert geen vrijlatingregeling maar kent voor deeltijdwerkers een stimuleringspremie. Deze premie wordt éénmaal per jaar toegekend en komt overeen met 25% van de inkomsten met een maximum van € 190,- voor elke maand dat deze korting heeft plaats gevonden. Bij een maximaal gebruik van deze premie blijft het te verstrekken bedrag binnen de wettelijke grenzen. De premie kan alleen verstrekt aan de belanghebbende van 27 of ouder, doch jonger dan 65 jaar, omdat toekenning van de premie aan belanghebbenden jongeren dan 27 jaar gelijk in mindering op de uitkering moet worden gebracht.

Artikel 12 Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk

Het vervullen van vrijwilligerswerk of mantelzorg draagt bij aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement. Om dit te stimuleren in die gevallen waar bemiddeling naar betaalde arbeid op korte termijn niet haalbaar is worden onkosten vergoed. In dit artikel komen de voorwaarden waaronder een onkostenvergoeding wordt verstrekt benoemd. Indien de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht een onkostenvergoeding verstrekt die lager is dan € 764,- per jaar kan de onkostenvergoeding aanvullend worden verstrekt.

Artikel 13  Overige vergoedingen

De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. Als voorbeelden kunnen worden genoemd reiskosten, verhuiskosten in verband met werkaanvaarding en kosten voor kinderopvang. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Wel dienen de kosten altijd beoordeeld te worden op noodzaak en redelijkheid en op de mogelijkheden voor voorliggende voorzieningen. Te denken valt hierbij aan vergoedingen door de werkgever of fiscale regelingen.

Artikel 14 t/m 18 

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.